Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming van 3 april 2024, nr. 5178141, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering ter voorkoming van jeugdcriminaliteit in specifieke gebieden met relatief ernstige problematiek (Regeling specifieke uitkering ter voorkoming van jeugdcriminaliteit 2024)

De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluiten:

Artikel 1. Definitiebepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanpak:

de preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit in de gemeente;

gemeente:

een gemeente als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

Ministers:

de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming.

Artikel 2. Doel en reikwijdte specifieke uitkering

  • 1. De Ministers kunnen op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering verstrekken voor de activiteiten, bedoeld in het derde lid.

  • 2. Uitsluitend aanvragen van de hierna volgende gemeenten worden in behandeling genomen:

    • a. Almelo;

    • b. Bergen op Zoom;

    • c. Brunssum;

    • d. Den Helder;

    • e. Diemen;

    • f. Gouda;

    • g. Haarlem;

    • h. Hoorn;

    • i. Kerkrade;

    • j. Leiden;

    • k. Middelburg;

    • l. Nissewaard;

    • m. Oosterhout;

    • n. Rijswijk;

    • o. Roermond;

    • p. Venray;

    • q. Vlissingen;

    • r. Zoetermeer;

    • s. Zutphen;

    • t. Zwolle.

  • 3. De specifieke uitkering wordt uitsluitend verstrekt voor de hierna volgende activiteiten:

    • a. de totstandkoming en uitwerking van een probleemanalyse die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 3, eerste lid;

    • b. de programmaondersteuning of de programmacoördinatie dan wel allebei ten behoeve van de aanpak; en

    • c. de implementatie van kansrijke en bewezen effectieve interventies.

  • 4. Onder kansrijke en bewezen effectieve interventies, bedoeld in het derde lid, onder c, worden verstaan:

    • a. interventies die zijn voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing die de effectiviteit daarvan met betrekking tot het voorkomen of verminderen van jeugdcriminaliteit aannemelijk maakt; of

    • b. interventies die als effectief zijn erkend door het Nederlands Jeugdinstituut.

  • 5. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor omzetbelastingen die zijn verschuldigd over kosten voor de activiteiten, bedoeld in het derde lid, voor zover het bedrag daarvan in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 3. Nadere voorwaarden

  • 1. De probleemanalyse, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, wordt met inachtneming van geldende wet- en regelgeving verricht op het gebied van (online) jeugdcriminaliteit, waaronder de trends op dat gebied binnen het lokale en, waar relevant, het regionale domein met als doel de informatiepositie van de gemeente te verbeteren met betrekking tot de specifieke doelgroep in een bepaald gebied en het kennisniveau van betrokken professionals bij de lokale en, waar relevant, de regionale aanpak te vergroten.

  • 2. Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, wordt gebruik gemaakt van een programmaondersteuner of een programmacoördinator dan wel allebei. Deze personen:

    • a. fungeren voor betrokken partners en belanghebbenden als aanspreekpunt van de gemeente voor de lokale aanpak; en

    • b. zijn verantwoordelijk voor het coördineren en, waar nodig, uitvoeren en borgen van een gerichte aanpak waarin verschillende lokale interventies zijn geïntegreerd en waarvoor een structurele samenwerking tussen organisatieonderdeel en partners binnen en buiten de gemeente wordt vormgegeven.

Artikel 4. Aanvraag specifieke uitkering

  • 1. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Ministers beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. De aanvraag bevat in ieder geval een plan van aanpak en een opgave van het bedrag aan omzetbelasting dat verschuldigd zal zijn over de kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, derde lid, en dat in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

  • 3. Het plan van aanpak wordt opgesteld overeenkomstig een door de Ministers beschikbaar gesteld model.

  • 4. Het plan van aanpak, bedoeld in het tweede lid, omvat in ieder geval:

    • a. een duidelijke schets van de lokale en, waar relevant, de regionale opgave met betrekking tot de aanpak:

      • 1°. die, waar mogelijk, voorzien is van een (globale) analyse op de risico- en beschermende factoren met betrekking tot psychologische factoren, sociale omgeving, onderwijs, werk en inkomen en criminaliteit.

      • 2°. die is onderbouwd met wetenschappelijke of andere objectieve bronnen;

    • b. een omschrijving van:

      • 1°. de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd;

      • 2°. de toegevoegde waarde van de bijdrage voor de lokale en, waar relevant, de regionale opgave, bedoeld in onderdeel b; en

      • 3°. hoe de specifieke doelgroep met de aanpak wordt bereikt;

    • c. een begroting voor ten hoogste drie jaren met betrekking tot de bekostiging van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt gevraagd en informatie over financiële of capaciteitsbijdragen die de gemeente anders dan op grond van deze regeling ontvangt voor de bekostiging van diezelfde activiteiten;

    • d. een beschrijving van de samenwerkingspartners en hun bijdrage in het kader van de aanpak;

    • e. informatie over op welke wijze de beoogde resultaten inzichtelijk worden gemaakt, dan wel worden gemeten en gemonitord, en op welke wijze deze zullen worden gedeeld met de Ministers.

  • 5. De aanvraag heeft betrekking op de kosten die worden gemaakt vanaf 1 juli 2024 tot en met 1 juli 2027.

  • 6. De aanvraag wordt ingediend voor 15 mei 2024.

Artikel 5. Hoogte specifieke uitkering

  • 1. Voor het verlenen van de specifieke uitkeringen aan de gemeenten is ten hoogste € 30.000.000 beschikbaar in de periode van 1 juli 2024 tot en met 1 juli 2027. Artikel 4:25, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Een gemeente kan over de gehele periode, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste € 1.500.000 inclusief BTW aanvragen, waarvan maximaal € 500.000 per jaar wordt besteed en waarbij het compensabele BTW-deel niet aan de gemeente wordt uitgekeerd. De Ministers storten het compensabele BTW-deel in het BTW-compensatiefonds.

Artikel 6. Wijze van verstrekking

Na toewijzing van de aanvraag wordt aan de gemeente het toegekende bedrag in de periode tussen 1 juli 2024 en 1 maart 2027 uitgekeerd in vier delen per kalenderjaar, namelijk:

  • a. ten hoogste € 250.000 op of kort na 1 juli 2024;

  • b. ten hoogste € 500.000 op of omstreeks 1 februari 2025;

  • c. ten hoogste € 500.000 op of omstreeks 1 februari 2026;

  • d. ten hoogste € 250.000 op of omstreeks 1 februari 2027.

Artikel 7. Meldplicht

De gemeente die een eenmalige specifieke uitkering heeft ontvangen, is verplicht om onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor die uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht.

Artikel 8. Verplichtingen

  • 1. De gemeente besteedt de specifieke uitkering binnen de periode die is opgenomen in de beschikking tot verlening daarvan.

  • 2. De gemeente neemt vanaf 2025 jaarlijks deel aan de monitorings- en evaluatiecyclus met betrekking tot de activiteiten, waarvoor de specifieke uitkering is verleend, alsook de landelijke evaluatie daarvan na verloop van twee jaren.

  • 3. De gemeente doet jaarlijks binnen de periode die is opgenomen in de verleningsbeschikking aan de Ministers verslag van de voortgang van de activiteiten, waarvoor de specifieke uitkering is verleend.

  • 4. De gemeente doet uiterlijk op 1 juli 2026 aan de Ministers verslag van de borging van de aanpak en activiteiten binnen de resterende periode en verstrekt daarbij informatie over de toekomstige aanpak en activiteiten. Daarbij wordt in ieder geval inzichtelijk gemaakt op welke wijze:

    • a. die aanpak past in de bredere gemeentelijke aanpak of het meerjarenbeleid van de betreffende gemeente; en

    • b. de aanpak en activiteiten na afloop van 1 juli 2027 worden bekostigd of welke inspanningen de gemeente daartoe heeft ondernomen.

Artikel 9. Vaststelling en verantwoording

  • 1. Nadat de Ministers de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben ontvangen, stellen zij de uitkering binnen 22 weken na de laatste termijn overeenkomstig de verlening vast.

  • 2. De Ministers kunnen de uitkering lager vaststellen, indien:

    • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b. de gemeente niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen;

    • c. de gemeente onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid; of

    • d. de verlening van de uitkering onjuist was en de gemeente waaraan de uitkering is verleend dit wist of behoorde te weten.

Artikel 10. Terugvordering

De Ministers kunnen onverschuldigd uitgekeerde bedragen naar aanleiding van een lagere vaststelling van de uitkering als bedoeld in artikel 9, tweede lid, terugvorderen.

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 mei 2024.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 15 mei 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering ter voorkoming van jeugdcriminaliteit 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

TOELICHTING

De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming investeren samen fors in het voorkomen van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.1 Dit vindt onder andere plaats aan de hand van het programma Preventie met Gezag. Het doel is om te voorkomen dat kinderen en jongeren in de leeftijdscategorie van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit of daarin doorgroeien. Zoals ook in de brief van 7 juli 2023 aan de Tweede Kamer over de brede preventieaanpak georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is toegelicht, ziet het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: ministerie) – naast een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte aanpak in 27 gemeenten – ook in andere gemeenten op basis van relatieve criminaliteitscijfers aanleiding om een impuls te geven aan een preventieve aanpak.

Deze regeling ter verstrekking van specifieke uitkeringen is bedoeld om een effectieve lokale en, waar relevant, de regionale aanpak aan te jagen. Met deze impuls wordt beoogd dat de geselecteerde gemeenten binnen de periode van drie jaar voldoende focus en eerste impact kan aanbrengen in de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit en dat deze geborgd kan worden binnen de eigen organisatie.

De incidentele financiële bijdrage op grond van deze regeling ziet onder andere op het goed inzicht krijgen in de specifieke problematiek en doelgroep, op programmacoördinatie en passende inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies. Hiervoor wordt ook aansluiting gezocht bij de lerende aanpak van Preventie met Gezag en wordt gebruik gemaakt van inmiddels opgedane kennis en ervaring vanuit de 27 gemeenten die reeds in de uitvoerende fase zitten.

Voor deze aanpak zijn op basis van objectieve criteria – in aanvulling op de 27 gemeenten die eerder een bijdrage hebben ontvangen – twintig gemeenten geselecteerd. Deze gemeenten kunnen een aanvraag indienen voor 15 mei 2024. De aanvragen dienen in ieder geval een eerste schets te bevatten van de doelgroep (jongeren in een kwetsbare positie, daders en slachtoffers) en problematiek (hotspots, criminaliteitsfenomenen) en een daarop toegesneden aanpak met interventies.

Er bestaan verschillen met de 27 gemeenten die eerdere een bijdrage hebben ontvangen. De aanpak van de hiervoor bedoelde twintig gemeenten is tijdelijk. Het bedrag dat daarvoor beschikbaar wordt gesteld is lager. Ook zijn de behoeften van de twintig gemeenten anders, namelijk dat deze zich richten op het op orde krijgen van de basis. De drie categorieën waarvoor de twintig gemeenten een bijdrage ontvangen, hangen daar dan ook mee samen, namelijk: het uitvoeren van een probleemanalyse, programma-coördinatie en de inzet van bewezen effectieve interventies.

De plannen van elk van de hiervoor bedoelde twintig gemeenten beslaan een periode van maximaal drie jaar. Na twee jaar wordt aan de hand van een landelijke evaluatie op initiatief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gekeken naar de voortgang, opbrengst en stand van zaken van de borging van de lokale aanpakken. De lokale monitoring en evaluatie vormen daarvoor de input.

De gemeenten hebben tot 1 juli 2027 de tijd om een op grond van deze regeling toegekende specifieke uitkering te besteden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Eerste lid

Voor de specifieke uitkeringen worden financiële middelen beschikbaar gesteld door zowel de Minister van Justitie en Veiligheid, als de Minister voor Rechtsbescherming. Daarom zullen de aanvragen voor specifieke uitkeringen ook namens beide Ministers worden afgehandeld.

Tweede lid

Uitgangspunt van het programma Preventie met Gezag is dat middelen gericht worden ingezet waar de problematiek met betrekking tot jeugdcriminaliteit het grootst is. In het verlengde hiervan zijn aan de hand van vier indicatoren over het jaar 2022 twintig gemeenten geselecteerd die in aanmerking komen voor de specifieke uitkering en die in het onderhavige lid vermeld staan. De vier indicatoren betreffen:

  • het totaal aantal geregistreerde misdrijven per 10.000 inwoners;

  • het totaal aantal geregistreerde high impact crimes per 10.000 inwoners;

  • het totaal aantal geregistreerde gevallen van drugshandel per 10.000 inwoners;

  • het totaal aantal jongeren verdacht van een delict per 10.000 inwoners.

Derde en vierde lid

De specifieke uitkering wordt uitsluitend toegekend voor de uitvoering van een probleemanalyse, de programmacoördinatie en de implementatie van kansrijke en bewezen effectieve interventies. Daaromtrent zijn nadere voorwaarden opgenomen in artikel 3. Het vierde lid bevat een nadere aanduiding van de hier bedoelde bewezen effectieve interventies.

Vijfde lid

De gemeente mag de specifieke uitkering niet aanwenden om omzetbelasting (BTW) te betalen die zal worden verschuldigd bij de bekostiging van de activiteiten. Voor het verschuldigde bedrag aan BTW kan de gemeente immers compensatie ontvangen op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 4, tweede lid, aanhef en onder e, van deze regeling schrijft verder voor dat de gemeente bij de aanvraag voor de specifieke uitkering opgeeft hoe hoog het verschuldigde BTW-bedrag is dat in aanmerking zal komen voor compensatie uit het compensatiefonds. Het ministerie zal het totaalbedrag dat alle gemeenten op deze wijze opgeven zo spoedig mogelijk na de behandeling van alle aanvragen overmaken naar het BTW-compensatiefonds. Op deze wijze wordt overcompensatie van de gemeenten voorkomen.

Artikel 3

Eerste lid

Van de gemeente wordt verlangd dat de specifieke uitkering wordt aangewend voor het uitvoeren van een probleemanalyse met betrekking tot (lokale) jeugdcriminaliteit binnen de ter zake geldende wet- en regelgeving. De probleemanalyse ziet onder meer op de daarmee samenhangende trends binnen het lokale en – waar relevant – het regionale domein. Het doel daarvan is om de informatiepositie van de gemeente te verbeteren met betrekking tot de specifieke doelgroep in een bepaald gebied en het kennisniveau van betrokken professionals bij de lokale en – waar relevant – de regionale aanpak te vergroten.

Tweede lid

Van de gemeente wordt voorts verlangd dat de specifieke uitkering wordt ingezet voor programmacoördinatie en implementatie van kansrijke en bewezen effectieve interventies op het gebied van jeugdcriminaliteit. Ten aanzien daarvan wordt in het onderhavige lid als nadere voorwaarde gesteld dat de gemeente een programmacoördinator inzet daarvoor. Deze programmacoördinator of zijn ondersteuner, of beiden vormen het aanspreekpunt voor betrokken partners en belanghebbenden voor de lokale aanpak. Tevens zijn zij verantwoordelijk voor het coördineren en borgen van een gerichte aanpak. In die aanpak zijn verschillende lokale interventies geïntegreerd. Verder wordt daarvoor een structurele samenwerking tussen afdeling en partners binnen en buiten de gemeente vormgegeven. De specifieke uitkering is ook bedoeld voor de bekostiging van de programmacoördinator of de programmaondersteuner, of allebei.

Artikel 4

Eerste tot en met vierde lid

De aanvraag voor de specifieke uitkering moet voldoen aan de eisen die daaromtrent zijn gesteld in de onderhavige leden. Onderdeel van die eisen zijn onder andere: een verplicht te gebruiken aanvraagformulier en een plan van aanpak dat wordt opgesteld conform een verplicht te gebruiken model. Het plan van aanpak bevat onder andere een duidelijke schets van de voorgestane aanpak, doelomschrijvingen, inzicht in de resultaten, begroting en opgave BTW-compensatie (zie ook toelichting bij artikel 2, vierde lid).

Waar mogelijk wordt de schets voorzien van een (globale) analyse op de risico- en beschermende factoren met betrekking tot psychologische factoren, sociale omgeving, onderwijs, werk en inkomen en criminaliteit. Het te volgens model voor het plan van aanpak zal een nadere toelichting bevatten ten aanzien van hetgeen dat met die factoren wordt bedoeld.

Vijfde en zesde lid

Deze leden bepalen dat de aanvraag voor de specifieke uitkering ingediend moet zijn voor 15 mei 2024 en dat deze alleen betrekking heeft op de kosten die voor activiteiten worden gemaakt vanaf 1 juli 2024 tot en met 1 juli 2017. Kosten die voor 1 juli 2024 worden gemaakt of na 1 juli 2017 komen niet in aanmerking voor de specifieke uitkering. Indien de specifieke uitkering desondanks wordt gebruikt voor kosten van na de laatstgenoemde datum, kan dat aanleiding geven tot terugvordering.

Artikel 5

Eerste lid

Op grond van deze regeling is voor het verlenen van de specifieke uitkeringen maximaal € 30.000.000 beschikbaar in de periode van 1 juli 2024 tot en met 1 juli 2027. Artikel 4:25, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Dat houdt in dat de specifieke uitkering wordt geweigerd voor zover door de verstrekking daarvan het maximaal beschikbare bedrag zou worden overschreden en voorziet er voorts in dat de aanvrager geen nadeel kan ondervinden indien de definitieve beslissing over toekenning van de specifieke uitkering, bijvoorbeeld na bezwaar of beroep, zou worden verschoven naar een later tijdvak, waarin dan waarschijnlijk minder geld beschikbaar zou zijn.

Tweede lid

De specifieke uitkering bedraagt per gemeente maximaal € 1.5000.000 (inclusief BTW) voor de periode genoemd in het eerste lid, waarbij het compensabele BTW-deel niet aan de gemeente wordt uitgekeerd. De gemeente mag daarvan maximaal € 500.000 per jaar besteden voor de bekostiging van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is bedoeld. De Ministers storten het compensabele BTW-deel in het BTW-compensatiefonds.

Artikel 6

Bij toekenning ontvangen de gemeenten de specifieke uitkering zo vroeg mogelijk in vier delen per kalenderjaar. In dit artikel staan daartoe de data vermeld waarop de (maximum)deelbedragen worden uitgekeerd.

Artikel 7

Op de gemeente rust de plicht om op het moment dat het aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet, niet op tijd, of slechts gedeeltelijk worden verricht binnen de periode vanaf 1 juli 2024 tot en met 1 juli 2017, dit zo spoedig mogelijk schriftelijk te melden aan het ministerie, bijvoorbeeld via e-mail.

Artikel 8

De specifieke uitkering is incidenteel en eenmalig. Van de gemeenten wordt verlangd dat zij jaarlijks verslag doen van de voortgang van de activiteiten, waarvoor die uitkering wordt verstrekt. Ook wordt van hen verlangd dat zij vanaf maart 2025 jaarlijks meedoen aan de monitorings- en evaluatiecyclus daaromtrent en de landelijke evaluatie die zal plaatsvinden binnen het programma Preventie met Gezag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Tevens wordt van de gemeenten verlangd dat tussentijds, namelijk uiterlijk op 1 juli 2026, verslag wordt gedaan van de borging van de aanpak en activiteiten – die ook verder worden ontwikkeld – binnen de resterende periode. Daarnaast wordt van iedere gemeente gevraagd dat daarbij informatie wordt gegeven over de toekomstige aanpak en activiteiten ter zake de bredere gemeentelijke aanpak of het meerjarenbeleid van de gemeente, alsook (de inspanningen voor) de toekomstige bekostiging daarvan.

Artikel 9 en 10

Deze artikelen bevat regels met betrekking tot de definitieve vaststelling van de specifieke uitkering, de verantwoording daarover en de (mogelijke) terugvordering daarvan. Deze regels wijken wezenlijk niet af van andere regelingen met betrekking tot specifieke uitkeringen.

De financiële verantwoording van de gemeenten geschiedt in ieder geval via het systeem van single information, single audit, zoals bepaald in de Regeling informatieverstrekking sisa. Bij niet tijdig indienen van de verantwoordingsinformatie, kan het maatregelenbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in werking treden.

Artikel 11

Eerste lid

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 mei 2024. Daarmee wordt afgeweken van de vaste inwerkingtredingsmomenten en minimuminvoeringstermijn voor ministeriële regelingen.2 De regeling is evenwel in relatie tot de geselecteerde gemeenten begunstigend van aard en vormt geen inbreuk op de rechten van deze of andere belanghebbenden. Bovendien maakt de snelle inwerkingtreding van deze regeling het mogelijk dat de gemeenten ook sneller aanvragen voor de specifieke uitkering kunnen indienen en dat die vervolgens – indien wordt voldaan aan de voorwaarden – ook kunnen worden toegekend. Een latere inwerkingtreding van deze regeling zou de gemeenten eerder benadelen.

Tweede lid

Deze regeling vervalt met ingang van 15 mei 2027, maar blijft van toepassing op de voor die datum verstrekte specifieke uitkeringen voor wat betreft zaken die alsdan nog afwikkeling behoeven.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 29 911, nr. 329 en Kamerstukken II 2021/22, 28 741, nr. 86.

X Noot
2

Aanwijzing 4.19 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Naar boven