Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 27 maart 2023, nummer WBV 2023/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.3. Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:

  • a. als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;

  • b. als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht;

  • c. als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

    • 1. de vreemdeling is als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;

    • 2. de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;

    • 3. de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;

    • 4. aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan.

    In de onder c genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM of het CJIB hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar maakt

  • d. als er voor de vreemdeling:

    • een beletsel bestaat om terug te keren naar het land van herkomst in verband met ernstige schade (artikel 3 EVRM) of een gegronde vrees voor vervolging; en

    • er ook geen ander land kan worden aangewezen waarnaar de vreemdeling kan terugkeren.

In de situatie gemeld onder d. wordt in het terugkeerbesluit opgenomen dat:

  • de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland moet verlaten binnen een gestelde vertrektermijn;

  • de vreemdeling niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst; en

  • het voornemen tot uitzetting wel blijft bestaan (zie ook paragraaf C2/10.3.2 Vc).

B

De titel van hoofdstuk A4 en paragraaf A4/1 Vreemdelingencirculaire 2000 zijn gewijzigd en komen te luiden:

A4. Het inreisverbod, de ongewenstverklaring en het besluit tot signalering

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen als aanvulling op of een uitwerking van:

  • artikel 66a Vw;

  • artikel 66b Vw;

  • artikel 67 Vw;

  • artikel 24, eerste en tweede lid, Vo (EU) 2018/1861;

  • de artikelen 6.5, 6.5a, 6.5b en 6.6 Vb;

  • de artikelen 8.18, aanhef en onder b, en 8.22 Vb.

C

Paragraaf A4/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.3. Aanvang en duur van het inreisverbod

De IND, de politie, KMar en ZHP bepalen de duur van een inreisverbod. Ingevolge artikel 66a, vierde lid, Vw wordt de duur van het inreisverbod berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein daadwerkelijk heeft verlaten. Met een inreisverbod wordt de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein voor een bepaalde termijn verboden.

Bepalen duur

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt een inreisverbod uit voor zover mogelijk voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a Vb is genoemd.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van één jaar, in de volgende gevallen:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan drie dagen maar niet meer dan 90 dagen is overschreden; of

  • de vreemdeling bijvoorbeeld in het toezicht is aangetroffen en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit is te wijten aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van twee jaar in geval de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan 90 dagen is overschreden.

De IND, de politie, KMar en ZHP maken bij het bepalen van de duur van een inreisverbod geen gebruik van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb. Gezien de formulering van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb wordt als aanvullende eis gesteld dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Als hier sprake van is, is tevens sprake van aanvullende omstandigheden en kan de duur van het inreisverbod onder meer aan de hand van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb worden bepaald.

De IND vaardigt een inreisverbod uit in beginsel voor de duur van tien jaar als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

De IND kan ook buiten de gevallen als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, in beginsel een inreisverbod uitvaardigen voor de duur van tien jaar als er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij kan worden gedacht aan een verdenking van een misdrijf of de omstandigheid dat de persoonlijke gedraging van een vreemdeling leidt tot een ernstige bedreiging van de openbare orde.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verkort de duur van het inreisverbod, of laat een inreisverbod achterwege, als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.

Ingevolge artikel 6.5a, zesde lid, Vb vaardigt de IND een inreisverbod uit voor de duur van twintig jaar als de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of als zwaarwegende belangen nopen tot een duur van meer dan tien jaar.

Met de vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 6.5a Vb, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bedoeld. Als meerdere vrijheidsstraffen zijn opgelegd, worden deze bij elkaar opgeteld.

D

Paragraaf A4/3.7 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.7 Beoordeling van de aanvraag

De IND neemt uitsluitend in de volgende drie situaties aan dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:

  • a. de ongewenstverklaring is in strijd met het recht op familie- of gezinsleven dan wel privéleven, bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • b. de ongewenstverklaring is in strijd met artikel 3 EVRM welke duurzaam is en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;

  • c. artikel 3.105c of artikel 3.105e Vb is van toepassing.

Ad a.

Bij de beoordeling van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring, betrekt de IND in ieder geval alle feiten en omstandigheden die zijn genoemd in de paragrafen B7/3.8 en B9/14 Vc, voor zover deze feiten en omstandigheden sinds de ongewenstverklaring zijn gewijzigd.

In het geval van gewijzigde feiten en omstandigheden, beoordeelt de IND of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het belang van de ongewenst verklaarde vreemdeling bij familie- of gezinsleven dan wel privéleven in Nederland meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat. Bij deze beoordeling zet de IND altijd de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten Nederland af tegen de tijd die sinds het besluit tot ongewenstverklaring is verstreken.

Ad b.

Als een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM, beoordeelt de IND bij het nemen van een besluit op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in deze situatie:

  • of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en zo ja

  • of de gevolgen van het handhaven van de ongewenstverklaring voor de vreemdeling disproportioneel zijn, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat.

Duurzaamheid

De IND neemt aan dat de ongewenstverklaring duurzaam in strijd is met artikel 3 EVRM als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de IND heeft in een besluit vastgesteld dat artikel 3 EVRM een beletsel is bij terugkeer naar land van herkomst;

  • dit beletsel bestaat al minimaal 10 jaar en de vreemdeling bevindt zich al die tijd zonder verblijfsvergunning of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in Nederland;

  • tijdens deze 10 jaar leefde de vreemdeling in vrijheid en maakte geen gebruik van de Nederlandse voorzieningen; en

  • vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen van de vreemdeling om te voldoen aan die vertrekplicht niet mogelijk gebleken.

Een vreemdeling heeft een inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen.

Disproportionaliteit

De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Bij de beoordeling betrekt de IND in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf. Als de vreemdeling disproportionaliteit aannemelijk heeft gemaakt, willigt de IND de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in.

Ad c.

Als een ongewenstverklaarde vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, heft de IND de ongewenstverklaring op. De IND verleent de vreemdeling op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

  • aannemelijk maakt dat hij vluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, Vw; of

  • bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

De IND heft de ongewenstverklaring niet op en verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als omschreven in artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, als:

  • de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;

  • de vreemdeling zich heeft schuldig gemaakt aan verstoringen van de openbare orde; of

  • artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.

E

Paragraaf A4/4 Vreemdelingencirculaire 2000 is toegevoegd en komt te luiden:

4. Het besluit tot signalering

4.1 Algemeen

De IND legt een besluit tot signalering op als:

  • de aanwezigheid van de derdelander op het grondgebied van Nederland een bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid; en

  • er een individuele beoordeling heeft plaatsgevonden waarbij de persoonlijke omstandigheden van de derdelander zijn betrokken en is bezien wat de gevolgen van een weigering van toegang en verblijf voor de derdelander zijn.

Er wordt aangenomen dat er in ieder geval sprake is van een bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid als:

  • een derdelander in een lidstaat is veroordeeld voor een strafbaar feit waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar geldt; of

  • er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de derdelander een ernstig strafbaar feit, onder meer een terroristisch misdrijf, heeft gepleegd of er zijn duidelijke aanwijzingen dat hij overweegt een dergelijk feit te plegen op het grondgebied van een lidstaat; of

  • er concrete aanwijzingen zijn dat een derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of nationale veiligheid; of

  • de derdelander het Unierecht of het nationale recht voor binnenkomst in en verblijf op het grondgebied van de lidstaten heeft omzeild of gepoogd heeft deze te omzeilen.

Voor de toepassing van het begrip 'gevaar voor de nationale veiligheid' wordt verwezen naar paragraaf B1/4.4 Vc.

Een inreisverbod en een besluit tot signalering kunnen naast elkaar bestaan. Als een zwaar inreisverbod op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw is opgelegd, wordt aangenomen dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een besluit tot signalering

Voor de signalering van de vreemdeling vanwege het besluit tot signalering wordt verwezen naar A2/12 Vc.

4.2 Duur besluit tot signalering

Voor de duur van het besluit tot signalering is het beleid uit paragraaf A4/2.3 Vc van overeenkomstige toepassing.

4.2.1 Signalering in E&S

De duur van het besluit tot signalering begint te lopen op het moment dat:

  • de vreemdeling in E&S gesignaleerd staat; en

  • buiten Nederland is.

De vreemdeling toont dit aan bij zijn verzoek tot opheffing van het besluit tot signalering.

4.2.2 Signalering eerst in E&S, daarna in SIS

De duur van het besluit tot signalering begint te lopen op het moment dat de vreemdeling, die in het SIS gesignaleerd staat, het grondgebied van de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein heeft verlaten.

De IND telt de duur dat de vreemdeling buiten Nederland (maar binnen het grondgebied van de lidstaten) heeft verbleven gedurende de signalering in E&S, mee.

De vreemdeling moet hiervoor een verzoek tot opheffing van het besluit tot signalering indienen. Zie hiervoor paragraaf A4/4.3 Vc.

4.3 Opheffing van het besluit tot signalering

De IND gaat over tot opheffing van het besluit tot signalering als dringende individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. De paragrafen A4/3.5 en A4/3.6 Vc zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

  • het vertrek uit Nederland en het onafgebroken verblijf buiten Nederland van toepassing is als sprake is van een signalering in E&S; en

  • het vertrek uit het grondgebied van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland van toepassing is als sprake is van een signalering in SIS.

De vreemdeling kan een verzoek tot opheffing van het besluit tot signalering indienen als hij nog niet de vereiste duur buiten het grondgebied van de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein heeft verbleven. De vreemdeling toont aan wanneer hij buiten Nederland, maar binnen het grondgebied van de lidstaten, heeft verbleven tijdens de periode van signalering in E&S.

De IND gaat niet over tot opheffing van het besluit tot signalering op grond van omstandigheden die reeds bij het opleggen van het besluit tot signalering zijn betrokken of betrokken hadden kunnen worden.

Gevaar nationale veiligheid

De IND willigt een aanvraag tot opheffing van een besluit tot signalering dat aan een vreemdeling is opgelegd, omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, overeenkomstig artikel 6.5a, zesde lid, Vb, uitsluitend in als de vreemdeling sinds het uitvaardigen van het besluit tot signalering, en:

  • het vertrek uit Nederland bij een signalering in E&S ten minste tien aaneengesloten jaren buiten Nederland heeft verbleven, of

  • het vertrek uit het grondgebied van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland tenminste tien aaneengesloten jaren buiten voornoemd grondgebied heeft verbleven als sprake is van een signalering in SIS.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de aanvraag om opheffing van het besluit tot signalering nog steeds een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid vormt, verlengt de IND de duur van het besluit tot signalering.

4.4 Tijdelijke opheffing van het besluit tot signalering

Het beleid dat geldt voor de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke opheffing van het besluit tot signalering. Zie paragraaf A4/3.7 Vc.

4.5 Bekendmaking besluit tot signalering

De IND kan het besluit tot signalering zowel uitreiken als toezenden.

F

Paragraaf A5/6.13 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.13. Tenuitvoerlegging strafrechtelijk vonnis tijdens de vrijheidsontneming

Als tijdens de bewaring bekend wordt dat een strafrechtelijk vonnis of arrest nog niet ten uitvoer is gelegd, wordt voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, een vonnis of arrest zo snel mogelijk ten uitvoer gelegd. In verband hiermee moet de Korpschef, de Commandant der KMar, de Dienst Terugkeer en Vertrek of de directeur van de justitiële inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis contact opnemen met het CJIB over de executie van het vonnis.

G

Paragraaf B1/8.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.2.1. Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 2d Vw, juncto artikel 1.16 VV vraagt de IND voor de beoordeling van de aanvraag tot erkenning als referent de volgende gegevens en bescheiden in beginsel op bij de aangewezen administraties:

  • een (uitgebreid) uittreksel uit het handelsregister;

  • bekendmakingen van rechtbanken van surseance van betaling of faillissement;

  • bewijs van het nastreven van een culturele doelstelling;

  • bewijs van inschrijving van een onderwijsinstelling in het register van onderwijsinstellingen die de gedragscode internationale student in het Nederlandse hoger onderwijs hebben ondertekend;

  • bewijs van inschrijving van een opleiding in het CROHO-register;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen voor het verzorgen van opleidingen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van BuZa;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen die opleidingen faciliteren in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • bewijs dat voortgezet onderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 1.4 Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • bewijs dat beroepsonderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 1.2.1 Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • bewijs van vermelding in het NARCIS;

  • bewijs van vermelding in het Register Normering Arbeid; en

  • beschikbare bewijsmiddelen/informatie uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI), als het gaat om een au-pairbureau gevestigd in een lidstaat van de EU of EER.

De IND neemt een beslissing op basis van gegevens van andere overheden.

H

Paragraaf B3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Studie’.

De IND vermeldt op het verblijfsdocument: ‘Studie, mobiliteit cf. aanvullend document’. Als de vreemdeling gebruik gaat maken van mobiliteit binnen de EU ontvangt hij van de IND een aanvullend document waarop het onderwijsprogramma met mobiliteitsmaatregelen vermeld staat.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder c, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid in loondienst niet toegestaan’.

De werkgever kan pas in het bezit worden gesteld van een TWV voor een vreemdeling nadat deze in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor ‘Studie’. Een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is onvoldoende voor afgifte van de TWV.

De werkzaamheden mogen verricht worden zonder TWV als de vreemdeling:

  • in het bezit is van een verblijfsvergunning voor studie en arbeid als zelfstandige verricht; of

  • als stagiair wordt tewerkgesteld in het kader van zijn studie.

Ook de vreemdeling die in het kader van inkomende mobiliteit voor studenten in Nederland verblijft, mag werkzaamheden verrichten. Ook hier geldt dat een TWV is vereist voor arbeid van bijkomende aard en andere arbeid in loondienst niet is toegestaan. Het aantonen van het verblijfsrecht in kader van mobiliteit binnen de EU alsmede een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is voldoende voor afgifte van de TWV.

Voorschrift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb kan aan de afgifte van de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden worden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

De vreemdeling die uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijft, is niet verzekeringsplichtig in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De vreemdeling kan dan geen basisverzekering afsluiten in Nederland.

Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering volstaat bij studie, voor zover deze voldoende dekking biedt in Nederland. Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering waarin een uitsluitingsclausule is opgenomen voor nog niet bekende kwalen wordt niet geaccepteerd, omdat deze onvoldoende dekking biedt.

Wanneer de vreemdeling naast de studie (vrijwilligers)werk gaat verrichten (niet zijnde stage in het kader van de studie), is de vreemdeling verzekeringsplichtig in het kader van de Zvw en moet hij een basisverzekering in Nederland afsluiten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de opleiding vermeerderd met maximaal één jaar voor een voorbereidende opleiding, en drie extra maanden voor de administratieve afronding van de opleiding, met een maximum van 5 jaar. De IND verstaat onder voorbereidend onderwijs ook een schakeljaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning in het kader van de pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’ voor de duur van maximaal twaalf maanden.

I

Paragraaf B8/1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op tijdelijke humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • eergerelateerd en huiselijk geweld;

  • slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel;

  • vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • amv’s die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • overgangsrecht naar aanleiding van wijziging beleid voor amv’s per 1 juni 2013;

  • verblijf in afwachting van een verzoek ex artikel 17 RWN;

  • medische behandeling;

  • verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen;

  • plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

  • verblijf van vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden;

  • verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel;

  • verblijf als beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid;

  • mensenrechtenverdedigers.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.6, 3.46, 3.48, 3.49, 3.99a, 3.102b, 61c en 6.1d Vb.

J

Paragraaf B8/13.7 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

13.7. Verlenging en intrekking

De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af, of trekt deze in als een van de volgende situaties zich voordoet:

  • 1. De geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling door de kinderrechter is niet verlengd; of

  • 2. Uit advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling inmiddels kan worden overgedragen aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Ad1 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet af of trekt deze niet in, als de ondertoezichtstelling slechts voor minder dan 1 jaar is verlengd.

Ad2 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.

K

Paragraaf B8/15 Vreemdelingencirculaire 2000 is toegevoegd en komt te luiden:

15. Mensenrechtenverdedigers

15.1 Beleidsregels voor de hoofdpersoon

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo. artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder h, VV een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan mensenrechtenverdedigers, indien zij deelnemen aan het programma van ICORN (Vluchtstad) en er een daartoe strekkend verzoek is gedaan door een desbetreffende aan ICORN deelnemende gemeente.

15.2 Beleidsregels voor de gezinsleden van de hoofdpersoon

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo. artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder h, VV aan de (adoptie- of pleeg)kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner die feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon.

De hoofdpersoon moet aantonen dat zijn (adoptie- of pleeg)kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat de feitelijke gezinsband niet verbroken is.

15.3 Middelen van bestaan

Deelnemers aan het programma van ICORN (Vluchtstad) zijn vrijgesteld van het middelenvereiste, omdat de desbetreffende gemeente zorgt draagt voor de middelen voor het levensonderhoud van de deelnemers en hun gezinsleden.

15.4 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake mensenrechtenverdedigers met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar.

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake mensenrechtenverdedigers niet.

Intrekking

Bij beëindiging van deelname aan het programma van ICORN (Vluchtstad) zal de IND de verblijfsvergunning in beginsel intrekken.

L

Paragraaf B13/1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

1. Inleiding

Vanwege de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de EU is een onderdaan van het VK (hierna: VK-onderdaan) na 31 januari 2020 geen burger van de Unie meer. De EU en het VK hebben een terugtrekkingsakkoord 1 bereikt, dat is geratificeerd door het VK en goedgekeurd door de EU. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe Nederland het terugtrekkingsakkoord uitvoert ten behoeve van de beoordeling van de verblijfsaanspraken van een VK-onderdaan en de daarmee verband houdende afgifte van verblijfsdocumenten.

Onderdeel van het terugtrekkingsakkoord is een overgangsperiode. De overgangsperiode ging in op 31 januari 2020 en is geëindigd op 31 december 2020. Tijdens deze overgangsperiode behield een VK-onderdaan en zijn familieleden die vóór 31 januari 2020 in Nederland woonden, het recht om te verblijven, werken en studeren, binnen de kaders van de richtlijn 2004/38/EG.

Het terugtrekkingsakkoord biedt lidstaten op grond van artikel 19, eerste lid de mogelijkheid om een procedure in te stellen voor het aanvragen van een nieuwe verblijfsvergunning en een document als bewijs van deze vergunning. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid. De termijn waarbinnen de VK-onderdaan en zijn familielid een aanvraag voor een nieuwe verblijfstatus kan indienen is vermeld in paragraaf B13/2.3 Vc bij het onderdeel ‘aanvraagprocedure’.

Na indiening van de aanvraag beoordeelt de IND of de VK-onderdaan en zijn familielid op grond van het terugtrekkingsakkoord in aanmerking komt voor:

  • een verblijfsdocument als het verblijfsrecht korter is dan 5 jaar als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc; of

  • duurzaam verblijfsrecht onder de voorwaarden als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc.

Familieleden van VK-onderdanen

De IND verstaat onder een familielid van de VK-onderdaan: een familielid als bedoeld en omschreven in artikel 9 en 10 van het terugtrekkingsakkoord en uitgewerkt in artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit, ongeacht hun nationaliteit.

Inreis na de overgangsperiode

Een VK-onderdaan die na 31 december 2020 naar Nederland komt en hier wil verblijven kan geen aanspraak maken op een verblijfsvergunning op grond van het terugtrekkingsakkoord. Hij is derdelander op wie het algemene reguliere beleid van hoofdstuk B1 Vc van toepassing is.

Een familielid van een VK-onderdaan als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e, onderdeel ii van het terugtrekkingsakkoord en artikel 10, derde en vierde lid van het terugtrekkingsakkoord heeft het recht om zijn verblijf in Nederland na 31 december 2020 aan te vangen. Het verblijfsrecht van een familielid van een VK-onderdaan gaat in dat geval in vanaf het moment dat het familielid een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in paragraaf B13/2.3 Vc. Daarbij moet zowel aan de voorwaarden uit de hiervoor genoemde leden van artikel 10 van het terugtrekkingsakkoord worden voldaan als aan de volgende voorwaarden:

  • de VK-onderdaan en het familielid voldoen aan de verblijfsvoorwaarden als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc;

  • het familielid was al vóór 1 januari 2021 familielid van de VK-onderdaan; en

  • er is geen sprake is van een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf B13/2.2 Vc.

Voor de overige in artikel 10 van het terugtrekkingsakkoord vermelde familieleden geldt dat in het geval zij hun verblijf na 31 december 2020 aanvangen het algemene reguliere beleid van hoofdstuk B1 Vc van toepassing is.

Kinderen geboren of wettelijk geadopteerd na de overgangsperiode (artikel 10, eerste lid, onder e, onderdeel iii)

Het kind van een VK-onderdaan of familielid dat na de overgangsperiode is geboren of wettelijk geadopteerd komt voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc in aanmerking, als één van de ouders in het bezit is van een verblijfsdocument op grond van artikel 18 en 19 van het terugtrekkingsakkoord. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan gaat het verblijfsrecht van het kind in vanaf het moment dat voor het kind een aanvraag op grond van het terugtrekkingsakkoord is ingediend.

M

Paragraaf B13/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.4. Beëindiging van het verblijfsrecht

Afwezigheid uit Nederland langer dan 6 (of 12) maanden

De IND beëindigt, op grond van artikel 15, lid 2, terugtrekkingsakkoord, het verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc als (het familielid van) de VK-onderdaan:

  • op of na 1 oktober 2023 niet in Nederland verblijft en die afwezigheid uit Nederland meer dan zes maanden per jaar bedraagt; of

  • op of na 1 april 2024 niet in Nederland verblijft, als die afwezigheid uit Nederland verband houdt met belangrijke redenen zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding en langer dan twaalf achtereenvolgende maanden bedraagt.

Rechtsmisbruik of verstrekking onjuiste gegevens

De IND beëindigt het verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc met terugwerkende kracht bij rechtsmisbruik of indien er onjuiste gegevens zijn verstrekt terwijl bekendheid met de juiste gegevens zou hebben geleid tot weigering van het verblijfsdocument (zie paragraaf B10/2.3 Vc).

Openbare orde en openbare veiligheid

De IND beëindigt het verblijfsrecht van de VK-onderdaan en zijn familielid als de VK-onderdaan of het familielid een gevaar voor de openbare orde vormt als bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord.

Indien na de verlening van de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc, maar vóór het einde van de overgangsperiode, nieuwe omstandigheden op het gebied van openbare orde zich voordoen op grond waarvan het verblijfsrecht kan worden ingetrokken, zijn de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG van toepassing. Bij openbare orde is de pleegdatum leidend. Indien het misdrijf is gepleegd vóór of op 31 december 2020 geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B10/2.3 Vc. Als het misdrijf ná 31 december 2020 is gepleegd geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B1/6 Vc.

Beroep op de algemene middelen

Als een economisch niet-actieve VK-onderdaan of zijn familielid een beroep doet op de algemene middelen, is ten aanzien van de beoordeling van de verblijfsrechtelijke gevolgen de inhoud van het onderdeel ‘Beroep op de algemene middelen’ van paragraaf B10/2.3 Vc van toepassing.

Daar waar in het onderdeel ‘beroep op de algemene middelen’ van paragraaf B10/2.3 sprake is van de term ‘verblijf’, betrekt de IND bij het beoordelen van de duur van het verblijf van de VK-onderdaan in Nederland zowel het (ononderbroken) verblijf van voor als van na de einddatum van de overgangsperiode.

Verbreking familierechtelijke relatie

Het verblijfsrecht (als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc) van een familielid van een VK-onderdaan eindigt als niet langer sprake is van een familierechtelijke relatie als bedoeld in B13/1 Vc (onderdeel ‘Familieleden van VK-onderdanen’). Tenzij sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, 13 of 14 van Richtlijn 2004/38/EG (in het Vb geïmplementeerd in artikel 8.15, lid 2 tot en met 5) en aan de in die artikelen vermelde voorwaarden wordt voldaan. Daar waar in die artikelen ‘burger van de Unie’ staat vermeld dient dat in dit geval te worden gelezen als ‘VK-onderdaan’.

N

Paragraaf C1/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.2.1. Indiening aanvraag om verlenging

Als de vreemdeling de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te vroeg indient, dan stuurt de IND de vreemdeling een brief dat de aanvraag te vroeg is ingediend. De IND doet de zaak dan niet inhoudelijk af, en de vreemdeling moet een nieuwe aanvraag doen, op zijn vroegst drie maanden voordat de geldigheidsduur zal verlopen.

O

Paragraaf C2/10.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.1.3. De ex tunc toets

De IND laat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan wel de intrekking daarvan achterwege als de IND oordeelt dat er op het moment van verlening van de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel sprake was van:

  • één of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw; én

  • die grond(en) voor verlening op het moment van herbeoordeling niet is komen te vervallen.

Bij de ex tunc toets wordt enkel de informatie die ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel bekend was getoetst aan het op dat moment geldende beleid. Nieuwe informatie wordt niet getoetst binnen de ex tunc toets. Voor de gevallen waarin de IND geen ex tunc toets verricht, wordt verwezen naar de paragrafen C2/10.2 tot en met C2/10.7 Vc.

Als de IND de afwijzing van de verlenging dan wel de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van de ex tunc toets achterwege laat, betekent dat het einde van de herbeoordeling. De IND informeert de vreemdeling dan per brief dat:

  • de verblijfsvergunning asiel niet wordt ingetrokken; of

  • zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel wordt ingewilligd.

P

Paragraaf C2/10.2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.2.1.1. Ex tunc toets

In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. Als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, verricht de IND een ex tunc toets.

Q

De afkortingenlijst is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

R

M109 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2023.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 maart 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

aanmeldcentrum

ACRU

aanvullende Cao Rijk uitzendingen

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

amv

alleenstaande minderjarige vreemdeling

Anw

Algemene nabestaandenwet

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

AVG

Algemene verordening gegevensbescherming

AVIM

Afdeling Vreemdelingpolitie, Identificatie en Mensenhandel

awb

Algemene wet bestuursrecht

B&W

college van burgemeester en wethouders

Benelux

België, Nederland, Luxemburg

BIG-register

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

BMA

Bureau Medische Advisering

BRP

basisregistratie personen

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

BuWav

Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen 2022

BuZa

(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken

bv

besloten vennootschap

BVID

Basisvoorziening Identiteitsvaststelling

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

BW

Burgerlijk Wetboek

BZK

(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CIR

Centraal Insolventieregister

CJIB

Centraal Justitieel Incassobureau

COA

Centraal Orgaan opvang asielzoekers

COVOG

Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag

Crebo

Centraal register beroepsopleidingen

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

cv

commanditaire vennootschap

DBIN

Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland

DGPJS

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

DLOS

Dienst Landelijke Operationele Samenwerking

DNA

deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI

EBV

Elektronisch Berichtenverkeer

EER

Europese Economische Ruimte

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EG

Europese Gemeenschap

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

EZ

(Minister/Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

E&S

Executie en Signalering systeem

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GG&GD

Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht

GVVA

Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

HAV

Haags Adoptieverdrag

hbo

hoger beroepsonderwijs

HKS

Herkenningsdienstsysteem

HKBV

Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

HvJ EG

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

IBDP

Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma

ICORN

International Cities of Refuge Network

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

IPS

Insurance Passport For Students

IVA regeling

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IVBPR

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

IVRK

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

J&V

(Minister/Ministerie) Justitie en Veiligheid

JDS

Justitieel Documentatie Systeem

jo

juncto/junctis

JustID

Justitiële Informatiedienst

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KNIL

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger

LEC EGG

Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MSV

Melding Sociale Verzekeringen

MTV

Mobiel Toezicht Veiligheid

MvT

Memorie van toelichting

Mvv

machtiging tot voorlopig verblijf

NARCIS

National Academic Research and Collaborations Information System

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

ngo

non-gouvermentele organisatie

NIP

Nederlands Instituut van Psychologen

NJi

Nederlands Jeugdinstituut

NOD

Nederlandse Onderzoek Databank

NSIS

Nationaal Schengen Informatie Systeem

Nuffic

Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs

nv

naamloze vennootschap

NvT

Nota van Toelichting

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

posttraumatische stressstoornis

Pw

Participatiewet

RANOV

Regeling ter Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet

Rbtv

Register beëdigde tolken en vertalers

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RuWav

Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

rvc

raad van commissarissen

RvR

Raad voor Rechtsbijstand

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

SBB

stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

SGC

Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

tbc

tuberculose

tbs

terbeschikkingstelling

TEV

Toegang en Verblijf

Trb.

Tractatenblad

TWV

tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development Programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vb

Vreemdelingenbesluit

vbl

vrijheidsbeperkende locatie

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie Informatie Systeem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo

voortgezet onderwijs

vof

vennootschap onder firma

VOG

Verklaring Omtrent het Gedrag

VOG-NP

VOG natuurlijke personen

VOG-RP

VOG rechtspersonen

VRIS

Vreemdelingen in de Strafrechtketen

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

regeling Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

WBV

Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WHP

Working Holiday Program

WHS

Working Holiday Scheme

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wi

Wet inburgering

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIN

Wet inburgering nieuwkomers

WML

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

wo

wetenschappelijk onderwijs

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkloosheidswet

ZHP

Zeehavenpolitie

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

BIJLAGE 2

Model M109: Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

ARTIKELSGEWIJS

A

In paragraaf A3/6.3 Vc is naast het OM het CJIB toegevoegd als instantie die mogelijk bezwaar kan maken tegen de uitzetting van een vreemdeling. Bovendien is gewijzigd dat het OM of CJIB niet akkoord hoeft te gaan met de uitzetting, maar dat de instanties aangeven of zij bezwaar hebben tegen de uitzetting. Als binnen drie werkdagen geen melding van bezwaar is ontvangen van OM of CJIB, dan kan dus tot uitzetting worden overgegaan. Bovendien is een redactionele wijziging doorgevoerd.

B, E

In A4/4 Vc is een nieuwe paragraaf opgenomen waarin is opgenomen onder welke voorwaarden de IND een besluit tot signalering kan opleggen aan een derdelander. Voor deze voorwaarden is aangesloten bij artikel 24, eerste en tweede lid, Verordening (EU) 2018/1861. Voor de toepassing van het begrip 'gevaar voor de nationale veiligheid' zijn dezelfde criteria van toepassing als bij de ongewenstverklaring of het inreisverbod.

Voor de toepassing van het begrip ‘openbare orde’ hoeft echter geen sprake te zijn van een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving, nu artikel 24 van voornoemde verordening een lagere maatstaf bevat om een bedreiging voor de openbare orde aan te nemen.

Voor wat betreft de duur van het besluit tot signalering wordt aangesloten bij het beleid hierover van het inreisverbod. Daarnaast is in het beleid aangegeven wanneer de duur van het besluit tot signalering begint te lopen en hoe dit moet worden aangetoond. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen een besluit tot signalering dat enkel in E&S is gesignaleerd en een besluit dat eerst in E&S is gesignaleerd en daarna in SIS.

Als de vreemdeling enkel in het E&S staat gesignaleerd, vervalt de signalering niet automatisch. De vreemdeling moet daartoe een opheffingsverzoek doen en aantonen dat hij gedurende de duur van het besluit tot signalering buiten Nederland heeft verbleven. Er zijn immers geen binnengrenzen.

Als de vreemdeling eerst in E&S is gesignaleerd en daarna in SIS, vervalt het besluit tot signalering automatisch. In SIS is dit immers geautomatiseerd. De duur van het besluit tot signalering start als de vreemdeling buiten de lidstaten heeft verbleven. De periode dat de vreemdeling buiten Nederland heeft verbleven ten tijde van de signalering in E&S telt mee bij de totale duur. De vreemdeling moet hiertoe echter wel een verzoek tot opheffing indienen en de periode buiten Nederland aantonen.

Voor wat betreft de voorwaarden voor opheffing, is ook zoveel mogelijk aangesloten bij de voorwaarden voor opheffing van het inreisverbod en de ongewenstverklaring.

Een inreisverbod en een besluit tot signalering kunnen naast elkaar bestaan. Dat is bijvoorbeeld het geval als een zwaar inreisverbod op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt opgelegd tegelijk met een besluit tot signalering. De vreemdeling wordt echter maar in één systeem gesignaleerd.

Door het opleggen van besluit tot signalering tegelijk met een zwaar inreisverbod aan een derdelander met regulier verblijfsrecht in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland, kan deze vreemdeling. Door het opleggen van een besluit tot signalering wordt de derdelander vanwege dezelfde zware openbare-orde-aspecten als die van het inreisverbod, in het E&S worden gesignaleerd.

Als de verblijfgevende lidstaat naar aanleiding van de raadplegingsprocedure expliciet aangeeft het verblijfsrecht niet in te trekken of binnen een redelijke termijn het verblijfsrecht niet intrekt, wordt het inreisverbod opgeheven. Als de verblijfgevende lidstaat het verblijfsrecht intrekt, wordt de signalering vanwege het besluit tot signalering in het E&S gewist en wordt de vreemdeling in het SIS gesignaleerd vanwege het inreisverbod of inzake terugkeer als de derdelander nog een geldig terugkeerbesluit heeft. Als het inreisverbod inmiddels is opgeheven, omdat de redelijke termijn is verstreken, wordt de vreemdeling vanwege het besluit tot signalering in SIS gesignaleerd.

De derdelander kan overigens nadat aan hem een zwaar inreisverbod is opgelegd, verblijfsrecht krijgen in een andere lidstaat. Ook nadat een zwaar inreisverbod is opgelegd, kan worden geconstateerd dat de derdelander al verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat. Dit kan er toe leiden dat het zware inreisverbod opgeheven moet worden. Daarom wordt bij elk zwaar inreisverbod een besluit tot signalering opgelegd, zodat derdelander gesignaleerd wordt of blijft.

De titel van hoofdstuk 4 is daarnaast aangepast. Het besluit tot signalering is toegevoegd. Hiermee dekt de titel van het hoofdstuk alle onderwerpen die in het hoofdstuk staan opgenomen. Eveneens is de inleiding aangepast. Artikel 24, eerste en tweede lid, Vo (EU) 2018/1861 is toegevoegd, zodat alle wettelijke grondslagen zijn opgenomen die in het hoofdstuk nader worden uitgewerkt.

C

Op 14 december 2022 heeft de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2022:3581) uitspraak gedaan in een zaak over het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod aan een vreemdeling die regulier verblijfsrecht heeft in een ander land van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland (hierna lidstaat).

De Afdeling oordeelt dat een inreisverbod gegeven op grond van de Terugkeerrichtlijn, met toepassing van artikel 66a Vw, altijd Europese werking heeft. Door de vreemdeling in E&S te signaleren vanwege het inreisverbod, komt er niet automatisch een nationale werking toe aan het inreisverbod uit artikel 66a Vw. De tekst in deze paragraaf is derhalve niet meer van toepassing. Deze ging immers over de vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat, aan wie een inreisverbod op grond van de Terugkeerrichtlijn is opgelegd en die in E&S stond gesignaleerd. In het beleid was opgenomen dat de termijn van de duur van het inreisverbod in dat geval begon te lopen na vertrek uit Nederland.

D

In A4/3.6 Vc is het beleidskader aangepast voor de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets bij het opheffen van een ongewenstverklaring of een inreisverbod vanwege een artikel 3-EVRM -beletsel bij terugkeer. De reden hiervoor is dat aansluiting bij het huidige duurzaamheids- en proportionaliteitstoets van 1F niet passend is in de praktijk. Immers, een vreemdeling die in Nederland veroordeeld is voor een misdrijf en als gevolg daarvan een ongewenstverklaring of een inreisverbod opgelegd heeft gekregen, verkeert in een andere situatie dan een vreemdeling aan wie een 1F maatregel is opgelegd wegens ernstige misdrijven in het buitenland. Zo verblijven vreemdelingen aan wie een ongewenstverklaring of een inreisverbod is opgelegd op grond van openbare orde vaker in strafdetentie in Nederland vanwege die openbare orde. De tijd dat deze vreemdeling in detentie zat, telt niet mee bij de duurzaamheid van het beletsel. De vreemdeling kon toen immers gebruik maken van de voorzieningen in detentie.

Daarnaast is het beleid aangepast in die zin dat de duur van 10 jaar pas gaat lopen als de IND in een besluit heeft vastgesteld dat er sprake is van een 3-EVRM-beletsel bij terugkeer. De reden hiervoor is dat bij vreemdelingen aan wie artikel 1F wordt tegengeworpen, bij de asielaanvraag aan artikel 3 EVRM wordt getoetst in het besluit. Dit zal in de meeste gevallen zo zijn, behoudens die zaken waarbij artikel 1F buiten een asielprocedure is tegengeworpen. Bij het opleggen van een ongewenstverklaring of een inreisverbod wordt er echter niet standaard aan artikel 3 EVRM getoetst, tenzij de maatregel is gekoppeld aan een asielaanvraag. In die gevallen kan niet worden aangesloten bij de datum van de eerste asielaanvraag, dus wordt aangesloten bij het besluit waarin het 3-EVRM-beletsel is vastgesteld.

Ten slotte is de voorwaarde uit het 1F beleid dat er geen vooruitzicht is op verandering binnen niet al te lange termijn losgelaten. De reden hiervoor is dat deze voorwaarde lastig te motiveren is vanwege zijn weinig concrete en onzekere karakter. Daar komt bij dat er al 10 jaar sprake moet zijn van een 3-EVRM-beletsel om terug te keren, voordat je überhaupt toekomt aan de vraag of er vooruitzicht op verandering zou zijn. Daarnaast hoeft de IND dit niet te motiveren (ABRvS 21 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:273).

F

In paragraaf A5/6.13 Vc is het CJIB in plaats van het OM opgenomen als organisatie waarmee contact opgenomen kan worden over de executie van een vonnis. Bovendien is de Dienst Terugkeer en Vertrek toegevoegd als organisatie die contact kan opnemen met het CJIB. Bovendien is in model M109 de onderbouwing van het belang van de nationale veiligheid verduidelijkt.

G

In paragraaf B1/8.2.1 Vc is een foutieve verwijzing naar de oude Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) aangepast naar de Wet voortgezet onderwijs (WVO 2020) die per 1 augustus 2022 in werking is getreden. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.

H

De tekst van paragraaf B3/3 Vc is voor wat betreft het in de paragraaf gestelde voorschrift tot het stellen van zekerheid in lijn gebracht met artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb. Verder zijn een paar redactionele wijzigingen doorgevoerd.

I, K

Paragraaf B8/1 Vc is gewijzigd en paragraaf B8/15 Vc is nieuw toegevoegd in verband met het volgende.

Vanaf 1997 neemt een aantal Nederlandse steden deel aan ICORN (International cities of refuge network), een internationaal netwerk van steden dat tijdelijk verblijf geeft aan mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten) die in hun eigen land worden belemmerd in hun werk of omwille van dat werk worden bedreigd. Tot 1 mei 2019 werden verblijfsvergunningen voor de duur van maximaal één jaar aan deze vreemdelingen en hun gezinsleden afgegeven op grond van de zogenoemde discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (destijds artikel 3.4, derde lid, Vb).

Op 1 mei 2019 werd deze bevoegdheid afgeschaft en was er geen juridische basis meer om verblijfsvergunningen af te geven aan vreemdelingen die gebruik maken van het ICORN-programma. Om dit hiaat op te vullen is in artikel 3.24aa VV de categorie mensenrechtenverdedigers toegevoegd.

In paragraaf B8/15 Vc zijn de voorwaarden voor het afgeven van deze verblijfsvergunning nader uitgewerkt. Van belang is dat bij deze specifieke categorie niet van de vreemdeling wordt verwacht dat hij een schriftelijke referentverklaring voor de desbetreffende gemeente overlegt, zoals omschreven in artikel 2a, eerste lid, Vw.

J

In paragraaf B8/13.7 Vc stond in de eerste alinea abusievelijk het woord “niet” opgenomen. De tekst is daarop aangepast. Er heeft ook een taalkundige aanpassing plaatsgevonden.

L

De wijziging in B13/1 Vc is een redactionele verduidelijking.

M

Nederland heeft vragen gesteld aan de Europese Commissie over de reikwijdte van artikel 15, lid 2 van het terugtrekkingsakkoord. Uit het antwoord van de Europese Commissie volgt dat (familieleden van) VK-onderdanen die in het bezit zijn van een niet duurzaam Brexit verblijfsrecht maximaal 6 maanden per jaar of, bij een belangrijke reden, 12 maanden aaneengesloten uit Nederland afwezig mogen zijn.

Dit betekent dat artikel 16, lid 3, van Richtlijn 2004/38 van overeenkomstige toepassing is bij de vraag wanneer het niet duurzame Brexit verblijfsrecht als onderbroken moet worden beschouwd. Die onderbreking heeft tot gevolg dat de voortzetting van het niet duurzame Brexit verblijfsrecht wordt gestuit. Daardoor eindigt dit verblijfsrecht.

Deze verduidelijking van de Europese Commissie wordt met deze wijziging opgenomen in B13/2.4 Vc. Nederland kiest er voor deze beleidsregel niet meteen te handhaven. Deze verstrekkende beleidsregel is immers nooit eerder gepubliceerd.

Dat wil zeggen dat de maximale afwezigheid van 6 maanden per jaar pas wordt tegengeworpen als (het familielid van) de VK onderdaan op of na 1 oktober 2023 uit Nederland afwezig is. En dat de maximale afwezigheid van 12 aaneengesloten maanden vanwege een belangrijke reden pas wordt tegengeworpen als (het familielid van) de VK-onderdaan op of na 1 april 2024 uit Nederland afwezig is.

Nederland waarborgt op die wijze dat (het familielid van) de VK-onderdaan nog volledig gebruik kan maken van de in artikel 16, lid 3, Richtlijn 2004/38 toegestane maximale afwezigheidstermijnen op uiterlijk de datum van inwerkingtreding van dit WBV (1 april 2023).

Met deze overgangsregeling wordt voorkomen dat (het familielid van) de VK-onderdaan die in het bezit is van een niet duurzaam Brexit verblijfsrecht door deze beëindigingsgrond wordt benadeeld. (Het familielid van) de VK-onderdanen kon immers voorafgaand aan de publicatie van dit WBV geen rekening houden met de maximale toegestane afwezigheid uit Nederland bij een niet duurzaam Brexit verblijfsrecht.

N, O

In paragraaf C1/3.2.1 en C2/10.1.3 Vc zijn gedeelten geschrapt die eerder waren toegevoegd met het oog op mogelijke toekomstige ontwikkelingen en ten bate van interne sturing. Omdat gebleken is dat de geschrapte gedeelten toch geen toegevoegde waarde hebben zijn ze nu geschrapt.

P

De ABRvS heeft in haar uitspraak van 25 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:248) geoordeeld dat de IND wanneer er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens altijd moet beoordelen of het verstrekken van onjuiste gegevens doorslaggevend is geweest voor verlening van de verblijfsvergunning. De IND moet dan beoordelen of de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou zijn ingewilligd als op het moment van de aanvraag de juiste gegevens bekend zouden zijn geweest.

Naar aanleiding van deze uitspraak is C2/10.2.1.1 Vc aangepast. De voorwaarden waaronder de IND de ex tunc toets uitvoert bij een intrekking vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens zijn geschrapt, omdat deze toets nu altijd wordt uitgevoerd bij een intrekking om deze reden.

Q

De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken is hernoemd tot Adviesraad Migratie. De afkorting ACVZ zal vooralsnog toegepast blijven worden. Omdat de afkorting ACVZ in de verschillende delen van de Vc niet wordt gebruikt, is besloten de afkorting ACVZ uit de afkortingenlijst te verwijderen.

Verder is de afkorting van het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) toegevoegd.

R

Aan model M109 is toegevoegd dat ook uit informatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek kan blijken dat zicht op uitzetting bestaat als gebleken is dat door de staat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft medewerking aan gedwongen vertrek wordt verleend. Bovendien is de nationale veiligheid als grond voor de maatregel op grond van artikel 59 Vw geschrapt, omdat dit geen grond daarvoor is.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Agreement on the withdrawal of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland from the European Union and te European Energy Community, as agreed at negotiators’ level on 12 november 2019

Naar boven