1BELEIDSREGEL PROTOCOL VOORZIENINGEN UWV 2024

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

Gelet op het bepaalde in de artikelen 34a, 35 en 36 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de artikelen 2:22 en 2:23 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 19a Wet overige OCW-subsidies, artikel 3a.1.1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 7 en 10g Participatiewet en het Besluit experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen;

Besluit:

Artikel 1

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hanteert bij het beoordelen van aanvragen om voorzieningen, zoals de intermediaire activiteit w.o. een tolkvoorziening, vervoers- en computervoorziening in de werk- en onderwijssituatie, meeneembare voorzieningen alsmede voor de subsidieregeling werkgever en de pilot en het experiment ‘subsidie Generieke werkgeversvoorzieningen’ de uitgangspunten zoals weergegeven in het Protocol Voorzieningen UWV 2024 dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

Artikel 2

Het Protocol Voorzieningen UWV 2021 (besluit van 16 november 2021, gepubliceerd in Staatscourant 49481 van 15 december 2021) wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Protocol Voorzieningen UWV 2024.

Dit besluit wordt met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant geplaatst.

Amsterdam, 19 maart 2024

M. Camps Voorzitter Raad van Bestuur

PROTOCOL VOORZIENINGEN UWV 2024

INHOUD

BEGRIPSBEPALINGEN

3

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

5

DEEL A ALGEMENE REGELS MET BETREKKING TOT VOORZIENINGEN

6

HOOFDSTUK 2 UITGANGSPUNTEN

6

2.1. Werking van het Protocol

6

2.2. Doelgroep

6

2.2.1 Doelgroep werkvoorzieningen en werkgeversvoorzieningen

6

2.2.2. Doelgroep onderwijsvoorzieningen

6

2.2.3 Doelgroep tolkvoorziening in het leefdomein

7

2.4. Algemeen gebruikelijk

7

2.5. Proportioneel en goedkoopste adequate voorziening

8

2.5.1 Adequate en goedkoopste voorziening

8

2.5.2 Proportionele voorziening

8

2.6. Drempelbedrag

8

2.7. Vergoeding op grond van andere wettelijke regeling

8

2 8. Eigen bijdrage cliënt

9

2.9. Hoogte vergoeding gerelateerd aan perioden van niet gebruik

9

2.10. Bepalen kilometers

9

2.11. Voorziening in eigendom of bruikleen

9

2.12. De aanvraag en beoordeling

10

2.12.1. Eenmalige aanvraag

10

2.12.2. De aanvraag

10

2.12.3. De aanvraagtermijn

10

2.12.4. Beoordeling van de aanvraag

10

2.12.5. Beslistermijn

11

2.12.6. Terugwerkende kracht

11

2.13. Werkplek/arbeidsplaats

11

DEEL B DE VOORZIENINGEN

12

HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

12

3.1. Inkomenstoets

12

3.2. Eigen bijdrage

13

3.3. Combinatie vervoersvoorziening in werk/onderwijs- en leefsituatie

13

3.4. Een verstrekking van een (aangepast) vervoermiddel in bruikleen

13

3.5. (Rolstoel)taxikostenvergoeding

13

3.6. Kilometervergoeding voor eigen of bruikleenauto

14

3.7. Vergoeding van aanpassingen aan eigen vervoermiddel

14

3.8. Vergoeding van de meerkosten van een bijzonder type auto

14

3.9. Reiskosten begeleider

15

3.10 Vergoeding autorijlessen

15

HOOFDSTUK 4 INTERMEDIAIRE ACTIVITEITEN ALS ONDERWIJS- EN WERKVOORZIENING

15

4.1. Intermediaire activiteiten

15

4.2. Tolkvoorziening in het werk- en onderwijsdomein

15

4.2.1. Omvang tolkuren

15

4.2.2. (Minimaal) te tolken tijd en uurtarief

16

4.2.2.1. (Minimaal) te tolken tijd

16

4.2.2.2. Uurtarief tolken

17

4.2.3. Opslag voor tolkopdrachten in Nederland in verband met buitengewone werktijden

17

4.2.4. Reisvergoeding

17

4.2.5. Bijzondere situaties

18

4.2.6. Annulering van tolkopdrachten

19

4.2.7. Bemiddelingskosten

19

HOOFDSTUK 5 COMPUTERVOORZIENING

19

5.1. De computer in de werksituatie

20

5.2. De computer in de onderwijssituatie

20

5.2.1. Wanneer is de computer in de onderwijssituatie algemeen gebruikelijk?

20

5.2.2. Wanneer is de computer in de onderwijssituatie niet algemeen gebruikelijk?

20

5.3. Computervoorziening ter ondersteuning van de beperkingen van de leerling

20

5.3.1. Situaties waarin UWV gelet op de aard van de beperkingen van de leerling geen computer(voorziening) verstrekt

21

5.4. Vorm en duur van de computervoorziening

21

HOOFDSTUK 6 STARTENDE ZELFSTANDIGEN

21

6.1. Inkomensgrens voorzieningen

22

6.2. Kosten begeleiding voor en na de start

22

6.3. Voorbereidingskrediet startende zelfstandige

22

HOOFDSTUK 7 – SUBSIDIEREGELING WERKGEVER

23

7.1. Subsidie werkgever

23

7.1.1. Herziening/intrekking van de subsidievaststelling

23

7.2. Experiment generieke werkgeversvoorzieningen

24

7.2.1. Doel Generieke werkgeversvoorzieningen

24

7.2.2. Looptijd experiment

24

7.2.3. Doelgroep

25

7.2.4. Type en aard generieke werkgeversvoorzieningen

25

7.2.5. Eisen aan de individuele dienstbetrekking

25

7.2.6. Proefplaatsing

25

7.2.7. Aanmeldvereisten aan en verplichtingen van werkgever

25

7.2.8. Hoogte van de subsidie

26

7.2.9. Vaststelingsbeschikking

26

7.2.10. Intrekking/herziening en terugvordering

26

7.2.11. Evaluatie

26

HOOFDSTUK 8 – TOLKVOORZIENING LEEFDOMEIN

26

8.1. Doelgroep en voorwaarden

26

8.2. Omvang tolkuren

27

8.2.1 Individuen

27

8.2.2 Instellingen

27

8.3. Maatwerk

27

8.3.1 Spoedsituaties

27

8.3.2 Regulier

27

8.3.3 Teamtolk

27

8.3.4 Vakantie buitenland

27

8.3.5 Tot slot

27

8.4. Symbiose in onderwijs

28

HOOFDSTUK 9 CENTRAAL LOKET CLIËNTEN MET VISUELE BEPERKING PARTICIPATIEWET

28

BEGRIPSBEPALINGEN

Afkortingenlijst:
  • Awb: Algemene wet bestuursrechw

  • AKW: Algemene Kinderbijslagwet

  • Arbo-wet: Arbeidsomstandighedenwet

  • P-wet: Participatiewet

  • WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

  • Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

  • Wsf 2000: Wet studiefinanciering 2000

  • Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

  • WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten

  • WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

  • WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

  • Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • WOOS: Wet overige OCW-subsidies

  • WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • Wsw: Wet sociale werkvoorziening

  • ZW: Ziektewet

  • ZVW:Zorgverzekeringswet

Belanghebbende:

Degene zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.

Cliënt:

Een natuurlijk persoon met structureel functionele beperkingen als bedoeld in artikel 34a WIA, artikel 35 WIA, artikel 2:22 Wajong, artikel 2.23 Wajong en artikel 7 P-wet. Tot het begrip cliëntbehoren ook de leerling voor voorzieningen in het onderwijsdomein en de cliënt/instelling voor uitsluitend de tolkvoorziening in het leefdomein.

Dienstbetrekking:

Een dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de ZW/WAO/WW of een op grond van artikel 4 of 5 van de ZW/WAO/WW gelijkgestelde arbeidsverhouding.

(Tijdelijke) dienstbetrekkingen die elkaar binnen een periode van maximaal 4 weken opvolgen, beschouwt UWV als een en dezelfde dienstbetrekking.

Generieke werkgeversvoorziening:

Een werkgeversvoorziening die door de werkgever is gerealiseerd om een of meerdere (opeenvolgende) cliënten, met dezelfde of vergelijkbare structureel functionele beperkingen, in dienst te nemen en te houden.

Instelling:

Organisaties die zich specifiek inzetten voor mensen met een auditieve beperking en organisaties die bijeenkomsten in het leefdomein organiseren waarbij tolkgebruikers tot de doelgroep horen.

Intermediaire activiteit:

Persoonlijke dienstverlening die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende auditieve, visuele of motorische lichaamsfunctie, zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de WIA en artikel 2:22, tweede lid, onderdeel b, van de Wajong. Het gaat bijvoorbeeld om de tolkvoorziening en de voorleeshulp.

Leerling:

Een natuurlijk persoon zoals omschreven in artikel 19a lid 1 van de WOOS.

Leefvoorziening:

Een voorziening die een cliënt ondersteunt bij het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

Leefvervoer:

Vervoer in de privésfeer van een cliënt.

Maatschappelijke ondersteuning:

Maatschappelijke ondersteuning in de zin van artikel 1.1.1. van de Wmo 2015. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt onder andere verstaan ‘het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking in de eigen leefomgeving’.

Meeneembare voorziening:

Een voorziening die in overwegende mate op de individuele cliënt is afgestemd ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethode én die de cliënt ondersteunt ter compensatie van zijn structureel functionele beperking(en). Een meeneembare voorziening is veelal een materieel hulpmiddel dat in natura in eigendom of bruikleen aan de cliënt wordt verstrekt (bijv. apparatuur voor visueel beperken en speciale werktafels). Ook kan een vergoeding voor een meeneembare voorziening worden verstrekt (bijv. orthopedische schoenen).

Ministerie OCW:

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.

Ministerie SZW:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Ministerie VWS:

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Normbedrag:

Het bedrag dat UWV als norm hanteert bij de verstrekking van een onderwijs- of werkvoorziening. Deze zijn neergelegd in hetBesluit normbedragen voorzieningen UWV.

Onderwijsvoorziening:

Een voorziening die een leerling ondersteunt bij het volgen van initieel onderwijs. Initieel onderwijs is het onderwijs dat leerlingen volgen vanaf het moment dat ze leerplichtig worden tot het moment dat ze de arbeidsmarkt op gaan.

Het gaat hier om de voorzieningen als bedoeld in:

  • artikel 19a lid 2 van de WOOS;

  • artikelen 5 lid 1 en 7 van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap en

  • artikel 11 van de Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.

Reisvergoeding:

De vergoeding voor gereden kilometers die door de tolk en de overige verleners van intermediaire activiteiten, in de werk- en leefsituatie, als werktijd wordt beschouwd. Hierbij is ook de fiscaal toegestane norm onkostenvergoeding per kilometer begrepen.

Subsidie:

De financiële tegemoetkoming die UWV aan de werkgever verstrekt voor het realiseren van werkvoorzieningen ten behoeve van het in dienst nemen of houden van een cliënt of cliënten overeenkomstig artikel 36 WIA.

Subsidie Generieke werkgeversvoorziening:

De financiële tegemoetkoming die UWV aan de werkgever verstrekt voor het realiseren van een Generieke werkgeversvoorziening.

Structureel functionele beperkingen:

Beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek met een structureel karakter. De beperkingen in functioneren moeten minstens een jaar voorafgaande aan de aanvraag bestaan of vermoedelijk tenminste een jaar gaan duren.

Belemmeringen bij het volgen van onderwijs. Beperkingen die er toe leiden dat een leerling belemmeringen ondervindt bij het volgen van initieel onderwijs. Het is noodzakelijk dat de beperkingen zich op het moment van de aanvraag voordoen en naar verwachting tenminste 3 maanden voortduren.

Verder in de tekst worden structureel functionele beperkingen en belemmeringen bij het volgen van onderwijs aangeduid als beperkingen.

Tolk:

Een vertaler van (gesproken) tekst in (geschreven) woord of gebaar die in het Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken (RTGS www.stichtingrtgs.nl) staat ingeschreven. Een communicatie assistent kan niet als tolk optreden.

Tolk op afstand

Een tolk die zijn tolkdiensten verricht vanuit een eigen werklocatie, niet zijnde de locatie waar de cliënt -die gebruik maakt van de tolk- zich bevindt.

Voorziening:

Een middel of dienst die beoogt de beperkingen als gevolg van ziekte en/of gebrek voor het vinden en/of verrichten van inkomensvormende arbeid, het deelnemen aan onderwijs en het maatschappelijk verkeer (uitsluitend voor de tolkvoorziening en het leefvervoer) zoveel als mogelijk weg te nemen. UWV onderscheidt drie type hoofdvoorzieningen, te weten werkvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen en een leefvoorziening.

Werkgeversvoorziening:

Een voorziening die naar aard der zaak duurzaam is verenigd met het bedrijf van de werkgever. Het kenmerk van deze voorziening is dat:

  • de voorziening onlosmakelijk met het productiemateriaal/bedrijfsmiddelen (bijv. machines, computers en software) dan wel de werkplek zijn verbonden óf

  • deze niet zonder schade toe te brengen aan de bedrijfsmiddelen kan worden meegenomen en/of

  • een zodanige specifieke aanpassing betreft, dat deze – na losmaken hiervan – weliswaar meegenomen kan worden, maar dat deze van geen (toegevoegde) waarde is voor een andere werkgever.

Een werkgeversvoorziening heeft alleen een specifieke waarde voor de betreffende werkgever bij wie de voorziening is gerealiseerd.

UWV:

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

Werkplek:

Een werkplek is iedere overeengekomen plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt door de werknemer.

Werkvoorziening:

Een voorziening die een cliënt ondersteunt bij het aan het werk gaan of bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het gaat hier om voorzieningen als bedoeld in:

  • artikelen 34a, 35 en 36 van de WIA;

  • artikelen 2:22 en 2:23 van de Wajong;

  • artikelen 7 en 10 g van de P-wet en de

  • artikelen 6, 13, 14, 15 en 15a van het Re-integratiebesluit.

Werkgever:

Een persoon of organisatie die één of meer werknemers in dienst heeft. De werknemer verricht arbeid voor de werkgever (in Nederland geregistreerd) en de werkgever verstrekt de werknemer daarvoor loon.

Werknemer:

De natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

Zelfstandig ondernemer:

Een natuurlijk persoon die voor eigen rekening en risico deelneemt aan het economisch verkeer.

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

In opdracht van het Ministerie van SZW draagt UWV verantwoordelijkheid voor de re-integratie van werkzoekenden. In dat kader heeft UWV onder meer de wettelijke taak om aan werkzoekenden met structurele functionele beperkingen voorzieningen te verstrekken. Deze werkvoorzieningen hebben tot doel de cliënt te ondersteunen bij het aan het werk komen of aan het werk blijven.

Daarnaast heeft UWV – in opdracht van het Ministerie van OCW – de taak om voor cliënten die belemmeringen ondervinden bij het volgen van onderwijs voorzieningen te verstrekken. De inzet van een onderwijsvoorziening maakt het mogelijk dat een cliënt onderwijs volgt of kan volgen.

Mocht een cliënt, als gevolg van auditieve beperkingen, belemmeringen ondervinden in zijn leefsituatie, dan kan UWV in opdracht van het Ministerie van VWS een tolkvoorziening verstrekken. De bevoegdheid betreft enkel en uitsluitend de tolkvoorziening.

Het Protocol voorzieningen bevat o.a. de aanvullende bepalingen op de wetsartikelen uit de Wajong, WIA, Wmo en de WOOS en daarmee verband houdende uitvoeringsbesluiten- en regelingen van de Ministers van SZW, OCW en VWS. Deze Beleidsregel – het Protocol Voorzieningen – bevat enkel en uitsluitend het nadere beleid met betrekking tot de in dit Protocol Voorzieningen opgenomen voorzieningen. Alleen als nodig is om het beleid te verduidelijken zijn de bepalingen uit eerder genoemde wet- en regelgeving op hoofdlijnen beschreven. Op deze manier wordt een totaaloverzicht geboden binnen welke kaders UWV voorzieningen kan inzetten.

Hierna is een overzicht van de betreffende wetsartikelen en Ministeriële Besluiten en Regelingen opgenomen. De bepalingen in deze wet- en regelgeving vormen de grondslag voor de beleidsbepalingen in dit Protocol. Het gaat om:

  • a. Wetsartikelen voor de werkvoorzieningen:

    • 34a WIA en 2:23 Wajong met de titel ‘Voorzieningen ter bevordering en ondersteuning van arbeid als zelfstandige’;

    • 35 WIA en 2:22 Wajong met de titel ‘Arbeidsplaatsvoorzieningen en voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid’;

  • b. Wetsartikel voor de werkgeversvoorziening:

    • 36 WIA met de titel ‘Subsidieregeling werkgever’;

  • c. Wetsartikel voor de onderwijsvoorzieningen:

    • Artikel 19a WOOS met de titel ‘Onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap’;

  • d. Wetsartikel voor tolkvoorziening als leefvoorziening:

    • Artikel 3a.1.1. Wmo 2015;

  • e. Wetsartikelen voor tolkvoorzieningen voor cliënten die onder de Participatiewet vallen:

    • Artikel 7 Participatiewet met de titel ‘Opdracht college’ en

    • Artikel 10g Participatiewet met de titel ‘Tolkvoorzieningen’;

  • f. Wetsartikel voor centraal loket voor cliënten met een visuele beperking die onder de Participatiewet vallen:

    • Artikel 10h Participatiewet met de titel: Werkvoorzieningen visueel beperkten;

  • g. Uitvoeringsbesluiten en regelingen:

    De wetsartikelen genoemd onder a tot en met e zijn door de Ministeries SZW, OCW en VWS nader uitgewerkt in uitvoeringsbesluiten en regelingen. Het betreft de volgende uitvoeringsbesluiten en regelingen:

    • Voor de werk- en werkgeversvoorzieningen:

      • het Re-integratiebesluit;

      • de Re-integratieregeling; en

      • AMVB Experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen.

    • Voor de onderwijsvoorzieningen:

      • het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap; en

      • de Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.

    • Voor de tolkvoorziening als leefvoorziening het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

UWV hanteert voor de in dit Protocol Voorzieningen opgenomen voorzieningen normbedragen. Deze bedragen staan in het Besluit normbedragen voorzieningen UWV, hierna te noemen Normbedragenbesluit. Op grond van artikel 54 Wet SUWI kunnen alle gegevens bij werknemer en werkgever worden opgevraagd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het toekennen van een voorziening.

DEEL A ALGEMENE REGELS MET BETREKKING TOT VOORZIENINGEN

HOOFDSTUK 2 UITGANGSPUNTEN

In dit hoofdstuk zijn de algemene bepalingen met betrekking tot de inzet van de werk-, onderwijs- de tolkvoorziening in het leefdomein en werkgeversvoorzieningen opgenomen. Het gaat hier om algemene, voor alle voorzieningen geldende, beoordelingscriteria. Mocht voor een bepaald type voorziening een van de hierna volgende uitgangspunten afwijken dan wel niet aan de orde zijn, dan is deze informatie in het betreffende hoofdstuk over de voorziening zelf opgenomen.

2.1. Werking van het Protocol

Dit Protocol heeft uitsluitend betrekking op de voorzieningen die UWV in het kader van zijn wettelijke opdracht verstrekt op grond van de artikelen 34a, 35 en 36 WIA, de artikelen 2:22 en 2:23 Wajong, artikel 19a WOOS, artikel 3a.1.1. Wmo 2015 en de artikelen 7 en 10g P-wet.

2.2. Doelgroep
2.2.1. Doelgroep werkvoorzieningen en werkgeversvoorzieningen

Voor de toekenning van werkvoorzieningen en werkgeversvoorzieningen is het vereist dat de cliënt die de voorziening aanvraagt, dan wel voor wie de voorziening bestemd is, structureel functionele beperkingen heeft. Deze structureel functionele beperkingen zijn door UWV vastgesteld evenals de noodzaak tot het inzetten van een voorziening.

Is er sprake van structureel functionele beperkingen dan gelden als aanvullende voorwaarden voor het toekennen van een werkvoorziening dat:

  • de cliënt arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten óf

  • de cliënt arbeid tijdens een proefplaatsing verricht of gaat verrichten óf

  • de cliënt werkzaamheden als zelfstandige verricht of gaat verrichten.

2.2.2. Doelgroep onderwijsvoorzieningen

Om voor een onderwijsvoorziening in aanmerking te komen, dient een leerling belemmeringen te ondervinden bij het volgen van initieel onderwijs. Deze belemmeringen duren naar verwachting tenminste 3 maanden.

Voorts moet de leerling ingezetene zijn als bedoeld in de Wajong en:

  • jonger zijn dan 17 jaar óf

  • studerende zijn als bedoeld in de Wajong óf

  • jonger zijn dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek geen voltijdonderwijs kunnen volgen.

Als studerend als bedoeld in de Wajong wordt aangemerkt de persoon:

  • die reguliere studiefinanciering ontvangt op grond van de Wsf 2000. Hierbij gaat het om personen in het hoger onderwijs (hbo en wo) en personen van 18 jaar of ouder in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) die voor hun 30e met studeren zijn begonnen;

  • die Wajonggerechtigde (oWajong, Wajong 2010 of Wajong 2015) is en een levenlanglerenkrediet ontvangt;

  • die een financiële voorziening ontvangt als bedoeld in artikel 7.51 lid 1 van de WHW. Hierbij gaat het om studenten die na afloop van hun studiefinanciering door hun onderwijsinstelling financieel worden ondersteund omdat zij door een bijzondere omstandigheid, zoals bijv. ziekte, studievertraging hebben opgelopen);

  • die een tegemoetkoming ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS. Het gaat hier om leerlingen tussen de 18 en 30 jaar oud in het voortgezet onderwijs of die een opleiding volgen in het voortgezet algemeen volwassen onderwijs (vavo);

  • voor wie kinderbijslag wordt ontvangen op grond van artikel 7 lid 2 onderdeel a of b van de AKW. Hierbij gaat het om kinderen van 16–17 jaar die overdag op school zitten en die bezig zijn om een startkwalificatie te behalen, zijn vrijgesteld van het behalen van een startkwalificatie of al een startkwalificatie hebben behaald of

  • die niet op grond van de voorgaande opsomming als studerend kan worden aangemerkt, niettemin in verband met onderwijs of een beroepsopleiding overdag lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal en voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt. Hierbij gaat het om studenten aan niet-erkende instellingen.

Bijzondere situaties

  • Ernstige scholingsbelemmeringen

    Volgt een leerling een opleiding aan een van de scholingsinstituten, zoals bedoeld in de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen, dan verstrekt UWV geen onderwijsvoorzieningen. De scholingsinstituten zijn verplicht eventuele voorzieningen beschikbaar te stellen.

  • Leerlingen ouder dan 30 jaar

    Is een leerling ouder dan 30 jaar, dan kan UWV ook een onderwijsvoorziening toekennen. Echter onder voorwaarde dat de opleiding is gestart voor het 30e levensjaar én de persoon als studerend kan worden aangemerkt. In dat geval kan UWV tot aan het einde van de opleiding een onderwijsvoorziening toekennen (zolang er sprake is van recht op studiefinanciering).

2.2.3. Doelgroep tolkvoorziening in het leefdomein

Om voor een tolkvoorziening in het leefdomein in aanmerking te komen, dient een cliënt:

  • een auditieve beperking te hebben én

  • over een verklaring van een huisarts of behandelend medisch specialist te beschikken waaruit blijkt dat hij is aangewezen op de tolkvoorziening.

De voorwaarden om als instelling in aanmerking te kunnen komen voor een tolkvoorziening staan omschreven in hoofdstuk 8 van dit protocol.

2.3. De meeneembare voorziening is op de individuele cliënt gericht

UWV kan uitsluitend een meeneembare voorziening verstrekken die in overwegende mate op het individu is gericht. Dit betekent dat de voorziening wordt afgestemd op de structureel functionele beperkingen van de cliënt. Het gaat hier om individueel maatwerk. UWV beoordeelt de noodzaak van de voorziening in relatie tot de te volgen opleiding dan wel de uit te voeren werkzaamheden. (artikel 4 Re-integratiebesluit en artikel 4 Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap).

2.3.1. Subsidie werkgever, voorziening is bedoeld voor cliënt(en) met structureel functionele beperking

Gaat het om een subsidie aan de werkgever dan kunnen meerdere cliënten van de voorziening, die door de werkgever wordt gerealiseerd, gebruik maken,. Als voorwaarde geldt dat de subsidie bedoeld is voor de kosten die de werkgever maakt voor het in dienst houden of nemen van cliënten met een structureel functionele beperking. De werkgever heeft zich bereid verklaard de cliënt in dienst te nemen. Als de werkgever de voorziening ook zou hebben aangeschaft als de cliënt(en) met een structureel functionele beperking niet in dienst zou(den) zijn genomen, dan wordt niet voldaan aan de subsidievoorwaarden.1

2.4. Algemeen gebruikelijk

Een voorziening is een middel of dienst die beoogt de structureel functionele beperkingen als gevolg van ziekte en/of gebrek van de cliënt weg te nemen of te verkleinen. Als voorwaarde geldt, dat dit middel of de dienst, specifiek is ontwikkeld voor het gebruik door personen met een ziekte of gebrek. Tevens dient dit middel of dienst niet tot de Arbo-taak van de werkgever te worden gerekend. UWV merkt deze middelen aan als algemeen gebruikelijk. Wel kan UWV eventuele aanpassingen op deze middelen als voorziening toekennen. Deze aanpassingen beogen dan het gebruik hiervan toegankelijk te maken voor personen met ziekte of gebrek. Of een middel of dienst als algemeen gebruikelijk is aan te merken, bepaalt UWV door de aard van de structurele beperking mee te wegen en de context waarbinnen het middel wordt ingezet.

Of een voorziening als algemeen gebruikelijk wordt gezien kan in de loop der tijd wel verschuiven. Er zijn voorzieningen die mogelijk in het verleden (bijvoorbeeld in een bepaalde bedrijfstak) zijn verstrekt, die toentertijd niet als algemeen gebruikelijk waren aan te merken. Maar dat zijn ze in de loop der tijd wel geworden. UWV weegt af of een bepaalde voorziening, die aanvankelijk niet als algemeen gebruikelijk was aan te merken dit in de loop van de tijd wel is geworden (artikel 2 lid 1a Re-integratiebesluit en artikel 2a Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap).

Voorbeeld:

Het gebruik van openbaar vervoer en een (brom)fiets of scooter zijn voorbeelden van vervoersmiddelen die algemeen gebruikelijk zijn. Een rolstoel of een mindervalide wagen zijn wel vervoersmiddelen die speciaal zijn ontwikkeld voor gebruik door personen met een (fysieke) beperking.

2.5. Proportioneel en goedkoopste adequate voorziening
2.5.1. Adequate en goedkoopste voorziening

UWV beoordeelt in eerste instantie of een voorziening adequaat en passend is voor de cliënt en hem ondersteunt bij zijn structureel functionele beperking. Onder adequaat verstaat UWV een voorziening die goed genoeg is om een verantwoorde oplossing te bieden voor de beperking. Die oplossing hoeft dus niet noodzakelijkerwijs de meest optimale oplossing te zijn.

Zijn er meerdere adequate opties om de cliënt te ondersteunen, dan zullen de kosten van de oplossingen doorslaggevend zijn. Uitgangspunt is dat UWV de goedkoopste adequate voorziening verstrekt. Deze afweging wordt per (individuele) cliënt gemaakt. Hierbij houdt UWV onder andere rekening met de aard van de beperking, het aantal dagen waarop de cliënt werkt of de opleiding volgt. Als het bijvoorbeeld om een vervoersvoorziening gaat, kijkt UWV onder andere naar het aantal af te leggen kilometers naar en van werk/de opleidingslocatie.

Voorbeeld: Een leerling is aangewezen op een vervoersvoorziening voor het volgen van een opleiding. UWV is de aangewezen instantie om een vervoersvoorziening te verstrekken. De leerling gaat 2 dagen per week naar school, de afstand die overbrugd dient te worden is 10 km enkele reis. Gelet op zijn beperking kan hij zowel per taxi of met een aangepaste auto zich zelf (laten) vervoeren. Beide oplossingen zijn adequaat. UWV weegt dan af wat het goedkoopste alternatief is en zal die oplossing als onderwijsvoorziening verstrekken.

2.5.2. Proportionele voorziening

Hoewel UWV deelname aan het economisch verkeer van personen met een arbeidsbeperking van groot maatschappelijk belang vindt en deelname aan het economische verkeer voor personen met een arbeidsbeperking van groot persoonlijk belang is betekent dit niet dat de goedkoopste adequate voorziening altijd voor vergoeding in aanmerking komt. In die beoordeling betrekt UWV onder meer of de voorziening bijdraagt aan het (volledig) kunnen benutten van de arbeidscapaciteit van de persoon, de aard en omvang van de loonvormende arbeid waarvoor de voorziening is gevraagd.

Als de kosten niet proportioneel zijn wordt beoordeeld of deze proportioneel te maken zijn, bijvoorbeeld door een bijdrage van een (potentiële) werkgever of de vanuit de gemeente of door een andere invulling van de werkzaamheden. Is dit niet mogelijk dan verstrekt UWV geen voorziening.

2.6. Drempelbedrag

Voorzieningen die minder dan een bepaald bedrag kosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit normbedrag is bekend onder code B11 in het Normbedragenbesluit.

Zijn de kosten van een voorziening hoger dan dit drempelbedrag, dan vergoedt UWV het totale bedrag tot aan het voor die voorziening gestelde maximale bedrag. Er geldt geen eigen bijdrage van de cliënt ter hoogte van het drempelbedrag.

Vraagt een cliënt op een en het zelfde moment of binnen één kalenderjaar meerdere voorzieningen aan, die elk voor zich minder kosten dan het drempelbedrag, dat telt UWV de kosten van elk van deze voorzieningen op. Als de som meer is dan het drempelbedrag, vergoedt UWV het totale bedrag van al deze voorzieningen tezamen. Als peildatum voor het normbedrag geldt 1 januari van het kalenderjaar. (zie artikel 3 van het Re-integratiebesluit en artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap).

2.7. Vergoeding op grond van andere wettelijke regeling

UWV verstrekt geen voorzieningen die op grond van andere wettelijke regelingen vergoed kunnen dan wel dienen te worden en de voorziening niet vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie dan wel vrijwel uitsluitend gebruikt kan worden voor of in de werksituatie. Zo heeft de werkgever bijvoorbeeld de verplichting om ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden deugdelijk materiaal aan zijn werknemers ter beschikking te stellen. Deze verplichting is in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) opgenomen. Hulpmiddelen die de cliënt kan verkrijgen op basis van de Zorgverzekeringswet verstrekt UWV evenmin. De grondslag van deze bepaling is opgenomen in artikel 2 lid 1 onder b en lid 2 Re-integratiebesluit. Hulpmiddelen die verband houden met stoornissen in de hoorfunctie kan UWV op grond van artikel 2, 3e lid Re-integratiebesluit niet als werkvoorziening verstrekken.

Voor onderwijsvoorzieningen geldt dat UWV geen voorzieningen verstrekt waarvoor een regeling is getroffen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie VWS of aanvullingen op die voorzieningen waarvoor de cliënt een eigen bijdrage betaalt. Zie artikel 5 Uitvoeringsbesluit artikel 2 onder b en artikel 5 lid 2 onder b Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.

UWV kan een aantal nader bepaalde hulpmiddelen die normaliter door de zorgverzekering dienen te worden verstrekt, als onderwijsvoorziening verstrekken. Voorwaarde is dat deze hulpmiddelen (vrijwel) uitsluitend in de onderwijssituatie worden gebruikt. Om welke hulpmiddelen het gaat is opgenomen in artikel 11 Regeling onderwijsvoorziening voor jongeren met een handicap.

Voorbeeld: Een cliënt is aangewezen op goede werkschoenen. UWV verstrekt deze werkschoenen niet als voorziening, omdat de werkgever op basis van de Arbowet deze dient te verstrekken. Is de cliënt echter aangewezen op orthopedisch schoenen dan verstrekt UWV wel een vergoeding voor orthopedische werkschoen als voorziening. Immers de orthopedisch aangepaste werkschoen geldt ter compensatie van de structureel functionele beperking.

2.8. Eigen bijdrage cliënt

UWV vergoedt uitsluitend de meerkosten die een cliënt maakt in verband met zijn beperking. Dit betekent dat van een cliënt een eigen bijdrage wordt verlangd aan een voorziening ter hoogte van de kosten die een valide persoon maakt. Of en hoe hoog de eigen bijdrage is, is afhankelijk van het type voorziening. Als er een bijdrage wordt verlangd, dan wordt dit bij de betreffende voorziening aangegeven.

Voorbeeld:

Heeft een cliënt speciaal vervoer nodig om van en naar zijn werk te komen, dan vraagt UWV van hem een eigen bijdrage. Immers ook valide personen investeren zelf in hun vervoerskosten om van en naar het werk te gaan. UWV vergoedt dan alleen de meerkosten als vervoervoorziening.

2.9. Hoogte vergoeding gerelateerd aan perioden van niet gebruik

UWV gaat ervan uit dat een cliënt niet het gehele jaar gebruik maakt van een voorziening. Werkt een cliënt in een dienstbetrekking, dan houdt UWV rekening met perioden van niet werken als gevolg van vakantie. De vergoedingen zijn daarom gebaseerd op 48 weken2 werken in een kalenderjaar. Een arbeidspatroon binnen één werkweek kan verschillen. Het aantal dagen dat iemand gemiddeld werkt per week, wordt als uitgangspunt genomen voor de vergoeding. Voorwaarde is wel dat het arbeidspatroon past binnen de kaders van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit. Als een cliënt een tijdelijk dienstverband heeft korter dan een jaar stelt UWV de periode waarvoor de cliënt de voorziening nodig heeft naar rato vast.

Voor onderwijsvoorzieningen geldt dat deze voor maximaal 41 weken3 per jaar nodig zijn, te weten een volledig schooljaar. Heeft een cliënt een voorziening korter dan een (school)jaar nodig, dan stelt UWV deze naar rato vast.

Voor de tolkvoorziening in het leefdomein geldt dat het aantal tolkuren voor het gehele kalenderjaar wordt vastgesteld.

2.10. Bepalen kilometers

Voor een aantal voorzieningen geldt dat UWV een kilometervergoeding toekent als er moet worden gereisd. Om het aantal gereisde kilometers van het woonadres naar het werkadres (en vice versa) te berekenen, hanteert UWV een routeplanner. Het uitgangspunt is de ‘snelste route’, op basis van volledige postcodes. UWV berekent de reisafstand enkele reis, rondt deze af naar boven en vermenigvuldigt deze met 2.

2.11. Voorziening in eigendom of bruikleen

Als de kosten van een voorziening meer bedragen dan normbedrag I12, dan verstrekt UWV deze voorziening in principe in bruikleen. Liggen de kosten beneden het normbedrag I12, dan verstrekt UWV deze voorziening in principe in eigendom. In het geval UWV de voorziening in eigendom verstrekt, dan komen de kosten van onderhoud en verzekering voor rekening van de cliënt zelf. Wordt de voorziening in bruikleen verstrekt, dan komen de kosten voor onderhoud en verzekering voor rekening van UWV of van de bruikleenverstrekker.

2.12. De aanvraag en beoordeling
2.12.1. Eenmalige aanvraag

Een cliënt of leerling hoeft uitsluitend bij de start van een dienstbetrekking dan wel opleiding een aanvraag in te dienen om voor de verstrekking van een voorziening in aanmerking te komen. Kent UWV de voorziening toe, dan geldt deze voor de gehele duur van de betreffende dienstbetrekking dan wel opleiding. Het gaat hierbij niet om voorzieningen die eenmalig worden verstrekt en vanwege bijv. slijtage of andere omstandigheden moeten worden vervangen. In deze situaties is een nieuwe aanvraag vereist.

Voor dienstbetrekkingen voor bepaalde tijd geldt, dat als zij elkaar binnen een periode van maximaal 4 weken opvolgen, UWV deze tijdelijke dienstbetrekkingen als een doorlopende dienstbetrekking ziet. Het moet gaan om een dienstbetrekking voor dezelfde/soortgelijke werkzaamheden. Voor wat betreft de opleidingssituatie is dit inclusief de periode van verlenging als gevolg van bijvoorbeeld doubleren of het niet behalen van een examen. Dit onder voorwaarde dat de persoon als leerling is aan te merken.

Voor de cliënt die een tolkvoorziening in het leefdomein aanvraagt, geldt eveneens de eenmalige aanvraag. De cliënt krijgt per kalenderjaar automatisch het aantal tolkuren voor dat kalenderjaar beschikbaar gesteld. Als er sprake is van maatwerk, waardoor er meer tolkuren nodig zijn, dient de cliënt voor dit maatwerk een nieuwe aanvraag in te dienen.

Vraagt een werkgever subsidie aan dan gelden eveneens de in deze paragraaf vermelde voorwaarden met betrekking tot de eenmalige aanvraag. Het gaat dan om een subsidie voor een aanpassing van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethode ten behoeve van een cliënt of meerdere cliënten ter compensatie van hun structureel functionele beperking(en).

2.12.2. De aanvraag

De cliënt of werkgever maakt voor het indienen van een aanvraag voor een voorziening of subsidie gebruik van het daartoe bestemd aanvraagformulier dat door UWV beschikbaar is gesteld via uwv.nl. Op uwv.nl staat hoe hij dit moet inleveren. Bij het aanvraagformulier overlegt de cliënt, leerling, cliënt of werkgever eventueel de door UWV gevraagde bijlagen.

Niet complete aanvraag

Is de aanvraag door UWV niet compleet ontvangen? Dan ontvangt de aanvrager het verzoek om de ontbrekende gegevens alsnog binnen 2 weken aan te leveren. Worden de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn ontvangen – de datum ontvangst van de aanvraag door UWV is leidend – dan neemt UWV binnen 4 weken na het verstrijken van de gegeven termijn een besluit dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen (artikel 4:5 lid 1 Awb).

2.12.3. De aanvraagtermijn

De aanvraag en de daarbij behorende bijlagen dienen zo spoedig mogelijk na ingangsdatum van de dienstbetrekking of proefplaatsing, dan wel de start van de opleiding door UWV te zijn ontvangen. Datum ontvangst van de aanvraag door UWV is leidend.

Als de cliënt al in dienst is bij de werkgever of de leerling is gestart met zijn opleiding, en er ontstaat een noodzaak voor ondersteuning in de vorm van een voorziening, dan dient de aanvraag zo spoedig mogelijk na het constateren hiervan bij UWV te worden ingediend.

2.12.4. Beoordeling van de aanvraag

UWV beoordeelt de aanvraag of aan de voorwaarden voor de verstrekking van de voorziening of subsidie is voldaan. Beoordeeld wordt onder andere of;

  • de cliënt/leerling is aangewezen op de voorziening;

  • de cliënt/leerling voldoet aan de begripsbepalingen, zie ‘Begripsbepalingen’;

  • de dienstbetrekking, proefplaatsing of opleiding voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden;

  • de voorziening de meest passende voorziening is voor de cliënt/leerling gelet op zijn structureel functionele beperkingen.

Deze opsomming is niet limitatief.

2.12.5. Beslistermijn

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:13 Awb, ontvangt de cliënt/werkgever binnen uiterlijk 8 weken na ontvangst van de (complete) aanvraag de beslissing. Dit geldt niet voor situaties als bedoeld in artikel 4:14 en 4:15 Awb. Kan UWV binnen deze periode van 8 weken geen beslissing nemen, dan informeert UWV de cliënt/werkgever schriftelijk, binnen welke (redelijke) termijn die nodig is voor een zorgvuldig onderzoek naar de feiten en omstandigheden, wel een beslissing valt te nemen.

2.12.6. Terugwerkende kracht

Als uitgangspunt hanteert UWV dat een voorziening, alsmede het verlenen van subsidie, niet met terugwerkende kracht wordt verstrekt tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de noodzaak van de voorziening bestaat op de datum met ingang van welke de voorziening wordt aangevraagd én

  • b. als de voorziening al is aangeschaft, deze voorziening naar het oordeel van UWV adequaat is (geweest) én

  • c. UWV geen contractuele afspraken met leveranciers heeft gemaakt in verband met de aangeschafte of geconsumeerde voorziening.

Als aan deze voorwaarden is voldaan, dan kan UWV tot uiterlijk 1 jaar voor datum aanvraag de voorziening/ subsidie toekennen. Vanzelfsprekend onder voorbehoud van het voldoen aan de overige bepalingen m.b.t. de verstrekking van voorzieningen.

Ad a:

De structureel functionele beperking dient op de dag, met ingang van welke de voorziening wordt aangevraagd, te bestaan. Vanaf deze dag gaat ook de termijn gelden, dat de structureel functionele beperking minimaal 1 jaar duurt als het om inkomensvormende arbeid gaat, dan wel 3 maanden voor onderwijs. Zie ook de ‘Begripsbepalingen’.

Ad b:

Het initiatief voor realisatie van de voorziening ligt primair bij UWV. UWV beoordeelt of een cliënt aangewezen is op een voorziening en zo ja welke voorziening de meest adequate goedkoopste voorziening is. UWV toetst dus ook of de door de cliënt reeds aangeschafte of geconsumeerde voorziening voldoet aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het Re-integratiebesluit en de uitgangspunten in dit Protocol.

Ad c:

UWV sluit – o.a. gelet op kostenefficiency en kwaliteitsborging – overeenkomsten met leveranciers voor het verstrekken van goederen en/of diensten. Een goed en/of dienst komt uitsluitend voor vergoeding in aanmerking als de betreffende voorziening door de cliënt/werkgever afgenomen/geleverd is door een leverancier met wie UWV een overeenkomst heeft gesloten. UWV heeft zich namelijk contractueel verplicht tot (gegarandeerde) afname van dit goed of deze dienst bij de betreffende leverancier(s). Daarnaast speelt dat er ook in de regel afspraken zijn gemaakt met betrekking tot onderhoud en (tijdelijke) vervanging in verband met dit onderhoud. Betreft het een voorziening waarvoor geen contractuele afspraken zijn gemaakt met leveranciers dan is deze bepaling niet van toepassing.

2.13. Werkplek/arbeidsplaats

Plaats- en tijdsonafhankelijk werken is al langer een tendens. Veel bedrijven kiezen voor het concept van hybride werken. Daarbij wordt het voor medewerkers mogelijk zowel op kantoor/werklocatie als vanuit huis te werken.

De gewenste arbeidsplaats is hierbij het woonadres van cliënt of een voor de arbeid passende arbeidsplaats van waaruit gebruikelijk voor de werkgever werkzaamheden worden verricht.

Criteria waaraan een werkplek/arbeidsplaats moet voldoen, waarbij voor de eerste vier punten is aangesloten op de inhoud van de Wet flexibel werken (Wfw):

  • De werkgever is akkoord dat de werknemer op de desbetreffende werkplek/arbeidsplaats werkt;

  • Werknemer en werkgever hebben afspraken gemaakt over de werkplek/arbeidsplaats;

  • De plek is gekoppeld aan het woonadres van de werknemer. Of is een plek van waaruit gebruikelijk voor de werkgever werkzaamheden worden verricht;

  • De werknemer kan nagenoeg al zijn taken uitvoeren vanaf de desbetreffende plek;

  • Het is een plek van waaruit de werknemer regelmatig en gedurende een langere tijdsperiode (structureel) werkt. Locaties waar de werknemer is vanwege een overleg of bijeenkomst vallen daar buiten. Daar is de werknemer wel vanwege zijn werk, maar het is geen structurele werkplek. Het reizen erheen valt onder de noemer ‘dienstreizen’ waarvoor de werkgever een vergoeding verstrekt;

  • Het OV of tijdelijke locatie die de werknemer zelf kiest zoals een openbare ruimte, is geen werkplek.

Gezien het wettelijke kader van de Wet flexibel werken verstrekt het UWV voor hooguit twee werkplekken voorzieningen.

Vanuit de toepassing van het beginsel dat de meest adequaatste en goedkoopste voorziening wordt verstrekt, kan het voorkomen dat de verstrekking van een eerder toegekende vervoersvoorziening wordt herzien als er een wijziging komt in de arbeidsplaats(en). Want als iemand meer dagen per week vanuit huis gaat werken, vermindert dat het woon/werkverkeer waardoor de situatie van wat de meest adequate en goedkoopste vervoersvoorziening is, kan wijzigen.

DEEL B DE VOORZIENINGEN

HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

UWV verstrekt de volgende typen vervoersvoorzieningen:

  • een (aangepast) vervoermiddel in bruikleen;

  • een (rolstoel)taxikostenvergoeding;

  • een kilometervergoeding;

  • een aanpassing van een eigen vervoermiddel als een cliënt daarover beschikt;

  • een vergoeding voor de aanschaf en het gebruik van een bijzonder type auto.

Daarnaast kent UWV de mogelijkheid van een vergoeding van de meerkosten voor autorijles in een aangepaste auto.

De verstrekking van een (leef)vervoersvoorziening is inkomensafhankelijk. Als het bruto (gezins)inkomen boven de inkomensgrens ligt, dan ziet UWV vervoer per auto of taxi als algemeen gebruikelijk. UWV verstrekt dan in principe geen vervoersvoorziening, tenzij anders bepaald (zie ook art. 5 Re-integratiebesluit).

In de Re-integratieregeling art. 12 is opgenomen welke vervoersvoorzieningen worden verstrekt zonder te toetsen aan het inkomen. Dit zijn:

  • aanpassingen van een vervoermiddel (zie 3.7);

  • de verstrekking van een vervoermiddel specifiek bedoeld voor een persoon met ziekte of gebrek (zie 3.4);

  • vergoeding van het gebruik van een (rolstoel)taxi om de werkplek te kunnen bereiken (zie 3.5);

  • vergoeding van de meerkosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor het leefdomein (zie 3.6);

  • vergoeding van de meerkosten van aanschaf en gebruik bijzonder type auto (zie 3.7);

  • de vergoeding van de meerkosten van rijlessen in een aangepaste auto (zie 3.8);

  • een vergoeding van vervoerskosten voor het volgen van scholing.

Bij bovengenoemde vervoersvoorzieningen kan wel een eigen bijdrage gelden.

3.1. Inkomenstoets

De aanspraak op een (leef)vervoersvoorziening, in de vorm van vervoer per auto of taxi – is inkomensafhankelijk. Als het bruto (gezins)inkomen boven de inkomensgrens ligt, dan ziet UWV het vervoer per auto of taxi als algemeen gebruikelijk. UWV verstrekt dan in principe geen vervoersvoorziening, tenzij anders bepaald (zie ook artikel 5 van het Re-integratiebesluit).

Voor het bepalen of er recht is op een (leef)vervoersvoorziening geldt een inkomensgrens. Er zijn twee inkomensgrenzen, de zogenaamde eerste inkomensgrens (normbedrag C20-I) en tweede inkomensgrens (normbedrag C20-III). De situatie van de cliënt bepaalt of de eerste of tweede inkomensgrens van toepassing is.

Als de cliënt een aanvraag doet voor een vervoersvoorziening en er is nog geen vervoersmiddel of vervoersvoorziening aanwezig, of de cliënt is alleenstaand, dan geldt de eerste inkomensgrens (C20-I). Als er binnen het gezin van de cliënt al een vervoersmiddel of vervoersvoorziening aanwezig is waarop de echtgenoot/partner of ander gezinslid is aangewezen en deze voor 75% of meer uit het gezinsinkomen wordt betaald, dan geldt de tweede inkomensgrens (C20-III).

De wijze waarop UWV het inkomen berekent, is opgenomen in de Re-integratieregeling en de Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap. Het bepalen of er sprake is van een gezamenlijke huishouding wordt vastgesteld conform de regels van de Toeslagenwet.

3.2. Eigen bijdrage

Bij de verstrekking van een kilometervergoeding en (rolstoel)taxivergoeding wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht. Of er een lage of hoge eigen bijdrage geldt, is afhankelijk van het inkomen.

Voor de eigen bijdrage geldt dat UWV deze maximeert op het in normbedrag C-27 genoemde bedrag per maand. Dit geldt voor elke cliënt, ongeacht de hoogte van het inkomen.

De eigen bijdrage geldt niet in de onderwijs- of leefsituatie.

3.3. Combinatie vervoersvoorziening in werk/onderwijs- en leefsituatie

Als een cliënt een vervoersvoorziening heeft in de werk of onderwijssituatie, dan kan UWV de vervoersvoorziening ook toekennen voor de leefsituatie. Een vervoersvoorziening voor de leefsituatie is inkomensafhankelijk. Boven de van toepassing zijnde inkomensgrens is geen recht op een vervoersvoorziening in de leefsituatie. De cliënt is geen eigen bijdrage verschuldigd op een vervoersvoorziening in de leefsituatie.

Er zijn twee situaties waarin de cliënt wel een vergoeding kan krijgen voor een leef vervoersvoorziening en zijn inkomen boven de inkomensgrens ligt. Dit is de vergoeding meerkosten ingeval het gebruik van een rolstoeltaxi of bijzonder type auto (zie paragraaf 3.4 en 3.8).

Het doel van het leefvervoer is een cliënt in staat te stellen deel te nemen aan het leven van alledag en wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Tenzij anders bepaald, stelt UWV de cliënt in staat maximaal 2.000 kilometer voor vervoer in de leefsituatie te declareren. Het meerdere komt voor eigen rekening. UWV hanteert hierbij het uitgangspunt dat van een cliënt mag worden verwacht dat hij evenals iedereen keuzes maakt in zijn leefvervoer en enige beperkingen ervaart. Per situatie waarin afgeweken wordt van de bovengrens van 2.000 kilometer beoordeelt het UWV hoeveel kilometers extra gedeclareerd kunnen worden.

Voorbeeld:

Als een cliënt directe familie (bijv. ouders, kinderen) heeft die niet in de directe buurt wonen of hij heeft wezenlijke sportactiviteiten buiten de regio, dan kan afgeweken worden van de bovengrens van 2.000 kilometer.

3.4. Een verstrekking van een (aangepast) vervoermiddel in bruikleen

Afhankelijk van het inkomen, kan UWV aan de cliënt een bruikleenauto ter beschikking stellen.

Verder kan UWV aan de cliënt een vervoermiddel verstrekken zoals onder andere een scootmobiel, gehandicaptenvoertuig of driewieler. Deze vervoermiddelen, specifiek bestemd voor personen met een ziekte of gebrek, worden inkomensonafhankelijk verstrekt (Re-integratieregeling art. 12 lid 1 sub 2).

3.5. (Rolstoel)taxikostenvergoeding

In artikel 12 lid 5 van de Re-integratieregeling is bepaald dat de inkomensgrens niet van toepassing is op de verstrekking van een (rolstoel)taxikostenvergoeding om op het werk te komen maar dat de cliënt in de werksituatie wel een eigen bijdrage verschuldigd is voor het gebruik van de (rolstoel)taxi. Heeft de cliënt een inkomen beneden de op hem van toepassing zijnde inkomensgrens dan betaalt hij een lage eigen bijdrage (normbedrag C26-I). Heeft hij een inkomen boven de van toepassing zijnde inkomensgrens, dan betaalt hij een hoge eigen bijdrage (C26-II).

De verstrekking van een taxikostenvergoeding voor privégebruik is wel inkomensafhankelijk. Bovendien dient een cliënt – naar het oordeel van UWV – niet in staat te zijn zelfstandig 100 meter of meer te lopen zonder ondersteuning of begeleiding. Hij dient voor elke verplaatsing buitenshuis te zijn aangewezen op een taxi. Heeft de cliënt een inkomen boven de van toepassing zijnde inkomensgrens dan is er voor privégebruik geen recht op een vergoeding van taxivervoer. Alleen de meerkosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor de privésituatie worden vergoed als het inkomen boven de inkomensgrens ligt.

Heeft een cliënt ook voor zijn leefsituatie recht op taxivervoer, dan gelden de volgende normbedragen:

  • C31 indien hij niet meer dan 100 meter zonder ondersteuning of begeleiding kan lopen en voor verplaatsing buitenshuis is aangewezen op een taxi;

  • C32 als de cliënt een visuele beperking heeft;

  • C33 als de cliënt gebruik maakt van een rolstoeltaxi;

  • C34 als de cliënt ook gebruik kan maken van een (goedkoper) alternatief vervoermiddel zoals een (bel)bus.

3.6. Kilometervergoeding voor eigen of bruikleenauto

De verstrekking van een kilometervergoeding is afhankelijk van het inkomen. Als het inkomen boven de inkomensgrens ligt, is er geen recht. Ingeval het inkomen onder de inkomensgrens ligt, kan een kilometervergoeding worden verstrekt. In dat geval geldt de lage eigen bijdrage.

Uitzondering is de kilometervergoeding voor het gebruik van een bijzonder type auto (bijv. de rolstoelbus), Dit is een vergoeding van meerkosten en deze is inkomensonafhankelijk. In dat geval is de eigen bijdrage afhankelijk van het inkomen. Onder de inkomensgrens geldt de lage eigen bijdrage, boven de inkomensgrens de hoge eigen bijdrage.

Voor de eigen bijdrage gelden de volgende normbedragen:

  • Normbedrag C26-I beneden inkomensgrens C20-I, of beneden C20-III;

  • Normbedrag C26-II boven inkomensgrens C20-I, of boven C20-III. (alleen bij bijzonder type auto).

UWV onderscheidt een drietal kilometervergoedingen:

  • een kilometervergoeding C22: als er sprake is van een auto/bestelbus/gehandicaptenvoertuig in bruikleen;

  • een kilometervergoeding C25- I: als de cliënt gebruik maakt van zijn eigen personenauto/gehandicaptenvoertuig4;

  • een kilometervergoeding C25-V: als de cliënt gebruik maakt van zijn eigen bestelauto of bus.

UWV stelt de kilometervergoeding op nihil als de eigen bijdrage hoger is dan de door UWV te verstrekken kilometervergoeding.

Het aantal kilometers dat UWV vergoedt, wordt uiteindelijk bepaald door de woon- werkafstand of woon-schoolafstand en het aantal reisdagen (zie 2.6).

3.7. Vergoeding van aanpassingen aan eigen vervoermiddel

Als UWV tot oordeel komt dat de inzet van de eigen auto van de cliënt de meest goedkoopste en adequaatste oplossing is, worden eventueel noodzakelijke aanpassingen aan de auto vergoed. (art. 12 Re-integratieregeling lid 1 sub 1). Bij de vergoeding van aanpassingen aan de auto gaat UWV uit van een gemiddelde levensduur van zeven (7) jaar.

3.8. Vergoeding van de meerkosten van een bijzonder type auto

Als een cliënt wegens ziekte of gebrek is aangewezen op een bijzonder type auto, zoals een rolstoelbus dan kan UWV de meerkosten vergoeden van de aanschaf en het gebruik van deze auto. Dit zijn de kosten die uitgaan boven het kostenniveau van de zogenaamde referentieauto (normbedrag C18-II) met als plafond de kosten die UWV zou zijn kwijt geweest ingeval de verstrekking van een bijzonder type auto in bruikleen. De cliënt komt in principe gemiddeld één keer in de tien (10) jaar in aanmerking voor de vergoeding van de meerkosten van de aanschaf van een bijzonder type auto.

De cliënt komt bij het gebruik van een bijzonder type auto in aanmerking voor de vergoeding van extra te maken kosten. UWV kan vergoedingen verstrekken als bijdrage in de kosten voor

  • verzekeringen;

  • motorrijtuigenbelasting;

  • kilometervergoeding (zie 3.6).

De eigen bijdrage die een cliënt betaalt voor zijn verzekeringskosten en motorrijtuigenbelasting zijn te vinden in de volgende normbedragen:

  • eigen bijdrage verzekeringskosten (C18-III) en

  • eigen bijdrage motorrijtuigenbelasting (C18-IV).

Het gaat hier om een maandelijkse bijdrage.

3.9. Reiskosten begeleider

Als een cliënt in principe in staat is te reizen met openbaar vervoer, maar dit (nog) niet zelfstandig kan, kan hij zich laten vergezellen door een begeleider. UWV verstrekt in dat geval jaarlijks een vaste vergoeding ter dekking van de reiskosten van de begeleider. Deze vaste vergoeding is opgenomen onder normbedrag C71.

3.10. Vergoeding autorijlessen

UWV vergoedt de meerkosten die een cliënt maakt voor het volgen van autorijlessen in een aangepaste auto (conform Re-integratieregeling art. 12 lid 1 sub 6).

HOOFDSTUK 4 INTERMEDIAIRE ACTIVITEITEN ALS ONDERWIJS- EN WERKVOORZIENING

Dit hoofdstuk bevat uitsluitend de bepalingen met betrekking tot de intermediaire activiteiten in het onderwijs- en werkdomein. De voorwaarden voor het leefdomein zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

4.1. Intermediaire activiteiten

Intermediaire activiteiten zijn activiteiten die zijn gericht op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende lichaamsfunctie. De lichaamsfunctie moet verband houden met de visuele, auditieve of motorische mogelijkheden van de betrokkene, en de activiteiten moeten bestaan uit diensten die door een persoon worden verricht.

De dienstverlening bevordert de lichaamsfuncties en/of de waarnemingsvaardigheden van een betrokkene die een auditieve, motorische of visuele handicap heeft. Voorbeelden van intermediaire activiteiten zijn de tolkvoorziening en de voorleeshulp. Voor alle intermediaire activiteiten – met uitzondering van de tolkvoorziening – geldt dat deze niet behoren tot de gebruikelijke werkzaamheden van de persoon die de dienstverlening verricht.

Op grond van deze omschrijving vallen o.a. de volgende zaken buiten het begrip ‘intermediaire activiteiten’:

  • hulpmiddelen en trainingen voor het gebruik van door UWV verstrekte voorzieningen: deze kunnen als onderdeel van de betreffende voorziening worden vergoed;

  • activiteiten inzake algemeen gerichte begeleiding bij arbeid: deze kunnen mogelijk in de vorm van een jobcoach worden vergoed;

  • trainingen om een werkgever, de collega’s en de gehandicapte medewerker aan elkaar te laten wennen;

  • algemeen gebruikelijke secretariële en facilitaire ondersteuning;

  • dienstverrichting door dieren zoals blindengeleidehonden;

  • mechanische en elektronische hulpmiddelen: indien aan de voorwaarden wordt voldaan, kunnen deze als meeneembare voorziening worden verstrekt.

De vergoeding voor intermediaire dienstverleners visueel gehandicapten en motorisch gehandicapten is opgenomen in normbedragen E17-III en E17-A3.

4.2. Tolkvoorziening in het werk- en onderwijsdomein

Aan cliënten met een auditieve beperking kan UWV een tolkvoorziening toe kennen. UWV onderscheidt o.a. de volgende type tolken:

  • tolken Nederlandse Gebarentaal;

  • schrijftolken;

  • tolken Nederlands met ondersteunende gebaren;

  • tolken tactiele gebaren.

De cliënt bepaalt zelf welk type tolk hij inzet.

4.2.1. Omvang tolkuren
  • Werksituatie

    UWV kent aan cliënten, die ondersteuning nodig hebben van een tolk bij de uitoefening van hun werkzaamheden in dienstbetrekking per kalenderjaar maximaal 15% van het aantal te werken uren toe aan tolkuren. UWV kan van dit percentage afwijken (zie artikel 7 lid 2 en 3 van het Re-integratiebesluit).

    Is een cliënt werkzaam op een meerjarige arbeidsovereenkomst of elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten bij dezelfde werkgever? Dan kunnen niet gebruikte tolkuren in enig kalenderjaar niet meegenomen worden naar een volgend kalenderjaar.

    UWV geeft de cliënt bij de start van elk kalenderjaar inzicht in het aantal beschikbare tolkuren voor dat kalenderjaar.

Maatwerk

Het uitgangspunt is dat een hoger percentage aan tolkuren c.q. maatwerk altijd worden toegekend voor werk gerelateerde activiteiten zoals ondernemingsraden, medezeggenschapsraden en activiteiten waarbij de tolkgebruiker zich voor een vakbond inzet.

Extra tolkuren worden niet toegekend voor activiteiten die niet noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening voor het werk. Hierbij kan gedacht worden aan tolkuren voor tijdens een lunchpauze of een werkdiner. Ook worden er geen extra tolkuren toegekend voor opleidingen in het kader van leven lang ontwikkelen. Uitzondering hierop is het volgen van voor het werk noodzakelijke scholing.

Daarnaast worden extra uren altijd toegekend in situaties die tijdelijk van aard zijn en minder dan een jaar duren. Voorbeelden zijn: een inwerkperiode, het tijdelijk vervullen van een andere functie, een tijdelijke verandering van het takenpakket en het volgen van voor het werk noodzakelijke scholing. Met betrekking tot noodzakelijke scholing kan gedacht worden aan een bijspijkercursus of een interne opleiding.

Als vaststaat dat maatwerk meer dan een jaar gewenst is dan toetst UWV op nut en noodzaak van extra tolkuren door te onderzoeken op welke wijze de burger kan worden ondersteund in het uitvoeren van diens werkzaamheden om zo gelijk mogelijke arbeidskansen te creëren ten opzichte van zijn horende collega. UWV zoekt naar een adequate oplossing, die de behoefte en taken van de werkende in ogenschouw neemt.

  • Onderwijssituatie

    Als de leerling een meerjarige opleiding volgt, dan geeft UWV de leerling bij de start van elk leerjaar inzicht in het aantal tolkuren voor dat betreffende leerjaar. UWV stelt voor alle onderwijstypen (met uitzondering van het middelbaar beroepsonderwijs) per leerjaar 1000 tolkuren beschikbaar. Voor het middelbaar beroepsonderwijs stelt UWV 1600 tolkuren per leerjaar beschikbaar omdat hier sprake is van het lopen van stages. Mocht de individuele situatie van de leerling daarom vragen, dan kan UWV – na een gemotiveerde aanvraag daartoe van de leerling – van dit aantal uren afwijken. Individueel maatwerk blijft hierdoor mogelijk. UWV vergoedt de volgende tolkactiviteiten ten laste van deze tolkuren:

    • tijdens de lesuren

    • aan onderwijs gerelateerde activiteiten zoals:

      • deelname van de leerling aan ouderavonden;

      • gesprekken met bijvoorbeeld docenten en studiebegeleiders;

      • mondelinge examens en mondelinge toelichting op schriftelijke examens;

      • deelname aan onderwijs gebonden groepsactiviteiten (zoals werkgroepen);

      • stages en/of

      • studie-/of schoolreis voor de helft van de tijd met een maximum van 4 uur per dag.

UWV vergoedt geen tolkuren als de lesuren waarvoor de voorziening is aangevraagd, betrekking hebben op incidenteel of aanvullend onderwijs bij een instelling voor regulier onderwijs door een leerling die staat ingeschreven bij een instelling voor speciaal onderwijs.

4.2.2. (Minimaal) te tolken tijd en uurtarief
4.2.2.1. (Minimaal) te tolken tijd

UWV vergoedt de inzet van een tolk slechts over de tijd waarin de gevraagde dienstverlening heeft plaatsgevonden, afgerond op een heel kwartier. Hierbij geldt als minimale inzet:

  • een lesuur in de onderwijssituatie tussen 08.00 uur en 18.00 uur op basis van werkelijke lengte in minuten óf

  • een kwartier in alle overige voorkomende situaties.

Als afrondingsregel geldt:

  • in onderwijssituaties: het lesuur. Hieronder wordt verstaan de op de desbetreffende onderwijsinstelling geldende (vaak korter dan een klokuur durende) lengte van de leseenheid;

  • de declaratie van lestijd over één etmaal in één onderwijsinstelling mag over het totaal naar boven worden afgerond op het eerstvolgende hele kwartier;

  • in alle overige situaties: per tolkopdracht naar boven op het eerstvolgende hele kwartier.

Deze minimale inzet geldt per getolkte tijd, per opdracht en per locatie in een etmaal.

Pauzes van de cliënt in de werk- en onderwijssituatie

Als een cliënt gebruik maakt van de diensten van een tolk tijdens zijn pauze, om bijv. zijn sociale contacten ten behoeve van het werk of het volgen van onderwijs te onderhouden en te bevorderen, dan kan de tolk deze tijd als getolkte tijd declareren.

Als een leerling een tussenuur of een studie-uur heeft in het onderwijs, dan kunnen eventuele tolkactiviteiten niet worden gedeclareerd. Het gaat hier om vooraf ingeroosterde uren. Valt er een lesuur uit, dan gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 4.2.6.

4.2.2.2. Uurtarief tolken

Uurtarief tolken

UWV hanteert een vast uurtarief voor de vergoeding van de tolk dat is gebaseerd op het normbedrag E17-I. UWV vergoedt naast dit uurtarief geen afzonderlijke kosten, tenzij dit in dit Protocol anders is bepaald.

Voor inzet van een tolk tussen 08:00 en 18:00 uur geldt een vergoedingspercentage van 100% van het normbedrag in de werksituatie. Dit is het basis uitgangspunt voor vergoeding van het uurtarief.

Afwijkende percentage normbedrag onderwijssituatie

In de onderwijssituatie is het vergoedingspercentage voor inzet van een tolk tussen 08:00 en 18:00 afhankelijk van het type onderwijs:

  • a. in wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs: 105% van het normbedrag

  • b. in het middelbaar (beroeps) onderwijs: 100% van het normbedrag

  • c. in het lager onderwijs: 100% van het normbedrag

UWV hanteert, in overleg met het Ministerie OCW, afwijkende vergoedingspercentages omdat de intensiteit van de tolkopdracht per type onderwijs verschilt. De idee is dat bij het lager- en middelbaar onderwijs de intensiteit lager is dan bij het hoger beroeps/wetenschappelijk onderwijs.

4.2.3. Opslag voor tolkopdrachten in Nederland in verband met buitengewone werktijden

Voor tolkopdrachten binnen Nederland wordt in geval van de hieronder vermelde buitengewone werktijden van de tolk de uurvergoeding verhoogd. De navolgende tabel bevat de totaalpercentages van de uurvergoeding:

Maandag t/m vrijdag:

00.00 uur tot 6.00 uur:

145%

 

6.00 uur tot 8.00 uur:

120%

 

18.00 uur tot 22.00 uur:

120%

 

22.00 uur tot 24.00 uur:

145%

Zaterdag:

0.00 uur tot 6.00 uur:

145%

 

6.00 uur tot 22.00 uur:

140%

 

22.00 uur tot 24.00 uur:

145%

Zondag/feestdag:

0.00 uur tot 24.00 uur:

155%

Voor de opslagpercentages is aansluiting gezocht bij de cao Welzijn.

UWV volgt de maatschappelijke ontwikkelingen bij de bepaling of er sprake is van een feestdag.

Buitenland

De hiervoor genoemde opslagpercentages gelden alleen als de tolk in Nederland zijn diensten verleent. Tolkt een tolk voor een cliënt tijdens diens verblijf in het buitenland, dan geldt er geen opslagpercentage. UWV vergoedt slechts 100% van het normbedrag, ongeacht het tijdstip waarop is getolkt.

4.2.4. Reisvergoeding

UWV verstrekt een reisvergoeding aan de tolk en de intermediaire dienstverleners op basis van het aantal werkelijk gereisde kilometers, rekening houdend met het in paragraaf 2.6. bepaalde. Aanvullende voorwaarden bij de verstrekking van de reisvergoeding zijn:

  • het adres van de bedrijfsvestiging van de tolk of intermediaire dienstverlener en het adres waar de werkzaamheden worden verricht verschillen minimaal één cijfer of letter in de postcode;

  • UWV vergoedt maximaal 110 kilometer per enkele reis.

Voor cliënten die naast een ernstige auditieve handicap ook een ernstige visuele handicap hebben, kan tot op zekere hoogte het maximaal aantal kilometers dat de tolk ten behoeve van de cliënt rijdt, worden overschreden. Het gaat om cliënten die doof én blind of doof én zeer slechtziend zijn. UWV bepaalt op basis van de omstandigheden of de meerdere gedeclareerde kilometers redelijk zijn. De tolk mag ten behoeve van de cliënt tegen de geldende normvergoeding omrijden om de cliënt op te halen en/of terug naar huis te brengen. Dit onder voorwaarde dat de cliënt zelf om deze dienstverlening vraagt.

4.2.5. Bijzondere situaties

In deze paragraaf wordt ingegaan op een aantal bijzondere situaties bij de inzet van tolken. Deze situaties zijn alleen van toepassing op de inzet van een tolkvoorziening, dus niet op de overige intermediaire activiteiten.

Tolken in het buitenland

UWV wil bevorderen dat er voor een tijdelijk verblijf in het buitenland zoveel als mogelijk van ter plaatse beschikbare dienstverlening gebruik wordt gemaakt. Hiervoor kan een vergoeding worden verstrekt ten behoeve van een tolk ter plaatse. Hierbij wordt rekening gehouden met de bepalingen in dit besluit. UWV geeft daarom geen vergoeding voor door de tolk te maken reis- en verblijfskosten in en naar het buitenland.

Groepsgewijze inzet van tolken in het buitenland

In de situatie dat er sprake is van een tolk die voor een groep tolkgebruikers activiteiten verricht in het buitenland (zgn. Madridmodel), dient de cliënt voorafgaand toestemming aan UWV te vragen. Deze aanvraag dient uiterlijk 3 weken voordat de activiteit plaatsvindt door UWV te zijn ontvangen.

Bij een groepsgewijze toepassing van de tolkvoorziening in het buitenland kan UWV afwijken van het normbedrag E17-I. UWV zal op basis van maatwerk een passende vergoeding aan de tolk toekennen. Dit geldt ook voor de werkelijk gemaakte reis- en verblijfkosten.

Dit betreft een afwijking van de hoofdregel dat UWV geen vergoeding geeft voor de door te tolk gemaakte reis- en verblijfskosten in en naar het buitenland.

Aan een bemiddelaar kan worden verzocht om, op basis van de samenstelling van de groep, een aantal tolken van het benodigde type vast te stellen.

Voor groepsgewijze tolkdiensten in het buitenland geldt:

  • per dag wordt voor iedere tolk een vergoeding verstrekt voor het daadwerkelijk benodigde aantal tolkuren, met een maximum van acht;

  • reis- en verblijfskosten van de tolk worden vergoed, waarbij als uitgangspunt geldt de werkelijke reis- en verblijfskosten, op basis van een groepsarrangement.

Teamtolk

Er is sprake van een teamtolk als minimaal twee tolken tegelijkertijd voor een cliënt tolkactiviteiten verrichten. Een cliënt kan binnen het aan hem aantal toegekende uren naar eigen inzicht gebruik maken van een teamtolk. Een cliënt kan zowel een teamtolk in Nederland als in het buitenland inzetten. Een teamtolk kan door een cliënt onder de volgende voorwaarden worden ingezet:

  • De opdrachtduur is langer dan een klokuur;

  • Van te voren staat vast dat gedurende de opdracht geen pauzes van de tolk(en) mogelijk zijn;

  • Van te voren staat vast dat het achtereenvolgens inzetten van verschillende tolken niet mogelijk is.

Zet een cliënt een teamtolk in, dan ontvangt elk van de tolken een vergoeding conform normbedrag E17-I en E17-II en de daarbij geldende uitgangspunten.

Tolk op afstand

Van een tolk op afstand is er sprake als de tolk zich niet op dezelfde locatie als de cliënt bevindt. Is er sprake van inzet van een tolk op afstand, dan kan de tolk het volgende declareren: normbedrag E17-I, vermeerderd met een toeslag van 30% declareren.

4.2.6. Annulering van tolkopdrachten

UWV vergoedt onder bepaalde voorwaarden de annulering van de door de cliënt bestelde tolkopdrachten. De annuleringsregels zijn als volgt:

Annulering door de cliënt:

  • 0% vergoeding als de annulering plaatsvindt meer dan 24 uur voor dat de tolkopdracht zou plaatsvinden;

  • een vergoeding van 50% van het normbedrag inclusief eventuele (onregelmatigheid)toeslagen als de opdracht binnen 24 uur voor het afgesproken tijdstip van uitvoering van de tolkopdracht is geannuleerd.

Annulering door de tolk:

  • 0% vergoeding als de tolkopdracht door de tolk wordt geannuleerd.

UWV trekt de door de cliënt geannuleerde tolkuren niet af van het aan de cliënt toegekende aantal uren. Daarnaast verstrekt UWV – tenzij er sprake is van een annulering ter plaatse – geen reisvergoeding aan de tolk. Dit geldt ook in het geval de annulering de tolk niet of niet tijdig heeft bereikt.

Getolkte tijd is korter dan de oorspronkelijke tijdsduur

Als blijkt dat de getolkte tijd korter is dan de oorspronkelijke tijdsduur, zoals deze door de cliënt is aangevraagd, dan merkt UWV dit verschil als geannuleerde tijd aan. Het verschil dient tenminste 15 minuten te zijn. Immers UWV rondt de tijd af op een heel kwartier naar boven.

UWV zal niet meer vergoeden dan de oorspronkelijk overeengekomen duur van de tolkopdracht, bij een opdracht die korter blijkt dan de oorspronkelijke tijdsduur.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat de tolk ook de reisvergoeding kan declareren.

Annulering ter plaatse

In het geval de tolkopdracht door de cliënt wordt geannuleerd op het moment dat de tolk de plaats van bestemming al heeft bereikt, vergoedt UWV 50% van het aantal afgesproken tolkuren. Daarnaast kan de tolk een reisvergoeding declareren.

4.2.7. Bemiddelingskosten

UWV kan de kosten voor bemiddeling bij het vinden van een tolk, die de diensten gaat verrichten, vergoeden als:

  • het om dienstverlening gaat, die door een tolk wordt uitgevoerd of

  • de noodzaak van de bemiddeling naar het oordeel van UWV is aangetoond.

De achterwachtregeling

De achterwachtregeling zorgt er voor dat een cliënt in bijzondere situaties over een tolk kan beschikken. Meestal gaat het om de inzet van een tolk op ongewone en niet voorzienbare tijdstippen of in ongewone situaties. Is een tolk nodig, dan kan een tolkbemiddelaar deze voor de cliënt beschikbaar stellen. UWV heeft hiervoor een contract met een tolkbemiddelaar gesloten.

De tolk die de tolkactiviteiten verricht kan zijn uren declareren conform de in dit hoofdstuk gestelde uitgangspunten.

4.3. Technologische ondersteuning die spraak omzet naar tekst

Vanaf 1 januari 2024 kan het UWV hulpmiddelen die gesproken taal real-time omzet in geschreven tekst vergoeden voor werkenden, met uitzondering van de personen die vallen onder de Participatiewet, indien dit de best passende oplossing voor de client is. Vergoeding van de dergelijke hulpmiddelen heeft geen invloed op het aantal regulier toe te kennen uren.

HOOFDSTUK 5 COMPUTERVOORZIENING

Onder een computervoorziening verstaat UWV de verstrekking van zowel een computer als de eventuele aanpassingen hierop. Onder een computer verstaat UWV een desktop, een laptop, tablet of een hieraan gelijk te stellen middel.

Een computervoorziening betreft niet enkel en uitsluitend de verstrekking van de computer, maar als dit nodig is, kan UWV ook aanpassingen aan de computer vergoeden. Afhankelijk van de situatie van de cliënt bepaalt UWV de inhoud van de computervoorziening.

Voor het verstrekken van een computer (desktop, laptop of tablet) geldt een normbedrag, te weten normbedrag G22-I. Dit betreft het maximumbedrag voor de eenvoudige computer voor de lees-en schrijffunctie.

5.1. De computer in de werksituatie

In de werksituatie beschouwt UWV het hebben van een computer als algemeen gebruikelijk. Deze komt dan ook niet voor verstrekking door UWV in aanmerking. Wel kan UWV, als dit nodig is ter compensatie van de structurele functionele beperking, als computervoorziening eventuele aanpassingen aan een computer vergoeden.

5.2. De computer in de onderwijssituatie

In de onderwijssituatie wordt het gebruik van een computer – afhankelijk van het type onderwijs – door UWV als algemeen gebruikelijk beschouwd. Als dat zo is, dan verstrekt UWV geen computer. Wel kan UWV, als dit nodig is ter compensatie van structurele beperkingen die lees- en of schrijfproblemen met zich meebrengen, eventuele aanpassingen aan de computer vergoeden. Hierna is uitgelegd wanneer een computer als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.

5.2.1. Wanneer is de computer in de onderwijssituatie algemeen gebruikelijk?

De computer wordt als algemeen gebruikelijk gezien indien het gaat om een leerling in:

  • het voortgezet onderwijs: klassen Havo 5 en VWO 5 en 6;

  • ROC/MBO;

  • HBO Bachelor en Master;

  • WO Bachelor en Master;

  • of als het gaat om onderwijs waar het hebben van een eigen computer is opgenomen in de school- of studiegids (ook wel bekend als laptopklas).

5.2.2. Wanneer is de computer in de onderwijssituatie niet algemeen gebruikelijk?

Gaat het om een leerling in:

  • het basis onderwijs van groep 1 t/m 8 (inclusief speciaal basisonderwijs SBO) óf

  • het voortgezet onderwijs van de eerste t/m de vierde klas

dan wordt een computer niet als algemeen gebruikelijk gezien. Hierop geldt in een bepaalde situatie een uitzondering: zie par. 5.2.1, 5e bullit)

In deze situatie kan UWV zowel de computer zelf als eventuele aanpassingen verstrekken.

5.3. Computervoorziening ter ondersteuning van de beperkingen van de leerling

De bevoegdheid van UWV inzake het vergoeden van computervoorzieningen is op twee verschillende situaties gericht. De meest algemene situatie is de computer (desktop, laptop of tablet) zonder aanpassingen die alleen is gericht op de versterking van de lees- en schrijffunctie van de gehandicapte leerling. In deze situatie is de computer in bepaalde typen onderwijs, in sterke mate algemeen gebruikelijk geworden (zie paragraaf 5.2). Daarnaast is UWV ook bevoegd tot het verstrekken van computers die zijn toegerust met specifieke aanpassingen voor leerlingen met een lichamelijke en/of visuele handicap. Hierin heeft UWV een aanvullende bevoegdheid op de taak van de zorgverzekeraars

Samenvattend zet UWV in de onderwijssituatie de computervoorziening in om:

  • de lees-en schrijffunctie van de leerling te versterken en/of

  • leerlingen met een lichamelijke en/of visuele handicap te ondersteunen bij het volgen van onderwijs.

UWV heeft in de onderwijssituatie slechts een aanvullende bevoegdheid op de taak die een zorgverzekeraar heeft.

De leerling die in aanmerking kan komen voor een computervoorziening kent derhalve een:

  • visuele beperking (bijv. blind, slechtziend);

  • motorische beperking (kan bijv. geen gebruik maken van algemeen gebruikelijke schrijfmiddelen zoals pen en papier);

  • auditieve beperking (bijv. doof of slechthorend); of

  • is langdurig ziek. Van langdurige ziekte is sprake indien de ziekte naar verwachting ten minste drie maanden zal duren. Ten aanzien van langdurig zieke kinderen wordt als aanvullende voorwaarde gesteld, dat deze leerlingen zodanig bedlegerig zijn dat zij niet in staat zijn met een zekere regelmaat de school te bezoeken.

Voorwaarde is wel dat de leerling staat ingeschreven bij een instelling voor regulier onderwijs. Onder regulier onderwijs wordt verstaan:

  • primair onderwijs;

  • voortgezet onderwijs;

  • ROC/MBO of Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie (BVE);

  • HBO of

  • Universitair onderwijs.

5.3.1. Situaties waarin UWV gelet op de aard van de beperkingen van de leerling geen computer(voorziening) verstrekt

De verstrekking van een computervoorziening heeft tot doel om een oplossing te bieden voor het lees- of schrijfprobleem van een leerling. Gelet op deze doelstelling verstrekt UWV dan ook géén computervoorziening aan bijvoorbeeld:

  • a. de leerling die alleen cognitieve beperkingen heeft;

  • b. de enige diagnose van de leerling dyslexie is;

  • c. aan een leerling die is ingeschreven bij een onderwijsinstelling die valt onder de Wet op de expertisecentra en die een computervoorziening nodig heeft voor het maken van huiswerk in de thuissituatie.

Ad a.

Een leerling met een cognitieve beperking zal in de regel in staat zijn wel gebruik te kunnen maken van algemeen gebruikelijke schrijfmiddelen. Zijn behoefte aan een computervoorziening zal veel meer gelegen zijn in het oefenen met onderwijsmiddelen. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de school.

Ad. b.

Is een leerling uitsluitend bekend met dyslexie, daarvan heeft het Ministerie van OCW bepaald dat deze zijn uitgesloten van een computervoorziening. Spelen er meer factoren mee die de ondersteuning door een computervoorziening rechtvaardigen: in dat geval kan UWV wel een voorziening verstrekken.

Ad. c.

Gaat het om een leerling die is ingeschreven bij een onderwijsinstelling die valt onder de Wet op de Expertisecentra (speciaal onderwijs), dan verstrekt UWV ook geen computervoorziening. Het gaat hier om de clusterscholen 1, 2, 3 en 4 voor respectievelijk leerlingen met een visuele, auditieve, motorische of cognitieve beperking of leerlingen met ernstige gedragsstoornissen en/of psychiatrische problematiek. Aan leerlingen van het speciaal onderwijs worden door UWV geen voorzieningen verstrekt. Daarnaast verstrekt UWV geen computervoorziening voor het maken van huiswerk omdat UWV deze als algemeen gebruikelijk beschouwt. Uitgangspunt hierbij is dat in Nederland nagenoeg ieder huishouden de beschikking heeft over tenminste één computer. Zijn hierop aanpassingen nodig, dan kan de zorgverzekeraar deze vergoeden.

5.4. Vorm en duur van de computervoorziening

UWV verstrekt de computervoorziening uitsluitend in natura. Aan een leerling kan uitsluitend één type computer per verstrekkingsperiode worden toegekend.

De kosten van reguliere soft- en hardware om de leerling in staat te stellen gebruik te maken van de computer, vergoedt UWV niet. In de onderwijssituatie gaat het veelal om software die via speciale regelingen van of via de onderwijsinstelling kan worden betrokken. Evenmin vergoedt UWV de kosten voor instandhouding of verzekering van de computer.

De gemiddelde levensduur van een computervoorziening is bepaald op tenminste vier jaar. Is tussentijds vervanging nodig, dan houdt UWV met een eventuele vervangingsvraag rekening met deze levensduur.

HOOFDSTUK 6 STARTENDE ZELFSTANDIGEN

Personen die naar het oordeel van UWV een structurele functionele beperking hebben en die arbeid als zelfstandige verrichten of gaan verrichten kunnen in het kader van de inschakeling en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige van UWV voorzieningen krijgen.

Voorzieningen worden alleen verstrekt in verband met een naar het oordeel van UWV aanwezige structurele functionele beperking die het gevolg is van een ziekte of handicap:

  • die bij de arbeid als zelfstandige al aanwezig was óf

  • binnen drie jaar na de start als zelfstandige is ontstaan. Voorwaarde hiervoor is dat bij de aanvang van de zelfstandige arbeid al een eerste ziekte of handicap aanwezig was.

De aanwezigheid van structurele functionele beperkingen die tot een voorziening kunnen leiden moet vast staan op het moment van de start van de werkzaamheden als zelfstandige. Het is echter geen vereiste dat de startende zelfstandige de voorziening op dat moment al heeft aangevraagd.

6.1. Inkomensgrens voorzieningen

Er geldt een wettelijke inkomensgrens voor de verstrekking van voorzieningen aan startende zelfstandigen. Dit betreft het normbedrag Z1. Aan deze inkomensgrens wordt getoetst vanaf het 4e kalenderjaar (loopt van 1 januari tot en met 31 december) na aanvang van de arbeid als zelfstandige.

De inkomensgrens Z1 geldt voor de meeneembare voorzieningen, de aanpassingen aan de bedrijfsruimte en de intermediaire activiteiten die door de startende zelfstandige worden aangevraagd. De inkomensgrens Z1 geldt niet voor het starterskrediet en de bijbehorende instrumenten.

Heeft een zelfstandige een vervoersvoorziening nodig, dan gelden de inkomensgrenzen C 20-I en C 20-III met uitzondering van o.a. aanpassingen en faciliteiten van een vervoermiddel of vervoersvoorzieningen die speciaal bestemd zijn voor personen met een ziekte of gebrek. Dit geldt ook voor de meerkosten die worden gemaakt voor de aanschaf en gebruik van een bijzonder type auto (bijv. bij aanschaf van een bestelbusuitvoering omdat de zelfstandige zittend in een rolstoel vervoerd dient te worden).

Om te voorkomen dat een eenmalige piek in het inkomen van de pas gestarte zelfstandige tot een afwijzing of intrekking van voorzieningen leidt, middelt UWV de vastgestelde inkomens van de laatste drie jaren. Hiermee nivelleert UWV eenmalige uitschieters in het inkomen van de zelfstandige (artikel 15b lid 2 Re-integratiebesluit).

6.2. Kosten begeleiding voor en na de start

De kosten van begeleiding voor en na de start als zelfstandige kunnen als voorziening in de zin van artikel 34a WIA worden vergoed. Deze vergoeding kan UWV verstrekken aan alle aanvragers in een zelfstandig beroep of die een bedrijf willen starten. Bovendien kan deze begeleiding worden verstrekt aan cliënten, die bij UWV een aanvraag hebben ingediend voor een starterskrediet.

Begeleiding voor de start is in het bijzonder gericht op de voltooiing van het ondernemersplan, waarvoor de startende zelfstandige zelf een eerste aanzet moet leveren.

Begeleiding na de start is gericht op de versterking van de ondernemersvaardigheden bijvoorbeeld bij het opstellen van de jaarrekening, de BTW-afdracht en de belastingaangifte. Voor elk van beide vormen van begeleiding kan een vergoeding tot het maximale bedrag van normbedrag Z2 worden verstrekt.

Als voorwaarde voor deze begeleiding stelt UWV dat de startende zelfstandige niet tegelijkertijd in aanmerking is gebracht voor ondersteuning bij re-integratieactiviteiten.

6.3. Voorbereidingskrediet startende zelfstandige

Het voorbereidingskrediet is bestemd voor de bekostiging van marketing-, netwerk- en overige voorbereidingsactiviteiten van de startende zelfstandige. Het voorbereidingskrediet wordt, na toekenning van het eigenlijke starterskrediet, bij het bedrag van dit krediet opgeteld en dient op gelijke wijze en met hetzelfde rentepercentage te worden afgelost. In geval van afwijzing door UWV van de aanvraag starterskrediet behoeft het inmiddels verkregen bedrag van het voorbereidingskrediet niet te worden terugbetaald. UWV sluit hiermee aan op de uitvoeringspraktijk van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen.

De hoogte van het voorbereidingskrediet is opgenomen in normbedrag Z3.

Voor de aanvraag van het starterskrediet dient de cliënt het volgende te verstrekken:

Als het een starterskrediet is met een bedrag tot € 10.000,00 dan volstaat één afwijzing en daarboven twee afwijzingen van verschillende banken of kredietverstrekkers.

HOOFDSTUK 7 – SUBSIDIEREGELING WERKGEVER

7.1. Subsidie werkgever

UWV kan op aanvraag een werkgever in aanmerking brengen voor subsidie voor (de meerkosten) voor het realiseren van werkgeversvoorzieningen voor het in dienst nemen of in dienst houden van een cliënt met structureel functionele beperkingen. Met deze subsidie kan de werkgever een of meerdere arbeidsplaatsen en/of productie- en werkmethode aanpassen ten behoeve van cliënten ter compensatie van hun structureel functionele beperking(en).

Voor het verstrekken van deze subsidie gelden dezelfde voorwaarden als de verstrekking van overige voorzieningen. Denk aan o.a. de doelgroep voor wie de voorziening bedoeld is en de beoordeling van de goedkoopste adequate oplossing (zie Hoofdstuk 2). De aanvullende voorwaarden voor deze subsidieverstrekking zijn opgenomen in artikel 36 WIA en de artikelen 9, 10 en 11 van het Re-integratiebesluit. Hierna zijn de meest belangrijkste bepalingen voor het verlenen van deze subsidie uit de betreffende artikelen weergegeven:

  • a. bepalingen op basis van artikel 36 WIA kan UWV subsidie verstrekken als:

    • de werkgever met een individuele cliënt een dienstbetrekking aangaat voor een periode van tenminste 6 maanden dan wel waarmee – door elkaar opvolgende dienstbetrekkingen – een dienstbetrekking van ten minste zes maanden blijkt te bestaan én

    • het niet gaat om een dienstbetrekking in de zin van de Wsw. Het gaat hierbij zowel om een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 Wsw (beschut werken al dan niet op basis van detachering) als een dienstbetrekking in de zin van artikel 7 Wsw (begeleid werken in dienst van een reguliere werkgever met Wsw-subsidie) én

    • de kosten die de werkgever maakt of heeft gemaakt houden verband met werkgeversvoorzieningen.

  • b. bepalingen op basis van de artikelen 9,10 en 11 van het Re-integratiebesluit;

    • de aanvraag bestaat uit een minimale set aan gegevens. Deze set aan gegevens zijn in het aanvraagformulier op uwv.nl verwerkt;

    • indien de kosten meer bedragen dan € 22.689,- dan wordt bij de bepaling van de hoogte van de subsidie rekening gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever bij de te treffen voorziening (artikel 10 lid 2 Re-integratiebesluit). UWV sluit bij het vaststellen van dit bedrijfseconomisch voordeel aan bij de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde bedrijfseconomische normen.

UWV beoordeelt de aanvraag van de werkgeversvoorziening op onder andere bovenstaande aspecten en weegt dus de bepalingen zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 eveneens mee.

Tot slot wordt nog eens expliciet benoemd, dat UWV géén subsidie kan verstrekken voor een werkgeversvoorziening die behoort tot de Arbotaak van de werkgever. Voorzieningen die behoren tot de Arbotaak van de werkgever, zijn voorzieningen die inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering op een bedrijf, ook al zou de aanschaf of gebruik samenhangen met een ziekte of gebrek.

Ook voorzieningen die als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken of algemeen gebruikelijk zijn geworden (in een bepaalde bedrijfstak) komen niet voor vergoeding in aanmerking. UWV maakt deze afweging bij zowel een aanvraag als bij een vervangingsvraag van een eerder gerealiseerde voorziening door werkgever. Dan weegt UWV mee – als de voorziening inmiddels als algemeen gebruikelijk is aan te merken – of er mogelijk sprake is van onderinvestering.

Gaat het om een aanpassing van een werkplek, dan kan UWV uitsluitend subsidie verstrekken als deze aanpassing verder gaat dan de normale Arbo-verantwoordelijkheid van de werkgever.

Alleen als aan de vereiste voorwaarden zijn voldaan, kent UWV de subsidie toe.

7.1.1. Herziening/intrekking van de subsidievaststelling

UWV herziet de beschikking tot subsidievaststelling of trekt deze in met terugwerkende kracht, indien (artikel 76 lid 2 WIA):

  • er feiten of omstandigheden zijn waarvan UWV bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn of

  • als de subsidievaststelling onjuist was en de werkgever dit wist of behoorde te weten of

  • de werkgever na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

UWV vordert de subsidie die als gevolg van de beschikking waarbij de beschikking tot subsidievaststelling is herzien of ingetrokken teveel of ten onrechte is betaald van de werkgever terug (artikel 77 lid 1 WIA). 5

7.2. Experiment generieke werkgeversvoorzieningen

N.B.: Per 1 juli 2022 is subsidieplafond op nihil gesteld en is het derhalve niet meer mogelijk om een subsidie in het kader van het experiment generieke werkgeversvoorzieningen te ontvangen.

7.2.1. Doel Generieke werkgeversvoorzieningen

Op grond van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) Experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen kan UWV een subsidie aan de werkgever verstrekken om generieke werkgeversvoorzieningen te realiseren. Hierdoor konden werkgevers in de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 bij UWV een aanvraag voor een subsidie ‘Generieke werkgeversvoorziening’ indienen.

Het gaat hier om een experiment. Dit experiment beoogt een bijdrage te leveren aan de doelstelling om meer stappen te zetten richting een inclusieve arbeidsmarkt. Door het Ministerie SZW zijn middelen vrijgemaakt om inclusiviteit op de arbeidsmarkt te bevorderen.

De subsidie die UWV kan verstrekken, beoogt het aangaan van dienstverbanden met cliënten die bekend zijn met een structureel functionele beperking aantrekkelijker te maken. Deze werkgeversvoorzieningen worden verstrekt aan de hand van een individueel dienstverband voor een of meerdere cliënten tezamen. De werkgever hoeft bij de subsidieaanvraag niet aan te geven welke werknemers van de voorziening gebruik gaan maken. De werkgever kan volstaan met een plan van aanpak waarin hij aangeeft welke voorziening hij wil gaan realiseren, welke doelgroep hier gebruik van moet gaan maken en hoe hij denkt de werknemers te werven.

Het experiment generieke werkgeversvoorzieningen heeft tot doel het (meer) inclusief maken van de werkgelegenheid. De werkgever kan met behulp van de subsidie een of meerdere werkplekken en/of zijn bedrijfsproces aanpassen. Het is dan de bedoeling dat de werkgever meerdere werknemers – tegelijk of volgtijdelijk – in dienst neemt, die bekend zijn met dezelfde of een vergelijkbare structureel functionele beperking en die zijn aangewezen op de voorziening om te kunnen werken.

Met het toekennen van de subsidie generieke werkgeversvoorzieningen verplicht de werkgever zich, om gedurende de experimentperiode (vanaf datum start in 2021 tot en met 31 december 2025) werknemers uit de beoogde doelgroep in dienst te hebben die zijn aangewezen op het gebruik van de voorziening. Zo worden arbeidsplekken toegankelijker gemaakt voor een groep personen van wie de verdiencapaciteit veelal nog onbenut blijft. Dit is een belangrijk verschil met de werkgeverssubsidie.

Omdat de subsidie voor een generieke werkgeversvoorziening bedoeld is voor het te werkstellen van meerdere arbeidsbeperkte werknemers, kent UWV een verruimd afwegingskader met betrekking tot de te kiezen oplossing. UWV dient wettelijk gezien altijd uit te gaan van de goedkoopste adequate oplossing. Deze afweging zal onder in dit experiment niet alleen op basis van één individu gemaakt worden, maar gerelateerd worden aan het aantal werknemers dat de werkgever in dienst neemt of heeft, die van de voorziening gebruik (gaan) maken en de gebruiksduur van de voorziening tijdens de experimentperiode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2025. Met dit afwegingskader zullen naar verwachting (de meerkosten van) technologische innovaties eerder als de meest goedkoopste adequate oplossing aan te merken zijn.

7.2.2. Looptijd experiment

De pilot kent een looptijd van 1 juli 2021 tot en met op 31 december 2025. De aanvraagperiode voor het verkrijgen van subsidie liep van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022. De verplichting tot het gebruik van de voorziening voor één of meerdere werknemers loopt vanaf datum realisatie van de voorziening in 2021 tot en met 31 december 2025.

Monitoring

UWV zal gedurende gehele experimentperiode de werkgever monitoren om te beoordelen of aan de vereiste subsidievoorwaarden voor een generieke werkgeversvoorziening is voldaan.

7.2.3. Doelgroep

De doelgroep voor wie een werkgever een generieke werkgeversvoorziening kan realiseren is opgenomen in paragraaf 2.2.1. Aanvullend hierop eist UWV dat de cliënt in staat is; dan wel in staat wordt geacht om ten minste 20% van het voor hem geldende wettelijk minimumloon per uur te verdienen én in staat is om minimaal 8 uur per week arbeid te kunnen verrichten.

Naast de de doelgroep van werknemers met een WIA- of Wajong-uitkering (dus cliënten van UWV) kan de subsidie ook gebruikt worden voor mensen met een structurele functionele beperking uit de doelgroep van de Participatiewet (cliënten van gemeenten).

7.2.4. Type en aard generieke werkgeversvoorzieningen

De eisen die UWV aan de werkgeversvoorziening stelt, zijn in hoofdstuk 2 en paragraaf 7.1. weergegeven.

Als een werkgever een voorziening aanvraagt, beoordeelt UWV of deze voorziening de goedkoopste adequate oplossing is. UWV weegt hierbij de kosten af tegen de afgesproken duur van het experiment en het aantal cliënten dat van deze voorziening gebruik zal maken.

Ten overvloede wordt opgemerkt, dat UWV geen generieke werkgeversvoorzieningen verstrekt:

  • die weliswaar bedrijfsmatig kunnen worden toegepast, maar waarvoor een vergoeding op grond van de ZVW mogelijk is, tenzij de voorziening vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie of vrijwel uitsluitend gebruikt kan worden in of voor de werksituatie;

  • die voortvloeien uit de Arbo-verplichting van de werkgever.

7.2.5. Eisen aan de individuele dienstbetrekking

Als een werkgever een cliënt in dienst neemt, dan stelt UWV de volgende (aanvullende) eisen aan het eerste individuele dienstverband:

  • de dienstbetrekking wordt aangegaan voor de duur van tenminste 6 (opeenvolgende) maanden, zie onder paragraaf 7.1.1. én

  • het aantal te werken uren tijdens deze dienstbetrekking bedraagt minimaal 8 uur per week én

  • de cliënt is in staat om tenminste 20% van het wettelijk minimumloon te verdienen.

7.2.6. Proefplaatsing

Het is niet mogelijk om op een proefplaatsing generieke werkgeversvoorzieningen te realiseren.

7.2.7. Aanmeldvereisten aan en verplichtingen van werkgever

Om voor de subsidie generieke werkgeversvoorzieningen in aanmerking te komen dient de werkgever aan te tonen/te verklaren dat er:

  • geen sprake is van een faillissement of liquidatie dan wel dat de werkzaamheden zijn gestaakt en/of dat er sprake is van surseance van betaling;

  • dat hij heeft voldaan aan zijn verplichtingen ten aanzien van de betaling van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van het land waar hij is gevestigd of van Nederland;

  • het bedrijf is ingeschreven als rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel. Een buitenlands bedrijf dient door inschrijving in het nationale beroeps-/handelsregister een vergelijkbaar document aan inschrijving in de Kamer van Koophandel te overleggen;

  • hij de intentie heeft om de generieke werkgeversvoorziening te treffen om werknemers met dezelfde of vergelijkbare structurele functionele beperking in dienst te nemen die van de voorziening gebruik zullen maken;

  • onderdeel van de aanvraag is dat de werkgever concrete afspraken heeft gemaakt om minimaal één werknemer in dienst te nemen, die gebruik zal maken van de voorziening.

Na toekennen van de subsidie heeft de werkgever de verplichting om:

  • direct tot realisatie van de generieke werkgeversvoorziening over te gaan;

  • UWV direct te informeren op het moment dat de generieke werkgeversvoorziening (aantoonbaar) is gerealiseerd en daarmee operationeel is;

  • na realisatie van de generieke werkgeversvoorziening zich voor een met UWV af te spreken periode in te spannen dat de voorziening gedurende deze periode zal worden gebruikt door cliënten uit de beoogde doelgroep (met wie gelijktijdig dan wel opeenvolgende dienstverbanden worden aangegaan);

  • UWV onmiddellijk op de hoogte te stellen als er geen werknemers meer in dienst zijn of zullen zijn, die aangewezen zijn op het gebruik van de generieke werkgeversvoorziening;

  • mee te werken aan bedrijfsbezoeken door UWV, waarbij monitoring en gebruik van de generieke werkgeversvoorziening door cliënten met een structureel functionele beperking centraal staat;

  • UWV direct te informeren over al die aspecten met betrekking tot de bedrijfsvoering die evident relevant zijn voor het gebruik van de generieke werkgeversvoorziening;

  • om eventueel samen met UWV een oplossing te onderzoeken als er geen cliënten meer in dienst (zullen) zijn die zijn aangewezen op het gebruik van de generieke werkgeversvoorziening. De verantwoordelijkheid voor de werving van cliënten ligt bij de werkgever. Niettemin kan samen met UWV onderzocht worden hoe UWV vanuit zijn publieke arbeidsbemiddelingstaak de werkgever kan ondersteunen in de werving van potentiële kandidaten;

  • mee te werken aan de evaluatie van de subsidieregeling, waarbij gegevens worden verzameld en interviews met werkgevers worden afgenomen.

7.2.8. Hoogte van de subsidie

Het maximum bedrag dat UWV aan subsidie kon toekennen bedraagt € 1.000.000,-. Bij de toekenning van het subsidiebedrag hield UWV rekening met het (eventuele) bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever.

7.2.9. Vaststelingsbeschikking

Na de positieve beslissing op de aanvraag ontvangt de werkgever 100% van de door UWV vastgestelde bedrag aan subsidie. Wijkt UWV af van het door de werkgever aangevraagde subsidiebedrag, dan zal UWV in de vaststellingsbeschikking motiveren waarom van dit bedrag is afgeweken.

7.2.10. Intrekking/herziening en terugvordering

Als de werkgever niet voldoet of niet blijft voldoen aan de aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn, dan herziet UWV de subsidievaststelling dan wel trekt UWV de subsidievaststelling in ten nadele van de werkgever. UWV vordert de subsidie die als gevolg van de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidievaststelling teveel of ten onrechte is betaald van de werkgever terug Zie artikel 10 Besluit experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen.

7.2.11. Evaluatie

Werkgevers worden verplicht om mee te werken aan monitoring en evaluatie van het experiment. De Minister van SZW zendt uiterlijk op 1 juli 2026 een verslag over de doeltreffendheid van het experiment in de praktijk aan de Staten-Generaal. De Minister van SZW neemt daarbij ook een standpunt in over de voortzetting van een subsidieregeling voor generieke werkgeversvoorzieningen, anders dan als experiment op grond van artikel 82a van de Wet SUWI. De evaluatie bevat gegevens over de behoeften van werkgevers, de realisatie van de generieke werkgeversvoorziening, en de effecten voor de werkgever en de werknemer gedurende de drie jaar dat er inclusieve werkgelegenheid is gecreëerd.

HOOFDSTUK 8 – TOLKVOORZIENING LEEFDOMEIN

UWV ondersteunt auditief beperkten bij deelname aan het maatschappelijke verkeer door het bekostigen van een tolkvoorziening aan individuen of instellingen.

8.1. Doelgroep en voorwaarden
  • 1. Personen dienen:

    • ingezetenen van Nederland te zijn of vreemdelingen behorende tot een categorie die daaraan bij algemene maatregel van bestuur is gelijkgesteld (zie artikel 3a 1.1 van de Wmo 2015) én

    • een auditieve beperking te hebben én

    • over een verklaring van een huisarts of behandelend medisch specialist te beschikken waaruit blijkt dat hij is aangewezen op de tolkvoorziening.

  • 2. Instellingen voor zover die:

    • als belanghebbende in de zin van 1:2 Awb kan worden aangemerkt;

    • geen winstoogmerk heeft;

    • aantoonbaar een of meer activiteiten voor personen met een auditieve beperking organiseert;

    • geen andere financiering krijgt die bedoeld is voor de inzet van de tolkvoorziening, zoals bij sommige zorginstellingen het geval is;

    • geen aanvraag doet om tolkuren in te zetten bij televisieprogramma’s;

    • activiteiten organiseert die de maatschappelijke participatie van tolkgebruikers in Nederland bevorderen;

    • geen activiteiten organiseert waarbij de instelling c.q. aanvrager gelijk staat aan de tolk voor de betreffende activiteiten

én het doelmatiger is om de voorziening aan deze instelling toe te kennen dan aan de auditief beperkte deelnemers zelf.

8.2. Omvang tolkuren
8.2.1. Individuen

UWV verstrekt aan iedere afnemer in ieder geval 30 uren aan tolkdiensten per jaar. Indien de afnemer zowel auditief als visueel beperkt is, verstrekt UWV in ieder geval 168 uur aan tolkdiensten per jaar (zie artikel 3b lid 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015). Indien een afnemer meer uren nodig heeft dan kan de afnemer een maatwerkaanvraag doen (zie hoofdstuk 8.3 van dit Protocol).

8.2.2. Instellingen

De omvang van het aantal uren aan tolkdiensten is afhankelijk van het type activiteit dat de instelling organiseert. Het uitgangspunt is dat UWV niet meer dan acht uur per dag aan tolkdiensten verstrekt.

8.3. Maatwerk

UWV kan maatwerk c.q. aanvullende uren op de standaard 30 uur of 168 uur verstrekken indien de tolkgebruiker daarvoor een onderbouwd verzoek doet (zie Artikel 4a.1.1 lid 2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

8.3.1. Spoedsituaties

Als er sprake is van een spoedsituaties worden aanvullende uren altijd toegekend. Het gaat hierbij om niet voorziene noodsituaties op medisch, juridisch of maatschappelijk gebied, waaronder maar niet uitsluitend: spoedeisende hulp, een gesprek met een arts, aangifte of politieverhoor, rechtbankzitting, crisisopname (GGZ) en uitvaarten. Indien er door spoedeisendheid geen tijd is om een onderbouwd verzoek te doen, dan kan UWV in een aantal bepaalde gevallen ambtshalve, zonder aanvraag, tolkdiensten toekennen (zie Artikel 4a.1.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

8.3.2. Regulier

Bij een onderbouwd verzoek wordt getoetst of aanvullende tolkuren in redelijke verhouding staat tot de bijdrage aan het maatschappelijk verkeer (zie Artikel 4a.1.1 lid 2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). UWV hanteert hierbij als uitgangspunt dat extra tolkuren de maatschappelijke participatie in Nederland bevordert en dat er op een dag maximaal 8 uur per dag aan aanvullende uren wordt toegekend. Voor bijvoorbeeld het vertalen van televisieprogramma’s zullen doorgaans geen aanvullende uren worden toegekend.

8.3.3. Teamtolk

Er is sprake van een teamtolk als minimaal twee tolken tegelijkertijd voor een cliënt tolkactiviteiten verrichten. Een cliënt kan binnen het aan hem aantal toegekende uren naar eigen inzicht gebruik maken van een teamtolk.

Een teamtolk kan door een cliënt onder de volgende voorwaarden worden ingezet:

  • De opdrachtduur is langer dan twee klokuren;

  • Van te voren staat vast dat gedurende de opdracht geen pauzes van de tolk(en) mogelijk zijn;

  • Van te voren staat vast dat het achtereenvolgens inzetten van verschillende tolken niet mogelijk is.

Zet een cliënt een teamtolk in, dan ontvangt elk van de tolken een vergoeding conform normbedrag E17-I en de daarbij geldende uitgangspunten.

8.3.4. Vakantie buitenland

Sinds 1 januari 2022 is het niet meer mogelijk om extra tolkuren aan te vragen voor vakanties in het buitenland. De standaard uren die de tolkgebruiker toegekend krijgt kunnen hier wel voor worden gebruikt.

8.3.5. Tot slot

Er kunnen alleen aanvullende uren aangevraagd worden voor situaties die onder het leefdomein vallen.

Van bovenstaande uitgangspunten kan afgeweken worden indien dit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard (zie Artikel 4a 1.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

8.4. Symbiose in onderwijs

UWV heeft van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de opdracht gekregen om de bestaande tolkvoorziening (Nederlandse Gebarentolk) uit te breiden. Middels deze uitbreiding kunnen leerlingen met een auditieve beperking die ingeschreven staan op cluster-2 scholen (‘dovenscholen’), ook deels op een reguliere school onderwijs volgen. Dit heet een symbioseregeling. Symbiose kan worden ingezet om na te gaan of overstap van cluster 2 naar regulier onderwijs passend is voor de leerling, of voor wendagen. De uitbreiding regelt dat voor onderwijsuren op de reguliere school tolkuren kunnen worden ingezet. Tevens regelt de uitbreiding dat deze leerlingen stage kunnen gaan lopen op een ‘horende’ werkplek, omdat zij daar ook tolkuren kunnen inzetten. De verwachtte invoerdatum is 01-09-2024.

HOOFDSTUK 9 CENTRAAL LOKET CLIËNTEN MET VISUELE BEPERKING PARTICIPATIEWET

9.1. UWV het centrale loket voor werkvoorzieningen voor mensen met een visuele beperking

Met ingang van 1 januari 2024 is de verantwoordelijkheid voor de verstrekking van werkvoorzieningen voor mensen uit de doelgroep Participatiewet met een visuele beperking overgegaan van de gemeenten naar UWV

Dit betreft vervoersvoorzieningen die ertoe strekken de werkplek, proefplaats of opleidingslocatie te bereiken, intermediaire activiteiten (zoals de voorleeshulp), meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidings- of proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen die in overwegende mate op het individu van de persoon zijn afgestemd.

Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de re-integratie van de visueel beperkte en in dat kader ook voor de inzet van een jobcoach.

Zowel de cliënt als de gemeente (het college van B&W) kunnen een aanvraag indienen bij UWV. De gemeente blijft verantwoordelijk voor aanvragen die voor 1 januari 2024 zijn ingediend.

Voor de verstrekking van deze voorzieningen handelt UWV overeenkomstig het bepaalde in:

  • artikel 2: ‘Uitgangspunten verlening voorzieningen’;

  • artikel 3, derde lid: ‘Voorzieningen bij geringe kosten’;

  • artikel 4: ‘Op het individu gerichte voorzieningen’;

  • artikel 5: ‘Inkomenstoets bij vervoersvoorzieningen’;

  • artikel 7: ‘Intermediaire activiteiten voor personen met een auditieve, visuele of motorische handicap’;

  • artikel 8: ‘Overname van voorzieningen’

    van het Reïntegratiebesluit,

En

  • Artikel 1 lid 2: ‘Begrippen’;

  • Par.2 (artikelen 4 tot en met 12): ‘Inkomenstoets vervoersvoorzieningen’

    van het Reïntegratieregeling.

TOELICHTING

Als een cliënt – naar het oordeel van UWV – structureel functionele beperkingen heeft, kan UWV hem voorzieningen toekennen op grond van de artikelen 34a en 35 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) of de artikelen 2:22 en 2:23 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de artikelen 7 en 10g Participatiewet. De voorziening dient dan om het werk mogelijk te maken of te behouden. Het kan gaan om werk in een dienstbetrekking of om werk in zelfstandige arbeid.

Ook kan UWV een persoon op grond van artikel 19a Wet overige OCW-subsidies (WOOS) een voorziening verstrekken, die hem in staat stelt om onderwijs te volgen.

Tevens kan UWV aan een belanghebbende op grond van artikel 3a.1.1 Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een tolkvoorziening in de leefsituatie toekennen.

Tot slot kan UWV aan een werkgever op grond van artikel 36 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) subsidie verlenen als hij een werknemer in dienst neemt of houdt, die naar het oordeel van UWV structureel functionele beperkingen heeft.

Bij de publicatie van de eerste versie van dit Protocol Voorzieningen (gepubliceerd in Staatscourant 21722 van 20 april 2018) is aangegeven dat het protocol een groeidocument is. In dit Protocol is een aantal aanpassingen en aanvullingen opgenomen die leiden tot een nieuwe versie van het Protocol Voorzieningen. Het betreft hier de volgende onderdelen:

  • paragraaf 2.13.: Werkplek/arbeidsplaats. Als gevolg van het hybride werken wordt de mogelijkheid geboden om ook op de thuiswerkplek een meeneembare voorziening te verstrekken. Hiervoor zijn criteria opgesteld;

  • paragraaf 4.2: Tolktarief. Het percentage normbedrag voor lager onderwijs is verhoogd. Daarnaast zijn de opslagpercentages voor tolkopdrachten in Nederland in verband met buitengewone werktijden aangepast;

  • paragraaf 4.3: Vergoeding van Technologische ondersteuning die spraak omzet naar tekst is opgenomen in het protocol;

  • paragraaf 7.2.: Generieke werkgeversvoorziening. De pilot generieke werkgeversvoorziening is inmiddels afgerond en is derhalve uit het Protocol gehaald. Het experiment generieke werkgeversvoorzieningen loopt tot en met 31 december 2025. In paragraaf 7.2 wordt het experiment beschreven. Per 1 juli 2022 is het echter niet meer mogelijk om een subsidie in het kader van het experiment generieke werkgeversvoorzieningen aan te vragen;

  • paragraaf 8.2.: Omvang tolkuren. Er wordt een nadere duiding van een teamtolk gegeven. Daarnaast is het per 1 januari 2022 niet mogelijk om extra tolkuren aan te vragen voor vakanties in het buitenland;

  • paragraaf 8.4.: Symbiose in onderwijs tolkvoorziening. Deze paragraaf toegevoegd, omdat vanaf 1 september 2024 deze aanpassing van kracht is;

  • hoofdstuk 9: Centraal loket cliënten met visuele beperking Participatiewet

    Dit hoofdstuk is toegevoegd, omdat UWV vanaf 1 januari 2024 het centraal loket is voor deze doelgroep.

Tot slot zijn er tekstuele aanpassingen opgenomen ter verduidelijking, zonder dat sprake is van een inhoudelijke wijziging.

Amsterdam, 19 maart 2024

M. Camps Voorzitter Raad van Bestuur


X Noot
1

Zie ook uitspraak Centrale Raad van Beroep: 13-04-2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2501

X Noot
2

Er zijn 52 weken in één jaar, iemand heeft recht op vakantie van minimaal 4 x het aantal uren dat je werkt per week. Vandaar 52 – 4 vakantieweken = 48 weken op jaarbasis.

X Noot
3

Er zijn 52 weken in één jaar. Per jaar zijn er de volgende schoolvakanties: 1 week herfstvakantie, 2 weken kerstvakantie, 1 week voorjaarsvakantie, 1 week meivakantie, 6 weken zomervakantie. Dit is in totaal 11 weken vakantie. Vandaar 52 – 11 = 41 weken school op jaarbasis.

X Noot
4

Canta, hieronder valt ook de brommobiel

X Noot
5

Zie in dit verband ook art. 4:49 lid 1 Awb

Naar boven