Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 april 2024, nr. WJZ/ 52425677, tot wijziging van de Regeling houders van dieren vanwege het aanpassen van voorschriften voor de huis- en hobbydierenlijst en de circusdierenlijst

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 7.1, 7.6, eerste en tweede lid, en 9.1 van de Wet dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling houders van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING VAN SOORTEN EN CATEGORIEËN VAN DIEREN DIE MOGEN WORDEN GEHOUDEN

B

Artikel 2.1 vervalt.

C

Artikel 2.2 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:

Artikel 2.2. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor aanwijzing van een diersoort of diercategorie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet of artikel 4.14, eerste lid, van het besluit, dan wel tot intrekking van een aanwijzing als bedoeld in die artikelen, wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de Minister beschikbaar is gesteld.

  • 2. Op de aanvraag wordt binnen een termijn van zes maanden beslist. De Minister kan de beslissing op de aanvraag voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn mededeling gedaan aan de aanvrager, waarbij een termijn wordt genoemd waarbinnen beslist wordt.

  • 3. De artikelen 4:2, 4:3a, 4:5, 4:6 en 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag.

  • 4. Voor een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is de aanvrager een retributie verschuldigd van € 500.

Artikel 2.2a. Wetenschappelijke beoordeling

  • 1. De Minister houdt bij het nemen van een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2 rekening met een wetenschappelijke beoordeling van de gevraagde aanwijzing of intrekking ervan.

  • 2. De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, is opgesteld door een onafhankelijk wetenschappelijk orgaan aan de hand van de criteria, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, van het besluit.

D

Artikel 2.3 vervalt.

E

Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. de onderdelen b, c en d worden verletterd tot onderdelen d, e en f;

b. de onderdelen e (oud) en f (oud) worden verletterd tot onderdelen b en c en geplaatst na onderdeel a.

3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De Minister beoordeelt de aanvraag aan de hand van de gegevens, bedoeld in het eerste lid onder b, c, d, e en f.

  • 3. Indien de onderdelen van de aanvraag, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, b, c of d onjuist zijn of onvoldoende aanleiding geven tot het verlenen van een ontheffing, worden de onderdelen e en f van het eerste lid niet beoordeeld.

  • 4. Voor een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is de aanvrager een retributie verschuldigd van € 100.

  • 5. In afwijking van het vierde lid is geen retributie verschuldigd indien ten behoeve van het houden van de dieren van de desbetreffende soort of categorie tevens een aanvraag als bedoeld in artikel 14.43, tweede lid, van de Omgevingsregeling, is gedaan.

F

De bijlagen 1 en 2 vervallen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 april 2024

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling wijzigt een aantal voorschriften over het aanwijzen van diersoorten en diercategorieën op de huis- en hobbydierenlijst. De huis- en hobbydierenlijst vloeit voort uit artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren (hierna: de wet).

2. Twee bijlagen vervallen

Met deze regeling vervallen twee bijlagen bij de Regeling houders van dieren. Bijlage 1 bevatte de vroegere positieflijst voor huis- en hobbydieren. Deze bijlage is vervangen door het Besluit huis- en hobbydierenlijst. Er is gekozen om de nieuwe huis- en hobbydierenlijst in een apart ministerieel besluit vast te stellen in plaats van bij ministeriële regeling, omdat het hier gaat om een concretiserend besluit van algemene strekking en niet om een algemeen verbindend voorschrift. De aanwijzing van diersoorten en -categorieën via een apart ministerieel besluit maakt ook duidelijk dat belanghebbenden hiertegen in bezwaar en beroep kunnen gaan.

Bijlage 2 bevatte een aantal uitzonderingen op het wettelijk verbod op het houden van dieren van niet-aangewezen soorten. Deze uitzonderingen waren vormgegeven als vrijstellingen. Deze vrijstellingen zijn nu opgenomen in het Besluit huis- en hobbydierenlijst.

3. Aanvraag tot aanwijzing van diersoorten en diercategorieën of tot intrekking van een aanwijzing.

Belanghebbenden kunnen een aanvraag indienen tot aanwijzing van diersoorten en diercategorieën of tot intrekking van een aanwijzing. Dit krijgt vorm in een herbeoordeling van een diersoort die reeds beoordeeld is, of in een beoordeling van een soort die nog niet eerder beoordeeld is. Deze regeling vervangt de voorschriften voor aanvragen die in de Regeling houders van dieren waren opgenomen. Voor een aanvraag om een (her)beoordeling is een retributie verschuldigd van € 500. Hierbij geldt dat voor iedere diersoort een afzonderlijke aanvraag moet worden ingediend.

Uit het recht van de Europese Unie volgt dat een lijst van toegestane soorten dient te berusten op een wetenschappelijk advies, dat tot stand moet zijn gekomen op grond van de beginselen van uitmuntendheid, doorzichtigheid en onafhankelijkheid.1 Daarom bepaalt deze regeling dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: Minister) voorafgaand aan het aanwijzen van een diersoort voor de huis- en hobbydierenlijst een onafhankelijk wetenschappelijk orgaan raadpleegt, de Minister stelt hiertoe een adviesorgaan bij afzonderlijk besluit in. De beoordeling van het onafhankelijk wetenschappelijk orgaan wordt aan de hand van de criteria in artikel 1.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren opgesteld. Deze beoordeling brengt kosten met zich mee ter hoogte van ca. € 6.000,-. De aanvrager heeft weliswaar profijt van een aanwijzing die kan volgen op een verzoek om herbeoordeling, maar ook andere belanghebbenden die de betreffende diersoort willen houden hebben hier profijt van. Daarom is het niet redelijk om de volledige kosten door te berekenen aan de aanvrager en is gekozen om € 500,– in rekening te brengen bij de aanvrager.

4. Aanvraag voor een ontheffing

Tot dusverre voorzag de Regeling houders van dieren in voorschriften voor een aanvraag tot ontheffing van het verbod om dieren te houden van soorten of categorieën die niet op de lijst zijn geplaatst. Met de invoering van de nieuwe, wetenschappelijk onderbouwde huis- en hobbydierenlijst is de rol van ontheffingverlening in het stelsel van regels over het houdverbod veranderd, waardoor deze voorschriften ook zijn gewijzigd. Het uitgangspunt is nu dat het houden van zoogdieren van soorten of categorieën die niet zijn geplaatst op de huis- en hobbydierenlijst, is verboden. Iemand die een nieuwe soort of categorie op de lijst geplaatst wil hebben, zal daarvoor aan aanvraag moeten doen tot wijziging van de huis- en hobbydierenlijst, waarbij een wetenschappelijke beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren zal plaatsvinden. Dat maakt dat ontheffingverlening in beginsel niet meer aan de orde is. Wel is een ontheffing nodig voor opvangcentra die dieren opvangen die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan. Verder kunnen ontheffingen alleen in uitzonderlijke, nu niet te voorziene gevallen, aan de orde zijn. Immers, dieren van soorten of categorieën die niet op de lijst staan, zijn niet geschikt om in Nederland te worden houden, door wie dan ook; ook niet door houders met relatief veel kennis en ervaring. Het verlenen van een ontheffing zou de strekking van het verbod doorkruisen. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat zich in de toekomst een situatie voor kan doen waarin een ontheffing wel aan de orde zou kunnen zijn. Tegen die achtergrond zijn de voorschriften die gelden voor een ontheffingsaanvraag algemeen vastgelegd. In de regeling is opgenomen dat het belang dat een aanvrager van een ontheffing heeft bij de ontheffing, bepaalt of de rest van de aanvraag nog beoordeeld moet worden (artikel 2.4, tweede lid, nieuw). Een ingediende aanvraag zal eerst worden beoordeeld op het belang dat de aanvrager heeft om een ontheffing te verkrijgen. Pas als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoende belang heeft, op zijn minst anders dan hobby, liefhebberij, of economisch gewin, worden het aantal, de houderijomstandigheden en de voorgenomen wijze van verzorging beoordeeld. Wanneer een aanvrager een belang aangeeft dat niet zal leiden tot toekenning van een aanvraag, zoals het belang dat de houder plezier beleeft aan het houden van het dier, wordt de aanvraag afgewezen.

Voor een aanvraag tot een ontheffing is een retributie van € 100 verschuldigd. De beoordeling van een ontheffingsaanvraag brengt uitvoeringskosten bij RVO met zich mee, eventueel aangevuld met de kosten van het raadplegen van een inhoudelijk expert. Met het bedrag wordt aangesloten bij de ontheffingsaanvraag die kan worden gedaan voor het houden van soorten waarvoor onder CITES-regelgeving een ontheffing nodig is. De procedure die aan beide ontheffingen verbonden is, is vergelijkbaar. Daarom is voor hetzelfde bedrag gekozen.

4. Notificatie

Notificatie van technische voorschriften als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241) en Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376) is niet aan de orde omdat geen sprake is van technische voorschriften of een beperking van diensten van de informatiemaatschappij.

5. Regeldruk, uitvoering en handhaving

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is gevraagd de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de wijzigingen te toetsen. Een van de uitkomsten van de toets ging over de datum van inwerkingtreding van de regeling. RVO gaf als aanbeveling om de regeling in werking te laten treden op het moment dat de huis- en hobbydierenlijst wordt vastgesteld. Deze aanbeveling wordt niet overgenomen, omdat het pas mogelijk is om te vragen om een (her)beoordeling als de lijst in werking is getreden, per 1 juli. Op een aanvraag om een ontheffing kan ook nog niet worden beslist voor 1 juli 2024, omdat de lijst waarvan ontheffing wordt aangevraagd dan nog niet in werking is getreden. RVO gaf als aanbeveling om economisch gewin uit te sluiten als legitiem doel voor het vragen om een ontheffing. Het belang is naar aanleiding van deze aanbeveling in de toelichting verduidelijkt. Aanbeveling was ook om te verduidelijken dat bij een aanvraag voor een (her)beoordeling, er voor elke diersoort een afzonderlijke aanvraag moet worden gedaan. Dit is verduidelijkt in de toelichting.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel A (artikel 2.1)

Artikel 2.1 regelde tot dusverre, in samenhang met bijlage 1, de aanwijzing van zoogdiersoorten en -categorieën die mogen worden gehouden. Dit artikel en deze bijlage zijn vervallen omdat de aanwijzing van de diersoorten en diercategorieën op de huis- en hobbydierenlijst nu is opgenomen in een apart ministerieel besluit. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel C

artikel 2.2. eerste en tweede lid

Met artikel I, onderdeel C, is artikel 2.2. van de Regeling houders van dieren opnieuw vastgesteld. Artikel 2.2 bevat een aantal voorschriften voor aanvragen voor de aanwijzing van een diersoort of diercategorie op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de wet. Dit artikel geldt ook voor aanvragen voor de intrekking van een dergelijke aanwijzing.

Het eerste lid van artikel 2.2 bepaalt dat de aanvraag wordt ingediend met een middel dat beschikbaar is gesteld door de Minister. Dit middel is vindbaar op de website van RVO. Dit vereiste is ontleend aan artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 4:1 Awb is zelf niet van toepassing op een aanvraag voor aanwijzing van een diersoort of diercategorie, omdat dit besluit tot aanwijzing geen beschikking is maar een concretiserend besluit van algemene strekking.

Artikel 2.2, tweede lid, bepaalt dat binnen een termijn van zes maanden op de aanvraag wordt beslist en dat de Minister de beslistermijn met ten hoogste drie maanden kan verdagen. Uitgebreid onderzoek kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer een aanvraag betrekking heeft op een relatief onbekende diersoort.

artikel 2.2, derde lid

Het derde lid van artikel 2.2 verklaart een aantal bepalingen van de Awb van overeenkomstige toepassing omdat er hier geen sprake is van een aanvraag van een beschikking, als bedoeld in de Awb. Doordat artikel 4:2, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing is, moet de aanvraag ondertekend zijn en een aantal verplichte onderdelen bevatten. Daarnaast is het tweede lid van artikel 4:2 ook van overeenkomstige toepassing verklaard, waardoor de aanvrager de gegevens en bescheiden dient te verschaffen die voor de beslissing op zijn aanvraag nodig zijn. Het betreft wel enkel gegevens en bescheiden waarover hij in redelijkerwijs beschikking kan hebben. Het ontslaat de Minister daarnaast niet van de verplichting om bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en de benodigde gegevens op te vragen bij de aanvrager.

Artikel 4:3a van de Awb is ook van overeenkomstige toepassing, waardoor de Minister een elektronisch ingediende aanvraag moet bevestigen.

Verder is artikel 4:5 van de Awb van overeenkomstige toepassing, waardoor de Minister in de daar omschreven gevallen kan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 4:6 van de Awb is van overeenkomstige toepassing waar het gaat om herhaalde aanvragen. De aanvrager is verplicht bij de herhaalde aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, anders kan de Minister zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beslissing. Tot slot is artikel 4:15 van de Awb van overeenkomstige toepassing, waardoor de termijn voor het nemen van het besluit in bepaalde gevallen wordt opgeschort.

artikel 2.2a

Artikel 2.2a regelt dat de Minister een wetenschappelijke beoordeling betrekt bij de aanwijzing van een diersoort, of bij de intrekking van een aanwijzing. Dit moet een beoordeling zijn van een onafhankelijk wetenschappelijk orgaan. De beoordeling moet zijn opgesteld aan de hand van de criteria in artikel 1.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.3)

Artikel 2.3 vervalt omdat de vrijstelling van diersoorten en categorieën van het verbod, opgenomen in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren is geregeld in een apart ministerieel besluit, namelijk het Besluit huis- en hobbydierenlijst.

Artikel I, onderdeel E (artikel 2.4d)

De opsommingsvolgorde van de ontheffingsvoorschriften is gewijzigd ter verduidelijking van de wijze van beoordeling die is opgenomen in het tweede lid van dit artikel. Dit is toegelicht in het algemene gedeelte van deze toelichting in paragraaf 4.

Artikel I, onderdeel F (bijlagen 1 en 2)

De bijlagen 1 en 2 bij de Regeling houders van dieren komen te vervallen. Dit is toegelicht in het algemene gedeelte van deze toelichting, paragraaf 2.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2024, op dezelfde datum als het Besluit huis- en hobbydierenlijst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Zaak C-219/07, Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers VZW, Andibel VZW tegen Belgische Staat en zaak T-13/99, Pfizer Animal Health SA tegen Raad van de Europese Unie.

Naar boven