Convenant milieu-impact potgrond en substraten

PARTIJEN

Rijk

1. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelend in de hoedanigheid van bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de heer P. Adema, hierna te noemen: de Minister van LNV;

2. De Minister voor Klimaat en Energie, handelend in de hoedanigheid van bestuursorgaan als vertegenwoordiger van de Staat der Nederland, te dezen vertegenwoordigd door de heer R. Jetten, hierna te noemen: de Minister van KE.

Bedrijfsleven

3. De Vereniging Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland, handelend als brancheverenging, te dezen vertegenwoordigd door de heer T. Vollebregt, voorzitter VPN, hierna te noemen: de VPN;

4. LTO-Nederland vakgroep Paddenstoelenteelt en vakgroep Bomen, Vaste planten en Zomerbloemen, handelend als brancheverenging, te dezen vertegenwoordigd door de heer H.P.L. Van den Heuvel, algemeen directeur LTO Nederland, hierna te noemen: vakgroep Paddenstoelenteelt en vakgroep Bomen, Vaste planten en Zomerbloemen;

5. Glastuinbouw Nederland handelend als brancheverenging, te dezen vertegenwoordigd door mevrouw A. Bom-Lemstra, voorzitter, hierna te noemen: Glastuinbouw Nederland;

6. Plantum handelend als brancheverenging, te dezen vertegenwoordigd door de heer N.P. Louwaars, directeur Plantum NL, hierna te noemen: Plantum NL;

7. Tuinbranche Nederland handelend als brancheverenging, te dezen vertegenwoordigd door de heer F. van der Heide, directeur Tuinbranche Nederland, hierna te noemen: Tuinbranche Nederland;

8. Branchevereniging Voor Organische Reststoffen (BVOR) handelend als brancheverenging, te dezen vertegenwoordigd door de heer A. Brinkmann, directeur BVOR hierna te noemen: de BVOR;

9. De Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten (VGB) handelend als branchevereniging, te dezen vertegenwoordigd door de heer M. Mesken, directeur VGB, hierna te noemen: de VGB;

10. Vereniging van Bloemenveilingen-VBN, handelend als branchevereniging, te dezen vertegenwoordig door mevrouw E. Herben, director Public Affairs EU, hierna te noemen: VBN;

11. Nederlandse Fruittelers Organisatie, handelend als branchevereniging, te dezen vertegenwoordigd door de heer F. Bunt, voorzitter NFO-productgroep houtig kleinfruit, hierna te noemen: de NFO.

Keurmerken en kennisorganisaties

12. Stichting RHP, handelend als kenniscentrum en beheersorganisatie keurmerk, te dezen vertegenwoordigd door de heer M. Zevenhoven, interim-directeur RHP, hierna te noemen: RHP;

13. Stichting RPP, handelend als beheersorganisatie keurmerk, te dezen vertegenwoordigd door de heer H. Boon directeur RPP, hierna te noemen: RPP.

NGO’s

14. Stichting Turfvrij handelend als NGO, te dezen vertegenwoordigd door de heer P. Gramlich voorzitter Stichting Turfvrij, hierna te noemen Turfvrij.

hierna allen gezamenlijk te noemen: Partijen

OVERWEGENDE DAT

Nederland een wereldspeler is in de sector tuinbouw en uitgangsmaterialen;

Potgrond- en substraten een onmisbare rol spelen in de teelt van voedsel en sierteelt en het vergroenen van zowel de particuliere tuin als de openbare ruimte en daarmee welbevinden van mensen;

Veen (turf) één van de belangrijkste bestanddelen van potgrond is en dat bij het winnen en gebruik van turf CO2 vrijkomt;

Dat bij het herstellen van veengebieden en de groei van bomen en planten CO2 wordt vastgelegd;

Nederland ongeveer 4,7 miljoen m3 veen per jaar importeert en daarmee een grote importeur van veen in Europa is;

Het gemiddelde gehalte primaire grondstoffen in binnen Nederland geproduceerde groeisubstraten voor de professionele markt ongeveer 72% bedraagt waarvan ongeveer 60% veen. Het gehalte primaire grondstoffen in de consumentenmarkt bedraagt ongeveer 56% waarvan ongeveer 50% veen (2020, bron VPN).

Het gehalte hernieuwbare grondstoffen in de professionele markt daarmee ongeveer 28% en in de consumentenmarkt ongeveer 44% bedraagt (2020, bron VPN);

Er ook in omliggende landen beleidsvoornemens zijn om het gebruik van veen te reduceren en in sommige gevallen op termijn uit te faseren. In Nederland eveneens steeds kritischer wordt gekeken naar het gebruik van veen en de milieu-impact van substraten;

De Tweede Kamer in juli 2021 in grote meerderheid instemde met een motie (Kamerstukken 21 501-32, nr. 1324)1 om toe te werken naar volledig turfvrije potgrond voor particulieren en om in samenwerking met gemeenten en partijen uit de tuinbouwsector te onderzoeken hoe en op welke termijn het gebruik van turf en turfproducten in de professionele sector voor in ieder geval de gemeenten en de sierteelt kan worden uit gefaseerd en vervangen kan worden door alternatieven;

Internationale veengebieden een belangrijke maatschappelijke waarde hebben voor het behoud van biodiversiteit en tevens CO2 opnemen wanneer de gebieden goed worden beheerd. Tevens dienen niet-ontwaterde, natuurlijke veengebieden, onaangetast te blijven om koolstof-emissie te voorkomen.

De overwegingen in bijlage 3 vormen een integraal onderdeel van dit convenant.

Daarbij gaat het kort gezegd om:

  • het belang van kwalitatief hoogwaardige substraten. Zo zijn substraten onder meer essentieel voor voedselproductie en groene leefbare steden;

  • de maatschappelijke uitdagingen, onder meer omdat de wereldbevolking en de vraag naar voedsel richting 2050 fors zal toenemen;

  • de grondstoffenmarkt van substraten. Door economische groei en verstoring van (transport)markten staat de internationale grondstoffenmarkt voor substraten al enkele jaren stevig onder druk;

  • het professioneel gebruik van substraten. Veen vormt een belangrijke hoogwaardige, veilige en stabiele basis van het substraat;

  • de particuliere markt van substraten. In substraten voor de particuliere markt is naast aanzienlijke aandelen hernieuwbare grondstoffen ook veen verwerkt;

  • kwaliteit, veiligheid en duurzaamheid. Er zijn geen wettelijke regels voor substraten, maar wel privaat opgestelde kwaliteitscriteria. Hierbij het uitgangspunt is dat de materialen (fytosanitair) veilig moeten zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria en exporteisen;

  • verantwoorde veenwinning. Veen dat in de toekomst gebruikt zal worden voor substraten op verantwoorde wijze geproduceerd dient te worden;

  • kennis en inzicht: onderzoek en innovatie nodig zijn om reststromen beschikbaar te maken als hernieuwbare grondstof in hoogwaardige substraten;

  • decentrale overheden. De gemeentelijke markt voor groeisubstraten voor een belangrijk deel ingevuld wordt vanuit groenvoorzieningsbedrijven in opdracht van decentrale overheden. Decentrale overheden kunnen met betrekking tot het gebruik van substraten dus voorwaarden stellen.

KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN

Artikel 1 Definities

In dit convenant (en de daarbij behorende bijlagen) wordt verstaan onder:

De ministers:

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Minister voor Klimaat en Energie (KE).

Circulaire grondstoffen:

In een circulaire economie bestaat geen afval en worden grondstoffen steeds opnieuw gebruikt. Reststromen van de ene sector zijn de grondstof voor een andere sector.

CO2-uitstoot veen:

250 kg CO2 per m3 veen (Alterra 2013, WUR).

Consumentenmarkt:

markt waarin potgrond, substraten en bodemverbeteraars (verpakt) worden gebruikt door particuliere gebruikers.

Dekaarde:

paddenstoelen groeien op paddenstoelensubstraat (gecomposteerde organisch rijke mest), dat bedekt is met een laag dekaarde (veen) van maximaal 5 cm, de dekaarde dient o.a. als vochtbuffer, de paddenstoel onttrekt hier het benodigde vocht aan.

Geteeld Sphagnum:

Sphagnummos, dat bewust verbouwd en geoogst wordt in een paludicultuur en geschikt is om te gebruiken als hernieuwbare grondstof.

Grondstoffentransitie:

een beweging naar het gebruik van meer hernieuwbare grondstoffen met als doel het reduceren van de milieu-impact van substraten.

Hernieuwbare grondstoffen:

(bijna) onuitputtelijke grondstoffen, waarvan de voorraad in een korte periode (meestal 50 jaar) kan worden hersteld.

In dit convenant worden o.a. schors/bark, kokos, houtvezel, compost, schuimaarde, rijstkaf, geteeld sphagnum, biochar, kurk, hergebruikt substraat als hernieuwbaar gezien.

LCA:

een methode om de milieubelasting van een materiaal of product te berekenen, waarbij alle levensfasen van dat materiaal of product worden meegewogen: winning van grondstoffen, transport, productieproces, toepassing, gebruik, verwijdering en hergebruik.

Milieu-impact:

ook wel milieueffect of milieubelasting is de (negatieve) invloed die menselijk handelen heeft op de natuurlijke omgeving en op de ecosystemen van de aarde.

Primaire grondstoffen:

Grondstoffen die zijn geproduceerd door de aarde en die door mensen wordem gebruikt voor de productie van materialen en producten.

In dit convenant worden veen, zand, klei, perliet en basalt als primaire grondstoffen gezien.

Potgrond:

teeltmedium om planten, kruiden en groenten in een pot of andere duurzame container te kweken.

Professionele markt:

professionele gebruikers van substraten zoals tuinbouw, landbouw, openbaar groen, hoveniers etc.

Sphagnummos:

ook wel veenmos genoemd, één van de meer dan 150–300 soorten planten in de subklasse Sphagnidae, van de divisie Bryophyta, die de familie Sphagnaceae omvat, die één geslacht bevat, Sphagnum.

Substraten:

ook wel teeltmedia zijn samenstellingen van organische en/of minerale materialen en worden gebruikt voor de professionele tuinbouw, de openbare ruimte en de particuliere tuin bedoeld om planten of paddenstoelen in de laten groeien.

Veen (turf):

Veen is onder zuurstofarme omstandigheden verteerd veenmos (Sphagnum) en bestaat uit minimaal 30% (droog gewicht) dood organisch materiaal.

Veengebied:

Een gebied met of zonder vegetatie met aan de oppervlakte een natuurlijk opgehoopte veenlaag.

Artikel 2 Doel

Algemeen

  • 1. Het doel van dit convenant is de milieu-impact van substraten in de keten te verminderen. Om deze reductie te realiseren zal door partijen onder meer worden ingezet op het stimuleren van betrokken ondernemers om (a) meer gebruik te maken van hernieuwbare grondstoffen en om (b) alleen gecertificeerd veen te gebruiken. Naast de milieu-impact gaat het ook om natuurherstel en biodiversiteit van veengebieden. Het doel en de principes worden verder uitgewerkt in bijlage 4 dat een integraal onderdeel van dit convenant vormt.

  • 2. In dit convenant zijn hiertoe specifieke doelstellingen geformuleerd voor 2025, 2030 en 2050.

Doelstellingen 2025

  • 3. Voor de periode tot en met 2025 worden de ambities van de VPN (Vereniging Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland) gehanteerd. Deze gaan enerzijds over de inzet van hernieuwbare grondstoffen in organische substraten, zoals schors/bark, kokos, houtvezel, compost en schuimaarde en anderzijds over het gebruik van verantwoord gewonnen veen.

  • 4. Doelstellingen 2025

    • a. Voor de professionele markt is het doel dat organisch substraat in 2025 voor gemiddeld 35% uit hernieuwbare grondstoffen bestaat.

    • b. Voor de consumentenmarkt is het doel dat organisch substraat in 2025 voor gemiddeld 60% uit hernieuwbare grondstoffen bestaat.

    • c. Voor 2025 is het doel dat substraten met veengrondstoffen voor 100% het RPP-label (of gelijkwaardig) dragen. RPP-certificering zorgt voor beperkte impact op de lokale biodiversiteit en milieu en draagt bij aan herstel van natuurgebieden.

    • d. De leden van de BVOR en VPN stellen zich tot doel om voor 2025 de totale hoeveelheid compost in substraten met 100% te laten toenemen tot 600.000 m3.

Doelstellingen 2030

  • 5. Uiterlijk eind 2023 worden op basis van een te starten breder onafhankelijk onderzoek naar hernieuwbare grondstoffen nadere afspraken gemaakt over de doelen voor 2030. Dit onderzoek moet een goede onderbouwing geven voor het haalbare percentage hernieuwbare grondstoffen in de professionele markt in 2030.

  • 6. Hierbij zal richting 2030 ook gekeken worden naar de mogelijkheden voor een verdere differentiatie van de doelstellingen voor de professionele markt (voedsel, sierteelt en openbaar groen (landscaping) en consumentenmarkt ((verpakte) substraten in de retail) n/of doelstellingen op diverse transitiepaden.

  • 7. De doelstellingen voor 2030:

    • a. Voor de professionele markt wordt ingezet op een percentage hernieuwbare grondstoffen in organisch substraat dat eind 2023 wordt bepaald op basis van het bredere onderzoek.

    • b. Voor de consumentenmarkt is het doel in 2030 een percentage hernieuwbare grondstoffen in substraten van gemiddeld 85%.

Doelstellingen 2050

  • 8. De ambitie van de Europese Commissie is om van Europa uiterlijk in 2050 een klimaatneutraal continent te maken. Nederland onderschrijft die ambitie.

  • 9. De doelstellingen voor 2050:

    • a. Het gebruik substraten geeft in de keten geen negatieve milieu-impact en is CO2-neutraal.

    • b. Hiertoe is het doel dat substraten in 2050 gemiddeld over het totale ketenvolume, voor minimaal 90% uit hernieuwbare grondstoffen bestaan.

Artikel 3 Randvoorwaarden

Belangrijke randvoorwaarden voor het behalen van de geformuleerde doelstellingen zijn:

  • De hernieuwbare grondstoffen moeten er in voldoende hoeveelheid van voldoende kwaliteit zijn.

  • Partijen zorgen voor een breed onderzoek, dat in 2023 inzicht moet geven in de beschikbaarheid van deze hernieuwbare grondstoffen. Hieruit zal blijken of doelen haalbaar zijn of aanpassing behoeven.

  • Geen oneigenlijke concurrentie met laagwaardige toepassing van biogrondstoffen in energieproductie of landbouw. De rijksoverheid heeft een belangrijke rol in het versneld afbouwen van de ondersteuning op lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen.

  • Een internationaal gelijk speelveld, zodat niet enerzijds grote inspanningen worden verricht om in Nederland minder veen te gebruiken terwijl er wel import plaats vindt van substraat of producten die geteeld zijn op met substraten met een hoog veengehalte.

  • Voldoende locaties (en vergunningen) om hernieuwbare grondstoffen te produceren in Nederland of directe omgeving.

  • Europees gelijke eisen aan hernieuwbare grondstoffen.

  • Om de transitie mogelijk te maken komen betrokken Ministers met hierbij passende regelgeving.

Artikel 4 Versnelling ambities waar mogelijk

  • 1. De transitie naar meer verantwoorde substraten begint niet met het convenant maar is door de substraatsector al ruim 20 jaar geleden gestart. Partijen geven aan onverminderd inzet te willen leveren om deze ambities te realiseren. Tevens spreken partijen de ambitie uit te onderzoeken waar versnelling van deze ambities mogelijk is en welke vervolgstappen er na 2025 gezet kunnen worden.

  • 2. Partijen zetten hierbij nog meer in op kennisdelen en kennisborging m.b.t. de toepassing van hernieuwbare grondstoffen en zullen hiervoor structuren opzetten om dit vorm te geven (VPN, RHP, afnemers, wetenschap etc.).

  • 3. Om op korte termijn verdere stappen te kunnen zetten in de transitie naar nog meer milieuverantwoorde substraten gaan partijen met het convenant lopende kansrijke initiatieven versterken via een thematische aanpak met herkenbare transitiepaden (artikel 5 tot en met 10).

Artikel 5 Hernieuwbare grondstoffen

Partijen stimuleren dat in de substraatsector de volgende ontwikkelingen ontstaan of versterkt worden:

  • Investeren in grondstoffenvoorziening hernieuwbare grondstoffen door investeringen in productie en verwerkingslocaties;

  • Investeren in hergebruik van gebruikte substraten;

  • Meer fundamenteel onderzoek en ontwikkeling van substraten;

  • Kennisdelen en ontwikkelen;

  • Evalueren en waar mogelijk aanpassen van kwaliteitseisen aan hernieuwbare grondstoffen om de toepassing te bevorderen;

Artikel 6 Verantwoorde veenwinning

  • 1. Partijen starten in 2023 een onderzoek naar of en zo ja op welke wijze in de substraatsector naar de toekomst toe gewerkt kan worden met “vrijwillige” koolstofcertificaten en de mogelijke koppeling met RPP.

  • 2. Partijen vragen RPP haar platform te verbreden om zo het gebruik van de uitgebreide hoeveelheid gepubliceerde kennis en de ervaring van de veen-producerende industrie te maximaliseren door:

    • a. het onderzoeken van de mogelijkheden om bij te dragen aan grootschalig herstel van veengebieden waarbij de uitstoot van broeikasgassen wordt geminimaliseerd en de biodiversiteit wordt vergroot;

    • b. het creëren van een stapsgewijze verandering in de productie van organische biomassa geteeld onder Paludiculture-omstandigheden, zoals Sphagnum-soorten;

    • c. snelle realisatie van het after-use plan na beëindiging van vervening.

  • 3. Uiterlijk eind 2023 worden hierover nadere afspraken gemaakt.

Artikel 7 Consumentenvoorlichting

  • 1. Partijen versterken de communicatie en bewustwording over substraten richting de consumentenmarkt. Er wordt ingezet op het informeren van medewerkers in tuincentra, door het aanbieden van een cursus alternatieve groeimedia en andere voorlichting.

  • 2. Het doel is op de verpakking goede informatie te verstrekken over de samenstelling van een product. Het is van belang dat deze informatie zowel in de winkel als online goed beschikbaar is voor de consument. Partijen nemen hierin de verantwoordelijkheid en vullen dit nader in.

  • 3. Tuinbranche Nederland start in 2023 een bewustwordingscampagne voor de particuliere markt. Aandachtspunt is het betrekken van bouwmarkten, supermarkten en overige retail (gelijk speelveld).

  • 4. Partijen onderzoeken de mogelijkheden te komen tot een onafhankelijke labelling op basis van de LCA waarmee de consument inzicht krijgt in de integrale milieuaspecten van een bepaald substraat. Hierbij wordt gekeken naar aan een systematiek van labelling of een QR-code op de verpakking die de consument inzicht geeft in de integrale impact van een product.

Artikel 8 Innovatie en onderzoek

Partijen willen investeren om Nederland als kennisland en internationaal koploper als het gaat om tuinbouw en hernieuwbare substraten te behouden en uit te bouwen.

Partijen erkennen dat om de transitie naar meer hernieuwbare grondstoffen mogelijk te maken innovatie en onderzoeksprojecten noodzakelijk zijn. Het betreft zowel Praktijkonderzoek vormgegeven met Publiek Private Samenwerkingsprojecten met marktpartijen als potgrondbedrijven, compostbedrijven en telers, als onderzoek naar kwaliteit van hernieuwbare grondstoffen door RHP, als meer fundamenteel onderzoek naar andere teeltsystemen.

Beschikbaarheid grondstoffen

  • 1. Door partijen wordt najaar 2022 een onafhankelijk onderzoek gestart naar de toekomstige beschikbaarheid en mogelijkheden van hernieuwbare grondstoffen in de potgrond- en substraatsector. Het gaat daarbij onder meer om het verkrijgen van EU overzicht van stromen die groot genoeg zijn om van betekenis te zijn voor de markt (>100.000 m3/jaar), niet alleen van wat er al is, maar vooral ook van stromen die nu nog niet in gebruik zijn en pas na enige bewerking geschikt zouden kunnen zijn.

  • 2. De uitkomsten van dit onderzoek zijn najaar 2023 beschikbaar en geven tezamen met de monitoring van de doelstellingen over 2022 (in november 2023 beschikbaar) inzicht in of verdere versnelling mogelijk is.

  • 3. Het onderzoek geeft ook input voor de doelstellingen voor 2030. Deze zullen uiterlijk eind 2023 in kwantitatieve zin door partijen worden vastgesteld.

Life Cycle Analysis (LCA)

  • 4. De LCA (Growing Media Environmental Footprint Guideline)2 zoals ontwikkeld door Blonk Consultants (in opdracht van GME) zal dienen als basis voor de beoordeling van de duurzaamheidsaspecten van substraten. Op die manier worden onderbouwde stappen gezet in het gebruik van hernieuwbare grondstoffen omdat de milieu-impact inzichtelijk wordt.

Artikel 9 Hergebruik

Partijen zien kansen voor hergebruik van substraten na afloop van gebruik in een specifieke teelt (bv champignons of rood fruit).

  • 1. Partijen zetten zich in om hergebruik mee te nemen in nader onderzoek.

  • 2. Hergebruikte substraten (ook veenhoudende) zullen in de monitoring gezien worden als hernieuwbaar.

Artikel 10 Flankerend beleid overheid

  • 1. Betrokken Ministers zetten zich in de benodigde transitie te begeleiden, monitoren en stimuleren. De Minister van LNV heeft het voornemen om een financiële bijdrage te verlenen aan een projectvoorstel ter ondersteuning van de uitvoering van dit convenant.

  • 2. Om de benodigde transitie te ondersteunen zetten betrokken Ministers in op beleid dat hoogwaardig gebruik van bio-grondstoffen (waaronder reststromen) in substraten bevordert, en laagwaardig gebruik van deze stromen ontmoedigt.

  • 3. De Minister voor KE streeft ernaar om de subsidie voor lage temperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen af te bouwen.

  • 4. Betrokken Ministers spannen zich in het bestaande subsidie-instrumentarium voor investeringen, kennisoverdracht, onderzoek en innovatieprogramma’s zo in te richten dat de grondstoffentransitie voor de substraat- en tuinbouwsector mogelijk wordt. Hierbij zijn de volgende regelingen in ieder geval van belang.

  • 5. Algemeen / medefinanciering door overheid:

    • Begeleiding en monitoring convenant.

    • Onderzoek (fundamenteel, praktisch)

    • Medefinanciers grootschalige innovatieprojecten

    • Communicatie (uitdragen gezamenlijke doelen) richting o.a. Tweede Kamer en Europese Commissie

    • Medefinanciering ontwikkeling instrumenten en tools gericht op kennisoverdracht etc.

    • Op bedrijfsniveau:

    • VAMIL- en MIA-regeling.

    • Speciale financieringsregeling

    • Subsidies PPS

    • Innovatiebox VPB

    • WBSO

    • Samenwerking tussen wetenschap (WUR) en bedrijfsleven

    • Onderzoek naar garantiefonds voor schades door transitie.

  • 6. De betrokken Ministers zullen het convenant als inzet gebruiken voor Europese trajecten met betrekking het gebruik van hernieuwbare grondstoffen voor substraten en het reduceren van de milieu-impact van substraten.

  • 7. Partijen onderzoeken of nieuw flankerend beleid van de overheid nodig is om de transitie verder te stimuleren.

Artikel 11 Financiële verplichtingen

  • 1. De uit dit convenant voorkomende financiële verplichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van het convenant (voorzitterschap, secretariaat, onderzoek, monitoring, overleg, opleiding, communicatie naar consument etc.) worden door het betrokken bedrijfsleven en Ministers gelijkelijk gezamenlijk gedragen waarbij het Ministerie van LNV de financiering van de out-of pocket kosten draagt en de andere partijen hun bijdrage in kind leveren, zoals beschreven in artikel 14 van dit convenant.

  • 2. De Ministers dragen enkel financieel bij voor zover deze bijdrage geen verboden staatsteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

  • 3. Hierover worden nadere afspraken gemaakt op basis van een begroting in het Plan van Aanpak.

Artikel 12 Stuurgroep

  • 1. De doelstellingen van dit convenant zullen in de gehele keten effect hebben. Niet alle partijen hebben echter dezelfde betrokkenheid bij het convenant. Daarom wordt een stuurgroep ingericht met de betrokken Ministers (LNV en KE), de producenten van substraten (VPN), de professionele gebruikers (LTO-Nederland/Glastuinbouw Nederland), de consumentmarkt (Tuinbranche Nederland) en NGO’s (Turfvrij).

  • 2. Deze partijen hebben een belangrijke rol in de realisatie en communicatie over het convenant. De stuurgroep overlegt minimaal twee keer per jaar over de realisatie (incl. financiering) en eventuele aanvullende acties.

Artikel 13 Deskundigengroep

  • 1. Naast de partijen in de stuurgroep zijn er een groot aantal partijen in de keten en vanuit een specifieke rol betrokken. Deze partijen kunnen het convenant eveneens ondertekenen. Daarmee geven deze partijen aan, dat men de doelstellingen ondersteunt en ook mede wil uitdragen.

  • 2. De deskundigen hebben veelal een meer specifieke rol in het convenant zoals kennis, borging van kwaliteit, verantwoorde veenwinning, innovatie en onderzoek, kennisoverdracht en voorlichting, consumentenvoorlichting, hergebruik grondstoffen, een specifieke rol bij transitiepaden. Deze partijen hebben zelf geen doorslaggevende rol in de realisatie van de kerndoelen van dit convenant.

  • 3. Iedere partij levert maximaal twee deskundigen aan voor de deskundigengroep.

  • 4. De deskundigengroep komt gezamenlijk met de stuurgroep minimaal één keer per jaar bij elkaar om te spreken over de voortgang en vervolgacties in de aanpak en communicatie.

Artikel 14 Rol van partijen

Naam partij

Belangrijkste rol en activiteiten

VPN

De leden van de VPN geven vorm en inhoud aan de verdere transitie naar hernieuwbare grondstoffen en gebruik van verantwoord geproduceerd veen.

Tuinbranche Nederland

Informatievoorziening naar achterban (tuinretail) en vormgeven en uitvoering geven consumentenvoorlichting.

BVOR

Activiteiten gericht op bevorderen naar hoogwaardige gebruik van organische reststoffen als grondstof voor substraten.

LTO-Nederland (bomen, vaste planten en zomer-bloemen), LTO-Nederland (paddenstoelenteelt),

Glastuinbouw Nederland, Plantum, NFO

Kennisdelen in gewasgroepen, communicatie naar de leden.

Bredere informatievoorziening naar de professionele afnemers van substraten.

VBN, VGB

Informatievoorziening naar de eigen achterban. Communicatie richting (handels)partijen in de productketen.

Minister LNV

Minister KE

Inzet om de benodigde transitie te begeleiden, monitoren en stimuleren. Inzet om het bestaande subsidie-instrumentarium voor investeringen, kennisoverdracht, onderzoek en innovatieprogramma’s zo in te richten dat de grondstoffen-transitie voor de potgrond- en tuinbouwsector mogelijk wordt.

Vormgeven van benodigd flankerend beleid

Stichting Turfvrij

Communicatie richting consumenten

Kritische aanjager van het transitieproces.

Stichting RHP

Kennis van grondstoffen en substraten.

Communicatie naar deelnemers RHP en andere partijen.

Borging van kwaliteit en (fytosanitaire) veiligheid

Stichting RPP

Verantwoorde veenwinning en platform Peatland management

Artikel 15 Mededinging en aanbesteding

De toepassing en uitwerking van dit convenant en/of daaruit voortvloeiende maatregelen mogen niet strijdig zijn met Europese en/of nationale mededingings- en aanbestedingsregels.

Artikel 16 Monitoring

De voortgang op de doelstellingen zoals opgenomen in dit convenant wordt gemonitord op basis van een externe verificatie van de jaarlijkse VPN-enquête onder de leden.

Artikel 17 Rapportage

  • 1. Partijen publiceren jaarlijks uiterlijk in november de openbare rapportage over de voortgang van het convenant over het voorgaande kalenderjaar.

  • 2. In deze voortgangsrapportage wordt in ieder geval ingegaan op:

    • a. Voortgang doelstellingen op basis van monitoring.

    • b. Hernieuwbare grondstoffen.

    • c. Verantwoorde veenwinning

    • d. Consumentenvoorlichting

    • e. Innovatie en onderzoek

    • f. Hergebruik

    • g. Flankerend beleid overheid.

Artikel 18 Communicatie

  • 1. Zoals aangegeven in artikel 16 en 17 wordt jaarlijks de voortgang gemonitord en verschijnt in november een jaarlijkse rapportage over de voortgang in voorgaande jaar.

  • 2. Deze rapportage vormt de basis voor de communicatie vanuit Partijen richting de belangrijkste externe stakeholders en wordt in de stuurgroep en de deskundigengroep besproken.

  • 3. Partijen zullen actief via de beschikbare kanalen over de voortgang van het convenant communiceren naar de eigen achterban (nieuwsbrieven, bijeenkomsten, bladen, social media etc.).

  • 4. Betrokken Ministers gebruiken het convenant en de voortgangs-rapportage in de communicatie naar de Tweede Kamer over veen en substraten.

Artikel 19 Evaluatie

  • 1. Partijen evalueren de ambities van dit convenant voor het eerst vóór 1 juli 2024.

  • 2. De evaluatie wordt verricht en een verslag daarvan wordt opgemaakt door de stuurgroep met inbreng van alle betrokken stakeholders in de deskundigengroep.

  • 3. Indien de meningen binnen de stuurgroep over de evaluatie of de uitkomsten daarvan verschillen, vermeldt het verslag de verschillende meningen.

  • 4. De stuurgroep biedt haar verslag uiterlijk op 1 juli 2024 aan partijen aan.

Artikel 20 Publiekrechtelijke medewerking

  • 1. Partijen verbinden zich jegens elkaar om de voor de uitvoering van dit convenant benodigde publiekrechtelijke besluiten zodanig vast te stellen respectievelijk te nemen, dat de uitvoering van dit convenant publiekrechtelijk is toegestaan.

  • 2. Partijen bevorderen daarbij zoveel mogelijk, met inachtneming van wettelijke procedures en de te betrachten zorgvuldigheid jegens derden, dat de procedures tot het nemen van publiekrechtelijke besluiten met voortvarendheid worden doorlopen.

  • 3. Ingeval de in het tweede lid bedoelde procedures ertoe leiden dat de uitvoering van het convenant niet of althans niet op de door partijen bij het aangaan van het convenant voorgestane wijze kan worden uitgevoerd, bezien partijen of dit convenant wijziging, of (gedeeltelijke) beëindiging behoeft. De artikelen 22 en 24 worden hierbij in acht genomen.

  • 4. De in het kader van dit convenant door partijen te verlenen publiekrechtelijke medewerking laat de publiekrechtelijke positie en bevoegdheden van partijen onverlet.

Artikel 21 Gewijzigde of onvoorziene omstandigheden

  • 1. Partijen treden met elkaar in overleg indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen, die van dien aard zijn dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van dit convenant niet mag worden verwacht.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt plaats binnen 30 dagen nadat een partij de wens hiertoe aan de andere partij schriftelijk kenbaar heeft gemaakt.

  • 3. Ingeval het overleg niet binnen 60 dagen tot overeenstemming heeft geleid, kan gebruik worden gemaakt van de voorzieningen in artikel 23 en 24 van dit convenant.

Artikel 22 Wijziging

  • 1. Elke partij kan de andere partij(en) schriftelijk verzoeken het convenant te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle partijen.

  • 2. Partijen treden in overleg binnen acht weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij(en) schriftelijk heeft meegedeeld.

  • 3. De wijziging en de verklaring(en) tot instemming worden als bijlage aan het convenant gehecht.

Artikel 23 Opzegging

  • 1. Elke partij kan het convenant met inachtneming van een opzegtermijn van acht weken schriftelijk opzeggen, indien een zodanige verandering van omstandigheden is opgetreden dat dit convenant billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. Onder een zodanige verandering van omstandigheden wordt begrepen door het kabinet vastgestelde bezuinigingen. De opzegging moet de verandering in omstandigheden vermelden.

  • 2. Wanneer een partij het convenant opzegt, blijft het convenant voor de overige partijen in stand voor zover de inhoud en de strekking ervan zich daartegen niet verzetten.

  • 3. Ingeval van beëindiging van het convenant krachtens opzegging is geen van de partijen jegens een andere partij schadeplichtig.

  • 4. Voorafgaand aan de effectuering van de opzegging treedt de stuurgroep (inclusief de opzeggende partij) in overleg over de redenen van opzegging en gevolgen van (eventuele) uittreding voor het convenant.

Artikel 24 Ontbinding

  • 1. Onverminderd wat in het convenant is vastgelegd, kan elk van de partijen het convenant door middel van een aangetekend schrijven buiten rechte geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de andere partij in verzuim is, dan wel nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.

  • 2. Indien een van de partijen gedurende een bij dit convenant te bepalen periode ten gevolge van overmacht haar verplichtingen op grond van dit convenant niet kan nakomen, heeft de andere partij het recht dit convenant door middel van een aangetekend schrijven met onmiddellijke ingang buiten rechte geheel of gedeeltelijk te ontbinden, zonder dat daardoor enig recht op schadevergoeding zal ontstaan.

  • 3. Onder overmacht wordt in ieder geval niet verstaan: gebrek aan personeel, stakingen, ziekte van personeel en tekortschieten van ingeschakelde derde partijen.

  • 4. Ingeval van overmacht gaan partijen niet eerder tot ontbinding over dan nadat een termijn van acht weken is verstreken, tenzij partijen een andere termijn overeenkomen.

  • 5. In geval van ontbinding van het convenant zal iedere partij verantwoordelijk blijven voor de onder het convenant aangegane verplichtingen inclusief de financiële verplichtingen die daaraan verbonden zijn tenzij de overige partijen hierover expliciet anders besluiten.

Artikel 25 Toetredingsregeling

  • 1. Teneinde relevante stakeholders in zo ruim mogelijke mate te doen participeren in dit convenant, bestaat voor hen de mogelijkheid om gedurende de looptijd van het convenant als partij toe te treden. Een toetredende partij dient de verplichtingen die voor haar uit het convenant voortvloeien, te aanvaarden.

  • 2. Een toetredende partij maakt haar verzoek tot toetreding schriftelijk bekend aan de voorzitter van de stuurgroep. Zodra de stuurgroep schriftelijk heeft ingestemd met het verzoek tot toetreding, ontvangt de toetredende partij de status van partij van het convenant en gelden voor die partij de voor haar uit het convenant voortvloeiende rechten en verplichtingen. De inhoud van dit convenant zal daarbij in principe niet worden gewijzigd.

  • 3. Het verzoek tot toetreding en de verklaring tot instemming worden als bijlage aan het convenant gehecht.

Artikel 26 Afdwingbaarheid

Dit convenant is niet in rechte afdwingbaar.

Artikel 27 Escalatieregeling

  • 1. Een partij die meent dat een geschil bestaat, deelt dat schriftelijk aan de andere partij(en) mee. De mededeling bevat een aanduiding van het geschil.

  • 2. Binnen 30 werkdagen na de dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling zendt elke partij zijn zienswijze over het geschil, alsmede een voorstel voor een oplossing daarvan, aan de andere partij(en).

  • 3. Binnen 60 werkdagen na afloop van de in het tweede lid genoemde termijn overleggen partijen over een oplossing van het geschil. Elke partij kan zich door deskundigen doen bijstaan. Indien één van partijen binnen 10 werkdagen na afloop van de in het tweede lid genoemde termijn de wens daartoe kenbaar maakt, wordt het overleg voorgezeten door een door partijen gezamenlijk of, bij gebreke van overeenstemming daarover binnen twee dagen, door 2/3 van de stemmen in de stuurgroep te benoemen voorzitter.

  • 4. Indien deze oplossing niet leidt tot een oplossing van het geschil, vraagt de stuurgroep een onafhankelijk advies van een door de stuurgroep aan te wijzen persoon of commissie.

  • 5. Elke partij draagt de eigen kosten, voortvloeiend uit de procedure van het eerste tot en met het derde lid. De kosten van de in het derde lid bedoelde voorzitter worden door elke partij voor een gelijk deel gedragen.

Artikel 28 Ongeldigheid

Indien een bepaling van dit convenant in enige mate als nietig, vernietigbaar, ongeldig, onwettig of anderszins als niet-bindend moet worden beschouwd, wordt die bepaling, voor zover nodig, uit dit convenant verwijderd en vervangen door een bepaling die wel bindend en rechtsgeldig is en die de inhoud van de niet-geldige bepaling zoveel mogelijk benadert. Het overige deel van het convenant blijft in een dergelijke situatie ongewijzigd.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Inwerkingtreding en looptijd

Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2030. Partijen treden uiterlijk op 1 januari 2029 in overleg over voortzetting van dit convenant.

Artikel 30 Bijlagen

  • 1. Bijlagen 3 en 4 bij dit convenant maken integraal onderdeel uit van dit convenant.

  • 2. Ingeval van strijdigheid tussen het bepaalde in een bijlage en het convenant prevaleert het convenant.

Artikel 31 Geheimhouding

Partijen verbinden zich over en weer, de in het kader van (de uitvoering van) deze overeenkomst uitgewisselde dan wel uit te wisselen informatie geheim te houden en deze geheel noch gedeeltelijk aan enige derde bekend te maken, behoudens voor zover een verplichting tot openbaarmaking voortvloeit uit de wet, een rechterlijke uitspraak of dit convenant.

Artikel 32 Toepasselijk recht

Op dit convenant is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

Artikel 33 Publicatie in Staatscourant

  • 1. Binnen 4 weken na ondertekening van dit convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 2. Bij wijzigingen in het convenant vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing.

  • 3. Van toetreden, uittreden, opzeggen of ontbinden wordt melding gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 34 Citeertitel

Dit convenant wordt aangehaald als Convenant milieu-impact potgrond en substraten.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend, De Lier, 18 november 2022

De Minister van LNV, mede namens de Staat der Nederlanden, P. Adema

De Minister voor KE, mede namens de Staat der Nederlanden, R.A. Jetten

De voorzitter van de VPN, T. Vollebregt

De algemeen directeur van LTO Nederland, H.P.L. Van den Heuvel

De voorzitter van Glastuinbouw Nederland, A. Bom-Lemstra

De directeur van Plantum NL, N. P. Louwaars

De directeur van Tuinbranche Nederland, F. van der Heide

De directeur van de BVOR, A. Brinkmann

De directeur van de VGB, M. Mesken

De directeur Public Affairs EU van de VBN, E. Herben

De voorzitter van de NFO-productgroep houtig fruit, F. Bunt

De operationeel-directeur RHP, M. Zevenhoven

De directeur RPP, H. Boon

De voorzitter Stichting Turfvrij, P. Gramlich

BIJLAGE 1 MOTIE BROMET-BOSWIJK

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Vergaderjaar 2020-2021

21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1324 MOTIE VAN DE LEDEN BOSWIJK EN BROMET

Voorgesteld 8 juli 2021

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat turf een van de grootste bestanddelen van potgrond is en dat bij het winnen en gebruik van turf CO2 vrijkomt;

constaterende dat we in Nederland 4,7 miljoen kuub turf per jaar importeren, waarmee we de grootste importeur van turf in Europa zijn;

constaterende dat het gehalte turf in al onze groeisubstraten 86% is, terwijl in andere landen zoals Zwitserland, in zakken potgrond, dit maar 4% is;

verzoekt de regering, om toe te werken naar volledig turfvrije potgrond voor particulieren;

verzoekt de regering, om in samenwerking met VNG en de tuinbouwsector te onderzoeken hoe en op welke termijn het gebruik van turf en turfproducten in de professionele sector voor in ieder geval de gemeenten en de sierteelt kan worden uitgefaseerd en vervangen kan worden door alternatieven;

verzoekt de regering, om de Kamer voor de begrotingsbehandeling te informeren over de stand van zaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Boswijk

Bromet

BIJLAGE 2 REACTIE MINISTERIE LNV OP MOTIE D.D. 23 NOVEMBER 2021

Het Ministerie van LNV heeft begin november gesproken met een groep van partijen, die de productie, de handel en het gebruik van potgrond en andere groeisubstraten van veen vertegenwoordigen, zowel naar de particuliere als naar de professionele markt. Deze partijen geven aan reeds vele jaren te werken aan de toepassing van hernieuwbare grondstoffen en dat het percentage veen in substraten in Nederland in 2020 lager ligt, dan in de motie worden genoemd. Voor de periode tot 2025 heeft de VPN (Vereniging Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland) haar ambities m.b.t. inzet van hernieuwbare grondstoffen in organische substraten, zoals schors/bark, kokos, houtvezel, compost en schuimaarde, in haar beleidsplan met de volgende meetbare doelstellingen vertaald:

  • 1. Voor de professionele markt moet het organisch substraat in 2025 voor 35% uit hernieuwbare grondstoffen bestaan.

  • 2. Voor de consumentenmarkt moet het organisch substraat in 2025 voor 60% uit hernieuwbare grondstoffen bestaan.

  • 3. In 2025 moet 100% van het gebruikte veen afkomstig zijn van verantwoorde winning (RPP), die zorgt voor beperkte impact op de lokale biodiversiteit en milieu en bijdraagt aan herstel van natuurgebieden.

Deze grote groep van sectorpartijen geeft aan door te willen met deze ambities, maar ook open te staan om te verkennen, waar versnelling van deze ambities mogelijk is en welke vervolgstappen er na 2025 gezet kunnen worden. Daarbij wordt gedacht aan het vergroten van de bewustwording van het gebruik van alternatieven voor veen, een breed onafhankelijk praktijkonderzoek naar de mogelijkheid de beschikbaarheid van (nieuwe) alternatieve grondstoffen te vergroten en daarin ook een Life Cycle Analysis te willen betrekken, zodat een alternatief ook bezien wordt op CO2-impact. Daarnaast zijn kwaliteit, veiligheid, plantweerbaarheid en fytosanitaire eisen voor export belangrijke aspecten waar alternatieve grondstoffen aan getoetst zullen worden. Verder het starten van een brede stakeholderdialoog, om de maatschappelijke wensen beter in beeld te krijgen. Tenslotte zal het verloop van de doelstellingen ook jaarlijks (onafhankelijk) gemonitord en gerapporteerd worden, zodat jaarlijks kan worden bezien wat de ontwikkelingen in de sector zijn. Waarbij de sector aangeeft dat voldoende beschikbaarheid van grondstoffen een grote uitdaging zal zijn, omdat er een verwachting is dat de internationale vraag naar substraten tot 2050 zal groeien vanwege de toenemende vraag naar voedsel en leefbare groene steden.

De Minister sluit de brief af met: “Ik wil dit Ik wil dit verder uit te werken in de vorm van een convenant met sectorpartijen en andere betrokken stakeholders dat voor 1 april 2022 aan Uw Kamer kan worden aangeboden”.

BIJLAGE 3 OVERWEGINGEN

Belang kwalitatief hoogwaardige substraten:

  • Substraten zijn essentieel voor voedselproductie en groene leefbare steden.

  • Substraten zijn essentieel voor producten die ons leven groener, gezonder en aangenamer maken.

  • Met substraten kan een hogere productie en efficiënter gebruik water, land, energie, nutriënten, gewasbeschermingsproducten worden gerealiseerd

  • De Nederlandse sectoren voor substraten, tuinbouw en uitgangsmaterialen wereldspelers zijn die voorop lopen in innovatie, kwaliteit en duurzaamheid.

  • Goede substraten zijn essentieel om de vergroening van steden en dorpen te realiseren. Daarbij is zowel de vergroening van de openbare ruimte als de particuliere tuin van belang. Deze vergroening is nodig op problemen als klimaatverandering het hoofd te bieden (hitte, droogte, waterberging) en om een substantiële bijdrage te leveren aan herstel en behoud van biodiversiteit) door een gezonde bodem en gezonde planten. Hierbij zijn voldoende en hoogwaardige substraten essentieel.

  • Veen in substraten gezien kan worden als een hoogwaardige toepassing van veen.

Maatschappelijke uitdagingen:

  • De wereldbevolking en vraag naar voedsel richting 2050 zal fors toenemen.

  • Vergaande urbanisatie zal plaatsvinden met een grote uitdaging voor de leefbaarheid van stedelijke gebieden.

  • De verwachte wereldwijde vraag naar substraat richting 2050 zal verviervoudigen en in Europa verdubbelen.

  • Het klimaatvraagstuk gaat nog nadrukkelijker aandacht vragen evenals de andere UN-doelstellingen m.b.t. duurzaamheid.

  • De politieke en maatschappelijke aandacht voor veenwinning naar verwachting zowel nationaal als in Europees verband verder zal toenemen.

  • Het gaat daarbij om CO2-uitstoot van veengebieden, behoud van natuurgebieden, bodemdaling, waterhuishouding en biodiversiteit.

Grondstoffenmarkt substraten:

  • Door economische groei en verstoring (transport)markten de internationale grondstoffenmarkt voor substraten al enkele jaren stevig onder druk staat.

  • Er sprake is van een toenemende mondiale vraag naar (hernieuwbare) grondstoffen voor diverse sectoren en er derhalve grote uitdagingen zijn in de beschikbaarheid van nagenoeg alle grondstoffen voor substraten.

  • Voldoende beschikbaarheid van hernieuwbare grondstoffen van voldoende kwaliteit daar bovenop een grote uitdaging is.

  • Er grote concurrentie is vanuit andere, soms gesubsidieerde, sectoren en toepassingen zoals energieproductie en lokaal onderwerken van grondstoffen.

Professioneel gebruik substraten:

  • Veen een belangrijke en stabiele basis van het substraat vormt.

  • Het gebruik van meer hernieuwbare grondstoffen in substraat een andere manier van telen vraagt en dus ook tijd om teeltonderzoek uit te voeren en teelttechnieken aan te passen

  • Inzicht in duurzaamheid (stabiliteit) en classificatie van de milieu impact van andere grondstoffen nodig is en onderzocht moet worden.

  • Het gebruik van meer hernieuwbare grondstoffen zal resulteren in een stijging van de kostprijs van producten.

  • Inzicht in effecten van het substraat met hogere percentages van andere grondstoffen dan veen op de weerbaarheid van de plant nu nog grotendeels ontbreekt.

  • Voor de champignonteelt een laag dekaarde op de compost essentieel is.

  • Het gebruik van veen bij het zaaien en stekken (kraamkamer van de tuinbouwsector), waarbij gezaaid wordt in een zaaitray of iedere plant zich op een plug ontwikkelt, momenteel onontbeerlijk is.

Particuliere markt substraten:

  • In substraten voor de particuliere markt is naast aanzienlijke aandelen hernieuwbare grondstoffen ook veen verwerkt.

  • Het aandeel hernieuwbare en circulaire grondstoffen in substraten voor de particulier markt gestaag groeit evenals het aanbod veenvrije alternatieven.

  • Er beperkt bewustzijn is bij de particuliere afnemers over de milieu aspecten van potgrond en groeisubstraten die in de tuincentra verkocht worden.

  • Vervanging van veen alleen in het particuliere segment zal betekenen dat er op korte termijn meer veen gebruikt gaat worden in het professionele segment omdat er minder hernieuwbare grondstoffen voor de professionele markt beschikbaar zijn. (communicerende vaten).

  • Het gebruik van meer hernieuwbare grondstoffen uitleg aan de klant over het nieuwe product zal vragen.

Kwaliteit, veiligheid en duurzaamheid:

  • Er geen wettelijke regels voor substraten, maar wel privaat opgestelde kwaliteitscriteria. Hierbij het uitgangspunt is dat de materialen (fytosanitair) veilig moeten zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria en exporteisen. Deze private kwaliteitscriteria zijn opgesteld en worden beheerd door RHP, worden nationaal en internationaal erkend en hebben een grote toegevoegde waard in het handelskanaal.

  • Keuzes voor duurzaamheid, verantwoorde productie en kwaliteit niet los van elkaar staan.

  • De Nederlandse substraatsector al enkele decennia werkt aan het vergroten van het gebruik van hernieuwbare grondstoffen en deze grondstoffentransitie complex is en tijd nodig heeft.

  • De beschikbare hernieuwbare grondstoffen in Nederland zonder verdere verwerking matig geschikte veenvervangers zijn, door onder andere te hoge zoutlast en lage stabiliteit door te snelle biologisch afbraak. Deze hernieuwbare grondstoffen kennen fytosanitaire risico’s en vragen ook aandacht m.b.t. voedselveiligheid.

  • Substraten veilig moeten zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria, welke borgen dat de teelt duurzaam kan plaatsvinden met beperkt gebruik van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, zonder contaminanten, pathogenen en onkruiden.

  • In ieder geval in een transitieperiode veen nodig zal zijn, om veilig te kunnen werken en de overgang mogelijk te maken.

  • Het gebruik van meer hernieuwbare grondstoffen maakt dat er meer aandacht moeten komen voor de risico’s van de grondstoffen en bijbehorende risico’s op (financiële) schades.

Verantwoorde veenwinning:

  • Veen dat in de toekomst gebruikt zal worden voor substraten op verantwoorde wijze geproduceerd dient te worden.

  • In 2013 de Stichting Responsibly Produced Peat is opgericht, een non-profit organisatie die een verantwoorde en transparante productie van veengronden bevordert door middel van gecertificeerd systeem dat eisen en criteria stelt aan verantwoorde veenwinning. (www.responsiblyproducedpeat.org)

  • De RPP-principes en criteria het verschil maken voor ‘responsible peatland management’ in het kader van gecertificeerde veenwinning voor substraten.

  • Dit systeem aandacht heeft voor biodiversiteit, verantwoorde winning en voor de restauratiefase na winning.

  • De ambitie is dat alle in Nederland gebruikte veen uiterlijk in 2025 onder RPP-certificering valt.

Kennis en inzicht:

  • Onderzoek en innovatie nodig zijn om reststromen beschikbaar te maken als hernieuwbare grondstof in hoogwaardige substraten.

  • Hiervoor onderzoek nodig is naar nieuwe technieken, die onder andere watergedrag of stabiliteit van groeimedia verbeteren, waardoor de vervangingswaarde van verschillende organische reststromen sterk toenemen.

  • Voor de transitie zijn er meerdere mogelijkheden die succesvol kunnen zijn. Het geheel aan deeloplossingen, hergebruik en hernieuwbare grondstoffen is hard nodig.

  • Het gebruik van hernieuwbare grondstoffen wel daadwerkelijk moet leiden tot milieuwinst.

  • Om die milieuwinst (breed in de keten) te onderbouwen goede data en een Life Cycle Analysis (LCA) een belangrijk instrument is om dit inzichtelijk te maken.

  • Daarbij wordt gebruik gemaakt van een internationaal wetenschappelijk geaccepteerde modelaanpak (referentie), die een multipurpose analyse doet op Klimaat, watergebruik, ecotoxiteit, gezondheid mens, materiaalhergebruik.

  • Een LCA die regelmatig openbaar getoetst en aangepast wordt en die transparant genoeg is voor vakinhoudelijke controle zonder naslag van achterliggende bronnen.

Decentrale overheden:

  • De gemeentelijke markt voor groeisubstraten voor een belangrijk deel wordt ingevuld vanuit groenvoorzieningsbedrijven in opdracht van decentrale overheden.

  • Decentrale overheden met betrekking tot het gebruik van substraten voorwaarden kunnen stellen.

  • Decentrale overheden ook invloed op de beschikbaarheid van grote stromen hernieuwbare grondstoffen hebben die door afvalbedrijven worden verwerkt.

  • Decentrale overheden hierin kunnen inzetten op een hoogwaardige toepassing van hernieuwbare grondstoffen.

  • De rijksoverheid decentrale overheden kan aanspreken op duurzaamheid en hierin zelf het goede voorbeeld kan geven.

BIJLAGE 4 PRINCIPES

Het doel van dit convenant is de milieu-impact van substraten in de keten te verminderen. Om deze reductie te realiseren zal onder meer worden ingezet op het stimuleren van ondernemers om meer gebruik te maken van hernieuwbare grondstoffen en wordt alleen gecertificeerd veen gebruikt. Naast de milieu-impact gaat het ook om natuurherstel en biodiversiteit veengebieden.

Echter vervanging van primaire grondstoffen dat resulteert in een verhoogde milieu-impact van substraten in de keten draagt derhalve niet bij aan dit doel. De inzet van dit convenant heeft tot doel om de milieu impact van substraten te reduceren met behoud van de verkoop van substraten en productie van de tuinbouw en sierteelt.

Vervanging van veen mag eveneens niet resulteren in minder kwaliteit en veiligheid en een verminderde plantweerbaarheid. De aspecten kwaliteit en veiligheid zijn afhankelijk van de toepassing.

Dit convenant gaat voor een belangrijk deel over het reduceren van de CO2-footprint van substraten. Daarbij wordt aangenomen dat het veen dat hiervoor wordt gebruikt te allen tijde oxideert. Echter, bij de tuinbouwtoepassing zit daar een bepaalde nuance in. Veen in substraat van planten op veldcapaciteit oxideert niet of nauwelijks. De belangrijkste voedingsstof voor planten is CO2 en via het proces van fotosynthese geven de planten zuurstof terug. Ofwel, plantengroei is CO2-reductie en zuurstof (O2)-toename. Dit wordt ook wel de korte CO2-cyclus genoemd. In de gecontroleerde omstandigheden van de teelt van planten is veen – bijna altijd – vergelijkbaar met veen op veldcapaciteit en raakt plantengroei de korte CO2-cyclus.

Dit in tegenstelling tot de verbranding van veen. Dat valt onder de Parijs-akkoorden, omdat dat de lange fossiele CO2-cyclus raakt. Een erkend compensatiemechanisme hiervoor is bijvoorbeeld houtaangroei in bossen.

In de toepassing binnen de tuinbouw kan ook CO2 vrijkomen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de verwelking van bladeren, bloemen en planten tot humus of wanneer planten worden gegeten door mensen en dieren. De toename en afname van CO2 kent dan ook een evenwicht. Te midden van dat evenwicht opereert de tuinbouw en haar substraatgebruik. Vervolgens kent een plant bij de eindconsument een levensduur en blijft het substraat bij de plant. Een plant komt altijd samen met substraat, dit kan niet los van elkaar worden zien.

Sla wordt gegeten, de kluit gaat in de groene bak, een boom of tuinplant komt tot wasdom en legt de CO2 langdurig vast in delen die niet verwelken. Kortom, de tuinbouwtoepassing kent een spanningsveld tussen de lange en korte CO2-cyclus. Bomen en planten dragen op de korte termijn op een positieve wijze bij aan het klimaatvraagstuk.

Een goed onderbouwde en transparante LCA geeft inzicht in de milieu-aspecten van substraten en dient als basis en onderbouwing voor een succesvolle transitie.

De LCA van GME is ontwikkeld volgens de PEFCR-methodiek (Product Environmental Footprint Category Rules Guidance) zoals vastgesteld door de Europese Commissie. Dit geeft allerlei stringente voorwaarden. Omdat de EC voor substraten geen formeel traject heeft aangewezen is gekozen voor een zogenaamd schaduwtraject. Dit betekent dat formeel geen sprake is van een PEFCR LCA, maar hieraan inhoudelijk wel geheel wordt voldaan. In het voortraject hebben diverse stakeholders kunnen reageren op de aanpak en informatie. Dit heeft geresulteerd in nader onderzoek en diverse aanpassingen.

Belangrijk is dat partijen allen achter de gehanteerde LCA-staan, dit vraagt om transparantie en hierover zal nader overleg plaatsvinden.

De focus van dit convenant ligt op Nederland. Partijen hebben binnen Nederland een verantwoordelijkheid om stappen te zetten naar meer milieuverantwoorde substraten. De grondstoffenmarkt voor substraten is echter overwegend een internationale markt waarmee rekening gehouden dit te worden.

De focus ligt hierbij op de milieuaspecten en niet zozeer op de sociale aspecten omdat deze al zijn opgenomen in regelgeving m.b.t. Corporate Social Responsibility. Dit aspect is ook belangrijk maar dus al op een andere wijze geregeld.

In de motie wordt onderscheid gemaakt in vier markten voor de toepassing van substraten. In dit convenant gaan we uit van de professionele markt (voedsel, sierteelt en openbaar groen (landscaping) en consumentenmarkt ((verpakte) substraten in de retail). Deze markten kennen verschillende producteisen en specificaties en daarmee mogelijkheden om met hernieuwbare grondstoffen te werken. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de markt voor de grondstoffen dezelfde is.

Veen wordt eveneens gebruikt voor energieproductie (laagwaardige toepassing) in aanzienlijke grotere hoeveelheden dan voor substraten (hoogwaardige toepassing). In Nederland wordt veen niet gebruikt voor energieproductie. Dit convenant is hierop daarom niet van toepassing maar dit onderwerp vraagt wel nadrukkelijk (internationale) aandacht.

Dit convenant gaat over organische substraten en niet over anorganische substraten (zoals minerale wol, perliet en geëxpandeerde kleikorrels). Cijfers over anorganische substraten worden buiten de monitoring en rapportage over de doelstellingen gehouden.


X Noot
1

Zie bijlage 1 en de reactie van het kabinet in bijlage 2.

X Noot
2

Deze LCA is ontwikkeld volgens de PEFCR-methodiek (Product Environmental Footprint Category Rules Guidance) zoals vastgesteld door de Europese Commissie.

Naar boven