Regeling van de Minister voor Natuur en Stikstof van 10 april 2024, nr. WJZ/ 45850430, tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering voorbereidingskosten landelijk gebied, versnellingsvoorstellen en PAS-melders en de Regeling uitvoeringskosten NPLG waterschappen

De Minister voor Natuur en Stikstof,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling specifieke uitkering voorbereidingskosten landelijk gebied, versnellingsvoorstellen en PAS-melders wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘€ 1.200.000 per kalenderjaar’ vervangen door ‘100% van de uitvoeringskosten, doch ten hoogste het in de beschikking vastgestelde bedrag’.

B

Artikel 7a vervalt.

ARTIKEL II

De Regeling uitvoeringskosten NPLG waterschappen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3 wordt ‘ten hoogste € 300.000 per waterschap’ vervangen door ‘100% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking vastgestelde bedrag’.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 6.300.000’ vervangen door ‘€ 11.555.967’.

2. In het tweede lid wordt ‘gelijkelijk’ vervangen door ‘evenredig’.

C

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘15 juli 2024’ vervangen door ‘15 juli 2025’.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Zij werkt ten aanzien van artikel I terug tot en met 24 november 2022 en ten aanzien van artikel II tot en met 18 oktober 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 april 2024

De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink

TOELICHTING

1. Aanleiding

In de startnotitie voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (hierna: NPLG) heeft het kabinet de transitieopgave van het NPLG aangekondigd (bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 34 682, nr. 96). De regievoering van voorbereiding en uitvoering daarvan betekent een taakverzwaring en extra inzet voor de provincies en waterschappen. Het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen hebben daarom een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in de voorbereidingskosten van provincies en waterschappen. Hierbij is eveneens verzocht om een onderzoek als bedoeld in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet (hierna: artikel 2-onderzoek), waarbij werd voorgesteld om de tegemoetkoming voor (2022 en) 2023 mee te nemen in het onderzoek, waarbij er mogelijk correcties zouden kunnen plaatsvinden.

Op 26 april 2022 heeft de Minister voor Natuur en Stikstof besloten tot een artikel 2-onderzoek. Vooruitlopend hierop zijn middelen aan de provincies en waterschappen beschikbaar gesteld voor de kosten die zij maken voor de voorbereiding van het de uitvoering van het NPLG. Het gaat om een specifieke uitkering aan provincies op grond van de Regeling specifieke uitkering voorbereidingskosten NPLG, versnellingsvoorstellen en PAS-melders. En om een subsidie aan de waterschappen op grond van de Regeling uitvoeringkosten NPLG waterschappen.

In 2023 heeft KPMG het artikel 2-onderzoek uitgevoerd, waarbij onderzoek is gedaan naar de lastenverzwaring van medeoverheden als gevolg van het NPLG. De conclusie van het deelrapport van dit onderzoek is dat de werkelijke uitvoeringskosten voor de voorbereiding van het NPLG hoger zijn dan vooraf verwacht. Deze resultaten geven dan ook aanleiding om de al toegekende bedragen aan provincies en waterschappen te corrigeren. Deze wijzigingsregeling regelt dit.

2. Inhoud

Met deze wijziging van beide regelingen wordt de hoogte van de specifieke uitkering voor provincies enerzijds en de subsidie voor de waterschappen anderzijds gecorrigeerd naar het bedrag dat voortvloeit uit het artikel 2-onderzoek. Hiertoe wordt in beide regelingen artikel 3 zodanig gewijzigd, dat de hoogte van de specifieke uitkering, respectievelijk subsidie, wordt vervangen door het in de beschikking vastgestelde bedrag. De beschikkingen zullen hierna zodanig worden gewijzigd dat het toegekende bedrag overeenkomt met het bedrag naar aanleiding van het artikel 2-onderzoek.

Aan de provincies is al een specifieke uitkering van € 2.400.000 per provincie voor de kalenderjaren 2022 en 2023 toegekend, dat wil zeggen in totaal € 28.800.000 voor de provincies gezamenlijk. Naar aanleiding van het artikel 2-onderzoek wordt dit een totaal bedrag van € 51.800.919.

Aan de waterschappen is al € 300.000 subsidie per waterschap verleend. In totaal gaat het om € 6.300.000. Dit bedrag wordt gecorrigeerd naar een bedrag van € 11.555.967 voor de waterschappen gezamenlijk.

In de Regeling voor de provincies komt daarnaast artikel 7a te vervallen. De specifieke uitkering ziet op de gehele periode, waardoor het niet van belang is in welk kalenderjaar het bedrag is besteed, zolang de besteding in de periode tussen periode 5 april 2022 en 31 december 2023 is geweest.

In de Regeling voor de waterschappen is het in artikel 5, eerste lid, opgenomen subsidieplafond in overeenstemming gebracht met het totaalbedrag naar aanleiding van het artikel 2-onderzoek. Dit is het subsidieplafond van de regeling. Daarnaast is de in het tweede lid opgenomen wijze van verdeling gewijzigd. Het beschikbare subsidiebudget wordt niet meer gelijkelijk, maar evenredig over de waterschappen verdeeld. Elk waterschap ontvangt het bedrag afhankelijk van de gepleegde inzet in het jaar 2023.

Voor de verantwoording heeft deze wijziging ook enige gevolgen. Gelet op het moment van wijziging van deze regeling is de verwachting dat de voor de verantwoording vereiste accountantscontrole over het jaar 2023 al heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat daarbij in dat geval geen rekening kon worden gehouden met deze wijzigingen, en provincies en waterschappen in 2024 niet een afdoende verantwoording kunnen aanleveren. Als hiervan sprake is kunnen zij dit bij de accountantscontrole in 2025 echter alsnog meenemen. Provincies kunnen in dat geval bij de SiSa-verantwoording melden dat de eindverantwoording in 2025 zal plaatsvinden, hier is geen wijziging voor nodig. Voor de waterschappen is de in artikel 9 opgenomen uiterste termijn om een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen om deze reden gewijzigd van 15 juli 2024 in 15 juli 2025. Dit betekent dat de vaststelling van de specifieke uitkering en subsidie in 2025 zal plaatsvinden.

3. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Met de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling op de dag na de publicatie in de Staatscourant, wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Deze afwijking is gerechtvaardigd omdat het van belang is dat de provincies en waterschappen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over het bedrag, zodat zij hier ten aanzien van de verantwoording en vaststelling ook rekening mee kunnen houden.

De wijzigingen werken daarnaast terug tot het moment van inwerkingtreding van de betreffende regeling, omdat het gaat om het voor de ontvangers beschikbaar gestelde bedrag. Specifiek gaat het om 24 november 2022 voor de Regeling specifieke uitkering voorbereidingskosten NPLG, versnellingsvoorstellen en PAS-melders en 18 oktober 2023 voor de Regeling uitvoeringkosten NPLG waterschappen.

De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink

Naar boven