Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 11 april 2024, nr. 5355858, houdende toestemming tot het verstrekken van bepaalde justitiële gegevens en politiegegevens aan de Minister voor Rechtsbescherming ten behoeve van de uitvoering van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (Machtigingsbesluit Wpg en Wjsg ten behoeve van de uitvoering van de Wet kwaliteit incassodienstverlening)

Overwegende:

Dat er ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) een register is waarin verrichters en aanbieders van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden op aanvraag worden ingeschreven, mits zij voldoen aan de daarvoor bij en krachtens die wet gestelde voorwaarden;

Dat de Minister voor Rechtsbescherming op grond van artikel 3, derde lid, Wki houder is van dit register;

Dat de Minister voor Rechtsbescherming bij een aanvraag tot inschrijving in het register of een wijziging van een (opgenomen) registratie op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk artikel 8, tweede lid, van de Wki een betrouwbaarheidstoets dient te verrichten, waarbij onder meer de antecedenten van de aanvrager en eventuele bestuurders worden gecontroleerd;

Dat daarnaast de toezichthouder, de Inspectie Justitie en Veiligheid, in het kader van de toezichtstaak kan verzoeken om opnieuw te kijken of aan vorenbedoelde betrouwbaarheidstoets wordt voldaan, zodat de Minister kan beoordelen of de registratie in het register op grond van artikel 17 van de Wki moet worden doorgehaald;

Dat de betrouwbaarheidstoets een van de maatregelen vormt om de geconstateerde misstanden in de buitengerechtelijke incassobranche weg te nemen en de kwaliteit daarvan te verbeteren, zodat onder meer kwetsbare schuldenaren beter worden beschermd;

Dat de private buitengerechtelijke incassodienstverlening een zuivere branche moet zijn, waarin er – tegen redelijke kostenvergoeding – voor wordt gezorgd dat het betalen van rekeningen en zorgvuldig handelen hand in hand gaan, en dat dit in een democratische samenleving noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van schuldenaren;

Dat het, om uitvoering te kunnen geven aan voornoemde regelgeving en dus de vereiste betrouwbaarheidstoets te kunnen verrichten, noodzakelijk is dat de Minister voor Rechtsbescherming kan beschikken over de justitiële gegevens en bepaalde categorieën politiegegevens van de aanvrager en eventuele bestuurders;

Dat er, vanwege de hoge mate van integriteit die van een aanvrager of van eventuele bestuurders verwacht wordt, een zo volledig mogelijk beeld dient te worden verkregen van hun betrouwbaarheid;

Dat hierin een zwaarwegend algemeen belang ligt dat het verstrekken van justitiële gegevens en politiegegevens aan de Minister voor Rechtsbescherming noodzakelijk maakt en de inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht op gegevensbescherming rechtvaardigt;

Dat ook gegevens die wijzen op onbehoorlijk gedrag, terwijl er (nog) geen vervolging is ingesteld of veroordeling uitgesproken, relevant kunnen zijn, zoals processen-verbaal – al dan niet opgemaakt tegen de betreffende aanvrager of bestuurder -, (dag/mutatie)rapporten, of andere politiegegevens, nu dergelijke gegevens ertoe kunnen leiden dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om als incassodienstverlener of bestuurder te functioneren;

Dat ook als uit de politiegegevens aanwijzingen naar voren komen dat de aanvrager of een bestuurder verkeert in criminele kringen, dit aanleiding kan vormen om aan te nemen dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is om als incassodienstverlener of bestuurder te functioneren, mits dit vermoeden objectief bepaalbaar is op grond van de onderliggende politiegegevens;

Dat voor de betrouwbaarheidstoets daarom politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, van de Wet politiegegevens noodzakelijk zijn;

Dat het in het bijzonder bij de gegevens die worden verwerkt op basis van artikel 10, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet politiegegevens kan gaan om zeer gevoelige gegevens, waarvan verstrekking in beginsel niet goed verenigbaar is met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de afscherming van bronnen door de politie;

Dat daarom de verwerkingsverantwoordelijke – of degene die namens hem de gegevens verstrekt – altijd een afweging dient te maken tussen de te verstrekken gegevens en de taak waarvoor de Minister voor Rechtsbescherming die gegevens nodig heeft, rekening houdend met de beginselen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit;

Dat bovendien de verstrekking van politiegegevens slechts kan plaatsvinden als het opsporingsbelang zich hier niet tegen verzet;

Dat de Wki op 1 april 2024 in werking is getreden, echter de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens nog niet voorzien in een wettelijke grondslag om justitiële gegevens en politiegegevens in het kader van de Wki aan de Minister voor Rechtsbescherming te verstrekken;

Dat ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens Onze Minister toestemming kan geven tot het verstrekken van daartoe omschreven justitiële gegevens overeenkomstig door hem te geven voorschriften en onder door hem te stellen voorwaarden, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor bijzondere doeleinden;

Dat ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens Onze Minister van Veiligheid en Justitie in bijzondere gevallen toestemming of opdracht kan geven tot het verstrekken van daarbij door hem te omschrijven politiegegevens voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang;

Dat in afwachting van een verstrekkingsgrondslag in het Besluit politiegegevens als in het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens met dit machtigingsbesluit wordt geborgd dat de Minister voor Rechtsbescherming uitvoering kan geven aan de Wki;

Dat de Dienst Justis, een onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, namens de Minister voor Rechtsbescherming het register van incassodienstverleners zal gaan beheren en de betrouwbaarheidstoets zal gaan uitvoeren;

Dat het daarom de Dienst Justis is die de voor de betrouwbaarheidstoets noodzakelijke justitiële gegevens en politiegegevens feitelijk zal gaan verwerken;

Dat de Dienst Justis in het kader van de uitvoering van andere wetgeving al justitiële gegevens en politiegegevens verwerkt en in dit kader de benodigde maatregelen heeft getroffen op het gebied van gegevensbescherming, zoals een adequaat hoog beveiligingsniveau, interne afscherming van de justitiële gegevens en politiegegevens, strikte bewaartermijnen en het voorkomen van niet-toegestaan gebruik voor andere doeleinden;

Dat voor de ambtenaren van de Dienst Justis die in het kader van de betrouwbaarheidstoets justitiële gegevens of politiegegevens verwerken bovendien de geheimhoudingsplichten van artikel 52 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en artikel 7 van de Wet politiegegevens van toepassing zijn;

Gelet op artikel 14, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens;

Besluit:

Artikel 1

Justitiële gegevens worden desgevraagd verstrekt aan de Minister voor Rechtsbescherming, voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van de uitvoering van de Wet kwaliteit incassodienstverlening.

Artikel 2

  • 1. Politiegegevens kunnen desgevraagd worden verstrekt aan de Minister voor Rechtsbescherming, voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het nemen van beslissingen omtrent het in artikel 3, eerste lid, van de Wet kwaliteit incassodienstverlening bedoelde register.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde politiegegevens betreffen uitsluitend gegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, van de Wet politiegegevens.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde verstrekking van politiegegevens vindt slechts plaats als het opsporingsbelang zich hier niet tegen verzet.

Artikel 3

Aan de verstrekking worden de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de justitiële gegevens die ten behoeve van het in artikel 1 genoemde doel worden verstrekt mogen niet voor enig ander doel worden verwerkt;

  • b. de politiegegevens die ten behoeve van het in artikel 2, eerste lid, genoemde doel worden verstrekt, mogen niet voor enig ander doel worden verwerkt.

Artikel 4

Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt op 1 juli 2024.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Machtigingsbesluit Wpg en Wjsg ten behoeve van de uitvoering van de Wet kwaliteit incassodienstverlening.

‘s-Gravenhage, 11 april 2024

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Naar boven