Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 3 april 2024, nr. WJZ/ 52358153, tot wijziging van de Regeling handel in emissierechten met het oog op aanpassingen van het emissiehandelssysteem op het terrein van broeikasgasinstallaties en luchtvaart en een uitbreiding naar scheepvaart en brandstofleveranciers en tot wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

De Minister voor Klimaat en Energie, handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op richtlijn nr. 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 mei 2023 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (PbEU 2023, L130), verordening (EU) 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/757 om maritieme vervoersactiviteiten in het EU-emissiehandelssysteem op te nemen en te voorzien in de monitoring, rapportage, en verificatie van emissies van aanvullende broeikasgassen en emissies van aanvullende scheepstypes (PbEU 2023, L130) en de artikelen 16.12, 16.14, 16.28, vijfde lid, 16.29, 16.39d, 16.39h, 16.39j, 16.39sa, 16.39sc, 16.39aa, 16.39ae, derde lid, 16.39ad, tweede lid, 16.39af, 16.39ag en 16.45 van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische rangschikking wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:

in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen:

duurzame vliegtuigbrandstoffen en andere vliegtuigbrandstoffen die niet van fossiele brandstoffen zijn afgeleid, als bedoeld in artikel 3 quater, zesde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten;.

2. De begripsbepaling van rekeninghouder komt te luiden:

rekeninghouder:

houder van een

  • 1°. exploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 16 van de Verordening EU-register handel in emissierechten;

  • 2°. vliegtuigexploitantrekening als bedoeld in artikel 15 van de Verordening EU-register handel in emissierechten;

  • 3°. handelsrekening als bedoeld in artikel 16 van de Verordening EU-register handel in emissierechten,

  • 4°. Kyotorekening;

  • 5°. maritieme-exploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 15bis van de Verordening EU-register handel in emissierechten; of

  • 6°. rekening voor een gereglementeerde entiteit als bedoeld in artikel 15ter van de Verordening EU-register handel in emissierechten;

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘onder 'Luchtvaart’,’ vervangen door ‘onder ‘Luchtvaart’, tweede alinea, onder b, en de derde alinea’.

2. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:

  • a. 243 vluchten of meer in drie opeenvolgende periodes van vier maanden uitvoert;

C

In artikel 3 komt de begripsomschrijving commerciële luchtvervoersonderneming te luiden: een commerciële luchtvervoersonderneming als bedoeld in artikel 3, onder p, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten;

D

Na artikel 7b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7c. Verzoek toepassen emissiehandelssysteem

Voor het verzoek als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van het besluit, wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

E

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Standaarden CO2-emissiefactoren NIR en aardgas

  • 1. In het geval van de verbranding van aardgas dat in een landelijk of regionaal gasnetwerk wordt gebruikt, mag degene die een broeikasgasinstallatie exploiteert voor de bepaling van de emissiefactor voor de bronstroom aardgas, waarop niveau 3 als bedoeld in onderdeel 2.1 van bijlage II bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van toepassing is, een standaardemissiefactor gebruiken die jaarlijks door de Minister wordt gepubliceerd.

  • 2. Indien in het monitoringsplan gebruik wordt gemaakt van de ‘Nederlandse lijst van energiedragers en standaard CO2-emissiefactoren’ wordt hiermee de lijst bedoeld die door de Minister is gepubliceerd in hetzelfde jaar als het jaar waarop de monitoringsrapportage betrekking heeft.

F

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het eerste lid kan een exploitant die voor verbranding gebruik maakt van biomassa zijnde:

    • a. niet-vloeibare afval- of reststromen die niet van landbouw, aquacultuur, visserij, bosbouw afkomstig zijn;

    • b. vloeibare afval- of reststromen uit verwerking of verbranding van duurzame biomassa in de eigen broeikasgasinstallatie; of

    • c. afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt tot biomassabrandstof,

    door middel van een procedure beschreven in het monitoringsplan aantonen hoe de voor verbranding gebruikte biomassa voldoet aan artikel 38, vijfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. Indien een exploitant de biomassafractie bepaalt aan de hand van aankoopbescheiden van biogas overeenkomstig artikel 39, vierde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, staat op het aankoopbescheiden vermeld of de biomassa voldoet aan artikel 38, vijfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel.

  • 8. Een exploitant boekt de aankoopbescheiden van biogas af in het kalenderjaar waarin de exploitant de biomassafractie bepaalt met de aankoopbescheiden overeenkomstig artikel 39, vierde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel.

G

Het opschrift van artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23. Standaardformulier voor het monitoringsplan voor geverifieerde emissies

H

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26. Gebruik biobrandstoffen en in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen

  • 1. Een vliegtuigexploitant die biobrandstoffen of in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen gebruikt, dient te beschikken over:

    • a. een bewijs afkomstig van een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem, of

    • b. een gelijkwaardig bewijs van duurzaamheid dat gelijkwaardige garanties biedt met betrekking tot de traceerbaarheid van genoemde brandstoffen.

  • 2. Een vliegtuigexploitant verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit of de verificateur het in het eerste lid, onder a of b, vermelde bewijs.

I

In het opschrift van de paragrafen 2.2.4. en 2.2.5. wordt ‘emissies en tonkilometergegevens’ vervangen door ‘geverifieerde emissies’.

J

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘emissies en tonkilometergegevens’ vervangen door ‘geverifieerde emissies’.

2. Na ‘en de artikelen 16.39d,’ wordt ingevoegd ‘eerste lid,’.

K

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na ‘Emissieverslag’ ‘en CORSIA-emissieverslag’ toegevoegd.

2. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘2.’ geplaatst.

3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Vliegtuigexploitanten leveren uiterlijk op 31 maart van ieder kalenderjaar een emissieverslag en een aan CORSIA gerelateerd emissieverslag aan bij het bestuur van de emissieautoriteit.

4. In het tweede lid (nieuw) wordt na ‘Het emissieverslag’ ingevoegd ‘en het aan CORSIA gerelateerd emissieverslag worden’.

L

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29. Aanvraag voor kosteloze toewijzing emissierechten luchtvaart

  • 1. De aanvraag als bedoeld in artikel 16.39j, eerste lid, onder a en b, van de wet geschiedt op een door het bestuur van de emissieautoriteit aangegeven wijze met gebruikmaking van een standaardformulier dat door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid bevat in ieder geval de geverifieerde emissiegegevens.

M

Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a. Aanleveren geverifieerde annuleringsrapportage van CORSIA eenheden

  • 1. Vliegtuigexploitanten maken overeenkomstig artikel 16.39sa, eerste en tweede lid, van de wet, melding van de geverifieerde annuleringsrapportage van door de ICAO-raad aanvaarde eenheden bij het bestuur van de emissieautoriteit:

    • a. uiterlijk op 30 april 2025 voor emissies in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023, en

    • b. uiterlijk op 30 april 2028 voor emissies in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2026.

  • 2. De gegevens worden aangeleverd met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

N

In artikel 30 wordt ‘De artikelen 19 en 21 zijn’ vervangen door ‘Artikel 19 is’.

O

Na artikel 30 worden twee afdelingen ingevoegd, luidende:

Afdeling 2.3. Levering van brandstoffen aan de gebouwensector, de wegvervoerssector en overige sectoren

§ 2.3.1. Toepassingsbereik en algemeen
Artikel 30a. Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft het toepassingsbereik van afdeling 16.2.2a van de wet.

Artikel 30b Verordening monitoring en rapportage emissiehandel

Voor de gereglementeerde entiteit zijn de artikelen 75a, 75b, 75e, tot en met 75t van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van toepassing.

§ 2.3.2. Vergunning en monitoringsplan
Artikel 30c. Aanvraag vergunning
  • 1. De aanvraag om een vergunning krachtens artikel 16.39z van de wet of de aanvraag tot wijziging, aanvulling of intrekking van een vergunning, bedoeld in artikel 16.39ab van de wet, wordt gedaan door de gereglementeerde entiteit met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2. De aanvraag om een vergunning bevat ten minste een beschrijving van:

    • a. de gereglementeerde entiteit;

    • b. het type brandstof dat voor verbruik wordt uitgeslagen en dat wordt gebruikt voor verbranding in de sectoren bedoeld in bijlage II van het Besluit handel in emissierechten en de wijze waarop deze brandstoffen tot verbruik worden uitgeslagen;

    • c. eindgebruik of de eindgebruikers van de tot verbruik uitgeslagen brandstoffen voor de activiteiten, bedoeld in bijlage II van het Besluit handel in emissierechten;

    • d. de geplande maatregelen voor de monitoring en rapportage van emissies overeenkomstig de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;

    • e. een niet-technische samenvatting van de informatie als bedoeld in de onderdelen a tot en met d.

  • 3. Een monitoringsplan maakt onderdeel uit van de aanvraag.

Artikel 30d. Monitoringsplan
  • 1. Een monitoringsplan wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2. In het geval van verbranding van aardgas dat in een landelijk of regionaal gasnetwerk wordt gebruikt, wordt de emissiefactor gebruikt als bedoeld in artikel 9.

Artikel 30e. Vereenvoudigd monitoringsplan

Voor het vereenvoudigd monitoringsplan, bedoeld in artikel 75b, eerste lid, in verbinding met artikel 13, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 30f. Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten
  • 1. De in artikel 12, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel bedoelde informatie, wordt met het monitoringsplan overeenkomstig artikel 12 van die verordening ingediend.

  • 2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan een andere termijn voor de indiening van de informatie vaststellen.

Artikel 30g. Inhoud vergunning

Een vergunning bevat ten minste:

  • a. de naam en het adres van de gereglementeerde entiteit;

  • b. een beschrijving van de wijze waarop de gereglementeerde entiteit de brandstoffen tot verbruik uitslaat in de sectoren bedoeld in bijlage II van het Besluit handel in emissierechten;

  • c. een lijst van de brandstoffen die de gereglementeerde entiteit tot verbruik uitslaat in de sectoren bedoeld in bijlage II van het Besluit handel in emissierechten;

  • d. een monitoringsplan dat voldoet aan de eisen die uit hoofde van Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zijn vastgesteld;

  • e. de rapportagevereisten die uit hoofde van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zijn vastgesteld;

  • f. de verplichting om een hoeveelheid emissierechten in te leveren overeenkomstig het gestelde in artikel 16.39aj van de wet.

§ 2.3.3. Melden van wijzigingen van het monitoringsplan en met betrekking tot de vergunningsplicht
Artikel 30h. Wijzigingen van het monitoringsplan
  • 1. De melding van wijzigingen van het monitoringsplan die niet significant zijn, wordt gedaan voor 31 december van de verslagperiode, bedoeld in artikel 3, onder 12, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, waarin de wijziging zich heeft voorgedaan.

  • 2. Tijdelijke wijzigingen van het monitoringsplan, bedoeld in artikel 75g van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden binnen vijf dagen na het ontstaan van de tijdelijke wijziging gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 30i. Wijzigingen met betrekking tot de vergunningplicht
  • 1. Geplande wijzigingen in de aard van de activiteiten van de gereglementeerde entiteit of de brandstoffen die door haar tot verbruik worden uitgeslagen, waarvoor een aanpassing van de inhoud van de vergunning nodig is, meldt de gereglementeerde entiteit zo spoedig mogelijk, doch niet later dan zes weken nadat de geplande wijziging zich heeft voorgedaan.

  • 2. Handelingen of omstandigheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, van belang voor een goede werking van het systeem van handel in emissierechten, meldt de gereglementeerde entiteit zo spoedig mogelijk.

Artikel 30j. Standaardformulier

Voor de meldingen, bedoeld in 30h en 30i, wordt gebruikgemaakt van door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gestelde standaardformulieren.

§ 2.3.4. Emissieverslag en verslag doorberekende kosten eindgebruiker
Artikel 30k. Emissieverslag

Voor het emissieverslag wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 30l. Verslag doorberekende kosten eindgebruiker

Het verslag, bedoeld in artikel 16.39af van de wet, wordt ingediend overeenkomstig de vereisten en modellen vastgesteld bij de uitvoeringshandelingen conform artikel 30septies, derde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

§ 2.3.5. Verificatie en het principe van continue verbetering
Artikel 30m. Verificatierapport

Voor het verificatierapport, bedoeld in artikel 43i van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Afdeling 2.4 Voorkomen dubbeltelling

Artikel 30n. Voorkomen dubbeltelling

Ter voorkoming van dubbeltelling van emissies als bedoeld in artikel 16.39ag van de wet nemen de exploitant van een broeikasgasinstallatie, de vliegtuigexploitant, de scheepvaartmaatschappij en de gereglementeerde entiteit artikel 75v van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel in acht.

P

In artikel 31 wordt ‘verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU L 302)’ vervangen door ‘Verordening inzake tijdstippen, beheer en andere aspecten van veiling van broeikasgasemissierechten’.

Q

Artikel 41b, eerste lid, komt te luiden:

1. De exploitant van een broeikasgasinstallatie dient de aanvraag voor de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode 2026-2030 op grond van de gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 10bis van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten uiterlijk op 30 mei 2024 in bij het bestuur van de emissieautoriteit en nadien om de vijf jaar voor elke volgende periode van vijf jaar.

R

Artikel 41c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘30 juni 2019’ vervangen door ‘30 mei 2024’.

2. In het vierde lid wordt ‘31 december 2020’ vervangen door ‘31 december 2025’.

S

In artikel 41f, tweede lid, wordt ‘30 juni 2019’ vervangen door ‘30 mei 2024’.

T

Artikel 41h, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. het betrokken verslag over het activiteitsniveau anderszins onjuist was.

U

Na artikel 41h worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 41i. Conditionaliteit voor energiebesparing

  • 1. De exploitant van een broeikasgasinstallatie waarvoor de conditionaliteit voor energiebesparing van toepassing is als bedoeld in artikel 16.28, tweede lid, onderdeel a, van de wet, toont op uiterlijk 30 april in het jaar van de aanvraag voor kosteloze toewijzing, bedoeld in artikel 41b, en indien relevant op uiterlijk 10 januari in het jaar van indienen van het relevante verslag over het activiteitsniveau, bedoeld in artikel 41g, in een implementatieverslag aan dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, van de Verordening kosteloze toewijzing.

  • 2. De exploitant van een broeikasgasinstallatie dient het implementatieverslag in bij de Minister en maakt voor het implementatieverslag gebruik van een door de Minister beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 3. De Minister beoordeelt of is voldaan aan het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, van de Verordening kosteloze toewijzing en adviseert hierover het bestuur van de emissieautoriteit uiterlijk 1 oktober in het jaar van aanvraag voor kosteloze toewijzing, bedoeld in artikel 41b, en indien relevant, uiterlijk 15 april in het jaar van indienen van het verslag over het activiteitsniveau, bedoeld in artikel 41g.

  • 4. De Minister stelt het implementatieverslag ter beschikking aan de omgevingsdienst, bedoeld in artikel 18.21 van de Omgevingswet, en kan hen in de gelegenheid stellen advies uit te brengen.

Artikel 41j. Klimaatneutraliteitsplan

  • 1. De exploitant van een broeikasgasinstallatie die op grond van artikel 16.28, tweede lid, onderdeel b, een klimaatneutraliteitsplan indient doet dit overeenkomstig artikel 3 van de Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 van 31 oktober 2023 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en de vorm van de klimaatneutraliteitsplannen die nodig zijn voor de kosteloze toewijzing van emissierechten.

  • 2. Een klimaatneutraliteitsplan wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 41k. Uitfasering kosteloze toewijzing broeikasgasemissierechten

De hoeveelheid kosteloze emissierechten voor de producten in Annex I van de Verordening koolstofcorrectie aan de grens, bedoeld in artikel 16.28, vijfde lid, van de wet, worden verlaagd overeenkomstig de volgende percentages:

Jaartal

Percentage kosteloos toegewezen emissierechten

2024

100

2025

100

2026

97,5

2027

95

2028

90

2029

77,5

2030

51,5

2031

39

2032

26,5

2033

14

Vanaf 2034

0

V

De artikelen 52 en 56 vervallen.

W

Hoofdstuk 4a vervalt.

X

Aan Bijlage 1 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 8. Op vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, tweede alinea, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, zijn het eerste tot en met zevende lid van deze bijlage mede van toepassing op de vluchten als bedoeld onder b.

Y

Bijlage 2 vervalt.

ARTIKEL II

Artikel 16e van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1015’ gewijzigd in ‘2015’.

2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Als bepaling bedoeld in artikel 36a, eerste lid, van de wet wordt aangewezen artikel 18 van verordening (EU) 2015/757.

3. Het derde lid vervalt.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 april 2024

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

I. ALGEMEEN DEEL

1. Algemeen

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling handel in emissierechten (hierna: de regeling). Aanleiding hiervoor vormt Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en Besluit (EU) 2015/1814 (PbEU 2023, L130) (hierna: richtlijn 2023/959) en Verordening (EU) 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Verordening 2015/757 om maritieme vervoersactiviteiten in het EU-emissiehandelssysteem op te nemen (PbEU 2023, L130) (hierna: verordening 2023/957), alsook de diverse gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van richtlijn 2023/959. Het gaat om de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, Verordening EU-register handel in emissierechten en de Verordening klimaatneutraliteitsplannen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten.

Richtlijn 2023/959 is een wijziging van de oorspronkelijke ETS-richtlijn uit 2003 (hierna: EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten), die het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) heeft geïntroduceerd. Het EU ETS is een marktinstrument waarmee de EU de uitstoot van broeikasgassen kosteneffectief wil verminderen om de klimaatdoelstellingen te behalen. Richtlijn 2023/959 is onderdeel van het Europese Fit for 55 pakket dat invulling geeft aan de klimaatdoelstellingen in de Europese klimaatwet1 van tenminste 55% netto broeikasgasemissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990 en klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050. De herziening van het EU ETS draagt bij aan het bereiken van deze doelstellingen op meerdere manieren. Ten eerste door een snellere daling van de emissieruimte en ten tweede door het toepassingsbereik van het EU ETS te vergroten. In het bestaande emissiehandelssysteem voor de grote industrie, elektriciteitssector en luchtvaart (hierna: ETS1) worden enkele bestaande activiteiten aangepast en aanvullende activiteiten toegevoegd, waaronder de internationale zeevaart. Daarnaast wordt er een tweede emissiehandelssysteem geïntroduceerd voor de broeikasgasemissies van de verbranding van brandstoffen in de gebouwde omgeving, het wegvervoer, en overige sectoren zoals de kleinere industrie (hierna: ETS2), met uitzondering van brandstoffen ingezet voor activiteiten onder het ETS1.

Uitvoering

De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) verzorgt en houdt toezicht op de uitvoering van het EU ETS in Nederland. De NEa is gevraagd de concept regeling te beoordelen op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets). De NEa heeft deze toets uitgevoerd.

Ten aanzien van ETS voor stationaire installaties concludeert de NEa dat de voorgestelde wijzigingen goed uitvoerbaar zijn na implementatie van hun adviezen. Deze zagen onder andere op garanties van oorsprong, kosteloze toewijzing van emissierechten, de conditionaliteit voor energiebesparing en broeikasgasinstallaties <20 MW. De definitieve versie van de regeling heeft deze adviezen overgenomen en waar relevant opnieuw met de NEa besproken.

Ten aanzien van ETS voor luchtvaart concludeert de NEa dat de voorgestelde wijzigingen slecht uitvoerbaar zijn voor wat betreft de bepalingen ten aanzien van het gebruik van biobrandstoffen, en uitvoerbaar zijn, maar aandachtspunten kennen voor wat betreft de implementatie van CORSIA. De adviezen van de NEa zijn verwerkt in de regeling.

Ten aanzien van ETS voor zeevaart adviseert de NEa een aantal artikelen te verwijderen aangezien hetgeen daarin wordt geregeld ten aanzien van de te gebruiken standaardformulieren door middel van verordeningen (EU) 2015/7572 en 2023/9573 en onderliggende uitvoeringsverordening4 van de Europese Commissie worden ingevuld. De standaardformulieren voor het invullen en indienen van het monitoringsplan en de beide emissieverslagen worden opgenomen in het Europese portaal THETIS MRV. De scheepvaartmaatschappijen zijn verplicht om hiermee te werken. Voor het verificatieverslag geldt dat verificateurs werken met een eigen standaardformulier. In de verordeningen (EU) 2015/757 en 2023/957 en de onderliggende gedelegeerde verordening5 zijn inhoudelijke eisen voor het verificatieverslag opgenomen. De geaccrediteerde verificateur is verplicht om hieraan te voldoen. De accreditatieinstelling houdt hier toezicht op.

Ten aanzien van ETS2 voor gebouwen, wegvervoer en overige sectoren concludeert de NEa dat de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar zijn, maar wel aandachtspunten kennen. De aandachtspunten van de NEa zien onder andere op de inhoud van de vergunningaanvraag en de vergunning, waarbij wordt gesignaleerd dat de regeling geen vergelijkbare artikelen bevat ten aanzien van broeikasgasinstallaties. Hierover kan worden opgemerkt dat de in de artikelen 30c, tweede lid, en 30g van de regeling vastgestelde inhoud van de vergunningaanvraag en de vergunning een implementatie betreffen van de in artikel 30 ter, tweede en vierde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten opgenomen inhoud van de vergunningaanvraag en de vergunning. De Nea signaleert voorts dat er nog geen regels zijn opgenomen over hoe gereglementeerde entiteiten moeten aantonen dat geleverde biobrandstoffen voldoen aan de relevante duurzaamheidscriteria. Dit zal bij een volgende aanpassing van de regeling worden meegenomen, waarbij de Nea opnieuw zal worden gevraagd het voorstel te beoordelen. Voor het overige zijn de signaleringen verwerkt in de voorliggende regeling.

Met het voorstel wordt voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een belangrijke rol weggelegd voor de beoordeling van de conditionaliteit voor energiebesparing. Om deze reden is ook RVO gevraagd om een HUF-toets uit te voeren op de concept regeling. RVO heeft deze toets uitgevoerd.

Ten aanzien van uitvoerbaarheid concludeert RVO dat de benodigde expertise en middelen beschikbaar zijn, en capaciteit door prioritering valt te ontsluiten. RVO verwacht ook voldoende borging te hebben op handhaafbaarheid. RVO kwalificeert de fraudebestendigheid als redelijk tot goed in de komende ronde, maar signaleert dat er in toekomstige rondes een risico op fraude binnen EED auditrapportages bestaat. In haar eindoordeel stelt RVO dat de beoordeling is gedaan op basis van beschikbare informatie, maar dat de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, waaruit de Europese regels voor de conditionaliteit voor energiebesparing volgen, enkel nog in concept beschikbaar was. Inmiddels is de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten afgerond. De definitieve versie verschilt niet substantieel met het concept waarop de beoordeling is gebaseerd en is met zowel RVO als Nea besproken. Om deze reden is de concept regeling niet opnieuw ter beoordeling voorgelegd.

2. Inhoud

2.1. Broeikasgasinstallaties (ETS1)

Inzet van garanties van oorsprong van biogas

Artikel 39, vierde lid van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, staat het gebruik van garanties van oorsprong (GvO’s) toe voor het bepalen van de biomassafractie door een exploitant van een broeikasgasinstallatie. Om hier uitvoering aan te geven zijn twee wijzigingen opgenomen.

Artikel 10, zevende lid van de regeling stelt dat de exploitant die GvO’s gebruikt aantoont dat aan de relevante broeikasgasemissiereductie- en duurzaamheidseisen is voldaan via een duurzaamheidsbewijs dat op het GvO staat vermeld. In effect betekent het dat voor biogas GvO’s zonder duurzaamheidsbewijs in het EU ETS niet mag worden gerekend met een emissiefactor nul.

Artikel 10, achtste lid, van de regeling stelt dat een GvO die gebruikt wordt om de biomassafractie te bepalen in een bepaald jaar in datzelfde jaar moet zijn afgeboekt. Dit voorkomt de situatie dat een exploitant een GvO in verschillende rapportagejaren gebruikt. Eén van de voorwaarden om GvO’s in te mogen zetten in het EU ETS is dat de exploitant aan de Nea kan aantonen dat dubbeltelling is voorkomen (artikel 39, vierde lid, onderdeel a, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel).

Artikel 10 regelt hoe exploitanten van broeikasgasinstallaties die biomassa verbranden aantonen dat is voldaan aan de voor dat type biomassa geldende broeikasgasreductie- en duurzaamheidscriteria. Naast de wijzigingen hierboven beschreven, is ook het zesde lid aangepast ten behoeve van de situatie waarbij een relatief geringe hoeveelheid vloeibaar biomassa-residu ontstaat vanuit een proces met volledig duurzame biomassa als bronstroom en waarbij dat residu in dezelfde installatie verbrand wordt. Voor dit residu geldt een broeikasgasemissiereductie-eis, en vervolgens op grond van artikel 10 van de regeling een vrij zware aantoningseis met conformiteitsbeoordelingsverklaring, terwijl de bronstroom al gecertificeerd is. Voor deze specifieke situatie wordt bepaald dat ook aantoning via het monitoringsplan kan plaatsvinden, mits daarin voldoende waarborgen zijn beschreven. Een dergelijke uitzondering is op grond van artikel 10, zesde lid, van de regeling reeds mogelijk gemaakt voor de in dit lid genoemde gevallen, maar dat was toe alleen van toepassing voor niet-vloeibare residuen.

Verder blijft artikel 10 en daarmee de werkwijze voor exploitanten om aan te tonen dat is voldaan aan de relevante duurzaamheidscriteria ongewijzigd.

Implementatie

Artikel 39, vierde lid, van de Verordening monitoring rapportage emissiehandel en artikel 10, achtste en zevende lid, van de Regeling handel in emissierechten.

Uitfasering kosteloze toewijzing voor CBAM sectoren

Met de Verordening tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie aan de grens is een correctiemechanisme (hierna: CBAM, Carbon Border Adjustment Mechanism) voor de in het buitenland betaalde koolstofprijs over invoer van bepaalde goederen aan de buitengrens van de Europese Unie geïntroduceerd. De CBAM biedt een alternatieve bescherming tegen het risico op koolstoflekkage door het realiseren van een gelijke CO2-prijs op de EU interne markt voor alle producten waar de CBAM voor geldt, ongeacht waar deze zijn geproduceerd. Broeikasgasinstallaties die vallen onder een alternatieve vorm van bescherming tegen koolstoflekkage zullen geen kosteloze toewijzing meer ontvangen. Om de overgang van het huidige systeem van kosteloze toewijzing naar de CBAM zo geleidelijk mogelijk te laten verlopen, is er gekozen voor een rustige uitfasering van kosteloze toewijzing in het EU ETS gelijktijdig aan de infasering van CBAM. Deze gecombineerde, gelijktijdige overgang moet nooit leiden tot een voordeel van EU producenten ten opzichte van buitenlandse producenten. De CBAM is van toepassing op een aantal productcodes vallend onder de sectoren ijzer en staal, aluminium, kunstmest, waterstof, elektriciteit en cement, alsook een aantal precursoren (grondstoffen) en downstreamproducten. Er is een overgangsperiode waarin importeurs van deze producten nog geen CBAM-certificaten hoeven te kopen en te overhandigen. Vanaf 2026 is dit wel het geval en zal ook de kosteloze toewijzing in het EU ETS voor deze sectoren worden uitgefaseerd. In 2026 is de kosteloze toewijzing voor deze sectoren 97,5%, in 2027 95%, in 2028 90%, in 2029 77,5%, in 2030 51,5%, in 2031 39%, in 2032 26,5%, in 2033 14% en in 2034 vindt geen kosteloze toewijzing meer plaats.

Implementatie

De vermindering en uitfasering van kosteloze toewijzing voor productie van CBAM-producten is geregeld in artikel 16.28 Wm, eerste lid, onderdeel b, en het vijfde lid. In artikel 41k van de regeling zijn de percentages van de uitfasering vastgelegd.

Conditionaliteit voor energiebesparing en klimaatneutraliteit

Voor de kosteloze toewijzing van emissierechten worden voorwaarden ingevoerd, de zogenaamde ‘conditionaliteit’, voor energiebesparing en klimaatneutraliteit. Broeikasgasinstallaties die niet aan de voor hen relevante eisen van de conditionaliteit voldoen zullen 20 procent minder broeikasgasemissierechten kosteloos krijgen toegewezen. Deze wijziging is ingevoerd om EU ETS-bedrijven te stimuleren te investeren in rendabele energiebesparing en ervoor te zorgen dat EU ETS-bedrijven voldoende stappen nemen om de transitie naar klimaatneutraliteit te maken.

De Europese Commissie heeft uitvoeringsregels opgesteld voor de uitvoering van de conditionaliteit voor energiebesparing en klimaatneutraliteit. Het gaat om een herziening van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, aangenomen op 30 januari 2024en een nieuwe Verordening klimaatneutraliteitsplannen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten, aangenomen op 31 oktober 20236.

Conditionaliteit voor energiebesparing

De conditionaliteit voor energiebesparing geldt voor broeikasgasinstallaties waarvoor reeds de verplichting geldt om een energie-audit uit te voeren of een gecertificeerd energiebeheersysteem in te voeren op grond van artikel 8, van Richtlijn 2012/27/EU. Deze energie-audit is in Nederland geïmplementeerd middels de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie en het Besluit energie-audit. Het gaat om nagenoeg alle broeikasgasinstallaties in Nederland.

De exploitanten van de broeikasgasinstallaties waarvoor de verplichting geldt een energie-audit uit te voeren zullen moeten aantonen dat de maatregelen die zijn aanbevolen in de energie-audit of het gecertificeerde energiebeheersysteem zijn uitgevoerd of dat een uitzonderingsgrond van toepassing is. De uitzonderingsgronden zijn gespecificeerd in artikel 22 bis, eerste lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten:

  • 1. De terugverdientijd van de maatregel bedraagt meer dan drie jaar.

  • 2. De investeringskosten van de maatregel zijn disproportioneel, wat is gedefinieerd als meer dan 5% van de jaaromzet van de broeikasgasinstallatie, meer dan 25% van de winst van de broeikasgasinstallatie, of meer dan 50% dan de financiële waarde van de rechten die niet zouden worden toegewezen indien de broeikasgasinstallatie niet voldoet aan de conditionaliteit.

  • 3. De broeikasgasinstallatie heeft een andere equivalente maatregel uitgevoerd, dat wil zeggen een maatregel welke resulteert in evenveel broeikasgasemissiereductie als de aanbevolen maatregel.

  • 4. De maatregel leidt niet tot energiebesparing binnen de systeemgrenzen van het industriële proces dat in de installatie wordt uitgevoerd7.

  • 5. Er zijn specifieke omstandigheden waarop de berekening van de terugverdientijd is gebaseerd, bijvoorbeeld gepland onderhoud, en deze omstandigheden hebben nog niet plaatsgevonden.

  • 6. De aanbeveling is niet gedaan tijdens de eerste vier jaar van de relevante baseline periode8.

De exploitant moet aantonen dat hij heeft voldaan aan de conditionaliteit voor energiebesparing bij de aanvraag voor initiële toewijzing van kosteloze emissierechten, voor het eerst in 2024 voor toewijzing in de periode 2026-2030 en daarna elke 5 jaar opnieuw. Indien een broeikasgasinstallatie niet voldoet, kan hij jaarlijks opnieuw aantonen dat hij inmiddels wel voldoet, bij het indienen van het jaarlijkse verslag over het activiteitsniveau. Indien op dat moment wel wordt voldaan aan de conditionaliteit, wordt de 20% korting geschrapt voor de resterende jaren in de periode 2026-2030. Dit betekent dat een broeikasgasinstallatie tot uiterlijk 31 december 2025 de tijd heeft om te voldoen aan de conditionaliteit. De broeikasgasinstallatie toont dit aan door het inleveren van het jaarlijkse verslag over het activiteitsniveau in 2026, zonder dat de broeikasgasinstallatie wordt gekort op de toewijzing. De exploitant van de broeikasgasinstallatie wordt geacht het implementatieverslag op uiterlijk 10 januari van het jaar waarop het relevante verslag over het activiteitsniveau wordt ingediend in te dienen bij RVO. Voor toewijzing in de periode 2031-2035 moet een nieuwe aanvraag worden ingediend in 2029 en opnieuw worden aangetoond dat aan de conditionaliteit is voldaan.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel implementatie ETS9 heeft het kabinet aangegeven voornemens te zijn om de conditionaliteit voor energiebesparing in Nederland te implementeren op een manier die op hoofdlijnen overeenkomt met de aanbevelingen van de NEa in de HUF-toets bij datzelfde wetsvoorstel. Daarin gaf de NEa aan onvoldoende kennis en expertise te hebben om energiebesparingsmaatregelen te kunnen beoordelen, terwijl andere uitvoeringsorganisaties in Nederland deze expertise wel hebben. De NEa adviseerde om de regelgeving zodanig in te richten dat bij het nemen van besluiten over de vermindering van kosteloze toewijzing op basis van de conditionaliteit voor energiebesparing de NEa volledig kan steunen op het deskundig oordeel van het bevoegd gezag voor bestaande verplichtingen rondom energiebesparing. In dit voorstel is gekozen om hiervoor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aan te wijzen, welke reeds het bevoegd gezag is voor de energie-auditplicht en daarom alle relevante energie-audits van de broeikasgasinstallaties al heeft beoordeeld.

Het voorziene proces om aan te tonen dat voldaan is aan de conditionaliteit ziet er als volgt uit. Exploitanten van broeikasgasinstallaties stellen een implementatieverslag op, waarin ze per aanbevolen maatregel uit hun energie-audit aangeven of deze is geïmplementeerd en/of er een uitzonderingsgrond van toepassing is. RVO zal hiervoor op zijn website een standaardformulier beschikbaar stellen, zodat alle relevante exploitanten weten wat van hen verwacht wordt. Exploitanten worden geacht hun implementatieverslag in te dienen bij RVO uiterlijk op 30 april in het jaar van de aanvraag voor kosteloze toewijzing van emissierechten. Na beoordeling van het implementatieverslag zal RVO uiterlijk 1 oktober van datzelfde jaar de NEa adviseren of de broeikasgasinstallatie heeft voldaan aan de conditionaliteit voor energiebesparing. Dit geeft RVO voldoende tijd om de implementatieverslagen te beoordelen, en garandeert dat de beoordeling van de implementatieverslagen tijdig bij de NEa beschikbaar is voor het notificeren van de lijst met nationale uitvoeringsmaatregelen aan de Europese Commissie. De exploitant moet daarnaast zelf de conclusies over de energiebesparingsconditionaliteit opnemen in het datarapport, dat wordt ingediend bij de NEa.

Indien een broeikasgasinstallatie niet voldoet aan de conditionaliteit voor energiebesparing, heeft het in handelsperiode 4b elk opvolgend jaar daarop de kans om aan te tonen dat inmiddels wel is voldaan aan de conditionaliteit bij het indienen van het verslag over het activiteitsniveau. Hiervoor moet opnieuw gebruik gemaakt worden van een implementatieverslag. De exploitant van de broeikasgasinstallatie wordt geacht dit op uiterlijk 10 januari van het jaar waarop het relevante verslag over het activiteitsniveau wordt ingediend in te dienen bij RVO. Na beoordeling van het implementatieverslag zal RVO uiterlijk 15 april van datzelfde jaar de NEa adviseren of de broeikasgasinstallatie inmiddels wel voldoet aan de conditionaliteit.

Voor exploitanten van broeikasgasinstallaties betekent dit dat het eerste implementatieverslag uiterlijk op 30 april 2024 moet worden ingediend bij RVO. De NEa notificeert de lijst met nationale uitvoeringsmaatregelen aan de Europese Commissie, met daarin per installatie de vaststelling of de korting van 20% wordt toegepast. Na controle door de Europese Commissie, het vaststellen van de benchmark-waarden en de cross-sectorale correctiefactor (CSCF) door de Europese Commissie, zal de NEa het Nationaal toewijzingsbesluit 2026-2030 vaststellen. Als de broeikasgasinstallatie in de daarop volgende jaren bij het indienen van het jaarlijkse verslag over het activiteitsniveau kan aantonen dat hij in het vorige kalenderjaar inmiddels heeft voldaan aan de energiebesparingsconditionaliteit, kan de NEa een besluit tot wijziging van de toewijzing nemen waarin de korting kan worden ingetrokken vanaf dat jaar tot en met 2030. Het proces van advisering door RVO over de conditionaliteit voor energiebesparing loopt hiermee parallel aan het beoordelen door de NEa van de rest van de aanvraag voor initiële toewijzing van kosteloze emissierechten en/of het verslag over het activiteitsniveau.

Erkende EU ETS verificateurs moeten op grond van de Verordening kosteloze toewijzing emissierechten een verificatierapport opstellen, dat ziet op het baseline datarapport en het verslag over het activiteitsniveau (indien en voor zover van toepassing), en daarnaast een bevestigingscontrole bevat op de energiebesparingsconditionaliteit conform artikel 27, tweede lid, onderdeel rc en rd, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel10. Dit betekent dat exploitanten van broeikasgasinstallaties het implementatieverslag zowel bij RVO als bij de verificateur zullen moeten inleveren. Indien RVO de beoordeling van het implementatieverslag reeds rond heeft voordat de verificateur zijn verificatierapport opstelt, kan de verificateur het oordeel van RVO hierin betrekken.

Voor de meeste broeikasgasinstallaties geldt, naast de energie-auditplicht en de ETS-conditionaliteit voor energiebesparing, ook de nationale onderzoeks- en/of informatieplicht energiebesparing. Met het oog op de samenhang tussen deze plichten, zal RVO het implementatieverslag delen met het relevante bevoegd gezag. Bovendien kan RVO, mocht daar aanleiding toe zijn, het relevante bevoegd gezag om advies vragen bij de beoordeling.

Conditionaliteit voor klimaatneutraliteit

De conditionaliteit voor klimaatneutraliteit zal gelden voor broeikasgasinstallaties waarvan de broeikasgasemissieniveaus van ten minste één subinstallatie in de jaren 2016 en 2017 hoger lag dan het tachtigste percentiel emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks. Dit zijn broeikasgasinstallaties die relatief veel meer broeikasgassen uitstoten dan hun concurrenten in de EU. Dit gaat om een beperkt aantal bedrijven in Nederland, omdat de meeste broeikasgasinstallaties in Nederland hiervoor niet kwalificeren. De exploitanten van de installaties die het betreft zijn hierover door de NEa geïnformeerd.

De kosteloze toewijzing van emissierechten voor de komende handelsperiode wordt voor deze broeikasgasinstallaties met 20% verminderd, tenzij exploitanten voor uiterlijk 30 mei 2024 een klimaatneutraliteitsplan inleveren bij de NEa. Als tweede voorwaarde voor het verkrijgen van volledige toewijzing geldt bovendien dat in 2026 aan de NEa wordt gerapporteerd over de voortgang van de implementatie van het plan. Het plan bevat ten minste de maatregelen en investeringen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, intermediaire streefdoelen en mijlpalen om de vooruitgang richting deze doelstelling te meten. De eisen aan de inhoud en format van het plan volgen uit Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 van 31 oktober 2023 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en de vorm van de klimaatneutraliteitsplannen die nodig zijn voor de kosteloze toewijzing van emissierechten. De NEa zal een standaardformulier beschikbaar stellen aan broeikasgasinstallaties waarvoor de conditionaliteit voor klimaatneutraliteit van toepassing is. Op grond van artikel 22 ter, derde lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten zal de NEa uiterlijk 30 september 2024 de inhoud en het format van het klimaatneutraliteitsplan toetsen aan de relevante eisen.

De verwezenlijking van de streefdoelen en mijlpalen moet worden geverifieerd door een erkende EU ETS-verificateur volgens de bestaande verificatie- en accreditatieprocedures van het EU ETS. De eerste verificatie vindt plaats in 2026 met betrekking tot de periode tot 31 december 2025 en vervolgens met betrekking tot elke periode die eindigt op 31 december van elk vijfde jaar.

Indien een broeikasgasinstallatie niet voldoet aan de conditionaliteit voor klimaatneutraliteit, dat wil zeggen als het plan niet voldoet aan de eisen of niet tijdig is gerapporteerd over de voortgang, wordt de kosteloze toewijzing voor deze installatie met 20% verminderd.

Het ingediende klimaatneutraliteitsplan wordt op grond van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten door de NEa openbaar gemaakt.

Implementatie

Artikel 16.28, tweede, derde en vierde lid, van de Wm regelt de vermindering van kosteloze toewijzing indien niet aan de conditionaliteit is voldaan. Verdere eisen worden gesteld in de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten en de Verordening klimaatneutraliteitsplannen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten. Artikel 41i van de regeling geeft uitvoering aan de conditionaliteit voor energiebesparing in Nederland en artikel 41j aan de conditionaliteit voor klimaatneutraliteit. Artikel 16.29 van de Wm biedt hiervoor de grondslag.

2.2. Vliegtuigexploitanten (ETS1)

Voor vliegtuigexploitanten is een aantal aanpassingen doorgevoerd dat verband houdt met de in de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten doorgevoerde wijzigingen, alsook de Uitvoeringsverordening monitoring en rapportage emissiehandel. Deze wijzigingen zijn voor zover zij niet in de wet of het besluit zijn uitgewerkt in de regeling opgenomen. Verder zijn in de regeling de als gevolg van wijzigingen aangepaste taken van de NEa verwerkt. Op grond van de richtlijn worden voortaan de geverifieerde emissies gerapporteerd en niet langer de tonkilometergegevens. Verder dienen vliegtuigexploitanten naast de ETS-emissieverslagen sinds 2021 ook de CORSIA gerelateerde emissies in emissieverslagen aan te leveren. In de richtlijn wordt naast het gebruik van biobrandstoffen ook het gebruik van brandstoffen die in aanmerking komen voor gratis allocatie toegestaan. De vereisten waaraan de biobrandstoffen en duurzame vliegtuigbrandstoffen moeten voldoen zijn opgenomen in de Uitvoeringsverordening monitoring en rapportage emissiehandel. De regeling is op de genoemde punten aangepast. Vliegtuigexploitanten dienen de duurzaamheid van de gebruikte biobrandstoffen of in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen aan te tonen door toepassing van het bepaalde in Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (REDII-richtlijn). Brandstofleveranciers dienen dit ook te doen voor hun verplichtingen in het kader van de transportdoelstellingen in de REDII-richtlijn en de bijmengverplichting in de Verordening (EU) 2023/2405 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 inzake het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer (ReFuelEU Aviation verordening). In dit verband werkt de Europese Commissie aan de invoering van een Uniedatabank die gekoppeld wordt aan de nationale registers. Hierdoor ontstaat een betrouwbaar systeem om meervoudige gebruik van duurzame vliegtuigbrandstoffen te ondersteunen. De invoering van de Uniedatabank is vertraagd en er dient een tijdelijke oplossing gevonden te worden om, in voorkomende gevallen waarbij het verstrekken van een bewijs van duurzaamheid niet mogelijk is, een gelijkwaardig bewijs van duurzaamheid te kunnen aanleveren. Voorbeelden van dergelijke gelijkwaardige documenten zijn de officiële certificaten van nationale databases, zoals Nabisy (Duitsland), Carbure (Frankrijk), die de originele Proof of Sustainability (PoS)-gegevens aan de batch koppelen in een door derden gecontroleerd systeem, waardoor het risico op fraude of dubbeltellingen wordt geminimaliseerd. In Nederland wordt dit gefaciliteerd via het NEa Register ‘Energie voor Vervoer’. Artikel 26 voorziet in een tijdelijke oplossing in afwachting van het beschikbaar zijn van de Uniedatabank en zal na invoering van de Uniedatabank worden aangepast.

2.3. Gereglementeerde entiteiten (ETS2)

Vergunning en monitoringsplan

Op het terrein van vergunningen, monitoring, rapportage en verificatie kent ETS2 belangrijke paralellen met ETS1. Per 1 januari 2025 mogen gereglementeerde entiteiten geen brandstoffen meer uitslaan tot gebruik voor verbranding in de eindgebruikerssectoren welke binnen het toepassingsbereik van ETS2 vallen, tenzij zij hiervoor een vergunning hebben gekregen van de NEa. De aanvraag om een vergunning van de gereglementeerde entiteit wordt gedaan met behulp van een standaardformulier dat door de NEa wordt aangeboden.

Om deze vergunning te verkrijgen dient de gereglementeerde entiteit ook aan de NEa te tonen dat deze in staat is om emissies te monitoren en te rapporteren over de hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen brandstoffen voor verbranding in ETS2-eindgebruikerssectoren. Dit kunnen zij door het opstellen van een monitoringplan. Het monitoringsplan is onderdeel van de vergunningsaanvraag en dient te voldoen aan de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel. Voor het monitoringsplan maakt de gereglementeerde entiteit gebruik van het standaardformulier dat door de NEa beschikbaar wordt gesteld.

Gereglementeerde entiteiten met broeikasgasemissies van minder dan 1.000 ton CO2-equivalenten kunnen gebruik maken van een vereenvoudigde werkwijze voor monitoring en rapportage. Ook hier stelt de NEa een standaardformulier beschikbaar voor.

Implementatie

De Europese Commissie zal de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel herzien. Deze heeft rechtstreekse werking. Artikel 16.39aa en artikel 16.39ab van de Wm regelen dat een gereglementeerde entiteit een vergunning dient aan te vragen voor het uitslaan van brandstoffen tot gebruik van verbranding en dat bij ministeriële regeling aanvullende regels gesteld kunnen worden. Artikelen 30c tot en met 30f van de regeling regelen hoe de aanvraag van een vergunning dient te geschieden, de gegevens die verstrekt moeten worden en de wijze waarop die gegevens moeten worden verkregen. Artikel 30g van de regeling stelt eisen aan de inhoud van de vergunning.

Melden van wijzigen van het monitoringsplan met betrekking tot de vergunningsplicht

Wijzigingen van de naam of het adres van een vergunninghouder moeten gemeld worden aan de NEa. Daarnaast wordt in de regeling, net als bij broeikasgasinstallaties, geregeld dat wijzigingen in de aard van de activiteiten of brandstoffen die tot verbruik worden uitgeslagen en waarvoor de vergunning aangepast moet worden, ook gemeld moeten worden aan de NEa. De gereglementeerde entiteit dient dergelijke wijzigingen te melden zes weken nadat de wijziging zich heeft voortgedaan.

Implementatie

Bovenstaande wordt deels geregeld in artikel 16.39ad Wm. In de regeling zijn de artikelen 30h tot en met 30j toegevoegd om hier uitvoering aan te geven.

Emissieverslag en verslag doorberekening kosten eindgebruiker

Vanaf 2025 geldt voor gereglementeerde entiteiten de plicht voor monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies. De werkwijze en eisen hieraan volgen uit de herziening van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel en de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, gebaseerd op de methodes uit Bijlagen IV en V van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissies. Deze uitvoeringsverordeningen zijn op het moment publicatie van onderhavige regeling nog niet gepubliceerd. In grote lijnen zal worden aangesloten bij de systematiek en nalevingscyclus uit het ETS1, dat wil zeggen dat gereglementeerde entiteiten zelf verantwoordelijk zijn om hun broeikasgasemissies te monitoren, hierover jaarlijks een emissieverslag op te stellen, deze laten verifiëren door een verificateur, en tijdig bij de Nea aan te leveren. Voor gereglementeerde entiteiten stelt de NEa een standaardformulier beschikbaar dat zij dienen te gebruiken voor het emissieverslag.

In aanvulling op de monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies, zullen gereglementeerde entiteiten vanaf 2028 moeten rapporteren aan de NEa over het gemiddelde aandeel van de kosten gerelateerd aan het ETS2 die zij in het voorgaande jaar hebben doorberekend in de prijs van de geleverde brandstoffen. De Commissie zal deze gegevens gebruiken om na te gaan of gereglementeerde entiteiten niet meer kosten doorberekenen dan zij zelf maken aan het ETS2 en jaarlijks rapporteren over de gemiddelde mate waarin de kosten van het ETS2 doorberekend worden aan de eindgebruikers. Deze transparantie is volgens de Commissie van belang om snelle en kostenefficiënte emissiereducties in alle sectoren mogelijk te maken. Over de werkwijze en eisen aan de monitoring en rapportage van het kostenverslag worden uitvoeringsregels vastgesteld welke op moment van publicatie van onderhavige regeling nog niet beschikbaar.

Implementatie

Bovenstaande is deels in de Wm uitgewerkt (artikelen 16.39af en 16.39ag). In de regeling zijn de artikelen 30k en 30l toegevoegd om uitvoering hieraan te geven. Artikel 16.12 in verbinding met artikel 16.39ae, derde lid, Wm biedt hiervoor de grondslag.

2.4. Wijziging Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

Met de wijziging van artikel 16e wordt uitvoering gegeven aan Verordening (EU) 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 om maritieme vervoersactiviteiten in het EU-emissiehandelssysteem op te nemen en te voorzien in de monitoring, rapportage en verificatie van emissies van aanvullende broeikasgassen en emissies van aanvullende scheepstypes. Tevens wordt een omissie hersteld.

Implementatie

Bovenstaande is geïmplementeerd op basis van artikel 36a van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.

3. Regeldruk

In dit hoofdstuk worden de verwachtte gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven beschreven. De regeldruk volgt uit de implementatie van verplichte Europese regelgeving.

Het college van Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft besloten het dossier niet te selecteren voor een formeel advies. De reden hiervoor is dat het dossier geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk.

3.1. Broeikasgasinstallaties

De voornaamste wijziging voor broeikasgasinstallaties vindt plaats rondom de introductie van de conditionaliteit voor energiebesparing en klimaatneutraliteit. In Nederland vallen nu ca. 400 bedrijven onder de reikwijdte van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten11. Een voorlopige inschatting is dat de conditionaliteit voor energiebesparing zal gelden voor ca. 350 bedrijven en de conditionaliteit voor klimaatneutraliteit voor ca. 18 bedrijven.

Het is de verwachting dat de conditionaliteit voor energiebesparing niet leidt tot een verplichting tot nemen van aanvullende maatregelen voor Nederlandse bedrijven, omdat deze bedrijven in Nederland reeds onderhevig zijn aan de plicht ter verduurzaming van het energiegebruik waar energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder moeten worden genomen12. Het leidt wel tot een aanvullende rapportage binnen het EU ETS en extra gevolgen voor ETS bedrijven die de nationale energiebesparingsplicht niet naleven. Dit zal een kleine groep bedrijven zijn, naar verwachting minder dan 5% van het totaal. Exploitanten van broeikasgasinstallaties zullen ééns per vijf jaar implementatieverslag moeten opstellen. Bedrijven die niet voldoen, kunnen jaarlijks opnieuw aantonen dat ze wel voldoen door middel van een bijgewerkt implementatieverslag.

Ten aanzien van de conditionaliteit voor klimaatneutraliteit zullen de bedrijven eenmalig een klimaatneutraliteitsplan moeten opstellen. Elke vijf jaar moet een bedrijf vervolgens aantonen dat het de intermediaire doelen en mijlpalen heeft verwezenlijkt. Dit past binnen de bestaande rapportage en verificatieprocedures van het EU ETS.

Een voorzichtige inschatting is dat het voor bedrijven ongeveer evenveel tijd kost om een implementatieverslag en klimaatneutraliteitsplan op te stellen als een monitoringplan, ca. 75 uur volgens het impact assessment van de Europese Commissie (SWD(2021) 601 final). Zowel het klimaatneutraliteitsplan als het implementatieverslag moeten vervolgens door EU ETS verificateurs worden geverifieerd. Dit kan gezamenlijk op vaste momenten met verificatie van de aanvraag voor kosteloze toewijzing en het verslag over het activiteitsniveau, maar het is aannemelijk dat verificateurs hiervoor een extra vergoeding vragen gezien het voor hen extra werk zal betekenen. Een conservatieve inschatting is dat hiervoor hetzelfde bedrag als voor een emissierapportage wordt gerekend.

Andere wijzigingen in deze regeling, waaronder de aanpassingen van kosteloze toewijzing voor producenten van CBAM-producten en de aanpassingen omtrent GvO’s, leiden naar verwachting enkel tot aanvullende regeldruk bij de kennisneming van deze regeling, omdat deze binnen bestaande EU ETS procedures worden uitgevoerd.

In totaal wordt de regeldruk geraamd op éénmalig € 129.850 en structureel € 351.850 gemiddeld per jaar. In tabel 1 hieronder wordt een uitsplitsing gegeven van de diverse elementen.

Tabel 1. Regeldrukberekening broeikasgasinstallaties.

Activiteit

Aantal bedrijven

Aantal

Eenheid

Kosten / eenheid (€)

Totaal (€)

Kennisneming regelgeving

400*

2***

Uur

47***

37.600

Opstellen klimaatneutraliteitsplan

18*

75**

Uur

47***

63.450

Verificatie van het klimaatneutraliteitsplan

18*

1*

-

1600**

28.800

Totaal eenmalige kosten

       

129.850

           

Opstellen implementatieverslag

350*

75**

Uur per 5 jaar

47***

874.200 per 5 jaar

Verificatie implementatieverslag

350*

1

per 5 jaar

1600**

560.000 per 5 jaar

Bijwerken implementatieverslag

15*

50**

Uur per jaar

47***

35.250

Verificatie bijgewerkt implementatieverslag

15*

1

per jaar

1600**

24.000

Verificatie mijlpalen en doelen klimaatneutraliteitsplan

18*

1

Per 5 jaar

1600**

28.800 per 5 jaar

Totaal structurele kosten (gemiddeld per jaar)

       

351.850

Bronnen: *Inschatting, **Impact Assessment (SWD(2021) 601 final), ***Handboek Meting Regeldrukkosten.

3.2. Luchtvaartmaatschappijen

De voornaamste wijziging voor de luchtvaart betreft de implementatie van CORSIA voor vluchten van en naar luchthavens buiten de EER. Dit zijn volledige gestandaardiseerde eisen die volgen uit de EU regelgeving. Het impact assessment van de Commissie geeft aan dat de administratieve lasten van CORSIA voor luchtvaartmaatschappijen bestaan uit het opzetten en beheren van een monitoring en rapportage systeem. De kosten zouden éénmalig ca. € 4.000 tot € 400.000 bedragen en daarna structureel € 8.000 tot € 80.000 op jaarbasis13. Deze ruime bandbreedtes komen door het verschil in formaat en aantal vluchten van luchtvaartmaatschappijen. In Nederland zijn enkele luchtvaartmaatschappijen geregistreerd waarvoor CORSIA-verplichtingen zullen gelden, waarvan één groot en de rest middelgroot.

3.3. Gereglementeerde entiteiten

De regeldruk voor gereglementeerde entiteiten is reeds volledig in beeld gebracht in de memorie van toelichting bijgaand aan het voorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer ter implementatie van de herziene ETS richtlijn (Kamerstuk 36 407, nr 3, paragraaf 3.2). De administratieve lasten voor gereglementeerde entiteiten hebben betrekking hebben op de vergunningaanvraag, het opstellen en actueel houden van een monitoringplan en monitoren van emissies, het maken van een jaarlijks emissieverslag en verificatie, het voldoen aan de jaarlijkse inleverplicht emissierechten en de aan- en verkoop van emissierechten. In Nederland zullen er naar schatting ca. 248 gereglementeerde entiteiten zijn in het ETS2. De regeldrukkosten komen per gereglementeerde entiteiten naar verwachting uit op éénmalig ca. € 9.823 en structureel ca. € 4.467 per jaar. Voor kleine gereglementeerde entiteiten bestaan er versimpelde regels voor monitoring, rapportage en verificatie, waardoor de regeldruk lager zal uitvallen. Een gedetailleerde uitsplitsing van deze kosten is gegeven in tabel 1 in paragraaf 3.2 in de hiervoor genoemde memorie van toelichting.

3.4. Scheepvaart

Aan de administratieve lasten voor scheepvaartmaatschappijen die nu al onder Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van broeikasgasemissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (hierna: MRV-verordening) moeten rapporteren verandert met het in ETS onderbrengen van de zeevaart niet zo veel, omdat zij sinds de invoering in 2015 al enkele jaren moeten voldoen aan de verplichtingen uit deze verordening. In de Impact Assessment van de Europese Commissie valt te lezen dat de MRV-kosten per schip op € 6.700 euro per jaar worden geschat en dat de bijkomende jaarlijkse administratieve lasten die uit ETS volgen op 10% worden geschat van de MRV-kosten, ofwel minder dan € 1.000.14 Daarnaast zullen er eenmalige kosten zijn, zoals het openen van rekeningen en het zich eigen maken van de materie.

Wel zijn er enkele beperkte wijzigingen aan de MRV-verplichtingen in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Nieuw zijn het monitoren en rapporteren van CH4 en N2O (naast CO2) en de rapportage van de emissies niet alleen per schip, maar ook op het niveau van een scheepvaartmaatschappij met verantwoordelijkheid voor meerdere schepen. De methode voor het monitoren van CH4 en N2O is ontleend aan de FuelEU Maritime Verordening15 waar scheepvaartbedrijven vanaf 2025 aan moeten voldoen. Net als bij het ETS-voorstel wijst de Commissie er in de Impact Assessment bij het voorstel voor deze verordening op dat scheepvaartmaatschappijen al aan de MRV-verordening moeten voldoen.16Uit de bijbehorende berekeningen van Ecorys en CE Delft (‘Assessment of impacts from accelerating the uptake of sustainable alternative fuels in maritime transport. Final report’) blijkt dat de administratieve lasten die volgen uit de wijzigingen aan de MRV-verplichtingen voor FuelEU Maritime worden geschat op jaarlijks € 1.600 per schip. Slechts een deel hiervan heeft betrekking op de het monitoren en rapporteren van CH₄ en N₂O.

ARTIKELEN

Artikel I

A

Aan artikel 1 van de regeling is een begripsbepaling voor in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen opgenomen. Deze omschrijving sluit aan bij de omschrijving in artikel 3 quater, zesde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, alsook artikel 54 bis van de Uitvoeringsverordening monitoring handel in emissierechten.

Verder is aan de begripsbepaling ‘rekeninghouder’ de maritieme-exploitanttegoedrekening toegevoegd.

B

Bijlage 1 bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten is gewijzigd. In de vermelding ‘Luchtvaart’ is een tweede alinea toegevoegd waarin de vluchten, vermeld in de uitvoeringshandeling die is vastgesteld op grond van artikel 25 bis, derde lid, van de genoemde richtlijn, zijn opgenomen. Deze wijziging is doorgevoerd in artikel 2 van de regeling. Verder zijn de drempels waar commerciële luchtvaartmaatschappijen moeten voldoen aangepast. Op grond van genoemde EG-richtlijn wordt voortaan gewerkt met drie opeenvolgende periodes van vier maanden in plaats van een periode van vier maanden.

C

De regeling implementeert onder meer de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten. Besloten is om artikel 3 navenant aan te passen en niet langer de omschrijving van commerciële luchtvervoersonderneming uit het verdrag van Chicago te hanteren, maar gebruik te maken van de omschrijving in artikel 3, onder p, van de genoemde EG-richtlijn.

E

Artikel 9 wordt opgesplitst in twee leden. In het eerste lid wordt de bestaande verwijzing naar een standaardemissiefactor voor aardgas opgenomen. Het tweede lid is nieuw. Hierin wordt wettelijk vastgelegd dat wanneer in een monitoringsplan wordt verwezen naar de lijst van energiedragers en standaard CO2-emissiefactoren, ook wel de NIR (National Inventory Report) genoemd, hiermee de lijst wordt bedoeld die door de Minister voor Klimaat en Energie wordt vastgesteld en door RVO is gepubliceerd in hetzelfde jaar als het jaar waarop de monitoringsrapportage betrekking heeft.

F

In het zevende lid van artikel 10 wordt bepaald dat een exploitant die een Garantie van Oorsprong (hierna: GvO) inzet aan dient te tonen dat aan de relevante broeikasgasemissiereductie- en duurzaamheidseisen is voldaan via een duurzaamheidsbewijs dat op het GvO staat vermeldt. Zonder duurzaamheidsbewijs op de GvO mag niet worden gerekend met een emissiefactor nul binnen het EU ETS.

G, I en J

Op grond van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten worden voortaan de geverifieerde emissies gerapporteerd en niet langer de tonkilometergegevens. De artikelen 23 en 27 en het opschrift van de paragrafen 2.2.4 en 2.2.5 zijn dienovereenkomstig aangepast.

H

Artikel 26 is gewijzigd. Het gebruik van in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen wordt toegestaan naast het eerdere gebruik van biobrandstoffen. Vliegtuigexploitanten die in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen gebruiken (duurzame vliegtuigbrandstoffen en andere vliegtuigbrandstoffen die niet van fossiele brandstoffen zijn afgeleid), kunnen in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2030 een verzoek indienen om kosteloze toewijzing van emissierechten. De kosteloze toewijzing is bedoeld om het kostenverschil tussen het gebruik van de in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen en fossiele kerosine geheel of gedeeltelijk te dekken. Vliegtuigexploitanten dienen een bewijs aan te leveren waaruit de duurzaamheid van gebruikte brandstoffen blijkt. Hiermee wordt expliciet een koppeling gelegd met vereisten in de REDII-richtlijn en de ReFuelEU Aviation verordening. Met de toepassing van de verordening wordt dubbeltelling voorkomen terwijl het meervoudig gebruik van de duurzame brandstoffen wordt geborgd. Voorts dient de vliegtuigexploitant voor ieder type biobrandstof of duurzame vliegtuigbrandstof de getankte en gebruikte hoeveelheid aan te tonen. Een overgangsbepaling in afwachting van de invoering van de nieuwe Uniedatabank om de aantoning mogelijk te maken is nieuw toegevoegd. Artikel 54 van de Uitvoeringsverordening monitoring handel in emissierechten regelt de voorwaarden waaraan biobrandstoffen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor kosteloze toewijzing van emissierechten. Voor het gebruik van in aanmerking komende vliegtuigbrandstoffen zijn de voorwaarden opgenomen in een nieuw artikel 54 bis van de genoemde verordening.

K

Artikel 28 betreft het aanleveren van CORSIA-emissieverslagen naast de gebruikelijke emissieverslagen. Voor beide verslagen geldt 31 maart van elk kalenderjaar als de uiterste datum voor het aanleveren van de verslagen.

L

Met de wijziging van artikel 29 is artikel 16.39j, eerste lid, onder a en b, van de wet nader uitgewerkt. De NEa is belast met het opstellen van een standaardformulier voor het aanleveren van de informatie die luchtvaartexploitanten op grond van genoemd artikel moeten aanleveren bij een aanvraag voor kosteloze toewijzing van emissierechten.

M

Artikel 29a is een nadere uitwerking van artikel 16.39sa, eerste en tweede lid, van de wet. Dit betreft het vaststellen van de uiterste datum voor het aanleveren van geverifieerde annuleringsrapportages van CORSIA eenheden voor de nalevingsperiodes van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023 en 1 januari 2024 tot en met 31 december 2026. Het aanleveren van de rapportages geschiedt door middel van door de NEa vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde standaardformulieren.

O

Artikel 30a

Met dit artikel wordt de nieuw ingevoegde afdeling 2.4 gerelateerd aan het toepassingsbereik van afdeling 16.2.2a van de wet. Daarmee ziet het dus op de verplichting van gereglementeerde entiteiten, bij het uitvoeren van de activiteiten zoals vastgesteld in bijlage II van het Besluit handel in emissierechten, om deel te nemen aan het ETS-emissiehandelssysteem.

Artikel 30c tot en met 30f

Gereglementeerde entiteiten dienen overeenkomstig artikel 16.39z van de wet met ingang van 1 januari 2025 te beschikken over een vergunning voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in bijlage II van het Besluit handel in emissierechten.

Artikel 30c

Artikel 30c regelt de aanvraag om een vergunning voor gereglementeerde entiteiten die onder het EU-ETS vallen. Indien het zowel een eerste aanvraag om een vergunning betreft, of indien het een aanvraag tot wijziging, aanvulling of intrekking van de verleende vergunning betreft, dient de gereglementeerde entiteit gebruik te maken van een door de NEa gesteld standaardformulier. In het tweede lid en derde lid worden de gegevens opgesomd die in ieder geval bij de aanvraag moeten worden meegeleverd. Op het standaardformulier kan gevraagd worden om ook nog aanvullende gegevens mee te leveren. Als onderdeel van de vergunningaanvraag moet de gereglementeerde entiteit een monitoringsplan indienen bij het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikelen 30d en 30e

Over het monitoringsplan worden in de artikelen 30d tot en met 30e nadere regels vastgesteld, met een verwijzing naar artikel 12, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel ten aanzien van de inhoud van het monitoringsplan. Meerdere eisen ten aanzien van het monitoringsplan zijn ook vastgesteld in artikel 75b van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel.

Artikel 30g

Een door het bestuur van de emissieautoriteit verleende vergunning bevat ten minste de gegevens en documenten zoals opgenomen in dit artikel. Bovendien wordt in de vergunning opgenomen dat de gereglementeerde entiteit verplicht is tot het inleveren van een hoeveelheid emissierechten overeenkomstig het gestelde in artikel 16.39aj van de wet. Deze inleverplicht geldt met ingang van 1 januari 2028, over de emissies die overeenstemmen met de hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen brandstoffen in het kalenderjaar 2027.

Artikel 30h

Artikel 14 juncto artikel 75b van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel regelt wanneer de gereglementeerde entiteit bepaalde significante wijzigingen moet aanbrengen in het monitoringsplan. De gereglementeerde entiteit dient het bestuur van de emissieautoriteit vervolgens zo spoedig mogelijk van deze wijzigingen op de hoogte te stellen. In onderhavig artikel 30h is de verplichting opgenomen om het bestuur van de emissieautoriteit eveneens op de hoogte te stellen van niet-significante wijzigingen van het monitoringsplan, echter volstaan kan worden met een melding uiterlijk 31 december van de betreffende verslagperiode.

Artikel 30i

Evenals bij het monitoringsplan, dienen ook geplande aangelegenheden die aanleiding geven tot een aanpassing van de vergunning ingevolge het eerste lid van artikel 30i zo spoedig mogelijk door de gereglementeerde entiteit te worden gemeld bij het bestuur van de emissieautoriteit. Deze aangelegenheden kunnen liggen in een wijziging in de aard van de activiteiten van de gereglementeerde entiteit of in een wijziging van de soort brandstoffen die door haar tot verbruik worden uitgeslagen. In dit geval dient de wijziging echter nooit later worden gemeld dan zes weken dan nadat de geplande wijziging zich heeft voortgedaan.

In het tweede lid van artikel 30i is geregeld dat handelingen of omstandigheden, anders dan die in het eerste lid aangegeven, maar die wel belang zijn voor een goede werking van het systeem van handel in emissierechten, door de gereglementeerde entiteit zo spoedig mogelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit worden gemeld.

Artikelen 30j, 30k en 30m

Zowel voor het doen van meldingen op grond van artikel 30h en 30i, als voor het indienen van het emissieverslag, overeenkomstig artikel 30k, en het verificatierapport, overeenkomstig artikel 30m, wordt gebruik gemaakt van door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gestelde standaardformulieren.

Artikel 30n

Artikel 16.39ag van de wet biedt de delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen ten behoeve van het betrouwbaar en nauwkeurig identificeren en documenteren van de volumes van de tot verbruik uitgeslagen brandstoffen. Deze grondslag dient ertoe om het risico te beperken van dubbeltelling van emissies uit ETS2 en de emissies die vallen onder de reikwijdte van lucht- en scheepvaart en broeikasgasinstallaties. Inmiddels heeft De Europese Commissie hiertoe de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel aangepast. In artikel 75v staan regels opgenomen die ertoe dienen dubbeltelling te voorkomen. Artikel 30n bepaalt dat de exploitant van een broeikasgasinstallatie, de vliegtuigexploitant, de scheepvaartmaatschappij en de gereglementeerde entiteit deze voorschriften in acht nemen.

Q, R en S

De termijnen in de artikelen 41b, 41c en 41f zijn aangepast overeenkomstig artikel 4 van de Verordening kosteloze toewijzing emissierechten.

T

Het bestuur van de NEa heeft op grond van artikel 41h, tweede lid, in bepaalde gevallen de bevoegdheid om alsnog vast te stellen dat het verslag over het activiteitsniveau niet voldoet aan de eisen. In de praktijk komt het voor dat gegevens gewijzigd moeten worden die geen effect hebben op het activiteitsniveau, maar wel op de toewijzing. Om ook deze gegevens aan te kunnen passen is artikel 41h, tweede lid, onderdeel b, ruimer geformuleerd.

U

Artikel 41i

Dit artikel betreft de nadere uitwerking van de conditionaliteit voor energiebesparing van artikel 16.28, tweede lid, onderdeel a, van de wet. Op grond van artikel 16.29, onderdelen a en b, van de wet kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop aan artikel 16.28, tweede tot en met het vierde lid, van de wet uitvoering gegeven kan worden. Met dit artikel wordt geregeld hoe, en binnen welke termijnen, de exploitant van een broeikasgasinstallatie kan aantonen dat aan de conditionaliteit voor energiebesparing is voldaan. De exploitant dient dit aan te tonen in een implementatieverslag, waar de Minister voor Klimaat en Energie een standaardformulier voor levert. Dit formulier wordt beschikbaar gesteld op de website van de RVO. RVO zal aan de NEa advies uitbrengen over of de exploitant van de broeikasgasinstallatie voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening kosteloze toewijzing. Voor de totstandkoming van een dergelijk advies is in dit artikel ook geregeld dat de RVO de benodigde informatie kan opvragen bij de NEa. Ten slotte wordt met dit artikel geregeld dat de RVO de relevante omgevingsdienst om advies kan vragen, en dat de omgevingsdienst inzage kan hebben in het implementatieverslag.

Artikel 41j

Dit artikel betreft de nadere uitwerking van de conditionaliteit voor klimaatneutraliteit van artikel 16.28, tweede lid, onderdeel b van de wet. Op grond van artikel 16.29, onderdelen a en b, van de Wm, kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop aan artikel 16.28, tweede tot en met het vierde lid, van de Wm uitvoering gegeven kan worden. Dit artikel verwijst naar de relevante uitvoeringsverordening waarin eisen gesteld worden aan de inhoud en vorm van het klimaatneutraliteitsplan dat door de exploitant van een broeikasgasinstallatie opgesteld moet worden, indien deze een broeikasgasemmissieniveau heeft dat hoger is dan 80 procent van de emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks. De NEa is belast met het opstellen van een standaardformulier voor het aanleveren van het klimaatneutraliteitsplan.

Artikel 41k

De vermindering en uitfasering van kosteloze toewijzing voor productie van CBAM-producten is geregeld in artikel 16.28, eerste lid, onderdeel b, en het vijfde lid, van de Wm. In artikel 41k van de regeling worden de percentages van de uitfasering vastgelegd. Zie paragraaf 2.1 van de algemene voor meer informatie over dit onderwerp.

V

De mogelijkheid voor de premiumaccount, opgenomen in artikel 52 van de regeling, wordt in de praktijk niet gebruikt en wordt daarom geschrapt.

Artikel 56 wordt geschrapt, omdat de procedure volgt uit Verordening EU register handel in emissierechten. Nadere uitvoering van die onderdelen uit de verordening is niet nodig.

X

In navolging van artikel 2 van de regeling is ook Bijlage 1 bij de regeling aangepast om uitvoering te geven aan de wijziging van Bijlage 1, onder ‘Luchtvaart’, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

Artikel II

In het tweede lid van artikel 16e van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen zijn bij de implementatie in 2015 verschillende artikelen uit de MRV-verordening opgenomen. Daarmee werd controle en handhaving van die bepalingen door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) mogelijk. Met het invoeren van ETS voor maritieme vervoersactiviteiten en de wijziging van de MRV-verordening door Verordening (EU) 2023/957 zal een groot deel van die artikelen door de NEa worden uitgevoerd. Dat betreft de bepalingen die zien op de rapportage en indiening van de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau. Die artikelen kunnen daarom in het tweede lid vervallen. In artikel 16e is nu nog alleen artikel 18 uit de MRV-verordening opgenomen. Hierin staat de verplichting om een geldig conformiteitsdocument aan boord van het schip te hebben. Hiermee kan de ILT in het kader van de havenstaatcontrole controleren of het certificaat aan boord is en daarbij ook gebruikmaken van de in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen aan de ILT toegekende bevoegdheden.

Artikel III

De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2024. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor regelgeving en het principe dat de termijn tussen de publicatiedatum van een regeling en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden bedraagt, zoals vastgelegd in het beleid omtrent vaste verandermomenten. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat sprake is van implementatie van een Europese richtlijn en de implementatietermijn reeds op 1 januari jl. verstreken is.

De inwerkingtreding werkt terug tot en met 1 januari 2024, hiermee wordt ervoor gezorgd dat de nationale regelgeving in lijn loopt met het ETS-systeem en de daarbij behorende procedures die voor een groot deel Europees worden geregeld. Geharmoniseerde Europese uitvoering is van groot belang voor een goed functionerend emissiehandelssysteem met duidelijkheid voor ETS-plichtige bedrijven.

Richtlijn 2023/959

Te implementeren in

Reden, bijzonderheden

13, b (artikel 10 bis)

Artikel 41k

Uitfasering kosteloze toewijzing voor CBAM-sectoren

13, a, i (artikel 10 bis)

Artikelen 41i en 41j

Conditionaliteit voor energiebesparing en klimaatneutraliteitsplan

29 (artikel 30 ter)

Artikel 30c t/m 30j

Vergunning gereglementeerde entiteit en wijzigingen monitoringsplan

29 (artikel 30 septies)

Artikelen 30k en 30l

Monitoring, rapportage en verificatie

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (PbEU 2021, L243).

X Noot
2

Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van broeikasgasemissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG.

X Noot
3

Verordening (EU) 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/757 om maritieme vervoersactiviteiten in het EU-emissiehandelssysteem op te nemen en te voorzien in de monitoring, rapportage en verificatie van emissies van aanvullende broeikasgassen en emissies van aanvullende scheepstypes.

X Noot
4

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2449 van de Commissie van 6 november 2023 tot vaststelling van regels voor de toepassing van Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft templates voor monitoringplannen, emissieverslagen, gedeeltelijke emissieverslagen, conformiteitsdocumenten en verslagen op maatschappijniveau, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1927 van de Commissie.

X Noot
5

Gedelegeerde verordening (EU) 2023/2917 van de Commissie van 20 oktober 2023 betreffende de verificatieactiviteiten, accreditatie van verificateurs en goedkeuring van monitoringplannen door administrerende autoriteiten krachtens Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van broeikasgasemissies door maritiem vervoer, en tot intrekking van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2072 van de Commissie.

X Noot
6

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 van de Commissie van 31 oktober 2023 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en de vorm van de klimaatneutraliteitsplannen die nodig zijn voor de kosteloze toewijzing van emissierechten.

X Noot
7

Aangezien de energie-audit op onderneming niveau wordt uitgevoerd, kan het zijn dat aanbevelingen geen betrekking hebben op de broeikasgasinstallatie.

X Noot
8

Voor kosteloze toewijzing in de jaren 2026-2030 is de relevante baseline periode 2019-2023, de eerste vier jaar waarvan de aanbevolen maatregelen moeten worden uitgevoerd zijn dus 2019-2022.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2022/23, 36 407 nr. 3.

X Noot
10

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Externe link:Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2018, L334);

X Noot
12

Besluit van 3 april 2023 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht in verband met de actualisatie van de energiebesparingsplicht (Staatsblad 2023, 11).

X Noot
13

Impact assessment SWD(2021) 603 final.

X Noot
14

Impact assessment SWD(2021) 601 final.

X Noot
15

Verordening (EU) 2023/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in het zeevervoer, en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PbEU 2023, L234).

X Noot
16

Impact assessment SWD(2021) 635 final.

Naar boven