Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 februari 2023, nr. WJZ/ 22573857, houdende wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering van een subsidiemodule betreffende het verstrekken van subsidie met het oog op het behoud van graslandareaal

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, onderdelen a, b en d, 5, eerste en tweede lid, 15, 16, 17, eerste lid, onderdeel b, 19, 25, 34, eerste lid, 44, en 50, tweede en vierde lid, van het Kaderbesluit Nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

Aan hoofdstuk 2 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 2.19 Behoud graslandareaal

Artikel 2.19.1 Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

bedrijf:

bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

derogatiebeschikking:

Uitvoeringsbesluit(EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L277);

derogatievergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 25a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

gebruiksnorm dierlijke meststoffen:

gebruiksnorm dierlijke meststoffen als bedoeld in de artikel 8, onderdeel a, en 9, eerste en tweede lid, van de Meststoffenwet;

grasland:

het voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbare deel van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond dat gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september van het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd onafgebroken beteeld is met gras bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer;

graslandareaal:

deel van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond dat uit grasland bestaat;

landbouwer:

landbouwer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel gg, van de Meststoffenwet;

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Meststoffenwet;

voorgaande derogatiebeschikking:

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1073 van de commissie van 17 juli 2020 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2020, L234), van toepassing tot en met 31 december 2021.

Artikel 2.19.2 Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt in de kalenderjaren 2023, 2024, en 2025 op aanvraag subsidie aan een landbouwer voor het in het betreffende kalender jaar in stand houden van graslandareaal.

  • 2. Onder in stand houden van graslandareaal, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan dat ten minste 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland bestaat.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt eenmalig per kalenderjaar, genoemd in het eerste lid, verstrekt.

Artikel 2.19.3 Aanvrager
  • 1. De aanvrager is een landbouwer:

    • a. die voor het kalenderjaar 2021 of 2022 beschikte over een derogatievergunning overeenkomstig de voorgaande derogatiebeschikking;

    • b. die voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd beschikt over een derogatievergunning overeenkomstig de derogatiebeschikking;

    • c. van wie in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestaat; en

    • d. die ten behoeve van een aanvraag die betrekking heeft op het kalenderjaar 2024 of 2025, voor het jaar voorafgaand aan het aanvragen van de subsidie beschikte over een derogatievergunning overeenkomstig de derogatiebeschikking.

  • 2. In het geval waarin ingevolge artikel 4, onder 3 of 4, van de derogatiebeschikking in het geheel geen aanspraak kan worden gemaakt op een derogatievergunning, is in afwijking van het eerste lid, de aanvrager een landbouwer:

    • a. die voor het kalenderjaar 2021 of 2022 beschikte over een derogatievergunning op grond van de voorgaande derogatiebeschikking;

    • b. die, voor zover in het kalenderjaar 2024 of 2025 geen aanspraak meer kan worden gemaakt op een derogatievergunning ingevolge artikel 4, onder 3, van de derogatiebeschikking ten aanzien van percelen gelegen in bufferzones als gespecificeerd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, voor het kalenderjaar 2023 beschikte over een derogatievergunning op grond van de derogatieschikking;

    • c. van wie de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestaat; en

    • d. van wie ten behoeve van een aanvraag die betrekking heeft op het kalenderjaar 2024 of 2025 de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestond in het jaar voorafgaand aan het aanvragen van de subsidie.

Artikel 2.19.4 Hoogte subsidie
  • 1. De hoogte van de subsidie betreft het aantal eenheden van tien kilogram stikstof dat de landbouwer op grond van de derogatiebeschikking in het betreffende jaar terugvalt ten opzichte van het jaar 2021 in de gebruiksnorm dierlijke meststoffen per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vermenigvuldigd met € 20,–.

  • 2. De terugval in de gebruiksnorm dierlijke meststoffen wordt voor de landbouwer, bedoeld in artikel 2.19.3, eerste lid, voor de jaren 2023, 2024 of 2025 vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de derogatiebeschikking.

  • 3. De terugval in de gebruiksnorm dierlijke meststoffen betreft voor de landbouwer, bedoeld in artikel 2.19.3, tweede lid, voor de jaren 2023, 2024 of 2025, het verschil tussen de in het jaar 2021 of 2022 op het bedrijf toepasselijke gebruiksnorm dierlijke meststoffen ingevolge de voor dat kalenderjaar aan de landbouwer verleende derogatievergunning en de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet.

  • 4. De hoogte van de subsidie wordt voor het betreffende jaar naar beneden bijgesteld voor zover blijkens de door de landbouwer ingevulde verklaring landbouw de-minimissteun, als gevolg van de verlening van de subsidie, het de-minimis plafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening, overschreden zou worden.

Artikel 2.19.5 Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.19.6 Subsidievoorwaarden/verplichtingen ontvanger
  • 1. De subsidieontvanger, voor zover deze valt onder het bepaalde in artikel 2.19.3, eerste lid, houdt zich aan het bepaalde in paragraaf 1 van Hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

  • 2. De subsidieontvanger, voor zover deze valt onder het bepaalde in artikel 2.19.3, tweede lid:

    • a. houdt zich aan artikel 8 van de Meststoffenwet,

    • b. houdt zich aan het bepaalde bij of krachtens artikel 5 van het Besluit gebruik meststoffen, en

    • c. draagt er voor zorg dat in het kalenderjaar waarvoor de subsidie is aangevraagd ten minste 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland bestaat.

  • 3. De subsidieontvanger meldt een wijziging in de omvang van het bij het bedrijf behorende graslandareaal uiterlijk 30 dagen na het moment waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 2.19.7 Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld en bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het relatienummer en het adres waarop het bedrijf van de landbouwer is gevestigd en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een verklaring landbouw de-minimissteun.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid:

    • a. verklaart de landbouwer dat de gegevens naar waarheid zijn ingevuld, en

    • b. geeft de landbouwer toestemming voor het gebruik van de voor de subsidie relevante gegevens die zijn verstrekt bij of krachtens artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

Artikel 2.19.8 Bijzondere voorziening ingeval van bedrijfsoverdracht
  • 1. Artikel 2.19.3, eerste lid, onderdelen a, c en d en artikel 2.19.3, tweede lid, onderdelen a, c en d, en zijn van overeenkomstige toepassing op de landbouwer van wie het bedrijf is overgenomen.

  • 2. De aanvrager toont bij de aanvraag voor subsidie aan dat ingeval van een bedrijfsoverdracht de landbouwer van wie hij het bedrijf over heeft genomen voldeed aan het eerste lid.

Artikel 2.19.9 Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.19.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de landbouw de-minimisverordening.

Artikel 2.19.10 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV- subsidies 2023 wordt in de numerieke titelvolgorde een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.19: behoud grasland areaal

Artikel 2.19.2

– Landbouwer, bedoeld in artikel 2.19.3, eerste lid of tweede lid

Behoud graslandareaal

1 juni 2023 tot en met 30 juni 2023

€ 30 miljoen

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 februari 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling strekt tot invoering van de Subsidiemodule betreffende het verstrekken van subsidie met het oog op het behoud van graslandareaal (hierna: de subsidiemodule). Hiertoe wordt een nieuwe module, namelijk subsidiemodule 2.19 in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) ingevoegd. In verband met de openstelling van de module wordt ook de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 gewijzigd. De subsidiemodule zal van 2023 tot en met 2025 jaarlijks worden opengesteld.

In paragraaf 2 wordt de aanleiding en het doel van deze regeling geschetst. In paragraaf 3 wordt de inhoud en de reikwijdte van de regeling uiteengezet. Daarbij wordt uitgelegd op welke wijze – en op grond van welke criteria – de hoogte van de subsidie wordt berekend die bedrijven op grond van deze regeling, afhankelijk van de terugval in de hoogte van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en het aantal hectares, toegekend kan worden. Paragraaf 4 gaat in op de aspecten met betrekking tot staatsteun in de vorm van de-minimissteun. Tot slot wordt in de paragrafen 5 en 6 ingegaan op de administratieve lasten die gemoeid zijn met de regeling en de uitvoering- en handhavingsaspecten.

2. Aanleiding en doel subsidiemodule

2.1 Aanleiding

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375; hierna: Nitraatrichtlijn) is de basis voor het Nederlandse mestbeleid. Op basis hiervan mag maximaal 170 kilogram stikstof uit dierlijke meststoffen (hierna: kg N) per hectare worden gebruikt, ook wel bekend als de stikstofgebruiksnorm dierlijke mest. De Nitraatrichtlijn kent de mogelijkheid van een derogatie waardoor onder voorwaarden op grasland meer dierlijke mest kan worden toegepast. Nederland maakt hiervan sinds 2006 gebruik. Op 30 september 2022 is de laatste derogatie van de Nitraatrichtlijn aan Nederland verleend. In deze derogatiebeschikking1 voor de periode 2022 tot en met 2025 aan Nederland, is een afbouwpad opgenomen voor de derogatie. De derogatienorm wordt vanaf 2023 stapsgewijs verlaagd van 230 respectievelijk 250 kg N per hectare naar 170 kg N per hectare in 2026.

De hoogte van de derogatie in de komende jaren is weergegeven in tabel 1.

Tabel 1

Jaar

Hoogte derogatienorm in door nutriënten verontreinigde gebieden

(bestaande 230 gebieden + nieuw aangewezen gebieden)

Hoogte derogatienorm overige gebieden

2023

220 kg/N/ha

240 kg/N/ha

2024

210 kg/N/ha

230 kg/N/ha

2025

190 kg/N/ha

200 kg/N/ha

Deze stapsgewijze verlaging van de stikstofgebruiksnorm voor dierlijke mest zorgt ervoor dat derogatiedeelnemers minder dierlijke mest op hun bedrijf mogen gebruiken, hierdoor extra mestafzetkosten hebben en mogelijk meer kunstmest gaan gebruiken om de vermindering in het gebruik van stikstof uit dierlijke mest te compenseren. Daarnaast bestaat het risico dat landbouwers geen derogatievergunning meer zullen aanvragen, maar in plaats daarvan ervoor kiezen om een deel van het grasland om te zetten in bouwland (bijvoorbeeld mais). Hierdoor zal het totale areaal grasland in Nederland afnemen. Dit omzetten van grasland naar bouwland leidt tot een verslechtering van de waterkwaliteit.

In de Kamerbrief over de stand van zaken van de derogatie op grond van de Nitraatrichtlijn 2 is aangegeven dat het kabinet derogatiebedrijven de komende periode wil ondersteunen door middel van een subsidieregeling waarmee gestimuleerd wordt dat derogatiedeelnemers hun graslandareaal behouden.

2.2 Doel

Doel van deze subsidiemodule is het ondersteunen van derogatiebedrijven in het opvangen van de gevolgen van de afbouw van derogatie en is erop gericht het areaal grasland van deze bedrijven in de toekomst te behouden ten behoeve van de waterkwaliteit en op die manier bij te dragen aan de verduurzamingstransitie voor de landbouw op het gebied van stikstof, klimaat, waterkwaliteit en natuur.

Op grond van deze regeling kunnen subsidies worden verstrekt aan landbouwbedrijven die in 2021 of 2022 een derogatievergunning hadden en opnieuw derogatie aanvragen. Op deze manier worden bedrijven gestimuleerd om ook de komende jaren derogatie aan te vragen. Dit is wenselijk, omdat één van de derogatievoorwaarden is dat 80% van het beschikbare areaal op een bedrijf uit grasland bestaat. Aldus wordt voorkomen dat grasland op deze bedrijven omgezet wordt in bouwland voor de teelt van meer uitspoelingsgevoelige gewassen dan gras. Als hiervoor al toegelicht, heeft het behoud van een aanzienlijk graslandareaal een gunstig effect op de waterkwaliteit, hetgeen aansluit bij de doelen die de Nitraatrichtlijn beoogt te borgen. Daarnaast wordt voorzien in een tijdelijke tegemoetkoming in de extra kosten die deze bedrijven moeten maken door de versnelde afbouw van de derogatie.

De derogatiebeschikking behelst meer dan alleen een afbouwpad voor derogatiebedrijven. De beschikking schrijft namelijk voor dat vanaf het jaar 2023 landbouwbedrijven waarvan alle percelen gelegen zijn in een Natura2000- of een grondwaterbeschermingsgebied (hierna GWB-gebied) geen derogatievergunning meer kunnen aanvragen3. Ook deze groep bedrijven kan op basis van deze subsidiemodule een subsidie aanvragen, mits zij er voor zorg dragen dat 80% van het beschikbare areaal op het bedrijf grasland is. Dit geldt eveneens voor landbouwbedrijven die ingevolge de derogatiebeschikking vanaf het jaar 2024 geen derogatievergunning meer kunnen aanvragen, omdat hun percelen gelegen zijn in een gebied nabij een Natura2000-gebied.

3. Subsidiemodule behoud graslandareaal

3.1 Algemene beschrijving

De subsidiemodule richt zich op het stimuleren van het behoud van het areaal grasland. Daarbij wordt voor bedrijven die opnieuw derogatie kunnen aanvragen aangesloten bij de voorwaarden die gesteld zijn in de derogatiebeschikking op grond van de Nitraatrichtlijn zoals de voorwaarde dat 80% van de tot het bedrijf oppervlakte landbouwgrond bestaat uit grasland. De subsidiemodule wordt opgenomen in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de subsidie is gebaseerd op de Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352).

3.2 Reikwijdte subsidiemodule

Deze subsidiemodule heeft als doel het behoud van grasland en voorziet in een tijdelijke tegemoetkoming voor een gedeelte van de extra kosten die derogatiebedrijven moeten maken als gevolg van de versnelde afbouw van derogatie en wordt opengesteld in de jaren 2023, 2024 en 2025. De landbouwer kan hiervoor jaarlijks een aanvraag doen. De subsidie wordt eenmaal per kalenderjaar verstrekt.

Een landbouwer die in het jaar 2021 of 2022 een derogatievergunning had en in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd een derogatievergunning heeft aangevraagd en verkregen kan, op grond van artikel 2.19.3, eerste lid, van deze regeling, subsidie aanvragen.

Dit geldt ook voor bedrijven die maar voor een gedeelte van hun percelen derogatie kunnen aanvragen, omdat de andere percelen in of nabij Natura2000- of GWB-gebied vallen. In paragraaf 3.3 wordt dit nader toegelicht.

Een landbouwer die in 2021 of 2022 een derogatievergunning had, maar geen derogatievergunning meer kan aanvragen, omdat alle percelen op zijn landbouwbedrijf gelegen zijn in of nabij een Natura2000- of GWB-gebied, kan op grond van artikel 2.19.3, tweede lid van deze regeling een subsidie aanvragen, mits tenminste 80% van de landbouwgrond die tot zijn bedrijf behoort bestaat uit grasland. Hierbij gaat het om landbouwgrond die gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september onafgebroken beteeld is met gras dat bestemd is om gebruikt te worden als ruwvoer.

Op deze manier worden ook landbouwers die geen derogatie meer kunnen aanvragen en daardoor in één keer terugvallen naar 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare gestimuleerd om het areaal grasland op hun bedrijf te behouden.

Daarnaast geldt vanaf 2024 de voorwaarde dat de landbouwer in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de subsidie een derogatievergunning moet hebben gehad. Voor landbouwers die geen derogatie meer kunnen aanvragen voor hun bedrijf, omdat alle percelen gelegen zijn in een Natura2000 gebied of GWB-gebied geldt vanaf 2024 de voorwaarde dat ten minste 80% van de landbouwgrond van het bedrijf waarvoor de landbouwer een aanvraag doet bestaat uit grasland. De eis van de minimale hoeveelheid grasland geldt dan zowel voor het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd als in het jaar daaraan voorafgaand.

3.3 Hoogte subsidie

Door de stapsgewijze verlaging van de stikstofgebruiksnorm dierlijke mest (derogatienorm) van 230/250 kg N per hectare naar 170kg N per hectare in 2026, wordt de mestplaatsingsruimte per hectare minder. De subsidie die een landbouwer ontvangt is afhankelijk van de mate van terugval in de mestplaatsingsruimte door afname van de derogatienorm en het aantal hectare dat in feitelijk gebruik is bij het bedrijf.

In deze regeling wordt uitgegaan van een forfaitaire vergoeding van twintig euro per tien kg stikstof uit dierlijke mest per hectare terugval in de mestplaatsingsruimte. Om te komen tot het bedrag van € 20,00 is gebruik gemaakt van de volgende berekening door Wageningen Economic Research (WEcR):

In 1 ton melkveemest zit op basis van de gegevens van 2021, zoals deze zijn bepaald door de Werkgroep Uniformering berekening Mest en mineralencijfers, ongeveer 4,6 kg N. Op basis van de informatie uit het bedrijveninformatienet (BIN4) is hierbij uitgegaan van € 9,20 voor het afvoeren van een ton rundveemest. Afvoer van 10 kg stikstof uit rundveedrijfmest kost dan (10/4,6) X € 9,20 = € 20,00.

Bepaling subsidie per hectare

Voor de bepaling van de subsidie per hectare onderscheiden wij meerdere situaties.

Derogatiebedrijf met percelen in een bestaand 230-gebied en/of 250-gebied

Hierbij gaat het om de zuidelijk en centraal gelegen zand- en lössgronden, waarvoor in de vorige derogatiebeschikking een stikstofgebruiksnorm dierlijke mest van 230 kg en voor overige gebieden een stikstofgebruiksnorm dierlijke mest van 250 kg gold.

Dit betreft bedrijven die in 2021 of 2022 beschikten over een derogatievergunning en een derogatievergunning hebben in het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De subsidie die deze bedrijven per hectare kunnen ontvangen kan bepaald worden op basis van tabel 2.

Tabel 2

Jaar

Subsidie

per ha voor de percelen in bestaand 250-gebied

Subsidie

per ha voor de percelen in bestaand 230-gebied

 

afname

KG N

bedrag

Per ha

afname

KG N

bedrag

Per ha

2023

10

€ 20

10

€ 20

2024

20

€ 40

20

€ 40

2025

50

€ 100

40

€ 80

Hieronder een voorbeeld voor de bepaling van de hoogte van de subsidie.

Voorbeeld voor het jaar 2023

Een landbouwer met een derogatievergunning in 2021 heeft 100 hectare landbouwgrond, waarvan 80 hectare grasland, bij zijn bedrijf in gebruik. In 2021 heeft deze landbouwer 70 hectare dat ligt in een bestaand 250-gebied en 30 hectare in een bestaand 230-gebied. Hij vraagt in 2023 opnieuw een derogatievergunning aan en verkrijgt deze.

Voor de bepaling van de subsidie in 2023 betekent dit:

Soort gebied

Aantal hectare

Afname in gebruiksruimte

subsidie per hectare

Totale subsidie

Bestaand 250-gebied

70

10

€ 20

€ 1.400

Bestaand 230-gebied

30

10

€ 20

€ 600

Totaal

100

   

€ 2.000

Derogatiebedrijf met percelen in nieuwe verontreinigde gebieden.

In de derogatiebeschikking is opgenomen dat Nederland extra door nutriënten verontreinigde gebieden moet aanwijzen. Vanaf 2023 worden de waterschappen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap Delfland en Brabantse Delta aangewezen als verontreinigd gebied (Kamerstukken II, 2022/2023, 33 037, nr. 484). Vanaf 2024 volgt een definitieve aanwijzing van de verontreinigde gebieden. Deze gebieden omvatten ten minste de in 2023 aangewezen gebieden, alsmede elk ander extra gebied waarbij de bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenverontreiniging meer dan 19% van de totale nutriënten bedraagt.

Voor deze nieuwe aangewezen nutriënten verontreinigde gebieden geldt, net zoals voor de huidige zuidelijk en centraal gelegen zand- en lössgronden (zogenaamde ‘230-gebieden’), de laagste derogatienorm.

Bedrijven die geheel of voor een deel in een nieuw verontreinigd gebied vallen krijgen te maken met een hogere terugval in de gebruiksnormen en kunnen voor die percelen een hogere subsidie ontvangen. Hierbij geldt wel als voorwaarde dat deze bedrijven in 2021 of 2022 beschikten over een derogatievergunning alsmede in het kalenderjaar waarvoor een subsidie wordt aangevraagd een derogatievergunning hebben. De subsidie die deze bedrijven per hectare kunnen ontvangen kan bepaald worden op basis van tabel 3.

Tabel 3

Jaar

Subsidie

per ha voor de percelen in bestaand 250-gebied

Subsidie

per ha voor de percelen in bestaand 230-gebied

Subsidie

per ha voor de percelen in de nieuwe verontreinigde gebieden

 

afname

KG N

bedrag

Per ha

afname

KG N

bedrag

Per ha

afname

KG N

bedrag

Per ha

2023

10

€ 20

10

€ 20

30

€ 60

2024

20

€ 40

20

€ 40

40

€ 80

2025

50

€ 100

40

€ 80

60

€ 120

Hieronder een voorbeeld voor de bepaling van de subsidie op basis van tabel 3 in de praktijk.

Voorbeeld voor het jaar 2024

Een landbouwer met een derogatievergunning in 2021 heeft 100 hectare landbouwgrond, waarvan 80 hectare grasland, bij zijn bedrijf in gebruik. In 2021 heeft deze landbouwer 70 hectare in een bestaand 250-gebied en 30 hectare in een bestaand 230-gebied. Na de aanwijzing van de nieuwe door nutriënten verontreinigde gebieden valt 20 hectare in een nieuw verontreinigd gebied. In 2024 heeft deze landbouwer 50 hectare in een 250-gebied, 30 hectare in een bestaand 230-gebied en 20 hectare in een nieuw door nutriënten verontreinigd gebied. De landbouwer had in 2023 een derogatievergunning en vraagt in 2024 opnieuw zo’n vergunning aan en verkrijgt deze.

Voor de bepaling van de subsidie in 2024 betekent dit:

Soort gebied

Aantal hectare

Afname in gebruiksruimte

Subsidie per hectare

Totale subsidie

Bestaand 250-gebied

50

20

€ 40

€ 2.000

Bestaand 230-gebied

30

20

€ 40

€ 1.200

Nieuw verontreinigd gebied

20

40

€ 80

€ 1.600

Totaal

100

   

€ 4.800

Derogatiebedrijf met percelen in en buiten Natura2000-gebied en/of GWB-gebied

Dit betreft bedrijven die in 2021 of 2022 beschikten over een derogatievergunning en een derogatievergunning hebben in het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

In de derogatiebeschikking is opgenomen dat bedrijven vanaf 1 januari 2023 voor de percelen die gelegen zijn in een Natura2000-gebied en/of een GWB-gebied geen derogatievergunning meer aan kunnen vragen. Vanaf 1 januari 2024 geldt dit ook voor percelen in de zone rondom Natura2000-gebieden.

Deze landbouwers kunnen wel een derogatievergunning aanvragen voor percelen van hun bedrijf die buiten de Natura2000- en/of GWB-gebieden, maar niet voor de percelen in die gebieden.

Voor de percelen in de Natura2000- of GWB-gebieden geldt de norm van 170 KG N uit dierlijke mest. Bedrijven waarvan een gedeelte van de percelen in deze gebieden vallen, krijgen te maken met een hogere terugval in de gebruiksnorm dierlijke mest. De subsidie die deze bedrijven per hectare kunnen ontvangen kan worden afgeleid uit tabel 4.

Indien een perceel voor meer dan 50% gelegen is in een Natura2000- of GWB- gebied, wordt het hele perceel gezien als een perceel in een Natura2000- of GWB- gebied en geldt de norm van 170 KG N uit dierlijke mest.

Tabel 4

Jaar

Subsidie

per ha voor de percelen buiten Natura 2000 en GWB-gebied [voormalig 250-gebied]

Subsidie

per ha voor de percelen buiten Natura 2000 en GWB-gebied [voormalig 230-gebied]

Subsidie

per ha voor de percelen binnen Natura 2000 en GWB-gebied [voormalig 250-gebied]

Subsidie per ha

voor de percelen binnen Natura 2000 en GWB-gebied [voormalig 230-gebied]

 

afname

KG N

bedrag

per ha

afname

KG N

bedrag

per ha

afname

KG N

bedrag

per ha

Afname

KG N

bedrag

per ha

2023

10

€ 20

10

€ 20

80

€ 160

60

€ 120

2024

20

€ 40

20

€ 40

80

€ 160

60

€ 120

2025

50

€ 100

40

€ 80

80

€ 160

60

€ 120

Hieronder een voorbeeld voor de bepaling van de tegemoetkoming op basis van tabel 4 in de praktijk.

Voorbeeld 1 [2023]

Een landbouwer met een derogatievergunning in 2021 heeft 100 hectare landbouwgrond, waarvan 80 hectare grasland, bij zijn bedrijf in gebruik. In 2021 heeft deze landbouwer 70 hectare in een bestaand 250-gebied (waarvan 20 hectare in een Natura2000-gebied) en 30 hectare in een bestaand 230-gebied (waarvan 10 hectare in een Natura2000- gebied). Deze landbouwer vraagt voor zijn landbouwbedrijf voor 2023 een derogatievergunning aan en verkrijgt deze voor de percelen die buiten het Natura2000- of GWB-gebied gelegen zijn. Op basis van de derogatiebeschikking kan deze landbouwer voor zijn bedrijf geen derogatievergunning meer aanvragen voor percelen die gelegen zijn in een Natura2000- of GWB-gebied.

Voor de bepaling van de subsidie in 2023 betekent dit:

Soort gebied

Aantal hectare

Afname in gebruiksruimte

Subsidie per hectare

Totale subsidie

Bestaand 250- gebied

50

10

€ 20

€ 1.000

Bestaand 230- gebied

20

10

€ 20

€ 400

Natura2000- gebied (percelen vielen eerst in 250-gebied)

20

80

€ 160

€ 3.200

Natura2000-gebied (percelen vielen eerst in 230-gebied)

10

60

€ 120

€ 1.200

Totaal

100

   

€ 5.800

Landbouwer die niet opnieuw derogatievergunning kan aanvragen voor zijn bedrijf omdat alle percelen in een Natura2000- gebied en/of een GWB-gebied liggen

In de derogatiebeschikking is opgenomen dat landbouwers vanaf 1 januari 2023 voor de percelen die gelegen zijn in een Natura2000-gebied en/of een GWB-gebied geen derogatievergunning meer aan kunnen vragen. Vanaf 1 januari 2024 geldt dit ook voor percelen in de zone rondom Natura2000-gebieden.

Landbouwers die in 2021 of 2022 derogatievergunning hadden, maar die niet opnieuw kunnen aanvragen, omdat alle percelen van het landbouwbedrijf in een Natura2000- of GWB-gebied liggen, kunnen subsidie aanvragen, mits tenminste 80% van de landbouwgrond die tot zijn bedrijf behoort bestaat uit grasland. Voor alle percelen in de Natura2000- of GWB-gebieden geldt dan de norm van 170 KG N uit dierlijke mest. Deze bedrijven krijgen te maken met een hogere terugval in de gebruiksnormen, omdat voor alle percelen de norm van 170 KG N uit dierlijke mest geldt. De subsidie per hectare wordt bepaald op basis van tabel 5.

Tabel 5

Jaar

Tegemoetkoming

per ha voor de percelen binnen Natura2000- en GWB-gebied [voormalig 250-gebied]

Tegemoetkoming

per ha voor de percelen binnen Natura2000- en GWB-gebied [voormalig 230-gebied]

 

afname

KG N

bedrag

per ha

afname

KG N

bedrag

per ha

2023

80

€ 160

60

€ 120

2024

80

€ 160

60

€ 120

2025

80

€ 160

60

€ 120

Hieronder een voorbeeld voor de bepaling van de tegemoetkoming op basis van tabel 5 in de praktijk.

Voorbeeld [2023]

Een landbouwer die een derogatievergunning had in 2021 heeft 50 hectare landbouwgrond, waarvan 40 hectare grasland, bij zijn bedrijf in gebruik. In 2021 was 40 hectare gelegen in een 250-gebied en 10 hectare gelegen in een 230-gebied. Deze percelen liggen allemaal in een GWB-gebied. Op basis van de derogatiebeschikking kan deze landbouwer geen derogatievergunning meer aanvragen. Wel draagt de landbouwer er zorg voor dat in 2023 80% van zijn landbouwareaal bestaat uit grasland.

Voor de bepaling van de subsidie in 2023 betekent dit:

Soort gebied

Aantal hectare

Afname in gebruiksruimte

Subsidie per hectare

Totale subsidie

GWB-gebied (percelen vielen eerst in 250-gebied)

40

80

€ 160

€ 6.400

GWB-gebied (percelen vielen eerst in 230-gebied)

10

60

€ 120

€ 1.200

Totaal

50

   

€ 7.600

Indien deze landbouwer ook in 2024 en 2025 een subsidie aanvraagt en de bedrijfssituatie en de percelen blijven ongewijzigd, dan zou deze landbouwer in totaal 22.800 euro ontvangen. Op basis van de de-minimisverordening mag er in drie belastingjaren maar 20.000 euro verleend worden. De totale subsidie kan nooit meer zijn dan 20.000 euro.

3.4 Voorwaarden subsidie

Een landbouwer die in 2021 of 2022 een derogatievergunning had en op het moment van aanvraag van de subsidie een derogatievergunning heeft, kan in aanmerking komen voor subsidie.

In het jaar waarvoor de subsidie aangevraagd wordt, moet de subsidieontvanger ingevolge artikel 2.19.7, eerste lid, van de RNES voldoen aan alle derogatievoorwaarden zoals deze zijn opgenomen in paragraaf 1 van hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Daarnaast geldt vanaf 2024 de voorwaarde dat de landbouwer in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de subsidie een derogatievergunning moet hebben gehad. De subsidie ziet immers op een tegemoetkoming voor de extra kosten die een landbouwer moet maken voor de afname van de mestplaatsingsruimte als gevolg van de afbouw van derogatie en de borging dat ten minste 80% van het bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond bestaat uit grasland. Hiervoor is het noodzakelijk dat de landbouwer in het voorgaande jaar een derogatievergunning had. Doordat de derogatiebeschikking in 2022 pas laat bekend is geworden en om die reden het niet voor ieder bedrijf mogelijk was om in 2022 aan de derogatievoorwaarden te voldoen, wordt deze eis niet gesteld voor het eerste jaar van deze subsidieregeling.

Bij de voorwaarde dat 80% van het totale areaal van het bedrijf moet bestaan uit grasland, gaat het om alle percelen die feitelijk in gebruik zijn bij het landbouwbedrijf. Dit is dus inclusief de percelen landbouwgrond die in een Natura2000- of GWB-gebied liggen. Hiermee wordt gestimuleerd dat de aanvrager gedurende de hele periode zijn areaal grasland op peil houdt.

Een landbouwbedrijf dat in 2021 of 2022 derogatie had en op basis van de derogatiebeschikking niet opnieuw derogatie kan aanvragen, kan in aanmerking komen voor subsidie indien er voldaan wordt aan de voorwaarde dat in het jaar van aanvraag tenminste 80% van het bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond bestaat uit grasland.

Vanaf 2024 geldt aanvullend dat ook in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tenminste 80% van het bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond bestaat uit grasland.

Voor de definitie van grasland wordt de definitie gehanteerd zoals deze is opgenomen in artikel 2.19.1 van deze regeling. Deze sluit aan bij de definitie die gesteld is in artikel 25c van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Vanzelfsprekend geldt ook voor deze bedrijven dat zij zich houden aan de regels die gesteld zijn bij of krachtens het Besluit gebruik meststoffen en de Meststoffenwet en dat de gebruiksnormen van artikel 8 van de Meststoffenwet niet worden overschreden.

Bedrijfsoverdracht

In artikel 2.19.3 is bepaald dat alleen bedrijven die in 2021 of 2022 een derogatie hadden, een subsidie kunnen aanvragen. Indien er sprake is van een bedrijfsoverdracht na 2022 dan zou in die situatie de landbouwer die het bedrijf heeft overgenomen niet kunnen voldoen aan deze voorwaarde en daarmee ook geen subsidie kunnen aanvragen.

In de regeling is daarom in artikel 2.19.8 een voorziening opgenomen die voor bedrijfsoverdrachten (met inbegrip van rechtsvormwijzigingen) en samenvoegingen van bedrijven regelt onder welke voorwaarde de landbouwer die het bedrijf overneemt na 2022 wel een subsidie kan aanvragen. De landbouwer die de subsidie aanvraagt, zal moeten aantonen dat het bedrijf dat hij heeft overgenomen een derogatievergunning had in 2021 of 2022. Een vergelijkbare voorziening wordt getroffen voor de gevallen waarin voor de jaren 2024 en 2025 een derogatievergunning in het voorgaande jaar een voorwaarde is voor het kunnen aanvragen van subsidie.

3.5 Openstelling subsidie

De aanvraag kan jaarlijks, voor het laatst in 2025, worden gedaan in de periode vanaf 1 juni tot en met 30 juni bij RVO. De aanvraag bevat tenminste het relatienummer, adres, rekeningnummer en de gegevens van de contactpersoon. Daarnaast moet er bij de aanvraag een verklaring landbouw de-minimissteun ingestuurd worden.

Met deze aanvraag verklaart de landbouwer:

  • Dat de gegevens van de aanvraag en de gegevens van de percelen die gemeld worden via de Gecombineerde Opgave naar waarheid zijn ingevuld

  • Dat hij er voor zorg draagt dat hij in het jaar van aanvraag blijft voldoen aan de 80 eis voor grasland

De vaststelling en de verstrekking van de subsidie vindt plaats op basis van de gegevens over de percelen die zijn gemeld in de Gecombineerde Opgave. Bij de aanvraag zal aan de aanvrager toestemming gevraagd worden om deze gegevens te gebruiken voor de vaststelling en de verstrekking van de subsidie.

Wijzigingen in het aantal hectares grasland dat hij het bedrijf in gebruik is moeten binnen 30 dagen gemeld worden aan RVO.

3.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond is 121.581.960 euro voor de totale looptijd van deze regeling. Voor 2023 is het subsidieplafond 30.000.000 euro. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

4. Staatsteun (de-minimis)

De subsidie die op grond van artikel 2.19.2 wordt toegekend door de minister, wordt op grond van deze regeling aangemerkt als de-minimissteun in de landbouwsector. Dergelijke steun mag door lidstaten worden verstrekt mits daarbij wordt voldaan aan de voorwaarden uit Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB 2013, L 352) (hierna: Verordening nr. 1408/2013). De belangrijkste voorwaarde die voortvloeit uit Verordening nr. 1408/2013 is dat aan een onderneming niet meer dan € 20. 000 aan de-minimissteun mag worden verstrekt over een periode van drie belastingjaren.

Eén van de voorwaarden uit Verordening nr. 1408/2013 om de-minimissteun te kunnen ontvangen is dat de begunstigde (subsidieaanvrager) schriftelijk (of digitaal) moet verklaren dat hij met het ontvangen van de de-minimissteun, onder de drempel van € 20.000 blijft. Er wordt alleen een subsidie verstrekt (en de-minimissteun) wanneer deze verklaring is ingevuld.

De subsidieaanvrager moet bij de aanvraag voor subsidieverlening een de-minimisverklaring indienen bij RVO.nl waarin desbetreffende aanvrager aangeeft of, en zo ja welke, de-minimissteun gedurende de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar is ontvangen. Hiervoor kan digitaal gebruik gemaakt worden van het hiervoor beschikbare formulier op de website van RVO.

Op basis van deze informatie zal door RVO worden beoordeeld of de subsidie in het betreffende jaar volledig kan worden toegekend of dat daarbij rekening moet worden gehouden met eerder ontvangen de-minimissteun.

5. Effecten bedrijfsleven en overheid

5.1. Regeldruk

Deze regeling levert administratieve lasten op voor de aanvragers. De verwachting is dat deze lasten beperkt zullen zijn omdat de gevraagde informatie grotendeels al voorhanden is en al gemeld moet worden op basis van de vereisten die in de Meststoffenwet al zijn voorgeschreven. Op basis van artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet moeten landbouwers reeds de gegevens met betrekking tot de percelen en gewassen melden aan de minister.

Landbouwers die subsidie willen aanvragen moeten hiervoor een aanvraag doen en een de-minimisverklaring opstellen en meesturen. Er wordt ingeschat dat er ruim een half uur nodig is om een aanvraag met de bijbehorende de-minimis verklaring te doen, dit is inclusief het inlezen in de voorwaarden van de regeling. Het aanvragen bestaat uit het invullen van een digitale aanvraag dat door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikbaar gesteld wordt. Per jaarlijkse aanvraag worden de administratieve lasten ingeschat op 386.684 euro, hierbij is ervan uitgegaan dat de helft van de aanvragen worden ingediend door de landbouwer en de helft van de aanvragen worden ingediend door een adviseur. Hierbij is gerekend met een uurtarief van 37 euro indien de aanvraag is gedaan door de landbouwer en een uurtarief van 58 euro indien de aanvraag is gedaan door een externe adviseur. Per landbouwer worden de administratieve lasten ingeschat op 25 euro. De inschatting is dat er jaarlijks ongeveer 15.632 bedrijven een aanvraag doen voor deze subsidieregeling. Er zijn geen nalevingslasten5.

Dit levert jaarlijks een administratieve last op van 386.684 euro (uitgaande van 15.632 aanvragen).

Reactie Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)

Naar aanleiding van deze berekeningen heeft het college ATR besloten om geen formeel advies uit te brengen over de voorgelegde subsidiemodule.

5.2. Overige bedrijfseffecten

Subsidieaanvragers moeten ervoor zorgen dat zij blijven voldoen aan de subsidievoorwaarden, zoals benoemd in artikel 2.19.7 van deze regeling. Dit betekent onder andere dat zij er voor zorg dragen dat in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd tenminste 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond grasland is.

5.3. Uitvoerings- en Handhavingslasten

Deze subsidieregeling wordt namens de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) uitgevoerd door de RVO. Hiervoor ontwikkelt RVO een digitaal formulier waarmee de aanvragen voor subsidie kunnen worden gedaan. Daarnaast voert RVO controles uit op de subsidievoorwaarden en verzorgt RVO de communicatie en de betalingen aan de aanvragers.

6. Uitvoering en handhaving

6.1. Uitvoering en handhavingstoets

Voor de subsidiemodule is een risicoanalyse doorlopen en opgesteld. Gedurende deze analyse zijn verschillende typen risico’s in beeld gebracht. Het betrof risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik, risico’s in de uitvoering van de subsidiemodule en risico’s ten aanzien van het behalen van de beleidsdoelstellingen. De geïnventariseerde risico’s worden vrijwel allemaal als laag ingeschat. Voor één risico dat als ‘midden’ is geclassificeerd wordt in de uitvoering een mitigerende maatregel genomen. Deze heeft betrekking op de controle van de eis dat tenminste 80% van het areaal grasland moet zijn, bij bedrijven die geen derogatie meer kunnen aanvragen aangezien al hun percelen behoren tot Natura2000- of GWB-gebieden. Hier zal bij de controles op de subsidievoorwaarden rekening mee gehouden worden.

6.2. Uitvoeringstoets

RVO is betrokken geweest bij het opstellen van deze subsidiemodule en heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd met een positief resultaat. De implementatie van deze regeling heeft impact op de uitvoering bij RVO. Er moeten onder andere aanpassingen doorgevoerd worden in de ICT-systemen van RVO en de regeling moet gecommuniceerd en gecontroleerd worden. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande uitvoeringsprocessen.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing de Staatscourant. Hierbij wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten. Het is van belang dat landbouwers op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verkrijgen over de inhoud en de voorwaarden van deze subsidieregeling, zodat zij kunnen beslissen of zij een subsidie aanvragen en dat de groep landbouwers die in aanmerking komt voor een derogatievergunning dit kan meewegen gedurende de aanvraagperiode van de derogatievergunning.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

derogatiebeschikking: Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L277);

X Noot
2

Kamerstuk 33 037, nr.450

X Noot
3

Natura2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

grondwaterbeschermingsgebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Activiteitenregeling milieubeheer;

X Noot
4

Het Bedrijveninformatienet (BIN) is een netwerk van ongeveer 1.500 land- en tuinbouwbedrijven, 100 vissers en 150 bosbouwbedrijven. Samen vormen zij een representatieve steekproef van de Nederlandse agrarische sector.

X Noot
5

Nalevingslasten zijn overige directe kosten die moeten worden gemaakt (bovenop de ‘business as usual’-kosten) om aan wet- en regelgeving te voldoen.

Naar boven