Regeling van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 27 maart 2024, nr. OVO/43595480, houdende regels voor de subsidieverstrekking voor techniekonderwijs in het vmbo (Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2025–2028)

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

Gelet op artikel 5.11 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

basisschool:

basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

bedrijf:

iedere organisatie, ongeacht haar rechtsvorm, die economische activiteiten uitoefent;

beroepsgericht vmbo:

derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg van het vmbo, bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van de WVO 2020;

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

extern personeel:

personeel als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de WEC, dat bij een school is tewerkgesteld zonder benoeming;

GPL:

gemiddelde personeelslast, geraamd op basis van de meest recente CAO VO.

intern personeel:

personeel als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de WEC, dat is benoemd bij een school;

leerling:

leerling als bedoeld in artikel 6.7 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 of artikel 1 van het Besluit bekostiging WEC 2022, die op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt, als werkelijk schoolgaand op een school stond ingeschreven;

minister:

Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;

mbo-instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1 van de WEB.

penvoerder:

penvoerder als bedoeld in artikel 1.5;

praktijkonderwijs:

onderwijs als bedoeld in artikel 2.8 van de WVO 2020;

RIO:

Registratie Instellingen en Opleidingen;

samenwerkingsovereenkomst:

ondertekende overeenkomst tussen alle betrokken partijen van de techniekregio of de techniekluwe regio;

school:

school als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de WEC;

techniekluwe regio:

regio als bedoeld in artikel 3.1;

techniekregio:

regio als bedoeld in artikel 2.1;

techniekonderwijs:
  • a. beroepsgericht vmbo in de techniekprofielen bouwen, wonen en interieur, mobiliteit en transport of produceren, installeren en energie, bedoeld in de artikelen 2.26, tweede lid, en 2.27, tweede lid, van de WVO 2020;

  • b. beroepsgericht vmbo in de techniekprofielen maritiem en techniek en media, vormgeving en ICT, bedoeld in de artikelen 2.26, tweede lid en 2.27, tweede lid van de WVO 2020;

  • c. beroepsgericht vmbo in de doorlopende leerroute vmbo-mbo, voor zover het de technische routes betreft, bedoeld in artikel 2.107a van de WVO 2020;

  • d. de praktijkgerichte programma’s bouwen, wonen en interieur, mobiliteit en transport, produceren installeren en energie, maritiem, media vormgeving en ICT, Techniek & Innovatief Vakmanschap, als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling pilot praktijkgericht programma voor gl en tl;

  • e. technische keuzevakken of profielmodules die gelieerd zijn aan één van de technische profielen, bedoeld onder a, b, of c, binnen een leerweg van het vmbo op een school;

  • f. techniekonderwijs dat binnen het praktijkonderwijs plaatsvindt;

  • g. technisch beroepsgericht onderwijs en technische en technologische componenten binnen de Caribbean Vocational Qualification-structuur in het derde en vierde leerjaar, voor zover dit onderwijs op Caribisch Nederland plaatsvindt;

  • h. beroepsgericht vmbo in scholen als bedoeld in artikel 1 van de WEC in de profielen bouwen, wonen en interieur, mobiliteit en transport of produceren, installeren en energie, als bedoeld in de artikelen 2.26, tweede lid en 2.27, tweede lid, van de WVO 2020;

techniekprofiel:

profielen bedoeld onder artikel 2.26, tweede lid onder a tot en met e, of profielen bedoeld onder artikel 2.27, tweede lid, onder a tot en met e, van de WVO 2020;

vestiging:

hoofd- of nevenvestiging van een school, herkenbaar door het zescijferige nummer in het RIO;

vmbo:

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 2.93 van de WVO 2020;

vso:

voortgezet speciaal onderwijs dat wordt gegeven aan een school als bedoeld in artikel 1 van de WEC;

WEB:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

WEC:

Wet op de expertisecentra;

WVO 2020:

Wet voortgezet onderwijs 2020.

Artikel 1.2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 1.3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan voor de kalenderjaren 2025 tot en met 2028 subsidie verstrekken aan een penvoerder van een techniekregio of een techniekluwe regio om in regioverband vorm te geven aan toekomstbestendig, dekkend en kwalitatief hoogstaand techniekonderwijs binnen het beroepsgericht vmbo waarbij wordt gestimuleerd en gefaciliteerd dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met techniek.

  • 2. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a. kosten voor huisvesting als bedoeld in artikel 6.2 van de WVO 2020, artikel 90 van de WEC en artikel 2.2.1, vierde lid, van de WEB;

    • b. activiteiten die reeds worden bekostigd uit de rijksbijdrage voor de betreffende scholen;

    • c. activiteiten die voor het tijdstip van indienen van de aanvraag reeds hebben plaatsgevonden; of

    • d. activiteiten waarvoor de minister reeds subsidie heeft verstrekt op grond van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo of een andere ministeriële regeling.

  • 3. In afwijking van de artikelen 3.2, tweede lid, en 4.3, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS zijn voor gewijzigde aanvragen als bedoeld in artikel 1.9, tweede lid, ook de kosten subsidiabel die vanaf 1 januari 2025 vooruitlopend op de subsidieverlening zijn gemaakt ten aanzien van de uitvoering van het activiteitenplan.

Artikel 1.4. Cofinanciering

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling geldt als voorwaarde dat er sprake is van cofinanciering door een of meerdere bedrijven van ten minste 10% van het subsidiabele deel van de totale meerjarenbegroting van het project. De cofinanciering is in geld, of in geld waardeerbaar.

  • 2. De penvoerder staat garant voor de cofinanciering.

Artikel 1.5. Penvoerderschap

  • 1. Het bevoegd gezag van één van de vmbo-vestigingen van een school als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 die deel uitmaakt van de regio die één of meer beroepsgerichte techniekprofielen aanbiedt, treedt namens de partijen in de samenwerkingsovereenkomst in een techniekregio op als penvoerder.

  • 2. Het bevoegd gezag van een beroepsgericht vmbo die deel uitmaakt van de regio treedt namens de partijen in de samenwerkingsovereenkomst in een techniekluwe regio op als penvoerder.

  • 3. Subsidie wordt aangevraagd door, verleend aan en verantwoord door de penvoerder. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 4. Bij de aanvraag wordt een door alle partijen in het samenwerkingsverband getekende verklaring gevoegd waarin zij verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder over de besteding van de subsidie, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 1.6. Subsidieaanvraag

  • 1. Voor de subsidieaanvraag wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat is bekend gemaakt op de website www.dus-i.nl.

  • 2. In afwijking van de artikelen 3.4 tot en met 3.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat de aanvraag:

    • a. een regiovisie die bestaat uit:

      • 1°. een omschrijving van de samenstelling van de regio en de onderbouwing daarvan;

      • 2°. een analyse van de leerlingenontwikkeling voor de periode 2025–2035;

      • 3°. een analyse van de regionale arbeidsmarkt voor de periode 2025–2028 en een visie voor de langere termijn die ten minste de periode 2025–2035 omvat;

      • 4°. een concrete omschrijving van het regionale doel met betrekking tot de dekking, toekomstbestendigheid en kwaliteit van het techniekonderwijs in het vmbo op basis van de analyses; en

      • 5°. een beschrijving van binnen de regio belangrijke thema’s en hoe hier in de regio aandacht aan wordt besteed, waaronder in ieder geval:

        • i. het aantrekken en ontwikkelen van technisch schoolpersoneel;

        • ii. het tegengaan van genderstereotyperingen en bevorderen van inclusie in de techniek;

        • iii. het ontwikkelen en toepassen van technologie in het kader van duurzaamheid;

    • b. een door alle aan de regio deelnemende partijen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid of artikel 3.1, tweede lid, ondertekende samenwerkingsovereenkomst, inclusief de machtiging, bedoeld in artikel 1.5, derde lid;

    • c. een activiteitenplan voor de periode 2025–2028 op hoofdlijnen; en

    • d. een begroting op hoofdlijnen, als bedoeld in artikel 1.12, vierde lid.

  • 4. De subsidieaanvraag kan worden ingediend van 1 september 2024 09:00 uur tot en met 1 oktober 2024, 16:00 uur. Aanvragen ingediend na 1 oktober 2024, 16:00 uur, worden afgewezen.

Artikel 1.7. Beoordeling subsidieaanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het beoordelingskader, opgenomen in bijlage 1.

  • 2. Subsidie wordt slechts verleend indien de aanvraag voldoet aan alle criteria, opgenomen in bijlage 1.

Artikel 1.8 Beoordeling activiteitenplan

  • 1. De minister stelt een onafhankelijke adviescommissie in die de minister adviseert over de uitwerking van het activiteitenplan bedoeld in artikel 1.10, eerste lid, onder a, en de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 1.11, eerste en tweede lid.

  • 2. De uitwerking van het activiteitenplan en de voortgangsrapportage worden beoordeeld aan de hand van het beoordelingskader, opgenomen in bijlage 2. De adviescommissie geeft een positief advies wanneer de uitwerking van het activiteitenplan voldoet aan alle criteria opgenomen in bijlage 2.

  • 3. Indien de adviescommissie een negatief advies geeft over de uitwerking van het activiteitenplan kan de penvoerder binnen 30 dagen na het ontvangen van het advies een gewijzigde uitwerking van het activiteitenplan indienen. Indien de adviescommissie de gewijzigde uitwerking opnieuw een negatieve beoordeling geeft, verwerkt zij in haar advies aan de minister mogelijke consequenties verbonden aan deze beoordeling.

Artikel 1.9 Besluitvorming en gewijzigde aanvraag

  • 1. De minister besluit op de aanvraag uiterlijk 31 januari 2025.

  • 2. Indien de minister een aanvraag afwijst, kan van 1 februari 2025 tot 1 maart 2025 een gewijzigde aanvraag worden ingediend. De minister besluit op de gewijzigde aanvraag uiterlijk 1 mei 2025.

Artikel 1.10 Algemene verplichtingen subsidie

  • 1. Aan de subsidieverstrekking zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a. de penvoerder zendt op uiterlijk 15 april 2025 een uitwerking van de activiteiten die in de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2026 worden verricht, inclusief een uitgewerkte begroting als bedoeld in artikel 1.12, zesde lid, en een beschrijving van de wijze waarop de relevante lessen die zijn getrokken uit de evaluatie van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 worden verwerkt in dit plan aan de minister;

    • b. de penvoerder zendt op uiterlijk 1 juni van het jaar volgend op het laatste bestedingsjaar een eindverslag over de gehele subsidieperiode aan de minister.

  • 2. Het eindverslag bestaat uit een activiteitenverslag en een financieel verslag. Het financieel verslag hoeft, in afwijking van artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, niet voorzien te zijn van een controleverklaring.

  • 3. De minister kan een formulier vaststellen ten behoeve van het eindverslag.

Artikel 1.11 Verplichtingen voortgangsrapportage

  • 1. De penvoerder zendt uiterlijk 1 oktober 2026 een voortgangsrapportage over de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2026 aan de minister. Deze voortgangsrapportage omvat ten minste:

    • a. een overzicht van de tot dan toe bestede middelen;

    • b. een uitwerking van de activiteiten die in de periode 1 januari 2027 tot en met 31 december 2028 worden verricht, inclusief een uitgewerkte begroting als bedoeld in artikel 1.12, zesde lid, en een beschrijving van de wijze waarop de relevante lessen die zijn getrokken uit de periode 1 januari 2025 tot en met 31 december 2026 worden verwerkt in de uitwerking van de activiteiten;

    • c. de voortgang ten aanzien van de geplande activiteiten in de periode 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2026;

    • d. een uitgewerkte begroting over de periode 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2026 als bedoeld in artikel 1.12, zesde lid; en

    • e. de bereikte mijlpalen en de gerealiseerde doelen over die betreffende periode.

  • 2. De penvoerder zendt uiterlijk 1 oktober 2028 een voortgangsrapportage over de periode 1 augustus 2026 tot en met 31 juli 2028 aan de minister. Deze voortgangsrapportage omvat ten minste:

    • a. een overzicht van de tot dan toe bestede middelen;

    • b. de voortgang ten aanzien van de geplande activiteiten in de periode 1 oktober 2026 tot en met 31 juli 2028;

    • c. een uitgewerkte begroting over de periode 1 oktober 2026 tot en met 31 juli 2028 als bedoeld in artikel 1.12, zesde lid; en

    • d. de bereikte mijlpalen en de gerealiseerde doelen over die betreffende periode.

  • 3. De minister kan een formulier vaststellen ten behoeve van de voortgangsrapportages.

Artikel 1.12. Begroting

  • 1. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de begroting op hoofdlijnen voor vier jaar, bedoeld in artikel 1.6, en de uitgewerkte begroting voor twee jaar bedoeld in artikel 1.10 en artikel 1.11.

  • 2. Voor de berekening van de personeelskosten wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe personeelskosten. Voor intern personeel wordt een uurtarief gehanteerd conform de meest recent geraamde GPL. Voor extern personeel wordt een integraal tarief gehanteerd van maximaal € 135,– per uur inclusief BTW.

  • 3. Een begroting die wordt ingediend, is sluitend.

  • 4. In aanvulling op het tweede en derde lid, omvat de begroting op hoofdlijnen:

    • a. de hoogte van het subsidiebedrag dat wordt aangevraagd, opgenomen in bijlagen 3 en 4;

    • b. een globaal overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd; en

    • c. een omschrijving van de cofinanciering van ten minste 10% van de totale meerjarenbegroting van het project, bedoeld in artikel 1.4.

  • 5. De begroting op hoofdlijnen moet bij het indienen van de uitgewerkte begroting worden herijkt voor 2025 en 2026 in een uitgewerkte begroting, als bedoeld in artikel 1.10, eerste lid, onder a, en voor de jaren 2027 en 2028 in een uitgewerkte begroting, als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onder b, tot deze voldoet aan de eisen van de uitgewerkte begroting.

  • 6. In aanvulling op het eerste en tweede lid, omvat de uitgewerkte begroting:

    • a. de hoogte van het deel van het totale subsidiebedrag wat deze begroting uitwerkt;

    • b. een onderbouwd overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven voor de betreffende kalenderjaren, bedoeld in artikel 1.10, eerste lid, onder a, en artikel 1.11, eerste lid, onder b;

    • c. per activiteit een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waarbij de begrotingsposten ieder afzonderlijk van een toelichting worden voorzien;

    • d. een omschrijving van hoe de middelen verdeeld worden over de betrokken partijen en wat de omvang van de kosten voor de overhead is; en

    • e. een omschrijving van de cofinanciering van het project bedoeld in artikel 1.4.

Artikel 1.13. Besteding subsidie

  • 1. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

  • 2. De subsidie wordt voor 1 januari 2029 besteed.

Artikel 1.14. Verlening en betaling subsidie

  • 1. De subsidie wordt verleend binnen 17 weken na sluiting van de aanvraagtermijn.

  • 2. De minister verleent een voorschot van 100%.

  • 3. De minister bepaalt in de verleningsbeschikking het betaalritme en neemt de uitwerking van de activiteiten en de begroting, bedoeld in de artikelen 1.10, eerste lid, onder a, en 1.11, eerste lid, onder b, op als voorwaarden.

Artikel 1.15. Verantwoording

  • 1. De financiële verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G2.

  • 2. De vaststelling vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

HOOFDSTUK 2. TECHNIEKREGIO

Artikel 2.1. Techniekregio

  • 1. Een techniekregio is een regio waarbinnen partijen gezamenlijk toekomstbestendig, dekkend en kwalitatief hoogstaand techniekonderwijs binnen het beroepsgericht vmbo vormgeven, waarbij wordt gestimuleerd en gefaciliteerd dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met techniek, en waarvoor een aanvraag kan worden ingediend als bedoeld in het tweede lid.

  • 2. Een aanvraag voor een techniekregio kan alleen worden ingediend voor zover:

    • a. sprake is van een geografisch afgebakende regio;

    • b. geen overlap bestaat met een andere techniekregio of techniekluwe regio;

    • c. binnen de regio alle vmbo-vestigingen met beroepsgericht vmbo desgewenst deelnemen;

    • d. in de regio binnen het beroepsgericht vmbo minimaal twee techniekprofielen worden aangeboden;

    • e. in de regio minimaal twee vmbo-vestigingen techniekonderwijs aanbieden als bedoeld in de begripsbepaling in artikel 1.1 van techniekonderwijs, onder a tot en met e;

    • f. alle vso-vestigingen met een uitstroomprofiel vervolgonderwijs met een beroepsgericht technisch profiel desgewenst deelnemen;

    • g. alle vmbo-vestigingen met aantoonbaar technisch of technologisch onderwijs desgewenst deelnemen;

    • h. alle vestigingen met praktijkonderwijs desgewenst deelnemen;

    • i. een vestiging als bedoeld onder c tot en met h ten hoogste tot één regio behoort;

    • j. iedere basisschool minimaal eenmaal per jaar een activiteit aangeboden krijgt vanuit de regio waar ze desgewenst aan kunnen deelnemen; en

    • k. minimaal één mbo-instelling deelneemt die onderwijs aanbiedt in de opleidingsdomeinen bedoeld in artikel 2, onder a tot en met h, van de Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016, waarbij de mbo-instelling kan participeren in meerdere techniekregio’s of techniekluwe regio’s.

Artikel 2.2. Subsidieplafond techniekregio

Voor subsidieverstrekking aan penvoerders in techniekregio’s is op grond van deze subsidieregeling in totaal een bedrag van € 368.640.080,– beschikbaar.

Artikel 2.3. Subsidiebedrag

  • 1. De subsidie voor een techniekregio bestaat uit een bedrag dat wordt vastgesteld aan de hand van de in de bijlage 3 bij deze regeling opgenomen tabel.

  • 2. Indien de samenstelling van een techniekregio gewijzigd is ten opzichte van de samenstelling van de techniekregio in de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024, wordt het subsidiebedrag naar rato van de leerlingenaantallen die zijn gebruikt in de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 verdeeld.

Artikel 2.4. Toekenning subsidie

Indien een aanvraag op alle criteria zoals bedoeld in bijlage 1 als voldoende wordt beoordeeld, wordt deze aanvraag gehonoreerd.

Artikel 2.5. Vooraanmelding subsidieaanvraag

  • 1. Voorafgaand aan een subsidieaanvraag kan de penvoerder een vooraanmelding doen.

  • 2. Voor de vooraanmelding wordt gebruikt gemaakt van het formulier dat bekend is gemaakt op de website www.dus-i.nl.

  • 3. De vooraanmelding bestaat uit:

    • a. een aanduiding van het geografisch gebied; en

    • b. een door de penvoerder ondertekende intentieverklaring, bevattende de partijen bedoeld in artikel 2.1, tweede lid.

  • 4. De vooraanmelding wordt ingediend van 1 tot en met 30 juni 2024.

HOOFDSTUK 3. TECHNIEKLUWE REGIO

Artikel 3.1. Techniekluwe regio

  • 1. Een techniekluwe regio is een regio waarbinnen partijen gezamenlijk een toekomstbestendig, dekkend en kwalitatief hoogstaand techniekonderwijs binnen het beroepsgericht vmbo vormgeven, waarbij wordt gestimuleerd en gefaciliteerd dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met de techniek, en waarvoor een aanvraag kan worden ingediend als bedoeld in het tweede lid.

  • 2. Een aanvraag voor een techniekluwe regio kan alleen worden ingediend voor zover:

    • a. sprake is van een geografisch afgebakende regio;

    • b. geen overlap bestaat met een andere techniekregio of techniekluwe regio;

    • c. in de regio op 1 oktober 2023 ten hoogste 10% van de vmbo-leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen staat ingeschreven voor een technisch profiel;

    • d. alle vmbo-vestigingen met beroepsgericht vmbo desgewenst deelnemen, maar minstens twee, tenzij de afstand tot de volgende vmbo-vestiging met beroepsgericht vmbo groter is dan twintig kilometer;

    • e. alle vso-vestigingen met een uitstroomprofiel vervolgonderwijs met een beroepsgericht technisch profiel desgewenst deelnemen;

    • f. alle vestigingen met praktijkonderwijs desgewenst deelnemen;

    • g. een vestiging als bedoeld onder d, e en f tot ten hoogste één regio behoort;

    • h. iedere basisschool minimaal eenmaal per jaar een activiteit aangeboden krijgt vanuit de regio waar ze desgewenst aan kunnen deelnemen; en

    • i. minimaal één mbo-instelling deelneemt die onderwijs aanbiedt in de opleidingsdomeinen, genoemd in artikel 2, onder a tot en met h, van de Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016, waarbij de mbo-instelling kan participeren in meerdere techniekregio’s of techniekluwe regio’s.

  • 3. Caribisch Nederland geldt als één techniekluwe regio, waarbij de drie aanwezige vmbo-scholen zijn aangesloten.

Artikel 3.2. Subsidieplafond

Voor subsidieverstrekking aan penvoerders in techniekluwe regio’s is op grond van deze subsidieregeling in totaal een bedrag van € 20.000.000,– beschikbaar.

Artikel 3.3. Subsidiebedrag

De subsidie voor een techniekluwe regio bestaat uit een bedrag dat wordt vastgesteld aan de hand van de in de bijlage 4 bij deze regeling opgenomen tabel.

Artikel 3.4 Toekenning subsidie

Indien een aanvraag op alle criteria zoals bedoeld in bijlage 1 als voldoende wordt beoordeeld, wordt deze aanvraag gehonoreerd.

Artikel 3.5. Vooraanmelding subsidieaanvraag

  • 1. Voorafgaand aan een subsidieaanvraag kan de penvoerder een vooraanmelding doen.

  • 2. Voor de vooraanmelding wordt gebruikt gemaakt van het formulier dat is bekend gemaakt op de website www.dus-i.nl.

  • 3. De vooraanmelding bestaat uit:

    • a. een aanduiding van het geografisch gebied; en

    • b. een door de penvoerder ondertekende intentieverklaring, bevattende de partijen bedoeld in artikel 3.1, tweede lid.

  • 4. De vooraanmelding wordt ingediend van 1 tot en met 30 juni 2024.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 4.2. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 30 maart 2029.

Artikel 4.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2025–2028.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul

BIJLAGE 1. BEOORDELINGSKADERS SUBSIDIEAANVRAAG

Deze bijlage behoort bij artikel 1.7 van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2025–2028.

Criterium

Deelaspecten

Minimale vereisten

1) Het in regioverband gezamenlijk vormgegeven van een toekomstbestendig en dekkend technisch onderwijsaanbod dat past bij de regionale arbeidsmarktbehoefte.

A. De aanvraag bevat een regiovisie bestaand uit een afbakening van de regio, een regionale analyse, en aandacht voor binnen de regio belangrijk thema’s.

1. In de regionale visie is een onderbouwde keuze gemaakt voor de afbakening van de regio.

2. De regionale visie bevat een overzicht van de relevante partijen in de regio en in de desbetreffende sector (o.a. scholen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, en bedrijven) inclusief een aanduiding met wie wordt samengewerkt voor de uitvoering van dit plan.

3. De regiovisie beschrijft op hoofdlijnen hoe er aandacht zal worden besteed aan de binnen de regio belangrijke thema’s waaronder in ieder geval de volgende drie thema’s: (1) het aantrekken en ontwikkelen van technisch schoolpersoneel, (2) het tegengaan van genderstereotyperingen en bevorderen van inclusie in de techniek, en (3) het ontwikkelen en toepassen van technologie in het kader van duurzaamheid. Er wordt in ieder geval omschreven waar de regio nu staat op deze thema’s en waar ze aan het einde van de subsidieperiode willen staan.

4. De regionale analyse bevat een overzicht van het huidige aanbod van technisch vmbo (inclusief technologisch vormgegeven andere profielen en techniekonderwijs in de theoretische leerweg), de instroomcijfers in het technisch vmbo, de aansluiting met het mbo (inclusief de technische opleidingen in het mbo en de doorstroomcijfers naar het technisch mbo op profielniveau) en de vraag van de arbeidsmarkt.

5. De regionale analyse is onderbouwd met kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de regionale (toekomstige) arbeidsmarkt.

6. De regionale analyse is onderbouwd met kwantitatieve gegevens van de verwachte ontwikkeling in leerlingenaantallen voor de komende tien jaar.

7. De regionale analyse bouwt waar mogelijk voort op bestaande regionale en sectorale agenda’s.

B. De regiovisie bevat het beoogde onderwijsaanbod voor het technisch onderwijs in het vmbo.

1. Er worden heldere doelen gesteld voor het beoogde onderwijsaanbod in de regio die in de loop van vier jaar moeten worden bereikt. Deze doelen zijn op vestigingsniveau en per leerweg en profiel. Deze doelen betreffen de vijf technische profielen en waar mogelijk ook technische keuzevakken, technische modules of technische praktijkgerichte programma’s.

2. Deze beoogde doelen zijn gerelateerd aan het huidige onderwijsaanbod, het aanbod van het mbo, de arbeidsmarktanalyse over de periode 2025 tot en met 2028 en de verwachte leerlingenaantallen over de periode 2025 tot en met 2035.

3. Er wordt beschreven dat in de regio sprake is van een goede balans tussen een dekkend en bereikbaar onderwijsaanbod enerzijds en doelmatigheid anderzijds waarbij via samenwerking een optimale inzet van de beschikbare middelen wordt bereikt.

2) Doorontwikkeling kwaliteit van het techniekonderwijs in het beroepsgericht vmbo in de regio.

A. De aanvraag bevat een analyse van de huidige kwaliteit van het technisch vmbo-aanbod en een plan op hoofdlijnen om de verbetering van de kwaliteit van dit aanbod te bereiken.

1. De analyse van de huidige kwaliteit van het techniekonderwijs is realistisch en voldoende onderbouwd.

2. Het beoogd effect van de doorontwikkeling is helder geformuleerd.

3. Het plan op hoofdlijnen betreft niet alleen de verbetering van de kwaliteit binnen de vijf technische profielen, maar ook indien van toepassing op die van technologisch vormgegeven andere profielen, technische keuzevakken, technische praktijkgerichte programma’s of technisch onderwijs in de theoretische leerweg.

4. Het plan op hoofdlijnen heeft een duidelijke koppeling met de regiovisie en de behaalde resultaten in het kader van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024.

3) Uitvoerbaarheid en haalbaarheid.

A. Het plan bevat een samenwerkingsovereenkomst met daarin de inrichting van een deskundige en duurzame organisatie die zorg draagt voor sturing op een efficiënte inzet en verantwoording van middelen, samenwerking, planning, evaluatie, communicatie en overdracht van het penvoerderschap.

1. De samenwerkingsovereenkomst is ondertekend door alle partijen die deelnemen aan de betreffende Sterk Techniekonderwijs-regio, inclusief de machtiging van penvoerderschap. Dit moeten minimaal de partijen zijn, bedoeld in artikel 2.1 (in het geval van een techniekregio) of artikel 3.1 (in het geval van een techniekluwe regio) maar mogen ook andere partners zijn, zoals de lokale overheid. De regio draagt via de penvoerder verantwoordelijkheid dat de ondertekende partijen tekenbevoegd zijn.

2. De samenwerkingsovereenkomst bevat een beschrijving van de manier waarop de samenwerking binnen de regio wordt georganiseerd, en hoe de benodigde expertise op scholen zelf kan worden opgebouwd en kan beklijven.

B. Aansluiting reeds lopende regionale trajecten.

1. Het plan bevat een beschrijving van de aansluiting van dit plan op en zo mogelijk versterking van eventuele reeds lopende regionale trajecten met overeenkomstige doelen (zoals Regionaal Investeringsfonds mbo, bètatechniek-netwerken, trajecten in het kader van versterking beroepsonderwijs), en maakt aannemelijk dat het plan niet leidt tot dubbele bekostiging van dezelfde activiteiten.

2. Indien een vestiging of bedrijf in de regio ook mede een subsidieaanvraag heeft ondertekend in het kader van andere regionale samenwerkingen buiten Sterk Techniekonderwijs om, dient ook het projectnummer van de andere subsidieaanvraag aangegeven te worden.

4) Een activiteitenplan voor de periode 2025–2028 op hoofdlijnen.

A. Het plan bevat een activiteitenplan voor de periode 2025 tot en met 2028 op hoofdlijnen, waarbij per jaar globaal wordt aangegeven welke activiteiten zullen worden georganiseerd.

1. Het activiteitenplan bevat een overzicht van welke activiteiten de regio per jaar gaat uitvoeren.

2. Uit dit activiteitenplan blijkt hoe gestimuleerd en gefaciliteerd zal worden dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met de techniek.

3. Het activiteitenplan sluit aan bij de ingediende regiovisie.

4. Bij het indienen van de uitgewerkte activiteitenplannen voor twee jaar in begin 2025 en eind 2026, als bedoeld in artikel 1.10, eerste lid, onderdeel a, en artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, moeten deze activiteiten uitgewerkt en waar nodig herijkt worden.

5) Voldoende onderbouwde en sluitende begroting.

A. Het plan bevat een realistische meerjarenbegroting op hoofdlijnen van de kosten en baten.

1. De begroting betreft een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

2. Het subsidiebedrag dat wordt aangevraagd is niet hoger dan het bedrag dat aan de Sterk Techniekonderwijs-regio is toegewezen in bijlage 3 of 4.

3. De begroting die bij de aanvraag word ingediend, is sluitend.

4. Voor de berekening van de personeelskosten wordt onderscheid gemaakt in intern en extern personeel. Intern personeel is personeel dat bij de school in dienst is. Voor deze personeelskosten wordt conform de gemiddelde personeelslast een maximaal intern uurloon gerekend. Extern personeel is personeel dat niet bij de school in dienst is. Voor extern personeel wordt een integraal tarief gehanteerd van maximaal € 135,– per uur, inclusief BTW.

5. De begroting moet ten minste globaal zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de begroting minimaal onderscheid maakt in maatregelen en kostensoorten (bijvoorbeeld loonkosten of materiaal) en bij dit onderscheid een zo realistisch mogelijke schatting maakt op basis van aantallen maal gemiddelde kosten van de onderbouwing van deze kosten. De begroting is uitgesplitst per jaar, waarbij de inschattingen van de bedragen per jaar van elkaar mogen verschillen.

6. De cofinanciering van minimaal 10% is aangegeven en volgens de kaders van de regeling geregeld zoals beschreven in artikel 1.4.

7. De meerjarenbegroting moet bij het indienen van de uitgewerkte activiteitenplannen uitgewerkt en indien nodig herijkt worden.

BIJLAGE 2. BEOORDELINGSKADER ACTIVITEITENPLAN

Deze bijlage behoort bij artikel 1.8 van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2025–2028.

Criterium

Deelaspecten

Minimale vereisten

1) In regioverband gezamenlijk vormgegeven van een toekomstbestendig en dekkend technisch onderwijsaanbod dat past bij de regionale arbeidsmarktbehoefte.

A. Het activiteitenplan sluit aan bij de al ingediende regiovisie en de lessen getrokken uit de evaluatie van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 of uit de uitvoering van de plannen in 2025 en 2026.

1. Het uitgewerkte activiteitenplan sluit aan bij en is congruent met de al ingediende regiovisie.

2. De regio heeft de mogelijkheid om een herziende versie van de regiovisie in te dienen, zolang deze blijft voldoen aan de eisen beschreven aan een regiovisie in de beoordelingskader van bijlage 1.

3a. Voor het activiteitenplan 2025–2026: Uit het uitgewerkte activiteitenplan blijkt hoe de relevante lessen getrokken uit de eigen evaluatie van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 zijn verwerkt in de activiteiten.

3b. Voor het activiteitenplan 2027–2028: Uit het uitgewerkte activiteitenplan blijkt hoe de relevante lessen getrokken uit de eerste periode van deze regeling (2025–2026) zijn verwerkt in de activiteiten.

4. Het activiteitenplan werkt uit hoe er aandacht zal worden besteed aan de binnen de regio belangrijke thema’s waaronder in ieder geval de volgende drie thema’s: (1) het aantrekken en ontwikkelen van technisch schoolpersoneel; (2) het tegengaan van genderstereotyperingen en bevorderen van inclusie in de techniek; en (3) het ontwikkelen en toepassen van technologie in het kader van duurzaamheid. Er wordt over deze thema’s omschreven waar de regio aan het begin van de subsidieperiode stond, waar ze nu staat, waar ze aan het einde van de subsidieperiode wil staan, en waarom er op de gekozen manier aandacht aan zal worden besteed.

5. Het activiteitenplan bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie is gevraagd.

B. Het activiteitenplan bevat activiteiten voor de transitie van het huidige naar het beoogde onderwijsaanbod of het in stand houden van het huidige en beoogde onderwijsaanbod.

1. Het activiteitenplan bevat concrete, realistische en toekomstbestendige acties om het beoogde onderwijsaanbod te bereiken. Het maakt duidelijk hoe de gestelde doelen wat betreft het beoogde onderwijsaanbod worden gerealiseerd.

2. Deze acties sluiten aan bij de gestelde doelen voor het beoogde onderwijsaanbod in de regio zoals opgesteld in de subsidieaanvraag.

3. Er wordt een beschrijving gegeven van de mijlpalen die gedurende twee jaar moeten worden bereikt om de doelstellingen te behalen alsmede een omschrijving van de activiteiten die worden verricht om de mijlpalen te verwezenlijken. Deze mijlpalen moeten passen bij de doelen die zijn gesteld in de regiovisie.

2) Doorontwikkeling van de kwaliteit van het techniekonderwijs in het beroepsgericht vmbo in de regio.

A. Het activiteitenplan sluit aan op de analyse van de verbetering of het in stand houden van de huidige kwaliteit van het technisch onderwijs in het vmbo en presenteert een plan om dat doel te bereiken. Deze moet passend zijn bij de regionale visie en een duidelijke koppeling hebben met de behaalde resultaten in het kader van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024.

1. Het plan bevat concrete, realistische en toekomstbestendige acties om het doel ter verbetering van techniekonderwijs geformuleerd in de subsidieaanvraag te bereiken.

2. Het plan betreft niet alleen de verbetering van kwaliteit binnen de vijf technische profielen, maar ook indien van toepassing op die van technologisch vormgegeven andere profielen, technische keuzevakken, technische praktijkgerichte programma’s, of technisch onderwijs in de theoretische leerweg op korte maar ook op (midden) lange termijn.

3. Het plan omvat maatregelen om te komen tot innovatie van het technisch onderwijs en de wijze waarop het onderwijs zal vernieuwen om technische ontwikkelingen te volgen.

3) Stimuleren en faciliteren dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met de techniek.

A. Het activiteitenplan beschrijft hoe gestimuleerd en gefaciliteerd zal worden dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met de techniek.

1. Uit dit activiteitenplan blijkt hoe gestimuleerd en gefaciliteerd zal worden dat alle leerlingen in alle leerwegen van het vmbo, zowel in de onderbouw als in de bovenbouw, in aanraking kunnen komen met de techniek.

2. De aanraking met techniek kan gebeuren in of in samenwerking met de vijf harde techniekprofielen, maar ook in of in samenwerking met technische keuzevakken, technische modules, technische praktijkgerichte programma’s of andere vormen van techniekonderwijs.

4) Uitvoerbaarheid en haalbaarheid.

A. Het activiteitenplan beschrijft de activiteiten van de partners die in de samenwerkingsovereenkomst samen verantwoordelijk zijn voor de inrichting van een deskundige en duurzame organisatie die zorg draagt voor sturing op een efficiënte inzet en verantwoording van middelen, samenwerking, planning, evaluatie en communicatie.

1. Het activiteitenplan bevat een beschrijving van de manier waarop de samenwerking wordt georganiseerd en hoe de benodigde expertise op scholen zelf kan worden opgebouwd en kan blijven.

2. Het activiteitenplan maakt aannemelijk dat de regio gezamenlijk optrekt, van elkaar leert, gebruik maakt van elkaars expertise en – waar dat nodig is – gebruik maakt van elkaars voorzieningen.

3. De samenwerkingsovereenkomst bevat een beschrijving van de verantwoordelijkheden van iedere partij en de activiteiten die iedere partij gaat uitvoeren.

B. Het activiteitenplan bevat doelstellingen, beoogde resultaten en een activiteitenplanning die uitvoerbaar zijn en haalbaar in de tijd.

1. Het activiteitenplan bevat een realistische en onderbouwde activiteitenplanning.

2. Het activiteitenplan bevat een duiding van mogelijke risico’s op de uitvoering, bijbehorende beheersmaatregelen en de evaluatie van de voortgang van het plan.

5) Voldoende onderbouwde en sluitende begroting over de betreffende twee jaar.

A. Het activiteitenplan bevat een realistisch uitgewerkte meerjarenbegroting van de kosten en baten.

1. De begroting is inzichtelijk en evenwichtig.

2. Deze begroting is de uitgewerkte en herijkte versie van de twee betreffende jaren van de begroting op hoofdlijnen ingediend bij de subsidieaanvraag.

3. De begroting bevat per activiteit een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager voor zover deze betrekking hebben op de betreffende periode.

4. De begrotingsposten zijn ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

5. De begroting die bij de wordt ingediend, is sluitend.

6. De begroting maakt inzichtelijk hoe de middelen verdeeld worden over de betrokken partijen en wat de omvang van de kosten voor de overhead is.

B. Doelstellingen worden op zo efficiënt mogelijke manier bereikt.

1. Uit het activiteitenplan blijkt dat de middelen (geld, tijd en mankracht) zo economisch mogelijk worden ingezet om maximale resultaten te bereiken.

2. De kosten van overhead worden zo laag mogelijk gehouden.

3. Voor de berekening van de personeelskosten wordt onderscheid gemaakt in intern en extern personeel. Intern personeel is personeel dat bij de school in dienst is. Voor deze personeelskosten wordt conform de gemiddelde personeelslast VO een maximaal intern uurloon gerekend. Extern personeel is personeel dat niet bij de school in dienst is. Voor extern personeel wordt een integraal tarief gehanteerd van maximaal € 135,– per uur, inclusief BTW.

C. Het activiteitenplan toont aan dat en hoe de vereiste cofinanciering door het bedrijfsleven vorm wordt gegeven.

1. De cofinanciering van minimaal 10% is weergegeven en volgens de kaders van de regeling geregeld zoals beschreven in artikel 1.4.

2. Het activiteitenplan bevat een beschrijving van de inbreng van de bedrijven gekoppeld aan de activiteiten van de regio dat overeenkomt met de beschrijving van de cofinanciering. Dit betekent dat de inbreng van bedrijven niet alleen aan de inkomsten kant staat (hoe wordt de cofinanciering betaald), maar ook aan de uitgaven kant (hoe besteed de regio de ingekomen cofinanciering).

BIJLAGE 3. SUBSIDIEBEDRAGEN PER TECHNIEKREGIO

Deze bijlage behoort bij artikel 2.3 van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2025–2028.

STO-regio zoals bekend onder de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024

Maximaal aan te vragen bedrag over vier jaar

STO19001

€ 3.131.316,00

STO19002

€ 3.735.328,00

STO19003

€ 4.998.920,00

STO19004

€ 12.198.012,00

STO19005

€ 1.837.292,00

STO19007

€ 6.906.096,00

STO19008

€ 5.395.868,00

STO19009

€ 4.068.620,00

STO19010

€ 2.948.168,00

STO19011

€ 7.033.484,00

STO19012

€ 2.543.200,00

STO19013

€ 8.440.248,00

STO19014

€ 3.350.640,00

STO19015

€ 3.702.800,00

STO19016

€ 3.064.000,00

STO19017

€ 19.129.636,00

STO19018

€ 2.272.976,00

STO19019

€ 3.588.340,00

STO19020

€ 6.173.288,00

STO19021

€ 2.134.592,00

STO19022

€ 1.823.888,00

STO19023

€ 4.927.452,00

STO19024

€ 3.727.208,00

STO19025

€ 18.112.356,00

STO19026

€ 3.946.492,00

STO19027

€ 3.822.748,00

STO19029

€ 3.290.024,00

STO19030

€ 4.701.252,00

STO19031

€ 5.674.516,00

STO19032

€ 3.330.004,00

STO19033

€ 1.796.136,00

STO19034

€ 2.574.992,00

STO19035

€ 3.732.028,00

STO19036

€ 1.748.452,00

STO19037

€ 5.364.560,00

STO19038

€ 6.588.480,00

STO19040

€ 8.138.240,00

STO19041

€ 12.048.412,00

STO19042

€ 2.058.404,00

STO19043

€ 8.335.924,00

STO19044

€ 3.624.052,00

STO19045

€ 2.065.840,00

STO19046

€ 9.076.048,00

STO19047

€ 8.217.716,00

STO19048

€ 4.182.560,00

STO19049

€ 1.398.760,00

STO19050

€ 4.304.916,00

STO19051

€ 7.430.912,00

STO19052

€ 1.523.960,00

STO19053

€ 2.399.832,00

STO19054

€ 3.852.080,00

STO19055

€ 1.850.000,00

STO19056

€ 7.113.012,00

STO19057

€ 6.612.320,00

STO19058

€ 3.290.108,00

STO19059

€ 5.149.980,00

STO19060

€ 9.878.740,00

STO19061

€ 6.216.500,00

STO19062

€ 1.737.856,00

STO19063

€ 6.053.580,00

STO19065

€ 2.921.748,00

STO19066

€ 9.624.424,00

STO19067

€ 1.573.236,00

STO19068

€ 6.571.308,00

STO19069

€ 3.242.580,00

STO19070

€ 3.853.300,00

STO19071

€ 4.694.420,00

STO19072

€ 3.250.076,00

STO19073

€ 4.927.452,00

STO19074

€ 5.955.932,00

STO19075

€ 1.945.048,00

STO19077

€ 5.015.596,00

STO19078

€ 6.691.796,00

Totaal beschikbaar bedrag

 
 

€ 368.640.080,00

BIJLAGE 4. SUBSIDIEBEDRAGEN PER TECHNIEKLUWE REGIO

Deze bijlage behoort bij artikel 3.3 van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2025–2028.

STO-regio zoals bekend onder de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024

Maximaal aan te vragen bedrag over vier jaar

STO19006

€ 4.000.000,00

STO19028

€ 4.000.000,00

STO19039

€ 4.000.000,00

STO19064

€ 4.000.000,00

STO19076

€ 4.000.000,00

Totaal beschikbaar bedrag

 
 

€ 20.000.000

TOELICHTING

Algemene toelichting

Sinds 2018 maakt het kabinet structureel € 100 miljoen vrij voor de versterking van het techniekonderwijs in het beroepsgericht vmbo. Hiervan is ongeveer € 97 miljoen voor de bekostiging van scholen. Vanaf 2020 is dit geld via de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 verdeeld over een landelijk dekkend netwerk van Sterk Techniekonderwijs-regio’s (hierna: STO-regio’s). In deze STO-regio’s werken vmbo-scholen, het bedrijfsleven en het mbo in regioverband samen aan hoogwaardig techniekonderwijs. Om de opgebouwde samenwerking uit te breiden en te verduurzamen is voor de periode 2025 tot en met 2028 een nieuwe subsidieregeling STO geschreven. Deze regeling is in samenwerking met het onderwijsveld vormgegeven.

Scholen hebben grote en succesvolle stappen gemaakt in de versterking van het techniekonderwijs in het beroepsgericht vmbo en in het opbouwen van de daarvoor nodige regionale samenwerkingsverbanden. Lessen geleerd uit het verleden geven ons mee dat dit het moment is om in te zetten op verduurzaming en borging van de gemaakte vooruitgang, maar er nog niet kan worden losgelaten. Met deze insteek is de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2025–2028 (hierna: STO 2025–2028) opgesteld. De nu ingezette verduurzaming zorgt er voor dat het structureel beschikbare geld goed besteed zal blijven. Hiermee wordt het advies van de Beoordelingscommissie STO en de monitor STO opgevolgd: van opbouwen naar verduurzaming1.

In STO 2025–2028 wordt de succesvolle kern van STO doorgezet. Scholen geven plannen gezamenlijk in regioverband vorm. De focus wordt verbreed van harde techniek (de vijf profielen bouwen, wonen en interieur (BWI), mobiliteit en transport (M&T), produceren, installeren en energie (PIE), maritiem en techniek (MaT) en media, vormgeving en ICT (MVI)) naar techniekonderwijs binnen het gehele beroepsgerichte vmbo. Hier is de regeling op aangescherpt, zowel in de doelstelling als in de definitie van techniekonderwijs en de definitie van een techniek- of techniekluwe regio. De verdeling van het geld over de regio’s blijft gelijk. Ook de samenwerking wordt uitgebreid. De verplichte samenwerking met mbo blijft, en wordt uitgebreid naar het primair onderwijs. Ook samenwerking met de rest van het voortgezet onderwijs moet mogelijk zijn. Daarnaast blijft de verplichting van cofinanciering bestaan om samenwerking met het bedrijfsleven te garanderen.

De nieuwe regeling zet in op zekerheid en flexibiliteit. Zekerheid is nodig om de regio’s lange termijnplannen te laten maken en uitvoeren. Flexibiliteit is nodig omdat techniek(onderwijs) constant verandert en innoveert, en STO-regio’s hierop moet kunnen inspelen. Aan de regio’s wordt zekerheid geboden door ze een aanvraag op hoofdlijnen in te laten dienen over de gehele subsidieperiode. Zo kunnen zij per 1 januari 2025 de activiteiten die in gang zijn gezet vanuit de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 doorzetten en wordt de behaalde voortgang behouden. Vervolgens werken regio’s hun plannen uit in twee activiteitenplannen voor twee jaar die worden beoordeeld door de onafhankelijke Adviescommissie. Dit geeft scholen flexibiliteit om in te spelen op actuele ontwikkelingen en verbetert de samenwerking met het bedrijfsleven.

Deze regeling is beoordeeld via een uitvoeringstoets van DUS-I met als oordeel uitvoerbaar. DUS-I heeft de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 uitgevoerd en is daarmee bekend met de regeling. Wat betreft handhaving van deze regeling zal er een onafhankelijke Adviescommissie worden ingesteld die de plannen van STO-regio’s beoordeeld. Deze commissie kan advies geven aan de minister over de kwaliteit van deze plannen en de voortgang van STO-regio’s.

Scholen zijn bekend met de regels en verwachtingen van deze regeling door de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024. Daarnaast is STO 2025–2028 vormgegeven in samenwerking met het onderwijsveld. Deze twee factoren samen maken dat de regeldruk voor scholen naar verwachting geen problemen zal opleveren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. De meeste begripsbepalingen verwijzen naar de Wet voortgezet onderwijs 2020. Onder «techniekonderwijs» worden in de regeling vijf vmbo-profielen geschaard: BWI, M&T, PIE, MaT en MVI. Daarnaast betreft techniekonderwijs de ‘voorlopers’ van deze profielen, dat wil zeggen de in dit artikel genoemde oude afdelingen en intrasectorale programma’s, waaraan nog een aantal leerlingen deelneemt. Verder kan techniekonderwijs ook gegeven worden binnen alle andere leerroutes van het vmbo of vso, namelijk:

  • Techniek binnen de praktijkgerichte programma’s;

  • Technische keuzevakken of modules;

  • Technische vakken binnen het praktijkonderwijs;

  • Technische vakken binnen het vso.

Voor Caribisch Nederland wordt ook het afwijkende Caribbean Vocational Qualification-programma opgenomen onder de term ‘technisch vmbo’.

Ook wordt in dit artikel interne en extern personeel gedefinieerd. Extern personeel zijn werknemers die niet in dienst zijn van de werkgever. Intern personeel zijn werknemers die wel in dienst zijn van de werkgever. In de wet staat dit verwoord onder artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de WEC. Daar staat dat extern personeel bij een school tewerkgesteld is zonder benoeming, en intern personeel benoemd is bij een school.

Artikel 1.2

Op deze subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de kaderregeling) van toepassing. Dit betekent dat onder meer de bepalingen over de begrotingsvoorwaarde (artikel 1.4 van de kaderregeling), meewerken aan onderzoek (artikel 5.4 van de kaderregeling), de meldingsplicht (artikel 5.7 van de kaderregeling) en de inlichtingenplicht (artikel 5.11 van de kaderregeling) ook gelden voor de ontvanger van een subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 1.3

In het eerste lid van artikel 1.3 wordt het doel van de subsidieregeling beschreven. Dit doel is het in regioverband vormgeven aan toekomstbestendig, dekkend en kwalitatief hoogstaand techniekonderwijs binnen het beroepsgericht vmbo waarbij wordt gestimuleerd en gefaciliteerd dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met techniek. Samenwerken in regioverband is hierbij essentieel. Dit doel bouwt voort op het doel van STO 2020–2024, maar verbreed de focus naar het gehele beroepsgericht vmbo, en voegt toe dat moet worden gestreefd naar dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met de techniek. Dit is inclusief de onderbouw van het vmbo, waar nog geen keuze is gemaakt voor een vmbo-profiel. Door het betrekken van de onderbouw kunnen leerlingen een beter geïnformeerde keuze maken over het wel of niet volgen van een techniekprofiel. Door de focus te verbreden naar het gehele beroepsgerichte vmbo worden de techniek(keuze)vakken in andere profielen beter betrokken: denk aan het sleutelen aan tractors in het profiel Groen, of zorgrobots in het profiel Zorg & Welzijn.

Uit artikel 1.3 volgt ook dat subsidieontvangers, na subsidieverstrekking, de subsidie niet mogen besteden aan activiteiten waarvoor al subsidie is verstrekt. Hierbij moet de penvoerder zowel bij de aanvraag, als bij het activiteitenverslag, als bij het eindverslag aannemelijk kunnen maken hoe dubbele financiering van dezelfde activiteit wordt voorkomen zodat dit achteraf door de accountant controleerbaar is.

Kosten van personeelsleden of activiteiten die al worden betaald vanuit de reguliere bekostiging zijn niet subsidiabel. Wanneer regulier personeel wordt ingezet voor activiteiten die bijdragen aan het doel van deze regeling, bijvoorbeeld het geven van techniekonderwijs dat door deze regeling aanvullend kan worden gegeven, zijn alleen de kosten ter vervanging van dit reguliere personeel subsidiabel, tenzij die ook al regulier worden bekostigd. Kosten van aanvullende activiteiten, van vervangers die niet regulier worden bekostigd, of uitbreidingen van de aanstellingsuren van de betrokkenen door deze aanvullende activiteiten zijn wel subsidiabel. Dit geldt voor al het personeel dat al in dienst is; dus naast kosten voor docenten geldt dit ook voor administratief en beleidspersoneel, directeuren en bestuurders. Na het publiceren van de regeling zal er een handreiking worden opgesteld met voorbeelden van situaties die wel of niet subsidiabel zijn om dit rond de aanvraag te verduidelijken.

Het derde lid maakt mogelijk om ook de kosten te subsidiëren die gemaakt zijn vooruitlopend op de toekenning van de subsidie (tussen 1 januari 2025 en de toekenning) en die benoemd zijn in het activiteitenplan. Dit is om ervoor te zorgen dat de activiteiten die al zijn gestart in de periode van de eerste Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 door kunnen lopen. Dit lid is toegevoegd aangezien de beschikking uiterlijk 31 januari zal worden verzonden.

Artikel 1.4

Een subsidievoorwaarde is dat er cofinanciering wordt gevraagd vanuit het bedrijfsleven. Zo wordt verplichte samenwerking met het bedrijfsleven vormgegeven. Bedrijven kunnen voor de gehele subsidieperiode met de STO-regio samenwerken, voor een deel van de subsidieperiode, of eenmalig. De cofinanciering bedraagt minimaal 10% van het subsidiabele deel van de meerjarenbegroting. Het uurloon wat bedrijven maximaal mogen rekenen is gelijk aan het maximum wat een school mag rekenen als intern uurtarief.

De penvoerder staat garant voor de cofinanciering. Dit betekent dat indien de 10% cofinanciering aan het einde van de subsidieperiode niet is behaald, de penvoerder het verschil moet aanvullen met eigen financiering. Dit betekent ook dat de invulling van de cofinanciering achteraf mag gebeuren, om ruimte te geven aan de flexibiliteit van het bedrijfsleven en aan bedrijven die later in de subsidieperiode aanhaken. Daarmee mogen bedrijven de samenwerkingsovereenkomst tekenen, maar dit hoeft niet. De penvoerder kan van te voren een plan of voornemen schetsen over hoe hij/zij vorm wil geven aan de cofinanciering en de samenwerking met bedrijven.

Belangrijk is dat in de begroting de post van cofinanciering niet alleen aan de inkomsten kant wordt weergegeven, maar ook aan de uitgaven kant. STO-regio’s maken daarmee zowel inzichtelijk dat zij cofinanciering hebben ontvangen als waar ze deze cofinanciering hebben ingezet.

Voorbeelden van cofinanciering zijn: gastlessen gegeven door mensen uit het bedrijfsleven, bedrijven die uren en mankracht inzetten om mee te denken over beter techniekonderwijs, het bedrijfsleven helpt mee opdrachten te ontwikkelen voor in de klas, het schenken van materialen of apparatuur, ruimtes beschikbaar stellen voor evenementen, mee organiseren van evenementen, of extra stages of meeloopdagen organiseren buiten het reguliere curriculum om.

Artikel 1.5

De penvoerder is het bevoegd gezag van een vmbo-vestiging die namens de STO-regio de subsidieaanvraag indient bij OCW. De penvoerder krijgt de subsidie toegewezen en verdeelt deze zoals aangegeven in de subsidieaanvraag over de regio.

Artikel 1.6

Dit artikel gaat over de aanvraag van de regeling. De subsidieaanvraag kan worden ingediend van 1 september 2024 09:00 uur tot en met 1 oktober 2024, 16:00 uur. Aanvragen ingediend na 1 oktober 2024, 16:00 uur worden afgewezen. Na het indienen van de aanvraag kunnen er vragen ter verduidelijking worden gesteld vanuit DUS-I voordat zij een oordeel geven.

Bij de subsidieaanvraag horen de volgende elementen:

  • gegevens zoals gevraagd in het aanvraagformulier;

  • een regiovisie;

  • een samenwerkingsovereenkomst; en

  • een activiteitenplan en begroting, beide op hoofdlijnen.

Het doel van de regiovisie is om de context van de STO-regio te schetsen, te analyseren, en een visie op te stellen over hoe STO-regio’s het doel van deze subsidieregeling willen bereiken binnen hun regionale context. Hierbij staat het doel van STO centraal: het in regioverband vormgeven aan toekomstbestendig, dekkend en kwalitatief hoogstaand techniekonderwijs binnen het beroepsgericht vmbo waarbij wordt gestimuleerd en gefaciliteerd dat alle leerlingen in het vmbo in aanraking komen met techniek. Samenwerking is hierbij essentieel.

In de regiovisie wordt aandacht gevraagd voor drie verschillende thema’s die in relatie staan tot verschillende maatschappelijke uitdagingen. Deze zijn als volgt:

  • Het aantrekken en ontwikkelen van technisch schoolpersoneel. Met het prangende lerarentekort is het niet alleen belangrijk dat er nieuw personeel wordt aangetrokken, maar ook dat bestaand personeel wordt opgeleid, bijgeschoold of omgeschoold.

  • Het tegengaan van genderstereotyperingen en bevorderen van inclusie in de techniek. Uit onderzoek blijkt dat op jonge leeftijd evenveel meisjes als jongens enthousiast zijn voor de techniek. Echter kiezen veel minder meiden op de middelbare school uiteindelijk voor een techniekprofiel.2 Ook blijkt dat onder jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond meer negatieve vooroordelen over de techniek heersen. Aandacht voor deze doelgroepen, en voor inclusie in de brede zin, is hiermee een belangrijk thema.

  • Het ontwikkelen en toepassen van technologie in het kader van duurzaamheid. Het klimaatvraagstuk en de groene en digitale transitie zijn belangrijk maatschappelijk thema’s. Daarom is STO deel van het Actieplan Groene en Digitale Banen3. Aandacht hieraan kan worden vormgegeven in relatie tot de Sustainable Development Goals.

Naast de regiovisie dienen STO-regio’s ook een samenwerkingsovereenkomst in. In de samenwerkingsovereenkomst worden alle partijen genoemd die deel zijn van of samenwerken met de STO-regio. Dit zijn in ieder geval de deelnemende partijen zoals bedoeld in artikel 2.1, tweede lid of artikel 3.1, tweede lid, oftewel: de vmbo-scholen met beroepsgericht vmbo en minimaal één mbo-instelling. Ook kunnen hier bedrijven, scholen met praktijkonderwijs, p(s)o-scholen en andere v(s)o-scholen onder vallen.

Verder dienen STO-regio’s ook een activiteitenplan en begroting op hoofdlijnen in. Uitleg over de begroting op hoofdlijnen is te vinden onder artikel 1.12. Bij een activiteitenplan op hoofdlijnen hoeft er geen gedetailleerde uitwerking te zijn van de gekozen maatregel. Wel moet er een onderbouwing zijn die uitlegt waarom de gekozen maatregel het doel van de subsidie dient.

Het doel van de subsidieregeling is om in heel Nederland de kwaliteit van het techniekonderwijs in het vmbo te verbeteren en het dekkend aanbod van het techniekonderwijs mogelijk te maken. Om dit doel te bereiken moeten regio’s in staat zijn om wat zij tijdens de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 hebben opgebouwd, verder te ontwikkelen en te verduurzamen. Scholen hebben succesvol gewerkt aan het versterken van technisch onderwijs en hebben daarmee het vertrouwen verdiend van de minister om door en verder te gaan met de goede dingen die ze doen. Om per 1 januari 2025 door te gaan, moeten scholen zo snel mogelijk duidelijkheid hebben over de subsidieaanvraag. Om deze reden doen de regio’s een subsidieaanvraag waarin zij een regiosamenstelling, regiovisie, en een activiteitenplan en een begroting op hoofdlijnen indienen. Door het op hoofdlijnen te beoordelen van het activiteitenplan en de begroting is het uitvoeringstechnisch haalbaar om de STO-regio’s per 31 januari 2025 een beschikking te geven.

Artikel 1.7

Een aanvraag wordt enkel goedgekeurd indien ieder criterium aanwezig is en als voldaan wordt gekenmerkt. Deze criteria zijn te vinden in het beoordelingskader voor de subsidieaanvraag bijgevoegd in bijlage 1. Een criterium wordt als voldaan gekenmerkt wanneer alle deelaspecten als voldoende worden beoordeeld. Een deelaspect wordt als voldoende beoordeeld wanneer alle minimale vereisten behorende bij dat deelaspect aanwezig zijn.

Artikel 1.8

De onafhankelijke, door de minister in te stellen Adviescommissie adviseert de minister over de kwaliteit van het uitgewerkte activiteitenplan. Dit advies geeft zij op basis van het beoordelingskader, bijgevoegd in bijlage 2 van de regeling. Het activiteitenplan wordt enkel voorzien van een positief advies indien de commissie ieder criterium met een voldoende beoordeelt. Een criterium wordt als voldoende beoordeeld wanneer alle deelaspecten van dit criterium met een voldoende worden beoordeeld. Een deelaspect wordt als voldoende beoordeeld wanneer alle minimale vereisten behorende bij dat deelaspect aanwezig zijn.

Artikel 1.9

Het doel van de subsidieregeling is om in heel Nederland de kwaliteit van het techniekonderwijs in het vmbo te verbeteren en een dekkend aanbod van het techniekonderwijs mogelijk te maken. Om dit doel te bereiken is de mogelijkheid tot een gewijzigde aanvraag nodig, om de regio’s waarbij de aanvraag niet in een keer wordt goedgekeurd, een nieuwe kans te bieden. Indien dit gebeurt mag de betreffende STO-regio de eerste uitwerking van de activiteiten (inclusief de uitgewerkte begroting) over de jaren 2025 en 2026 indienen tot en met 15 mei 2025, in plaats van 15 april 2025, indien het oordeel over de gewijzigde aanvraag nog niet binnen is op 1 april 2025.

Artikel 1.10

Techniek verandert en innoveert constant, en techniekonderwijs ook. Om de kwaliteit van techniekonderwijs te versterken wordt scholen de kans gegeven om in te spelen op actualiteiten. Daarom is ervoor gekozen scholen twee keer een uitgewerkt activiteitenplan te laten indienen voor twee jaar. De subsidieaanvraag bevat een activiteitenplan en begroting op hoofdlijnen. Op 15 april 2025 dienen de regio’s een uitwerking van de activiteiten voor de jaren 2025 en 2026 en een uitgewerkte begroting voor die periode in die wordt beoordeeld door de onafhankelijke adviescommissie. In dit activiteitenplan worden de gekozen maatregelen uitgewerkt en wordt er onderbouwd waarom de (uitwerking van) de gekozen maatregel het doel van de subsidie dient. In het activiteitenplan beschrijven STO-regio’s ook hoe de relevante lessen die zijn getrokken uit de evaluatie van de STO 2020–2024 worden verwerkt.

Deze uitwerking wordt enkel goedgekeurd indien de commissie ieder criterium met een voldoende beoordeelt. Indien de commissie een criterium niet met een voldoende beoordeelt, zoals beschreven in artikel 1.8, kan zij advies ter verbetering aan de penvoerder geven. Indien de penvoerder het betreffende criterium naar mening van de adviescommissie niet voldoende verbetert, behoudt de commissie de mogelijkheid de minister te adviseren hier gevolg aan te geven. Daarnaast heeft de minister volgens de kaderregeling het recht om de verleende beschikking aan te passen indien niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan.

Artikel 1.11

Op 1 oktober 2026 dient de penvoerder een voortgangsrapportage in over de periode vanaf 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2026. De bereikte mijlpalen en doelen, waaronder de uitgevoerde activiteiten, en bestede middelen worden in deze rapportage beschreven. Tezamen met deze eerste voortgangsrapportage dient de penvoerder op 1 oktober 2026 een uitgewerkt activiteitenplan en een meerjarenbegroting in voor de jaren 2027 en 2028. Dit uitgewerkte activiteitenplan en deze meerjarenbegroting worden beoordeeld door de onafhankelijke Adviescommissie zoals omschreven in artikel 1.8. In dit plan worden de lessen verwerkt die van 1 januari 2025 tot en met 1 oktober 2026 verwerkt, bijvoorbeeld op basis van het oordeel van de Adviescommissie op het eerste uitgewerkte activiteitenplan.

Op 1 oktober 2028 dient de penvoerder een tweede voortgangsrapportage in waar opnieuw de bereikte mijlpalen en doelen, waaronder de uitgevoerde activiteiten, en bestede middelen worden beschreven. Ditmaal gaat het over de periode 1 augustus 2026 tot en met 31 juli 2028. Op deze manier wordt er tussentijdse verantwoording afgelegd over de voorgenoemde periodes. Het indienen van deze formulieren kan via een vastgesteld formulier die door de minister bepaald wordt. De rapportages worden beoordeeld door de Adviescommissie met ondersteuning van DUS-I.

Artikel 1.12

Voor de berekening van het interne uurtarief wordt een tarief gehanteerd gelijk aan de meest recent geraamde landelijke gemiddelde personeelslast (GPL) in het vo. De GPL wordt geraamd door OCW op basis van de meest recent vastgestelde CAO in het voortgezet onderwijs. Voorbeeld: Op 1 maart 2024 is de GPL € 63,– per uur op basis van de CAO VO 2023/2024. Voor de berekening van de uurtarieven voor externe inhuur wordt een integraal tarief gehanteerd van maximaal € 135,– per uur, inclusief BTW. Dit tarief is gebaseerd op een onderzoek uit maart 2023 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar de uurtarieven voor externe inhuur4. Het maximum uurtarief is bedoeld als hulpmiddel voor het inschakelen van externe adviseurs. Deze opdrachten moeten tegen een marktconforme prijs worden uitgevoerd. Kosten voor de inzet van vrijwilligers worden niet als personeelskosten aangemerkt.

De begroting op hoofdlijnen mag globaal zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de begroting minimaal onderscheid maakt in maatregelen en kostensoorten (bijvoorbeeld loonkosten of materiaal) en bij dit onderscheid een zo realistisch mogelijke schatting maakt van deze kosten op basis van aantallen maal gemiddelde kosten. Er hoeft geen gedetailleerde uitwerking te zijn van de gekozen maatregelen en kostensoorten. Wel moet er een onderbouwing van de gekozen maatregelen zijn die uitlegt waarom de maatregel het doel van de subsidie dient. De begroting is uitgesplitst per jaar. De inschattingen van de bedragen per jaar mogen van elkaar verschillen, maar mogen ook voor elk jaar gelijk zijn. Er zal een voorbeeldbegroting beschikbaar worden gesteld met het aanvraagformulier van de regeling.

Een voorbeeld: voor loonkosten van het geven van gastlessen op basisscholen wordt ingeschat dat er 5 interne personeelsleden zullen zijn die in totaal over vier jaar 500 uur hier aan besteden. De loonkosten voor deze maatregel zijn dan per jaar 5 * 500 * het interne uurtarief. Deze inschatting van de benodigde uren en mensen hoeft niet te worden onderbouwd, behalve bij een niet-realistische schatting. Een tweede voorbeeld: Voor de vernieuwing van een M&T vak moeten nieuwe machines worden aangeschaft. Er worden naar verwachting 3 machines aangeschaft van 50.000 euro per stuk die over vijf jaar worden afgeschreven. De afschrijving per machine tijdens de subsidieperiode is dan 40.000 euro, oftewel 10.000 euro per jaar over vier jaar.

De uitgewerkte begroting is een uitwerking van de begroting op hoofdlijnen waarbij op 15 april 2025 de eerste twee jaar (2025 en 2026) worden uitgewerkt en ingediend, en op 1 oktober 2026 de tweede twee jaar (2027 en 2028) worden uitgewerkt en ingediend. In deze uitgewerkte begroting worden de inkomsten en uitgaven beschreven, de kosten en opbrengsten voor de aanvrager, en een omschrijving van hoe de middelen verdeeld worden over de betrokken partijen en wat de omvang van de kosten voor de overhead is. De kosten van overhead moeten zo laag mogelijk gehouden worden. Overhead zijn de kosten die worden gemaakt ter ondersteuning van de activiteiten die het doel van de regeling dienen. Denk bijvoorbeeld aan reiskosten of kosten voor de catering. Bij de uitgewerkte begroting moet worden onderbouwd waarom een bepaalde schatting voor een bepaalde kostenpost is gedaan.

Deze uitgewerkte begroting gaat ook over de cofinanciering. Zoals omschreven in artikel 1.4 moet er sprake zijn van cofinanciering door een of meerdere bedrijven van ten minste 10% van het subsidiabele deel van de totale meerjarenbegroting van het project. Deze 10% moet over de gehele periode van 4 jaar gehaald worden. Het kan zo zijn dat dit in een van deze twee periodes van twee jaar niet gehaald wordt. Voorbeeld: in 2025 en 2026 is er sprake van 12% cofinanciering, in 2027 en 2028 van 8%. Gemiddeld wordt er dan voldaan aan de vereiste cofinanciering van 10% over de gehele subsidieperiode zoals omschreven in artikel 1.4.

Artikel 1.13

De penvoerder is verantwoordelijk voor de rechtmatige besteding van en verantwoording over de subsidie. Indien de subsidie niet rechtmatig wordt besteed, kan deze worden teruggevorderd. Ook niet bestede middelen worden teruggevorderd. De subsidie kan alleen binnen de aangegeven subsidieperiode worden besteed.

Artikel 1.14

De subsidie wordt verleend binnen 17 weken na sluiting van de aanvraagtermijn. De aanvraagtermijn sluit op 1 oktober, waarmee de subsidie uiterlijk 31 januari 2025 wordt beschikt. In deze verleningsbeschikking bepaalt de minister het betaalritme. Het totale subsidiebedrag wordt in delen over de subsidieperiode heen aan de penvoerder betaald. In deze verleningsbeschikking worden de uitwerking van de activiteiten en de begroting (zoals bedoeld in de artikelen 1.10, eerste lid, onder a en 1.11, eerste lid, onder b) opgenomen op als voorwaarden. Op deze manier wordt benadrukt dat het uitwerken van de activiteiten en de begroting een voorwaarde is bij het aanvragen van en recht hebben op deze subsidie.

Artikel 2.1

Regionale samenwerking is het vertrekpunt waarvan Sterk Techniekonderwijs wordt vormgegeven. In de vorm van techniekregio’s werken de betrokken partijen samen aan het doel van de regeling, die hier in het eerste lid nogmaals word herhaald. In het tweede lid worden partijen beschreven waarmee moet worden samengewerkt of die de mogelijkheid moeten krijgen om aan de samenwerking deel te nemen, waarbij alle vmbo-vestigingen met beroepsgericht vmbo, alle vmbo-vestigingen met aantoonbaar technisch onderwijs, alle vso-vestigingen met een technisch uitstroomprofiel, en alle vestigingen met praktijkonderwijs desgewenst deelnemen. Desgewenst betekent dat elke school die binnen deze criteria valt de kans geboden moet krijgen om mee te doen, en indien deze school mee wil doen, niet afgewezen mag worden.

Deze samenwerking reikt ook buiten de school. Regio’s moeten verplicht samenwerken met het mbo, waarbij één mbo deel kan zijn van meerdere STO-regio’s. Daarnaast moet iedere basisschool minimaal eenmaal per jaar een activiteit aangeboden krijgen vanuit de regio waar ze desgewenst aan kunnen deelnemen. Dit kan een workshop techniek zijn waarbij een docent in het voortgezet onderwijs (hierna: vo-docent) langs alle basisscholen gaat, een open dag op de vo-school waar alle basisscholen in de regio welkom zijn, of een andere vorm. Verschillende basisscholen kunnen verschillende activiteiten aangeboden krijgen, zolang elke basisschool in de regio minimaal één activiteit krijgt aangeboden per jaar.

Daarnaast is samenwerking met bedrijven verplicht via cofinanciering zoals aangegeven in artikel 1.4. Ook kan er worden samengewerkt met andere (niet-verplichte) partijen. Denk bijvoorbeeld aan vmbo-tl/havo/vwo scholen, publieke organisaties, lokale overheden of andere partijen die bijdragen aan toekomstbestendig, dekkend en kwalitatief hoogstaand techniekonderwijs binnen het beroepsgericht vmbo.

De regionale samenwerking zal in elke regio anders vormgegeven worden. Er is niet één juiste manier om samen te werken. Wel zijn er elementen van samenwerking die als succesvol kunnen worden gezien op basis van de ervaringen binnen de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024. Dit zijn niet de enige succesvolle elementen, en zullen altijd in context geplaatst moeten worden, maar geven richting voor scholen aan wat een goede samenwerking is. Deze samenwerking is zowel tussen scholen als met andere partners binnen de STO regio. Deze elementen zijn als volgt:

  • Er wordt gedacht vanuit het gezamenlijke belang van de leerling. Dit kan zich uitten in een samenwerkende cultuur tussen scholen waar het belang van de leerling voorop staat en over scholen heen wordt gedacht, of mogelijk zelfs over STO-regio’s heen.

  • Scholen maken gebruik van elkaars kennis en kunde. Dit kan de vorm nemen van lesbezoeken op elkaars school, gebruiken van elkaars lokalen, lesmateriaal samen vormgeven en delen, of andere vormen van kennisdeling.

  • De subsidiegelden worden collectief verdeeld, en niet aan losse scholen toegewezen. Hierbij is het mogelijk dat het geld ongelijkmatig wordt verdeeld om gelijke kansen voor alle leerlingen op alle scholen te creëren.

  • De samenwerking met de onderbouw van het vmbo en po wordt opgezocht, waarbij leerlingen in de onderbouw van het vmbo en in het po kennis maken met de techniek.

  • Er wordt in de brede zin naar techniekonderwijs gekeken, waarbij de gelden van STO breed worden ingezet. STO kan hierbij technisch onderwijs in niet-beroepsgericht vmbo faciliteren, zoals praktijkgerichte programma’s in vmbo-tl of de havo. Het geld blijft echter bestemd voor het vmbo.

  • De samenwerking met het mbo wordt op meerdere niveaus vormgegeven. De mbo-instelling(en) worden betrokken op bestuurlijk niveau, programma niveau, maar ook op uitvoerend niveau. Indien een mbo-instelling met meerdere STO-regio’s samenwerkt, kan het voorkomen dat deze STO-regio’s tezamen een manier van samenwerking met de mbo-instelling vinden die voor alle partijen passend is.

  • De samenwerking met bedrijven wordt duurzaam en actief ingericht. Het kan helpend zijn wanneer de verantwoordelijkheid van contacten leggen en onderhouden in de regio duidelijk bij één of meerder personen wordt neergelegd. Hierbij kan cofinanciering vormen nemen zoals beschreven wordt in de toelichting bij artikel 1.4.

  • De samenwerking wordt ingestoken op een duurzame manier waar wordt gebouwd op continuïteit op de lange termijn, ook na het aflopen van de subsidieregeling. Deze borging gebeurt op bestuurlijk niveau, maar ook op financieel en uitvoerend niveau.

Artikel 2.3

De verdeling van de gelden is gebaseerd op de techniekregio’s zoals vormgegeven in de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024.

De 78 STO-regio’s zoals gevormd onder de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 waren landelijk dekkend wat betreft beroepsgerichte vmbo-scholen die harde techniekprofielen (BWI, PIE, M&T, MVT, MaT) aanbieden. Indien er een verandering is in de deelname van vmbo-scholen aan een STO-regeling, en deze verandering betreft een beroepsgerichte vmbo-school die een hard techniekprofiel aanbiedt en deel was van de STO-regeling in de periode 2020–2024, wordt het subsidiebedrag naar rato van de leerlingenaantallen die zijn gebruikt in de regeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 verdeeld.

Indien er een verandering is in scholen die niet hoort bij de groep van vmbo-scholen die harde techniekprofielen aanbieden (bijvoorbeeld een havo/vwo school, of een vmbo-tl school), verandert er niets in de verdeling van de subsidiebedragen. Dit omdat de verdeling van de subsidie in 2020–2024 niet was gebaseerd op hun leerlingenaantallen. Nieuw opgerichte vmbo-scholen die een of meer harde techniekprofielen aanbieden tellen om deze reden ook niet mee. Gefuseerde vmbo-scholen die harde techniekprofielen aanbieden die eerst bestonden uit scholen die wel deelnamen aan de regeling Sterk techniekonderwijs 2020–2024 tellen wel mee. Een voorbeeld: Indien bij aanvraag van de subsidie school A van STO-regio A en school B van STO-regio B zijn gefuseerd, en daarmee tezamen onder STO-regio B vallen, zal naar rato van de leerlingen aantallen die zijn gebruikt in de regeling Sterk techniekonderwijs 2020–2024 gelden worden overgeheveld van regio A naar regio B.

Artikel 2.5

Voorafgaand aan de subsidieaanvraag kan een penvoerder namens een techniekregio van 1 tot en met 30 juni 2024 een vooraanmelding doen. Aangezien regio’s al samenwerken in de regeling Sterk techniekonderwijs 2020–2024 wordt verwacht dat er van deze vooraanmelding gebruik zal worden gemaakt. Met een vooraanmelding kan worden uitgezocht of de samenstelling van de STO-regio voldoet aan de eisen zoals benoemd in artikel 2.1. Ook kan het maximaal aan te vragen subsidiebedrag worden bepaald. Dit vergemakkelijkt de uitvoering. Voor de vooraanmelding wordt gebruikt gemaakt van het formulier dat in Q2 van 2024 is te vinden op de website www.dus-i.nl.

Onder de partijen die in de intentieverklaring worden genoemd vallen in ieder geval de deelnemende vo en vso-vestigingen met beroepsgericht vmbo en de deelnemende mbo-instelling(en). De partijen melden zich aan als vestiging. Deze intentieverklaring wordt in ieder geval ondertekend door de penvoerder.

Artikel 3.1

Dit hoofdstuk gaat over techniekluwe regio’s. In artikel 3.1, lid een, wordt beschreven dat techniekluwe regio’s samen werken aan het doel van de regeling, die hier nogmaals word herhaald. In het tweede en derde lid wordt beschreven wat een techniekluwe regio is.

Een van de doelen van Sterk Techniekonderwijs is een landelijk dekkend aanbod van techniekonderwijs. Hiervoor is het belangrijk dat ook gebieden waar op dit moment minder techniekleerlingen zijn, gebieden die kiezen voor een andere insteek van techniekonderwijs (bijvoorbeeld door techniekonderwijs in het profiel Diensten & Producten aan te bieden), of gebieden die hun onderwijs op een andere manier organiseren (de BES-eilanden) het aanbod van techniekonderwijs in stand kunnen houden. Deze gebieden vallen echter niet onder de definitie van een techniekregio, aangezien zij geen of slechts één profiel in de harde techniek aanbieden. In de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024 besloeg dit vijf STO-regio’s. Deze groep werd in de vorige regeling techniekarme regio’s genoemd.

Voor deze groep is de eis om een STO-regio te vormen op twee punten anders:

  • Het percentage leerlingen dat staat ingeschreven in technische profielen ten opzichte van het totaal aantal vmbo-leerlingen in de bovenbouw van de beroepsgerichte leerwegen (basis- en kaderberoepsgerichte en gemengde leerwegen) op 1 oktober 2023 is maximaal 10%. Dit is een selectiecriterium.

  • In afwijking van de eisen aan de techniekregio’s zoals beschreven in artikel 2.1 hoeft een techniekarme regio geen vestiging met een techniekprofiel te bevatten, maar wel minimaal twee vmbo-vestigingen met een beroepsgerichte leerweg, tenzij de afstand tot de volgende vmbo-vestiging met beroepsgericht vmbo groter is dan twintig kilometer.

  • Vanwege de unieke omstandigheden in Caribisch Nederland, waaronder de geografische afstand tussen scholen, telt Caribisch Nederland als één techniekluwe regio waarbij de drie aanwezige vmbo-scholen zijn aangesloten.

De samenwerkingseisen zijn voor techniekluwe regio’s hetzelfde als voor techniekregio’s. Alle vmbo-vestigingen met beroepsgericht vmbo, alle vmbo-vestigingen met aantoonbaar technisch onderwijs, alle vso-vestigingen met een technisch uitstroomprofiel, en alle vestigingen met praktijkonderwijs desgewenst aan de samenwerking deelnemen. Desgewenst betekent dat elke school die binnen deze criteria valt de kans geboden moet krijgen om mee te doen, en indien deze school mee wil doen, niet afgewezen mag worden.

Deze samenwerking reikt ook buiten de school. Regio’s moeten verplicht samenwerken met het mbo, waarbij één mbo deel kan zijn van meerdere STO-regio’s. Daarnaast moet iedere basisschool minimaal eenmaal per jaar een activiteit aangeboden krijgen vanuit de regio waar ze desgewenst aan kunnen deelnemen. Dit kan een workshop techniek zijn waarbij een vo-docent langs alle basisscholen gaat, een open dag op de vo-school waar alle basisscholen in de regio welkom zijn, of een andere vorm. Verschillende basisscholen kunnen verschillende activiteiten aangeboden krijgen, zolang elke basisschool in de regio minimaal één activiteit krijgt aangeboden per jaar.

Daarnaast is samenwerking met bedrijven verplicht via cofinanciering zoals aangegeven in artikel 1.4. Ook kan er worden samengewerkt met andere (niet-verplichte) partijen. Denk bijvoorbeeld aan vmbo-tl/havo/vwo scholen, publieke organisaties, lokale overheden of andere partijen die bijdragen aan toekomstbestendig, dekkend en kwalitatief hoogstaand techniekonderwijs binnen het beroepsgericht vmbo.

De regionale samenwerking zal in elke regio anders vormgegeven worden. Er is niet één juiste manier om samen te werken. Wel zijn er elementen van samenwerking die als succesvol kunnen worden gezien op basis van de ervaringen binnen de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024. Dit zijn niet de enige succesvolle elementen, en zullen altijd in context geplaatst moeten worden, maar geven richting voor scholen aan wat een goede samenwerking is. Deze samenwerking is zowel tussen scholen als met andere partners binnen de STO regio. Deze elementen zijn als volgt:

  • Er wordt gedacht vanuit het gezamenlijke belang van de leerling. Dit kan zich uitten in een samenwerkende cultuur tussen scholen waar het belang van de leerling voorop staat en over scholen heen wordt gedacht, of mogelijk zelfs over STO-regio’s heen.

  • Scholen maken gebruik van elkaars kennis en kunde. Dit kan de vorm nemen van lesbezoeken op elkaars school, gebruiken van elkaars lokalen, lesmateriaal samen vormgeven en delen, of andere vormen van kennisdeling.

  • De subsidiegelden worden collectief verdeeld, en niet aan losse scholen toegewezen. Hierbij is het mogelijk dat het geld ongelijkmatig wordt verdeeld om gelijke kansen voor alle leerlingen op alle scholen te creëren.

  • De samenwerking met de onderbouw van het vmbo en po wordt opgezocht, waarbij leerlingen in de onderbouw van het vmbo en in het po kennis maken met de techniek.

  • Er wordt in de brede zin naar techniekonderwijs gekeken, waarbij de gelden van STO breed worden ingezet. STO kan hierbij technisch onderwijs in niet-beroepsgericht vmbo faciliteren, zoals praktijkgerichte programma’s in vmbo-tl of de havo. Het geld blijft echter bestemd voor het vmbo.

  • De samenwerking met het mbo wordt op meerdere niveaus vormgegeven. De mbo-instelling(en) worden betrokken op bestuurlijk niveau, programma niveau, maar ook op uitvoerend niveau. Indien een mbo-instelling met meerdere STO-regio’s samenwerkt, kan het voorkomen dat deze STO-regio’s tezamen een manier van samenwerking met de mbo-instelling vinden die voor alle partijen passend is.

  • De samenwerking met bedrijven wordt duurzaam en actief ingericht. Het kan helpend zijn wanneer de verantwoordelijkheid van contacten leggen en onderhouden in de regio duidelijk bij één of meerder personen wordt neergelegd. Hierbij kan cofinanciering vormen nemen zoals beschreven wordt in de toelichting bij artikel 1.4.

  • De samenwerking wordt ingestoken op een duurzame manier waar wordt gebouwd op continuïteit op de lange termijn, ook na het aflopen van de subsidieregeling. Deze borging gebeurt op bestuurlijk niveau, maar ook op financieel en uitvoerend niveau.

Artikel 3.3

De verdeling van de gelden is gebaseerd op de bedragen die de techniekluwe regio’s maximaal mochten aanvragen zoals vormgegeven in de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2024.

Artikel 3.5

Voorafgaand aan de subsidieaanvraag kan een penvoerder namens een techniekluwe regio van 1 tot en met 30 juni 2024 een vooraanmelding doen. Aangezien veel regio’s al samenwerken in de regeling Sterk techniekonderwijs 2020–2024 wordt verwacht dat er van deze vooraanmelding gebruik zal worden gemaakt. Met een vooraanmelding kan worden uitgezocht of de samenstelling van de STO-regio voldoet aan de eisen zoals benoemd in artikel 3.1. Ook kan het maximaal aan te vragen subsidiebedrag worden bepaald. Dit vergemakkelijkt de uitvoering. Voor de vooraanmelding wordt gebruikt gemaakt van het formulier dat in Q2 van 2024 is te vinden op de website www.dus-i.nl.

Onder de partijen die in de intentieverklaring worden genoemd vallen in ieder geval de deelnemende vo en vso-vestigingen met en de deelnemende mbo-instelling(en). De partijen melden zich aan als vestiging. Deze intentieverklaring wordt in ieder geval ondertekend door de penvoerder. Voor Caribisch Nederland geldt dat de drie aanwezige vmbo-scholen in de intentieverklaring genoemd moeten worden.

Artikel 4.1

De hardheidsclausule is opgenomen om de minister de mogelijkheid te geven om in individuele gevallen van de regeling af te wijken. Om voor toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking te komen, moet de toepassing van de regeling zelf in de eerste plaats tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden. In de tweede plaats moet de toepassing van de hardheidsclausule het doel van de regeling dienen.

Toepassing van de hardheidsclausule betreft een discretionaire bevoegdheid, waar zeer terughoudend gebruik van wordt gemaakt. De verzoeker zal in ieder geval moeten aantonen dat zijn situatie zich onderscheidt van die van anderen. Er moet dus sprake zijn van bijzondere omstandigheden.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs M.L.J. Paul


X Noot
1

Het monitorrapport is te vinden in de bijlage van Kamerstukken II, Vergaderjaar 2022–2023, 3 0079, nummer 116.

X Noot
3

Dit is een interdepartementaal actieplan. Zie ook de Kamerbrief ‘Inzet op arbeidsmarktkrapte in de klimaat- en digitale transitie: Het Actieplan Groene en Digitale Banen,’ Kamerstukken II, 29 544, nummer 1173.

Naar boven