Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2023, 9297 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2023, 9297 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële verhoudingswet en artikel 21 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
al dan niet bemande locatie waar geen collectie van werken aanwezig is en waar het publiek fysieke werken kan afhalen;
servicepunt, mini-servicepunt, bibliobus, zelfbedieningslocatie of afhaalpunt;
mobiele bus of vrachtwagen waarin een collectie van werken aanwezig is en die op vaste tijden op een of meer locaties in een gemeente staat voor het aanbieden van bibliotheekdiensten;
vestiging van een lokale bibliotheek waar een collectie van werken aanwezig is, die de functies genoemd in de artikelen 5 en 8 van de wet verricht en die meer dan vijftien uur per week bemand geopend is;
bibliotheekvestiging of beperkte bibliotheekvoorziening;
organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de wet;
locatie waar een collectie van werken aanwezig is en die ten minste één en ten hoogste vier uur per week bemand geopend is;
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet;
locatie waar een collectie van werken aanwezig is en die ten minste vijf en ten hoogste vijftien uur per week bemand geopend is;
exemplaar van een werk als bedoeld in artikel 10 van de Auteurswet;
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen;
locatie waar een collectie van werken aanwezig is, die niet bemand geopend is en waar het publiek zich zelf kan bedienen.
Deze regeling heeft tot doel bij te dragen aan het realiseren van toekomstgerichte bibliotheekvoorzieningen in gemeenten door:
a. het verstrekken van specifieke uitkeringen als tegemoetkoming in de kosten die gemeenten maken voor de oprichting van nieuwe bibliotheekvestigingen en het verbeteren of doorontwikkelen van bestaande beperkte bibliotheekvoorzieningen; en
b. het verstrekken van subsidies aan provinciale ondersteuningsinstellingen ten behoeve van ondersteuning bij de uitvoering van activiteiten ter realisering van het doel van deze regeling.
1. Voor het verstrekken van specifieke uitkeringen op grond van dit hoofdstuk is in totaal € 56.000.000 beschikbaar, waarbij:
a. € 17.600.000 beschikbaar is voor het verstrekken van specifieke uitkeringen in 2023; en
b. € 38.400.000 beschikbaar is voor het verstrekken van specifieke uitkeringen in 2024.
2. Een specifieke uitkering wordt geweigerd voor zover door de verstrekking van de specifieke uitkering het uitkeringsplafond zou worden overschreden.
1. De minister kan op aanvraag specifieke uitkeringen verstrekken aan gemeenten ter tegemoetkoming in de kosten van de volgende activiteiten:
a. het oprichten van een nieuwe bibliotheekvestiging;
b. het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging;
c. de verruiming van de bemande openingstijden van een bibliotheekvestiging met ten minste tien uren per week;
d. de verruiming van de bemande sta-uren van de bibliobus met ten minste tien uren per week in gemeenten waar geen andere bibliotheekvoorzieningen zijn.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van de situatie op 1 januari 2023.
3. Voor een specifieke uitkering komen uitsluitend in aanmerking activiteiten waarvoor de kosten na de verlening van de specifieke uitkering zijn gemaakt door een lokale bibliotheek en voor zover deze kosten niet op andere wijze zijn gefinancierd.
Een specifieke uitkering wordt slechts verleend, als de gemeente aantoont minimaal 20 procent van de kosten uit eigen middelen of op andere wijze te zullen financieren.
1. De hoogte van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 80 procent van de kosten, met een maximum van € 440.000 inclusief btw.
2. De hoogte van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met d, bedraagt 80 procent van de kosten, met een maximum van € 220.000 inclusief btw.
1. Een specifieke uitkering wordt op aanvraag verleend. Een aanvraag wordt ingediend door de gemeente en wordt ondertekend door het bevoegd gezag van de gemeente. Voor elke activiteit dient de gemeente een afzonderlijke aanvraag in.
2. Een gemeente kan voor meerdere activiteiten een aanvraag indienen, met dien verstande dat:
a. gemeenten met 200.000 of meer inwoners voor maximaal vier activiteiten een aanvraag kunnen indienen, waarvan maximaal twee aanvragen betrekking kunnen hebben op het oprichten van een nieuwe bibliotheekvestiging; en
b. gemeenten met minder dan 200.000 inwoners voor maximaal twee activiteiten een aanvraag kunnen indienen.
3. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier dat ter beschikking wordt gesteld op de website https://www.dus-i.nl/subsidies, en bevat in elk geval een activiteitenplan en een begroting. Ten aanzien van het activiteitenplan en de begroting zijn de artikelen 3.4 en 3.5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van overeenkomstige toepassing.
4. Een aanvraag wordt ingediend in de periode:
a. van 15 mei 2023 tot en met 15 juni 2023 voor wat betreft de beschikbare middelen voor 2023; of
b. van 15 november 2023 tot en met 15 december 2023 voor wat betreft de beschikbare middelen voor 2024.
5. Aanvragen die buiten de in het vierde lid genoemde aanvraagperioden zijn ingediend, worden afgewezen.
6. Als een tijdig ingediende aanvraag niet voldoet aan de voorschriften voor het in behandeling nemen, krijgt de gemeente de gelegenheid om de aanvraag binnen twee weken na indiening van de aanvraag aan te vullen of, voor zover nodig, aan te passen. Aanvragen die na deze periode nog steeds niet voldoen aan de voorschriften, waaronder in ieder geval worden begrepen de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, worden niet in behandeling genomen indien het een onvolledige aanvraag betreft of afgewezen indien niet voldaan is aan de voorschriften van het tweede lid.
7. Voor het bepalen van de inwoneraantallen in een gemeente, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van peildatum 1 januari 2023.
1. De minister beslist per aanvraagperiode als bedoeld in artikel 7, vierde lid, gelijktijdig op alle aanvragen waarbij verlening van een specifieke uitkering geschiedt op basis van de rangschikking zoals geregeld in dit artikel.
2. Een eerste rangschikking vindt als volgt plaats:
a. aanvragen voor het oprichten van een nieuwe bibliotheekvestigingvan gemeenten waar nog geen bibliotheekvestiging aanwezig is en aanvragen voor verruiming van bemande sta-uren van de bibliobus van gemeenten waar geen andere bibliotheekvoorziening is, komen bij voorrang in aanmerking;
b. daarna komen in aanmerking aanvragen voor het oprichten van een nieuwe bibliotheekvestiging, het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging en verruiming van bemande openingstijden van een bestaande bibliotheekvestiging, waarbij voorrang wordt gegeven aan aanvragen van gemeenten met ten minste een van de volgende kenmerken:
1°. de gemiddelde afstand tot ’vestigingen en servicepunten’ als bedoeld in de laatste kolom van Tabel 2 van de tabellen ‘Nabijheid van bibliotheekvoorzieningen in 2019, 2020 en 2021 vergeleken met 2014’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek in de desbetreffende gemeente in 2020 ten minste 3,2 kilometer bedroeg;
2°. 15 procent of meer van alle kinderen in de desbetreffende gemeente heeft het hoogste risico op onderwijsachterstand, waarbij de onderwijsachterstand wordt bepaald aan de hand van het CBS-dashboard ‘Verwachte onderwijsachterstanden' over het jaar 2021;
3°. een lager dan gemiddelde score, dat wil zeggen nul of lager, op de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de ‘SES-WOA-score per gemeente, 2019’ van het CBS; of
4°. een meer dan gemiddeld aandeel van laaggeletterdheid, dat wil zeggen 12 procent of hoger, in de desbetreffende gemeente, waarbij het aandeel laaggeletterdheid wordt bepaald aan de hand van het ‘dashboard laaggeletterdheid’ van Geletterdheid In Zicht.
3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden aan het element, genoemd onder 1°, twintig punten en aan elk van de elementen, genoemd onder 2° tot en met 4°, tien punten toegekend, waarna een nadere rangschikking plaatsvindt op basis van de optelsom van de punten voor elk element dat op de aanvragende gemeente van toepassing is, waarbij aanvragen van gemeenten met het hoogste totaal aantal punten bij voorrang in aanmerking komen.
4. Als bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, en het derde lid, met honorering van alle aanvragen van gemeenten met een gelijke score het uitkeringsplafond zou worden overschreden, worden de aanvragen van gemeenten met een gelijke score nader gerangschikt op basis van het financieringsniveau, uitgedrukt in de gemeentelijke subsidiebijdrage per inwoner voor exploitatie exclusief huisvesting van bibliotheekvoorzieningen in het peiljaar 2021, waarbij aanvragen van gemeenten met het laagste financieringsniveau bij voorrang in aanmerking komen.
5. Aanvragen die door rangschikking op grond van een van de vorige leden niet gehonoreerd kunnen worden vanwege overschrijding van een uitkeringsplafond, worden afgewezen.
Op de aanvragen wordt binnen dertien weken na afloop van de aanvraagperioden, bedoeld in artikel 7, vierde lid, beslist.
Bij verlening van een specifieke uitkering wordt het verleende bedrag in één keer bij wijze van voorschot van 100 procent binnen vier weken na bekendmaking van het besluit tot verlening uitbetaald.
Aan de verlening van een specifieke uitkering zijn de volgende verplichtingen verbonden:
a. de gemeente is verplicht de activiteiten uit te voeren overeenkomstig de beschrijving in de aanvraag;
b. de gemeente is verplicht de activiteiten uiterlijk op 31 december 2025 af te ronden;
c. de gemeente werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek en overleg dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de werking van deze regeling en de ontwikkeling van het door de minister te voeren bibliothekenbeleid; en
d. de gemeente informeert de minister onverwijld, schriftelijk en onder overlegging van de relevante stukken indien:
1°. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht;
2°. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de specifieke uitkering zal worden voldaan; of
3°. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de specifieke uitkering.
De gemeente legt verantwoording af over de besteding van een specifieke uitkering op de wijze bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
1. De minister stelt een specifieke uitkering vast binnen 22 weken na ontvangst van de verantwoording, bedoeld in artikel 12, over het jaar waarin de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend zijn afgerond.
2. Als de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verleend geheel zijn uitgevoerd, wordt de specifieke uitkering vastgesteld op het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.
3. De specifieke uitkering wordt op een lager bedrag worden vastgesteld als:
a. de werkelijke kosten lager zijn dan het verleende bedrag;
b. de specifieke uitkering anderszins niet of niet volledig overeenkomstig het doel van deze regeling is besteed; of
c. niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11, of de verantwoording, bedoeld in artikel 12.
4. De minister kan onverschuldigd betaalde specifieke uitkeringen en voorschotten terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de specifieke uitkering is vastgesteld, nog geen vijf jaren zijn verstreken.
De minister verleent ambtshalve eenmalige subsidies aan provinciale ondersteuningsinstellingen als tegemoetkoming in de kosten van werkzaamheden die zij verrichten ter ondersteuning bij de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 4, eerste lid.
1. Voor subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk is voor 2023 € 601.000 beschikbaar.
2. De minister verleent de volgende subsidiebedragen aan provinciale ondersteuningsinstellingen:
Provinciale ondersteuningsinstellingen (POI's) |
Provincie(s) |
Subsidiebedrag |
---|---|---|
Stichting Biblionet Drenthe |
Drenthe |
€ 31.000 |
Stichting Bibliotheeknetwerk Flevoland |
Flevoland |
€ 24.000 |
Stichting Fers |
Fryslân |
€ 38.000 |
Stichting Rijnbrink |
Gelderland en Overijssel |
€ 122.000 |
Stichting Biblionet Groningen |
Groningen |
€ 29.000 |
Stichting Cubiss Brabant |
Noord-Brabant en Limburg |
€ 135.000 |
Stichting Probiblio |
Noord-Holland en Zuid-Holland |
€ 143.000 |
Stichting Bibliotheek ServiceCentrum |
Utrecht |
€ 47.000 |
Stichting ZB – Bibliotheek van Zeeland |
Zeeland |
€ 32.000 |
Totaal |
€ 601.000 |
Bij verlening van een subsidie wordt het verleende bedrag in één keer bij wijze van voorschot van 100 procent binnen vier weken na bekendmaking van het besluit tot verlening uitbetaald.
1. Artikel 11, onderdelen c en d, is van overeenkomstige toepassing.
2. De subsidieontvanger is verplicht de activiteiten uiterlijk op 31 december 2024 af te ronden.
1. De provinciale ondersteuningsinstelling die een subsidie ontvangt toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. De minister stelt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve vast binnen 22 weken na 31 december 2024.
3. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde subsidies is artikel 7.4, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van overeenkomstige toepassing.
Voor zover een specifieke uitkering of een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt zij verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Ten aanzien van de specifieke uitkeringen is artikel 4:34, tweede tot en met vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
De minister kan, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, artikelen of onderdelen daarvan buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Inleiding
In het coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ heeft het kabinet de ambitie opgenomen om te streven naar een toekomstgerichte bibliotheek(voorziening) in elke gemeente. In de kamerbrief ‘Een abonnement op de hele wereld, versterken van het stelsel van openbare bibliotheken’ van 4 november 2022 heeft het kabinet beschreven op welke manier aan dit streven invulling zal worden gegeven.1 Voor de korte termijn is het noodzakelijk het netwerk van fysieke bibliotheken te repareren en te versterken. Kwantitatief en kwalitatief. Vervolgens is het nodig dat de bereikbaarheid van de fysieke bibliotheek voor de langere termijn verzekerd blijft. Dat kan bereikt worden door een wettelijke zorgplicht voor gemeenten. Hiervoor zal in 2023 een voorstel tot wijziging van de Wet stelsel openbare bibliotheken (hierna: Wsob) voorbereid worden. Deze regeling geeft uitwerking aan de wijze waarop voor de korte termijn het fysieke bibliothekennetwerk gerepareerd en versterkt wordt in aanloop naar die zorgplicht. Dat gebeurt door middel van het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten. Daarmee kunnen zij de komende twee jaar (2023 en 2024) gericht het voorzieningenniveau versterken. Deze regeling bevat de regels voor het verstrekken van de specifieke uitkeringen.
Tevens bevat deze regeling bepalingen over het verstrekken van subsidies aan provinciale ondersteuningsinstellingen als bedoeld in de Wsob. De instellingen zijn onderdeel van het stelsel van bibliotheken en hebben tot wettelijke taak een pakket aan ondersteunende activiteiten te bieden voor de lokale bibliotheken in de desbetreffende provincie of provincies. Zij kunnen ondersteuning bieden bij de planvorming en het uitvoeren van de activiteiten die met de specifieke uitkeringen worden bekostigd. De subsidieverstrekking aan de provinciale ondersteuningsinstellingen is gebaseerd op artikel 21 van de Wsob. Dat artikel bepaalt dat de minister ten behoeve van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen in bijzondere gevallen subsidie kan verstrekken. De specifieke uitkeringen aan gemeenten voorzien in een bijzondere situatie, namelijk als tegemoetkoming in de kosten ter verbetering van het bibliotheekwerk als voorbereiding op de voorgenomen zorgplicht. De daarmee samenhangende ondersteuning door de provinciale ondersteuningsinstellingen is de reden waarom hier sprake is van een bijzondere situatie zoals bedoeld in artikel 21 van de Wsob.
Deze regeling is niet van toepassing op de BES-eilanden. Voor hen geldt een afzonderlijk traject.
Waarom reparatie en versterking van het bibliothekennetwerk nodig is
De openbare bibliotheek is de publieke toegang tot informatie, educatie en cultuur. De openbare bibliotheek draagt bij aan persoonlijke ontwikkeling, aan vergroting van maatschappelijke kansen en aan sociale cohesie. Daarmee is de bibliotheek een essentiële maatschappelijke voorziening. Uit de evaluatie van de Wsob uit 2020 is gebleken dat de openbare bibliotheken vanaf circa 2010 hun maatschappelijke functies succesvol hebben verbreed en hun impact hebben vergroot. Ook is duidelijk geworden dat in dezelfde periode het fysieke bibliotheeknetwerk is verschraald. In de periode 2012–2021 is het aantal bibliotheekvestigingen met circa honderd afgenomen. Er zijn gemeenten en wijken zonder openbare bibliotheek en er zijn te veel gemeenten waar wel een bibliotheek aanwezig is, maar waarbij deze onvoldoende is toegerust (qua gebouw, personeel, collectie, openingstijden en activiteiten) om de maatschappelijke functies te kunnen vervullen. Het uitgangspunt van de Wsob is dat alle inwoners van Nederland binnen een redelijke afstand toegang hebben tot een volwaardige openbare bibliotheek. Dit uitgangspunt wordt momenteel niet overal waargemaakt.
Specifieke uitkering als voorbereiding op een zorgplicht
In de huidige Wsob zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten en provincies voor de openbare bibliotheken geformuleerd als bevorderingstaak. Dat wil zeggen: gemeenten zijn verantwoordelijk voor de lokale bibliotheekvoorzieningen en provincies voor de ondersteuning daarvan. Gemeenten en provincies kunnen zelf bepalen of en zo ja, op welke wijze zij aan deze verantwoordelijkheid invulling geven. Deze bevorderingstaak zal worden omgezet in een wettelijke zorgplicht. Gemeenten krijgen de wettelijke taak er voor te zorgen dat de inwoners binnen een redelijke afstand toegang hebben tot een volwaardige bibliotheek. Het is dan niet meer mogelijk dat in een gemeente een bibliotheekvoorziening ontbreekt of niet voldoet aan de wettelijke voorschriften. De provincies zorgen er voor dat lokale bibliotheken hierbij worden ondersteund. Met de specifieke uitkering kunnen gemeenten zich voorbereiden op de komende zorgplicht. Dat betreft met name gemeenten waar het bibliotheekaanbod is teruggelopen of ontbreekt. De uiteindelijke vormgeving van de zorgplicht zal worden vastgesteld in het proces van de wijziging van de Wsob.
Uitgangspunten voor verdeling van de beschikbare middelen
In genoemde kamerbrief heeft het kabinet ten aanzien van de inzet van de beschikbare middelen opgenomen dat het beschikbare budget daar ingezet wordt, waar dit het hardst nodig is en het meeste maatschappelijke effect kan hebben. De nadruk van de maatregelen voor de korte termijn ligt daarom op gemeenten zonder fysieke bibliotheek, op de terugkomst en verbetering van de bibliotheek in wijken met een grote maatschappelijke opgave en op niet-stedelijke regio’s waar de afstand tot de bibliotheek te groot is geworden. Verder heeft het kabinet in de kamerbrief aangegeven dat bij de criteria en indicatoren voor de verdeling van de middelen zo veel mogelijk wordt aangesloten bij verwante beleidsterreinen. De indicatoren, criteria en prioritering voor verdeling van de beschikbare middelen zijn zo gekozen, dat ze invulling geven aan deze uitgangspunten. In de artikelsgewijze toelichting wordt dat nader toegelicht.
Beschikbare middelen
Voor specifieke uitkeringen aan gemeenten is op grond van deze regeling voor het jaar 2023 een budget van € 17.600.000 en voor 2024 van € 38.400.000 beschikbaar. Deze budgetten zijn toereikend om alle gemeenten op het niveau van de Wsob te brengen en te laten voldoen aan de beoogde zorgplicht. Met name voor de gemeenten zonder bibliotheekvestiging is het van belang gebruik te maken van deze regeling. Immers, na afloop van de regeling komen kosten om aan de zorgplicht te kunnen voldoen voor rekening van de gemeente.
De periode na de specifieke uitkering
Het budget voor deze regeling is structureel en blijft ook na afloop van de specifieke uitkering beschikbaar voor het lokale bibliotheeknetwerk. In 2025 wordt het bedrag verhoogd naar circa € 53 miljoen structureel. In overleg met partijen die betrokken zijn bij het bibliotheekstelsel en de beheerders van het gemeentefonds, zal een keuze worden gemaakt voor de financiële inrichting bij de invoering van de wettelijke zorgplicht. Een aandachtspunt daarbij is dat gemeenten de voorzieningen die zij op grond van deze regeling opzetten, na afloop van de regeling structureel kunnen voortzetten.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Bij het vormgeven van de regeling is uitgebreid aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De criteria voor het verstrekken van de specifieke uitkeringen zijn ontwikkeld in samenwerking met onderzoeksbureau Kwink. De criteria zijn gebaseerd op openbare en algemeen aanvaarde statistische informatie, waaronder de achterstandsscores van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Daarnaast is ook de uitvoeringsinstantie DUS-I nauw betrokken geweest bij de voorbereiding. Suggesties van de uitvoerder zijn beoordeeld en verwerkt in de regeling. De conceptregeling is voorgelegd aan DUS-I voor de formele uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. Na toetsing blijken geen obstakels voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid te bestaan.
Internetconsultatie
Er is afgezien van een internetconsultatie. Alle direct betrokken partijen, te weten de VOB, de KB, de VNG, het IPO en het samenwerkingsverband van provinciale ondersteuningsinstellingen SPN, zijn bij de totstandkoming van de regeling betrokken. Consultatie zou naar verwachting dan ook niet in betekenende mate leiden tot aanpassing van de conceptregeling.
Regeldruk
De specifieke uitkeringen zijn uitkeringen aan medeoverheden. Er zijn geen administratieve lasten voor burgers, instellingen en bedrijven mee gemoeid. Nieuwe administratieve lasten als gevolg van deze regeling zullen zich dan ook voordoen bij gemeenten. Deze kunnen echter beperkt gehouden worden. Voor het doen een aanvraag wordt een aanvraagmodule op de website van DUS-I beschikbaar gesteld. Voor de verantwoording achteraf van de specifieke uitkeringen wordt aangesloten bij de gebruikelijke wijze van verantwoorden via de sisa-systematiek. Dit levert niet of nauwelijks extra administratieve lasten op voor gemeenten en rijksoverheid.
Provinciale ondersteuningsinstellingen hebben een wettelijke taak op grond van de Wsob. Subsidiëring op grond van deze regeling levert geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven op. Voor de subsidies aan de provinciale ondersteuningsinstellingen is gekozen voor ambtshalve verstrekking. Dat levert de minste administratieve lasten op.
Dit artikel bevat de voor de toepassing van de regeling noodzakelijke definities. De definitie van (lokale) bibliotheek volgt de Wsob. De overige definities zijn afgeleid van de indeling van bibliotheekvoorzieningen zoals die gehanteerd worden in het kader van de toepassing van de Regeling gegevenslevering openbare bibliotheekvoorzieningen. Het overkoepelende begrip is ‘bibliotheekvoorziening’. Binnen dit begrip wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen ‘bibliotheekvestiging’ en ‘beperkte bibliotheekvoorziening’. Alle bibliotheekvoorzieningen die geen vestiging zijn, zijn een beperkte bibliotheekvoorziening. Dit betreft de servicepunten, de mini-servicepunten, de bibliobus, de zelfbedieningslocaties en de afhaalpunten.
Dit artikel beschrijft de doelstelling die met de regeling wordt beoogd. De regeling is bedoeld om op korte termijn gericht gaten in het fysieke bibliotheeknetwerk te dichten en de kwaliteit van het netwerk te verbeteren.
De middelen voor de specifieke uitkeringen op grond van deze regeling komen in twee tranches (rondes) beschikbaar. Voor het jaar 2023 is € 17.600.000 beschikbaar en voor het jaar 2024 € 38.400.000.
Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten de specifieke uitkeringen bestemd zijn en welke kosten met betrekking tot die activiteiten gefinancierd kunnen worden. Het is aan de gemeenten om te bepalen aan welke kosten de specifieke uitkering wordt besteed. Dat kunnen allerhande kosten zijn die gemaakt worden om de activiteit waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt te realiseren, zoals aanschaf van een collectie, huisvestingskosten, personeelskosten en de kosten van de aanschaf van ict-voorzieningen. Verder geldt dat kosten die al vanuit andere bron gefinancierd worden, niet ten grondslag gelegd kunnen worden aan een aanvraag voor een specifieke uitkering.
Om te voorkomen dat bestaande voorzieningen eerst worden afgebouwd om vervolgens weer met de specifieke uitkering te worden opgebouwd, is bepaald dat gekeken wordt naar de situatie met betrekking tot de aanwezige bibliotheekvoorzieningen in de aanvragende gemeente op 1 januari 2023.
Tot slot regelt dit artikel dat een specifieke uitkering alleen verstrekt wordt ten behoeve van activiteiten die worden uitgevoerd en waarvoor kosten gemaakt worden door een lokale bibliotheek in de zin van de wet.
Zoals in de bibliotheekbrief van 4 november 2022 is aangegeven, wordt van gemeenten een eigen bijdrage in de financiering (cofinanciering) verwacht van minimaal 20% van de kosten die gemoeid zijn met de activiteit waarvoor een specifieke uitkering wordt verstrekt.2 Deze voorwaarde is in dit artikel opgenomen. Het is aan de gemeente om te bepalen op welke manier die minimale bijdragen van 20% wordt gefinancierd. Dat kan uit gemeentelijke begrotingsmiddelen, maar bijvoorbeeld ook via externe financiering. Het is van belang dat gemeenten al in hun aanvragen aantonen dat er minimaal 20% financiering is. Dat voorkomt dat eventueel later moet worden vastgesteld dat niet aan deze voorwaarde is voldaan of dat activiteiten onafgemaakt blijven en gelden teruggevorderd moeten worden.
Dit artikel regelt de maximale hoogte van een specifieke uitkering. Die is afhankelijk van de activiteit waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd. De bedragen zijn bepaald in overleg met betrokken partijen in het bibliotheekveld. Het gaat om maximumbedragen. Als de aangevraagde kosten lager zijn of als de uiteindelijke werkelijke kosten van de activiteit lager uitvallen, zal de te verlenen specifieke uitkering ook lager zijn respectievelijk uiteindelijk op een lager bedrag worden vastgesteld. Het overschot zal vervolgens worden teruggevorderd.
Dit artikel regelt de wijze waarop en de termijnen waarbinnen een aanvraag moet worden ingediend. Een gemeente kan voor meerdere activiteiten een aanvraag indienen. Elke aanvraag heeft betrekking op één activiteit.
Per gemeente geldt een maximum voor het aantal aanvragen dat kan worden ingediend. Dit maximum is gerelateerd aan het aantal inwoners. De regeling hanteert een grens van 200.000 inwoners. Gemeenten met minder dan 200.000 inwoners kunnen maximaal twee aanvragen indienen. Gemeenten met 200.000 inwoners of meer kunnen maximaal vier aanvragen indienen (waarvan maximaal twee aanvragen betrekking kunnen hebben op het oprichten van een nieuwe vestiging). Op die manier wordt rekening gehouden met het aantal te bedienen inwoners. In kleinere gemeenten kan het de voorkeur hebben als buurgemeenten samen een volwaardige bibliotheekvoorziening realiseren boven ieder afzonderlijk een beperkte eigen fysieke locatie. Het is dan ook mogelijk dat meerdere gemeenten elk een aanvraag indienen voor (een deel van) de kosten van één bibliotheekvoorziening.
Om de aanvraagprocedure zo eenvoudig mogelijk te houden, wordt gewerkt met een aanvraagformulier dat via de website van de uitvoeringsorganisatie DUS-I beschikbaar wordt gesteld. Voor gemeenten die dat wensen, is ondersteuning vanuit de provinciale ondersteuningsinstellingen beschikbaar. Mocht een tijdig ingediende aanvraag nog niet voldoen aan de eisen, dan krijgt de gemeente de mogelijkheid de aanvraag alsnog aan te vullen binnen een termijn van twee weken. Als in dat geval de vereiste aanvulling binnen de daarvoor gestelde termijn wordt ingediend, wordt de aanvraag in behandeling genomen. Aanvragen die na de gestelde termijn nog steeds onvolledig zijn, worden niet in behandeling genomen. Niet tijdig ingediende aanvragen worden afgewezen, evenals aanvragen waarbij meer dan het toegestane aantal aanvragen is gedaan. Op deze manier krijgen gemeenten wel twee weken de tijd om het ‘gebrek’ te herstellen, maar worden aanvragen die daarna nog niet voldoen aan de voorschriften, waaronder het voorschrift omtrent het maximaal aantal toegestane aanvragen, afgewezen. DUS-I kan dan gemeenten vragen om één aanvraag te handhaven aan de hand van hetgeen bepaald in artikel 7, tweede en zesde lid, van de regeling.
In dit artikel is de wijze van verdeling van de beschikbare middelen geregeld. Alle ingekomen aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld. De honorering en verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis van een systematiek, waarbij gemeenten aan de hand van indicatoren, criteria en prioritering worden gerangschikt. Uitgangspunt daarbij is dat het beschikbare budget daar wordt ingezet, waar dit het hardst nodig is en het meeste maatschappelijke effect kan hebben. De nadruk ligt daarom op gemeenten zonder bibliotheekvestiging of met slechts een bibliobus, op de terugkomst en verbetering van de bibliotheek op plaatsen waar de afstand tot de bibliotheek te groot is geworden en op gemeenten met een grote maatschappelijke opgave. Op basis van dit uitgangspunt zijn de indicatoren, criteria en prioritering geformuleerd voor de rangschikking van aanvragen. Hierbij worden in volgorde van prioriteit de volgende drie categorieën van gemeenten onderscheiden:
1. gemeenten zonder bibliotheekvestiging en gemeenten met enkel een bibliobus;
2. gemeenten met bibliotheekvestiging, maar waar de afstand tot de bibliotheek te groot is en/of gemeenten met grote maatschappelijke opgaven;
3. gemeenten die niet onder een van de andere categorieën vallen, maar waar het bibliotheekwerk wel verbetering behoeft.
Voor de verdeling van de beschikbare middelen werkt dit als volgt uit:
Categorie 1
Allereerst komen aanvragen in aanmerking voor het oprichten van een nieuwe bibliotheekvestiging van gemeenten waar geen bibliotheekvestiging is en aanvragen voor extra sta-uren van een bibliobus van gemeenten waar slechts een bibliobus aanwezig is. Dit laatste is nodig omdat in enkele specifieke situaties de bevolkingsdichtheid zo laag is, dat het niet goed mogelijk is een fysieke vestiging te exploiteren of andere bibliotheekvoorziening te creëren. Dat betreft in de praktijk de gemeenten Veere en Noord-Beveland. Zonder nadere regeling zouden zij niet kunnen meedelen in de beschikbare middelen. De regeling stelt hen in staat een bijdrage aan te vragen voor uitbreiding van de dienstverlening van de bibliobus.
Categorie 2
Daarna komen in aanmerking aanvragen voor het oprichten van een nieuwe bibliotheekvestiging, het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging of verruiming van bemande openingstijden van een bibliotheekvestiging. Daarbij wordt voorrang gegeven aan aanvragen van gemeenten waar de gemiddelde afstand tot een bibliotheekvestiging of servicepunt gelijk is aan of groter is dan 3,2 kilometer en/of met gedefinieerde maatschappelijke opgaven.3 Deze maatschappelijke opgaven zijn:
– 15 procent of meer van de kinderen in de desbetreffende gemeente heeft het hoogste risico op onderwijsachterstand (dit wordt bepaald aan de hand van de CBS-statistiek ‘Verwachte onderwijsachterstanden’)4;
– een lager dan gemiddelde score, dat wil zeggen 0 of lager op de Sociaaleconomische status- Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau (dit wordt bepaald aan de hand van de CBS-statistiek ‘Statusscore per wijk en buurt o.b.v. welvaart, opleidingsniveau en arbeid’);5
– een meer dan gemiddeld aandeel van laaggeletterdheid, dat wil zeggen 12% of hoger, in de desbetreffende gemeente (dit wordt bepaald aan de hand van het dashboard laaggeletterdheid van Geletterdheid In Zicht).6
Binnen deze groep gemeenten wordt vervolgens gerangschikt op basis van toe te kennen punten. Hierbij worden 20 punten toegekend voor het element gemiddelde afstand en 10 punten voor elk van de maatschappelijke opgaven die bij een gemeente aan de orde kunnen zijn. Het maximaal aantal te behalen punten is dus 50. Als eerst komen de aanvragen van gemeenten met 50 punten in aanmerking, vervolgens die van gemeenten met 40 punten en zo verder.
Mocht het zo zijn dat met honorering van alle aanvragen van gemeenten met hetzelfde aantal punten het beschikbare budget wordt overschreden, dan wordt binnen die groep een nadere rangschikking toegepast op basis van het niveau waarop een gemeente bibliotheekvoorzieningen financiert, uitgedrukt in een bedrag per inwoner. Aanvragen van gemeenten met het laagste niveau komen dan het eerst in aanmerking.
Nadere toelichting bij de indicatoren
De indicatoren voor gemiddelde afstand en maatschappelijke opgave zijn gebaseerd op openbare statistische gegevens van het CBS en voor wat betreft laaggeletterdheid op onderzoek van CINOP-ecbo, ROA en Etil.7 Het CBS publiceert de achterstandsscores van gemeenten via zijn website in het kader van transparantie over de inzet van publiek geld.8 Gegevens over afstand binnen gemeenten tot een bibliotheekvoorziening publiceert het CBS jaarlijks op zijn website.9 Het gemiddelde in 2021 is 2,2 km. Het criterium is dat een gemeente een kilometer of meer (dus 3,2 km of meer) gemiddelde afstand tot een bibliotheekvestiging moet hebben om voor een specifieke uitkering in aanmerking te komen. Gegevens over financieringsniveau zijn beschikbaar in het kader van de Wsob-gegevenslevering ex artikel 11 van de Wsob.
Het kabinet wil bij de uitwerking van deze regeling aansluiten bij bestaande indicatoren voor maatschappelijke opgaven op verwante beleidsterreinen. De SES-WOA indicator neemt meerdere verwante beleidsterreinen mee, zoals armoede en schulden en is vanwege de brede scope van de indicator gekozen. Laaggeletterdheid en verwachte onderwijsachterstanden zijn als meer gerichte indicatoren gekozen, omdat zij passen bij de hiervoor genoemde verwante beleidsterreinen (o.a. onderwijsachterstandenbeleid en laaggeletterdheid). Tevens zijn dit relevante indicatoren, omdat bibliotheken een bijdrage leveren aan het tegengaan van laaggeletterdheid en onderwijsachterstanden. Hiervoor worden de meest actuele data gebruikt die per 1 januari 2023 beschikbaar zijn.
Nadat een beschikking tot verlening van een specifieke uitkering is gegeven, wordt het bedrag van de specifieke uitkering bij wijze van voorschot in zijn geheel betaald. Dit stelt gemeenten in staat om de activiteiten ook meteen zonder beperkingen of vertraging uit te voeren.
Dit artikel bevat enkele gebruikelijke verplichtingen die aan de specifieke uitkering verbonden zijn. Deze strekken er onder meer toe om de minister in staat te stellen informatie te vergaren omtrent de werking van deze regeling en deze informatie te gebruiken voor zijn beleidsvorming. Verder zien de verplichtingen op het onverwijld doen van mededelingen over omstandigheden die van belang zijn voor de verstrekking van de specifieke uitkering. Daarnaast is opgenomen dat de gemeente verplicht is de activiteiten uiterlijk op 31 december 2025 af te ronden.
Op grond van dit artikel vindt de verantwoording over de verstrekte specifieke uitkering plaats conform artikel 17a van de Financiële verhoudingswet. Dat betekent dat verantwoord wordt via de sisa-systematiek.
De activiteiten waarvoor een specifieke uitkering wordt verstrekt moeten uiterlijk 31 december 2025 afgerond zijn. De uiteindelijke vaststelling van de specifieke uitkering zal plaatsvinden 22 weken na ontvangst van de verantwoording over het jaar waarin de activiteit waarvoor de specifieke uitkering is verleend, is afgerond. Het kan zijn dat uitvoering van een activiteit niet in één jaar is afgerond en dus zowel in 2023 als 2024 plaatsvindt. In dat geval mag een deel van de uitkering van 2023 worden doorgeschoven naar 2024 en vindt de vaststelling plaats 22 weken na ontvangst van de verantwoording over 2024, waarbij ook de verantwoording over 2023 wordt betrokken. De gemeente neemt het bedrag dat is doorgeschoven op in de sisa-verantwoording over 2023. Als de specifieke uitkering geheel is besteed conform de regeling, wordt de specifieke uitkering uiteindelijk vastgesteld op het verleende bedrag. Als echter geld over is, omdat de werkelijke kosten lager zijn uitgevallen dan het verleende bedrag, dan wordt de specifieke uitkering vastgesteld op het bedrag van de werkelijke kosten. De specifieke uitkering wordt ook op een lager bedrag vastgesteld, als niet voldaan is aan de overige verplichtingen van de regeling. Het ten onrechte verleende bedrag kan in dat geval teruggevorderd worden.
Deze artikelen stellen nadere regels voor het verstrekken van subsidies aan de provinciale ondersteuningsinstellingen. Verlening geschiedt ambtshalve. Hiervoor is gekozen om de volgende redenen. De provinciale ondersteuningsinstellingen maken onderdeel uit van het wettelijke stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen zoals dat in de Wsob is vormgegeven (artikel 7 Wsob). Zij hebben uit dien hoofde een wettelijke taak, onder andere bij de ontwikkeling en implementatie van innovaties voor de lokale bibliotheken. In dat kader verrichten zij activiteiten als de implementatie van de Bibliotheek op school, BoekStart, de Taalhuizen en de Informatiepunten Digitale Overheid. Het ligt dan ook voor de hand dat de provinciale ondersteuningsinstellingen naar behoefte hulp en coördinatie kunnen bieden bij de uitvoering van activiteiten in het kader van onderhavige regeling en daar ook op voorhand budget voor beschikbaar hebben. De doorlooptijd van de specifieke uitkering voor gemeenten is kort. De provinciale ondersteuningsorganisaties kunnen het proces van planvorming bij de lokale bibliotheken versnellen. Met ambtshalve verlening worden administratieve en uitvoeringslasten zoveel mogelijk vermeden. Bij de verlening van de subsidies wordt er van uitgegaan dat de provinciale ondersteuningsinstellingen onderling de coördinatie regelen. Bij de berekening van de bedragen per provinciale ondersteuningsorganisatie zijn de volgende grondslagen gehanteerd: een vast bedrag per provincie van circa € 14.000,– vermeerderd met een bedrag dat is afgeleid van het aantal gemeenten in de betreffende provincie.
Dit artikel bepaalt dat voor zover een specifieke uitkering en een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, deze verleend wordt onder de voorwaarde dat door de begrotingswetgever voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Daarbij is wat betreft de specifieke uitkeringen betreft artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Voor subsidies is dat artikel automatisch van toepassing. Op grond van artikel 4:34, derde lid, van de Awb moet de minister binnen vier weken na de vaststelling of de goedkeuring van de begroting waarin niet voldoende gelden ter beschikking worden gesteld een beroep op de voorwaarde doen. Na afloop van deze termijn kan de voorwaarde niet meer door de minister worden ingeroepen.
Het is denkbaar dat zich onvoorziene gevallen voordoen, waarin een afwijking van de algemene regels van deze regeling gerechtvaardigd is. Het is daarom nodig dat de minister de mogelijkheid heeft om in gevallen waarin toepassing van onderdelen van de regeling tot onbillijkheden leidt, af te kunnen wijken of buiten toepassing te laten. Er zijn overigens geen aanwijzingen die aanleiding geven om bevreesd te zijn dat het opnemen van een hardheidsclausule zou leiden tot grote aantallen aanvragen om toepassing van de hardheidsclausule.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu
‘Nabijheid bibliotheekvoorzieningen 2019, '20 en '21 vergeleken met 2014’, cbs.nl, 28 juli 2022, te raadplegen via: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/30/nabijheid-bibliotheekvoorzieningen-2019-20-en-21-vergeleken-met-2014.
‘Verwachte onderwijsachterstanden’, cbs.nl, 28 oktober 2022, te raadplegen via: https://dashboards.cbs.nl/v4/onderwijsachterstanden/.
‘Statusscore per wijk en buurt o.b.v. welvaart, opleidingsniveau en arbeid’, cbs.nl, 7 april 2022, te raadplegen via: https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2022/14/statusscore-per-wijk-en-buurt-o-b-v-welvaart-opleidingsniveau-en-arbeid.
‘Geletterdheid in zicht’, geletterheidinzicht.nl, te raadplegen via: https://geletterdheidinzicht.nl/.
Wetenschappelijke verantwoording doelgroepenanalyse laaggeletterden (onderdeel van Doelgroepenanalyse laaggeletterdheid in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), 2020, windows.net.
‘Verwachte onderwijsachterstanden’, cbs.nl, 28 oktober 2022, te raadplegen via: https://dashboards.cbs.nl/v4/onderwijsachterstanden/.
‘Nabijheid bibliotheekvoorzieningen 2019, '20 en '21 vergeleken met 2014’, cbs.nl, 28 juli 2022, te raadplegen via: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/30/nabijheid-bibliotheekvoorzieningen-2019-20-en-21-vergeleken-met-2014.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-9297.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.