Beleidsregel van het Commissariaat voor de Media over recent Europees, onafhankelijk media-aanbod, oorspronkelijk Nederlandstalig of Friestalig programma-aanbod en programma-aanbod dat voorzien is van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking (Beleidsregel quota publieke media-instellingen 2023)

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op de artikelen 2.115 tot en met 2.123 van de Mediawet 2008 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

I. BEGRIPSBEPALINGEN EN REIKWIJDTE

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. wet:

de Mediawet 2008;

b. besluit:

het Mediabesluit 2008;

c. regeling:

Mediaregeling 2008;

d. catalogus:

de ordening van het audiovisueel media-aanbod in een databank die audiovisueel media-aanbod voor de gebruiker toegankelijk maakt;

e. Europese producties:

producties als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder n en artikel 1, tweede, derde en vierde lid van de Richtlijn;

f. Richtlijn:

Richtlijn 2010/13/EU van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele media- diensten;

g. onafhankelijke producent:

de producent van een onafhankelijke productie als bedoeld in artikel 2.120, eerste lid van de wet;

h. ondertiteling:

Nederlands-of Friestalig programma-aanbod voorzien van Nederlandstalige onderti- teling;

i. producent:

degene die programma-aanbod vervaardigt;

j. programma-aanbod:

televisieprogramma-aanbod;

k. programmakanaal:

televisieprogrammakanaal;

l. themakanaal:

een themakanaal op televisie;

m. recente productie:

een onafhankelijke productie die niet ouder is dan vijf jaar.

Artikel 2 Europese producties

  • 1. Een producentals bedoeld in artikel 1, derde en vierde lid, van de Richtlijn wordt geacht in een lidstaat gevestigd te zijn indien zijn onderneming aldaar permanent is gevestigd en over vast personeel beschikt dat zich zowel met productie- als commerciële activiteiten in de Europese Unie bezighoudt.

  • 2. Indien niet bekend is welke producent een productie tot stand heeft gebracht, wordt onder producentmede verstaan de distributeur van de productie. In dat geval wordt de lidstaat waarin de distributeur is gevestigd aangemerkt als de lidstaat waarin de producent is gevestigd.

  • 3. Het tweede lid is slechts van toepassing indien de media-instelling die de productie heeft verspreid, naar genoegen van het Commissariaat heeft aangetoond dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de relevante gegevens over de producent van de productie te achterhalen.

Artikel 3 Onafhankelijke producties

  • 1. In aansluiting op artikel 2.120, eerste lid, van de wet wordt als onafhankelijke productiemede aangemerkt:

    • a. programma-aanbod dat wordt geproduceerd door een onafhankelijke producent tezamen met een media-instelling, ingeval de media-instelling niet wordt aangemerkt als producent van het betreffende aanbod;

    • b. een door een media-instelling aangekochte onafhankelijke productie.

  • 2. Niet als onafhankelijke productiewordt aangemerkt:

    • a. programma-aanbod dat uitsluitend geproduceerd is door een media-instelling;

    • b. programma-aanbod dat geproduceerd is door een producent die meer dan negentig procent van het door hem geproduceerde media-aanbod, in de drie afgelopen boekjaren, heeft geleverd aan dezelfde media-instelling.

II. EUROPESE PRODUCTIES

Artikel 4. Berekeningswijze aandeel Europese, onafhankelijke en recente producties programmakanalen

  • 1. Voor de vaststelling van het behaalde aandeel Europese, onafhankelijke en recente producties op programmakanalen als bedoeld in de artikelen 2.115 tot en met 2.120, wordt uitgegaan van het totale programma-aanbod per programmakanaal per kalenderjaar, daarvan uitgezonderd het media-aanbod als bedoeld in artikel 2.121 van de wet.

  • 2. Voor de vaststelling van het behaalde aandeel Europese, onafhankelijke en recente producties, als bedoeld in het eerste lid, worden herhalingen van programma’s meegeteld.

Artikel 5. Berekeningswijze aandeel Europese producties audiovisueel media-aanbod op aanvraag

  • 1. Voor de vaststelling van het behaalde aandeel Europese per aanbodkanaal dat kwalificeert als een mediadienst op aanvraag als bedoeld in artikel 2.115, tweede lid, van de wet wordt uitgegaan van het aantal Europese titels in de desbetreffende catalogus, afgezet tegen het totaal aantal titels in de catalogus.

  • 2. Als titel wordt in ieder geval aangemerkt een film en een seizoen van een serie. Een aflevering van een serie kan als titel worden aangemerkt indien deze vergelijkbaar is met een film.

Artikel 6. Aandacht Europese producties audiovisuele mediadiensten op aanvraag

Het onder de aandacht brengen van Europese producties als bedoeld in artikel 2.115, derde lid, van de wet kan onder meer worden verzekerd door:

  • a. het voorzien in een vanaf de startpagina van de dienst toegankelijke aan Europese producties gewijde sectie;

  • b. de mogelijkheid om in de als onderdeel van die dienst beschikbare zoekfunctie naar Europese producties te zoeken; of

  • c. het gebruik van Europese producties in de campagnes van die dienst of een minimum percentage Europese producties die in de catalogus van die dienst worden aanbevolen, bijvoorbeeld door gebruik van banners of vergelijkbare instrumenten.

Artikel 7. Ontheffing aandeel Europese producties lage omzet en klein publiek

  • 1. De verplichting voor het behalen van het aandeel Europese producties en het onder de aandacht brengen daarvan als bedoeld in artikel 2.115, tweede en derde lid, van de wet geldt niet voor aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag op aanbodkanalen met een lage omzetof een klein publiek.

  • 2. Als lage omzetwordt aangemerkt een jaaromzet tot twee miljoen euro.

  • 3. Als klein publiekwordt aangemerkt een aandeel gebruikers van minder dan 1% ten opzichte van het veronderstelde aantal potentiële gebruikers van audiovisuele mediadiensten op aanvraag. Voor het aantal veronderstelde potentiële gebruikers van audiovisuele mediadiensten op aan- vraag, wordt uitgegaan van 80% van de Nederlandse bevolking.

  • 4. Om voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking te komen, dient de aanbieder van de audiovisuele mediadienst op aanvraag voor het aanbodkanaal een verzoek om een ontheffing in bij het Commissariaat. Bij het verzoek om een ontheffing dient alle relevante informatie op grond waarvan een besluit kan worden genomen te worden gevoegd.

Artikel 8. Ontheffing Europese producties audiovisueel media-aanbod op aanvraag

  • 1. Ontheffingen van het aandeel Europese producties voor aanbieders van audiovisueel media- aanbod op aanvraag per aanbodkanaal als bedoeld in artikel 2.115, tweede en derde lid, van de wet kunnen worden verleend indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat naleving gelet op de aard of het onderwerp van deze mediadienst op aanvraag praktisch onhaal- baar of ongerechtvaardigd zou zijn.

  • 2. Bij de vaststelling of sprake is van een geval als bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval de aard van de mediadienst op aanvraag, de programmering, de doelgroep, het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten voor Europese producties en bijzondere economische omstandig- heden worden betrokken.

  • 3. Indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat, gelet op de omstandigheden die in het tweede lid worden genoemd, sprake is van een geval waarin ten aanzien van een media- dienst op aanvraag op een aanbodkanaal niet kan worden verlangd dat aan het aandeel Europese producties wordt voldaan, kan het aandeel genoemd in artikel 2.115, tweede lid, van de wet lager worden vastgesteld zolang het format van het aanbodkanaal niet wijzigt.

  • 4. Het verzoek om ontheffing dient, voorzien van een onderbouwing, te worden ingediend bij het Commissariaat.

III. NEDERLANDS- OF FRIESTALIGE PRODUCTIES

Artikel 9. Oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties

Als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige productiesals bedoeld in artikel 2.122, eerste lid van de wet wordt mede aangemerkt:

  • a. programma-aanbod dat Nederlands- of Friestalig is ingesproken;

  • b. programma-aanbod dat onderdelen van niet oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties bevat, dat voorzien is van een Nederlands- of Friestalige voice-over.

Artikel 10. Berekeningswijze aandeel oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties programmakanalen

Voor de vaststelling van het behaalde aandeel oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties, als bedoeld in artikel 2.122, eerste lid, van de wet wordt uitgegaan van het totale programma-aanbod per programmakanaal en per kalenderjaar met uitzondering van het programma-aanbod als bedoeld in artikel 2.122, tweede lid, van de wet. Herhalingen van programma’s worden meegeteld.

Artikel 11. Ontheffing oorspronkelijk Nederlands- en Friestalige producties programmakanalen

  • 1. Ontheffingen van het aandeel oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties voor programma-aanbod als bedoeld in artikel 2.122, derde lid, van de wet kunnen in bijzondere gevallen ten aanzien van een bepaald programmakanaal geheel of gedeeltelijk worden verleend.

  • 2. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval de aard van het programmakanaal, de programmering, de doelgroep, bijzondere economi- sche omstandigheden en het territoriale bereik van het programmakanaal worden betrokken.

  • 3. Indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat, gelet op de omstandigheden die in het derde lid worden genoemd, sprake is van een geval waarin ten aanzien van een programma- kanaal niet kan worden verlangd dat aan het aandeel oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties wordt voldaan als bedoeld in het tweede lid, kan het percentage genoemd in artikel 2.122, eerste lid, van de wet lager of op nul worden vastgesteld zolang het format van het programmakanaal niet wijzigt.

  • 4. Het verzoek om ontheffing dient, voorzien van een onderbouwing, te worden ingediend bij het Commissariaat.

Artikel 12. Ondertiteling oorspronkelijk Nederlandstalige producties programmakanalen

Als oorspronkelijk Nederlandstalige producties die voorzien zijn van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking zoals bedoeld in artikel 15 van het besluit, worden aangemerkt oorspronkelijk Nederlandstalige producties:

  • a. die Nederlandstalig zijn ingesproken;

  • b. die onderdelen van niet oorspronkelijk Nederlandstalige producties bevatten, die voorzien zijn van een Nederlands- of Friestalige voice-over dan wel Nederlands- of Friestalig zijn ingesproken en die voorzien zijn van ondertiteling overeenkomstig artikel 18a van de regeling.

Artikel 13. Berekeningswijze percentage ondertiteling landelijke publieke mediadiensten

  • 1. Voor de vaststelling van het percentage ondertiteling, bedoeld in artikel 15 van het besluit, wordt uitgegaan van het totale programma-aanbod per programmakanaal en per kalenderjaar besteed aan producties die kunnen worden aangemerkt als oorspronkelijk Nederlandstalige producties zoals bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregel.

  • 2. Voor de vaststelling van het behaalde percentage ondertiteling worden herhalingen van program- ma’s meegeteld.

  • 3. Voor de vaststelling van het totale programma-aanbod genoemd in het eerste lid wordt het programma-aanbod bestaande uit producties die in de Nederlandse taal zijn ingesproken én in het bijzonder bestemd zijn voor kinderen jonger dan 8 jaar buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Voor de vaststelling van het totale programma-aanbod genoemd in het eerste lid worden afzonderlijke videoclips buiten beschouwing gelaten.

Artikel 14. Ontheffing percentage ondertiteling programmakanalen

  • 1. Ontheffing van het percentage ondertiteling van oorspronkelijk Nederlandstalige producties voor programma-aanbod van de landelijke publieke mediadiensten als bedoeld in artikel 2.123, tweede lid, van de wet kunnen geheel of gedeeltelijk worden verleend indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval.

  • 2. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in het eerste lid, kan onder andere de (tijdelijke) technische onmogelijkheid voor het verzorgen van ondertiteling in aanmer- king worden genomen.

IV. RAPPORTAGEVERPLICHTING EN INHOUD VERSLAG

Artikel 15. Rapportageverplichting quota

  • 1. De NPO brengt eenmaal per jaar voor 1 juni over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 2.115, eerste lid, 2.116, 2.119, 2.122, eerste lid en 2.123, eerste lid, van de wet op de programmakanalen van de landelijke publieke mediadienst, daarbij inbegrepen de themakanalen van de NPO.

  • 2. De NPO brengt eenmaal per jaar voor 1 juni over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van artikel 2.115, tweede lid, van de wet op de aanbodkanalen van de NPO.

  • 3. De regionale publieke media-instellingen brengen eenmaal per twee jaar in de oneven jaren vóór 1 juni over de voorafgaande jaren verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 2.115, eerste lid, 2.117, 2.119 en 2.122, eerste lid, van de wet op de programmakanalen.

  • 4. De regionale publieke media-instellingen brengen eenmaal per twee jaar in de oneven jaren vóór 1 juni over de voorafgaande jaren verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van artikel 2.115, tweede lid, van de wet op de aanbodkanalen.

  • 5. De mediadiensten die audiovisueel media-aanbod op aanvraag verzorgen, rapporteren naast het uitbrengen van het verslag als bedoeld in het tweede en vierde lid, gelijktijdig over de naleving van de verplichting in artikel 2.115, derde lid, van de wet om in het audiovisueel media-aanbod aandacht te besteden aan Europese producties (artikel 6 van deze beleidsregel).

Artikel 16. Verslag programmakanalen NPO met uitzondering van de themakanalen

  • 1. De verslagen bedoeld in artikel 15, eerste lid, van deze beleidsregel bevatten gegevens per televisieprogrammakanaal, met uitzondering van de themakanalen, op basis van een volledig rapportagejaar. De verslagen bestaan zowel uit gegevens per productie als getotaliseerd per televisieprogrammakanaal.

  • 2. In de verslagen wordt per verspreide productie gerapporteerd over de onderdelen zoals die zijn opgenomen in de rapportageformulieren op de website van het Commissariaat.

  • 3. De NPO rapporteert op de door het Commissariaat voorgeschreven wijze. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van het meest actuele rapportageformulier zoals jaarlijks ter beschikking gesteld op de website van het Commissariaat.

  • 4. Het Commissariaat kan toestemming verlenen om op een andere wijze dan genoemd in het tweede lid te rapporteren. Hiervoor dient vooraf toestemming te worden gevraagd. Een zelf ontworpen rapportageformulier kan slechts goedkeuring verkrijgen indien ten minste alle gegevens zijn opgenomen om per productie afzonderlijk en per programmakanaal als geheel vast te stellen welke percentages zijn behaald ten aanzien van de Europese, onafhankelijke Europese, recente onafhankelijke Europese, Nederlands- en Friestalige producties en Nederlands- en Friestalige producties voorzien van Nederlandse ondertiteling.

Artikel 17. Verslag themakanalen NPO en programmakanalen van de regionale media-instellingen

  • 1. De verslagen voor de themakanalen van de NPO als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de beleidsregel en de programmakanalen van de regionale media-instellingen als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de beleidsregel bevatten gegevens op basis van een steekproef van een week per kwartaal voor elk rapportagejaar.

  • 2. In de verslagen wordt per verspreide productie gerapporteerd over de onderdelen zoals die zijn opgenomen in de rapportageformulieren op de website van het Commissariaat.

  • 3. De publieke media-instellingen rapporteren op de door het Commissariaat voorgeschreven wijze. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van het meest actuele rapportageformulier zoals jaarlijks ter beschikking gesteld op de website van het Commissariaat.

  • 4. Het Commissariaat kan toestemming verlenen om op andere wijze dan genoemd in het derde lid te rapporteren. Hiervoor dient vooraf goedkeuring te worden gevraagd. Een zelf ontworpen rapportageformulier kan slechts goedkeuring verkrijgen indien ten minste alle gegevens zijn opgenomen om per productie afzonderlijk en per programmakanaal als geheel vast te stellen welke percentages zijn behaald ten aanzien van de Europese, onafhankelijke Europese, recente onafhankelijke Europese, Nederlands- en Friestalige producties en Nederlands- en Friestalige producties voorzien van Nederlandse ondertiteling.

  • 5. Het Commissariaat bepaalt welke weken dienen als voorwerp van steekproef als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Het Commissariaat deelt dit in de loop van het desbetreffende kalender- jaar mee.

Artikel 18. Verslag aanbodkanalen NPO en regionale media-instellingen

  • 1. De verslagen voor de aanbodkanalen van de landelijke en regionale publieke media-instellingen als bedoeld in artikel 15, tweede en vierde lid, van de beleidsregel bevatten gegevens op basis van een heel jaar dan wel op basis van de eerste dag van de vier steekproefweken voor elk rapportage- jaar als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de beleidsregel.

  • 2. In de verslagen wordt per verspreide productie gerapporteerd over de onderdelen zoals die zijn opgenomen in de rapportageformulieren op de website van het Commissariaat.

  • 3. De publieke media-instellingen rapporteren op de door het Commissariaat voorgeschreven wijze. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van het meest actuele rapportageformulier zoals jaarlijks ter beschikking gesteld op de website van het Commissariaat

  • 4. Het Commissariaat kan toestemming verlenen om op andere wijze dan genoemd in het derde lid te rapporteren. Een zelf ontworpen rapportageformulier kan slechts goedkeuring verkrijgen indien ten minste alle gegevens zijn opgenomen om per productie afzonderlijk en per aanbodkanaal als geheel vast te stellen welke percentages zijn behaald ten aanzien van de Europese, recente en onafhankelijke producties.

  • 5. Indien vaststaat dat het audiovisueel media-aanbod (op een kanaal) van een aanbieder van een landelijke of regionale publieke media-instelling minimaal het percentage bedraagt dat is vermeld in het formulier ‘Verklaring Europese producties’, zoals die op de website van het Commissariaat ter beschikking is gesteld, kan voor de rapportage worden volstaan met het invullen, ondertekenen en verzenden van dat formulier naar het Commissariaat.

  • 6. Het Commissariaat bepaalt welke weken dienen als voorwerp van steekproef als bedoeld in het

    eerste lid van dit artikel. Het Commissariaat deelt dit in de loop van het desbetreffende kalender- jaar mee.

V. SLOTBEPALING

Artikel 19. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel quota publieke media-instellingen 2023.

  • 2. De Beleidsregel quota publieke media-instellingen 2022 wordt ingetrokken.

  • 3. Deze beleidsregel wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de website van het Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl).

  • 4. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant.

  • 5. Op ontheffingen die vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel zijn verleend, blijft de Beleidsregel van toepassing die op dat moment van kracht was, met uitzondering van de bepalingen inzake de rapportageverplichting.

Commissariaat voor de Media, A. Asante voorzitter

P. Eijsvoogel commissaris

TOELICHTING BELEIDSREGEL QUOTA PUBLIEKE MEDIA-INSTELLINGEN 2023

1. Algemeen

Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet. Door de onafhankelijkheid, pluriformiteit, toegankelijkheid en veiligheid van het media-aanbod te beschermen, draagt het Commissariaat bij aan de verwezenlijking van het principe van vrijheid van informatie, een van de pijlers onder de democratie.

Toegankelijkheid van media-aanbod houdt in dat alle inwoners van Nederland tegen redelijke kosten en met zo min mogelijk beperkingen toegang hebben tot informatie. Toegankelijkheid houdt ook in dat voor personen met een auditieve beperking ondertiteling in het media-aanbod beschikbaar is. De voorschriften voor verplichte ondertiteling van oorspronkelijk Nederlandstalige producties waarborgen de toegankelijkheid van het media-aanbod voor hen.

Bij een pluriforme samenleving hoort een pluriform media-aanbod: met een open oor en oog voor allerlei (doel)groepen, allerlei meningen, allerlei verhalen. De pluriformiteit van het media-aanbod wordt onder andere geborgd door voorgeschreven aandelen Europese en onafhankelijke producties en Nederlands- en Friestalige producties. Dit betekent dat het media-aanbod in beginsel dient te bestaan uit ten minste een bepaald aandeel Europese en onafhankelijke producties, uit ten minste een bepaald aandeel Nederlands- en Friestalige producties en dat ten minste een bepaald percentage van oorspronkelijk Nederlandstalige producties voorzien moet zijn van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking.

Op 1 november 2020 is de Mediawet 2008 gewijzigd in verband met de implementatie van de Europese Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten 2018/1808/EU van 14 november 2018 tot wijziging van de Richtlijn 2010/13/EU. De wetswijziging vormt de reden voor het vaststellen van de Beleidsregel quota publieke media-instellingen 2022. De Beleidsregel programmaquota 2019 komt gelijktijdig te vervallen.

De Richtlijn werd in 2018 herzien om een gemoderniseerd rechtskader te bieden in antwoord op het significant en snel veranderde Europese medialandschap. Door technische ontwikkelingen zijn in de afgelopen jaren nieuwe vormen van diensten en gebruikerservaringen ontstaan. Het medium televisie heeft nog altijd een belangrijke rol, maar nieuwe manieren van kijken zijn steeds meer in opkomst.

Daarnaast worden nieuwe soorten media-aanbod steeds belangrijker en zijn aanbieders van media- diensten op aanvraag en videoplatformdiensten niet meer weg te denken uit het medialandschap. In het licht van deze ontwikkelingen was een modernisering van de Richtlijn nodig. Met de herziening van de Richtlijn in 2018 is beoogd een eerlijker speelveld te creëren voor de Europese media-industrie en daarmee het concurrentievermogen te verbeteren. Tegelijkertijd kunnen de mediagebruikers, met name minderjarigen, rekenen op een betere bescherming tegen illegale en schadelijke inhoud.

De wet en de Richtlijn maken onderscheid tussen omroepdiensten (ook wel lineaire mediadiensten genoemd) en mediadiensten op aanvraag (ook wel non-lineaire mediadiensten genoemd). Aanbieders van omroepdiensten verzorgen hun media-aanbod op basis van een chronologisch schema dat is vastgesteld en wordt verspreid voor gelijktijdige ontvangst door het algemene publiek of een deel daarvan (programma-aanbod). Aanbieders van mediadiensten op aanvraag verzorgen hun media- aanbod daarentegen op individueel verzoek en een moment naar keuze van de kijker (audiovisueel media-aanbod op aanvraag). Met de wijziging van de Richtlijn in 2018 wordt de regelgeving voor mediadiensten op aanvraag zoveel mogelijk gelijkgetrokken met de regelgeving voor omroepdiensten. Dat betekent onder meer dat het aanbod van publieke mediadiensten op de aanbodkanalen minimaal 30% Europese producties moet bevatten.

Met deze beleidsregel geeft het Commissariaat invulling aan de wijze waarop het in de praktijk op de naleving van de quota toeziet. De werking van deze beleidsregel is beperkt tot de publieke media- instellingen. Voor de commerciële media-instellingen geldt op onderdelen een ander regime dat is neergelegd in de Beleidsregel quota commerciële media-instellingen 2023.

Wijziging van de beleidsregel vanwege een technische aanpassing

De beleidsregel is in 2023 op een tweetal onderdelen aangepast. De rapportagedatum is aangepast van

1 mei naar 1 juni. Dit is in lijn met artikel 2.58, eerste lid van de wet. Verder is in artikel 18, vijfde lid van de beleidsregel voorzien in de mogelijkheid voor de publieke media-instellingen om bij de rapportage van het aandeel Europese producties in hun aanbod op aanvraag te volstaan met het invullen van het formulier ‘Verklaring Europese producties’. In de vorige beleidsregel was daarvoor vereist dat het aanbod voor 100% uit Europese producties bestaat. Dit percentage is geschrapt en in de bepaling wordt verwezen naar het percentage zoals dat in het formulier ‘Verklaring Europese producties’ is opgenomen.

2. Artikelsgewijs

I. Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel 1 (begripsbepalingen)

De in deze beleidsregel gebruikte begrippen uit de wet hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van de wet is omschreven. Voor zover er begrippen worden gebruikt die niet zijn omschreven in artikel 1 van de wet, zijn deze begrippen gedefinieerd in deze beleidsregel.

Artikel 2 (Europese producties)

Artikel 2, eerste lid, van de beleidsregel is gebaseerd op richtsnoeren van de Europese Commissie van juli 2011 die zijn opgesteld ten behoeve van het toezicht op de naleving van artikel 16 en 17 van de Richtlijn (Doc CC AVMSD (2011) 2).

In de praktijk is gebleken dat het voor media-instellingen soms niet mogelijk is te achterhalen wie de producent is van een productie. Dit probleem doet zich met name voor bij oude producties. In die beperkte gevallen kan het land waarin de distributeur is gevestigd, gelden als het land van herkomst van de producties. Dit neemt niet weg dat de publieke media-instelling voldoende inspanningen moet verrichten om de producent te achterhalen. Wanneer de naam van de distributeur wordt opgegeven dient de publieke media-instelling te vermelden waarom de producent niet te achterhalen is.

Artikel 3 (onafhankelijke producties)

Bij de definitie van het begrip onafhankelijke producent dient naar behoren rekening te worden gehouden met criteria als de eigendom van de productiemaatschappij en de hoeveelheid program- ma’s die aan dezelfde media-instelling worden geleverd.

Programma-aanbod dat door een publieke media-instelling tezamen met een onafhankelijke producent is tot stand gekomen (een zogenoemde coproductie), wordt aangemerkt als onafhankelijke productie ingeval de publieke media-instelling niet wordt aangemerkt als producent van het desbetreffende aanbod. De publieke media-instelling dient dan aan te geven dat en waarom sprake is van een coproductie. Desgevraagd verstrekt de publieke media-instelling hierover nadere informatie aan het Commissariaat.

Niet als onafhankelijke productie kan worden aangemerkt een door een publieke media-instelling geproduceerd programma. Een door een Nederlandse publieke media-instelling aangekochte productie die door een Nederlandse- of buitenlandse media-instelling is geproduceerd, is evenmin een onafhankelijke productie. Wel als onafhankelijk kan worden aangemerkt een door een Nederlandse publieke media-instelling aangekochte productie die door een buitenlandse onafhankelijke producent is geproduceerd, ongeacht of de Nederlandse publieke media-instelling deze productie heeft aangekocht van de onafhankelijke producent of van een media-instelling.

Bij de beoordeling of er sprake is van een onafhankelijke productie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van de beleidsregel wordt uitgegaan van de gegevens zoals de publieke media-instelling die aanlevert. Desgevraagd toont de publieke media-instelling aan dat een producent niet meer dan 90% van zijn producties aan één media-instelling levert. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder b, van de beleidsregel dient een programma dat geproduceerd is door een producent die slechts één programma heeft geproduceerd eveneens als onafhankelijke productie te worden aangemerkt.

II. Europese producties

Artikel 4 (berekeningswijze aandeel Europese, onafhankelijke en recente producties programmakanalen)

Voor programmakanalen als bedoeld in het eerste lid, dient voor de berekening van het percentage Europese, onafhankelijke en recente producties te worden uitgegaan van het totale programma- aanbod met aftrek van programma-aanbod dat bestaat uit nieuws, sport, spel (met uitzondering van media-aanbod van educatieve aard dat mede het karakter van een spel heeft) en reclame en telewinkelen en teletekst. Verder blijft media-aanbod van kerkelijke of geestelijke aard en media-aanbod van politieke partijen en de overheid buiten beschouwing. Herhalingen van programma’s tellen mee voor de vaststelling van de percentages.

De hier vermelde begrippen worden als volgt uitgelegd:

Programma-aanbod bestaande uit nieuws

Programma-aanbod dat frequent, minimaal één keer per week, wordt uitgezonden en dat bericht over gebeurtenissen van maximaal zeven dagen oud. Hieronder wordt in elk geval niet verstaan:

  • a. programma-aanbod bestaande uit een weerbericht;

  • b. programma-aanbod bestaande uit verkeersinformatie

Programma-aanbod dat betrekking heeft op sport

Programma-aanbod met uitslagen, flitsen, samenvattingen, beschouwingen en interviews (de zogenaamde actuele sportinformatie), alsmede rechtstreekse en integrale verslagen (geheel of gedeeltelijk) van sportwedstrijden/evenementen (de zogenaamde sportreportages).

Programma-aanbod dat het karakter van een spel heeft

Spelprogramma waarin (vaste) panelleden of kandidaten, al dan niet onder leiding van een spelleider, deelnemen aan een spel.

Programma-aanbod bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen

Programma-aanbod waarvan het hoofddoel is om het publiek te bewegen tot het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienst, dan wel gunstig te stemmen ten aanzien van een bepaald bedrijf, een bedrijfstak of een bepaalde instelling teneinde de verkoop van producten of de afname van diensten te bevorderen of programma-aanbod waarin producten of diensten worden gedemonstreerd die aan de kijker tegen betaling kunnen worden geleverd. Voor wat betreft de telewinkelboodschappen betreft het zowel de afzonderlijke telewinkelboodschappen als de blokken van telewinkelboodschappen.

Programma-aanbod bestaande uit stilstaande beelden

Programma-aanbod waarin alleen gebruik wordt gemaakt van letters, cijfers en symbolen.

Programma-aanbod van kerkelijke of geestelijke aard

Programma-aanbod van kerkgenootschappen of genootschappen op geestelijke grondslag, waarin levensbeschouwelijke verdieping centraal staat en de voor de desbetreffende stroming kenmerkende boodschap wordt verspreid.

Programma-aanbod van politieke partijen en de overheid

Programma-aanbod gericht op het uitdragen van politieke boodschappen of oproepen die daarmee verband houden en programma-aanbod ten behoeve van overheidsvoorlichting.

Artikel 5 (berekeningswijze aandeel Europese producties audiovisuele mediadiensten op aanvraag)

Voor de berekeningswijze van het aandeel Europese producties van audiovisueel media-aanbod, is aangesloten bij de richtsnoeren van de Europese Commissie op grond van artikel 13, lid 7, van de Richtlijn voor het berekenen van het aandeel Europese producties in catalogi op aanvraag en het definiëren van de begrippen “klein publiek” en “lage omzet” (2020/C 223/03). Het aantal Europese titels in de catalogus dient te worden afgezet tegen het totaal aantal titels in de catalogus.

Gelijk aan commerciële mediadiensten op aanvraag, wordt als titel in ieder geval aangemerkt een film en een seizoen van een serie. Onder seizoen van een serie wordt verstaan het resultaat van één enkele, doorlopende creatieve inspanning van dezelfde groep auteurs/audiovisuele vakmensen, met één budget en over een aansluitende periode.

Op verzoek van een aanbieder van een audiovisuele mediadienst op aanvraag kan een aflevering van een serie als titel worden aangemerkt. Daarvoor dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de productie- of aankoopkosten van de desbetreffende aflevering is. Bedragen de productiekosten van een aflevering meer dan twee miljoen euro, dan wordt de aflevering worden gelijkgesteld met een film en voor de berekening van het aandeel Europese producties worden meegeteld als titel.

Artikel 6 (aandacht Europese producties)

In tegenstelling tot kijkers van programma-aanbod op programmakanalen, kiezen gebruikers van audiovisuele mediadiensten op aanvraag zelf wat zij op welk moment willen zien. Uit de veelheid van het aanbod in een catalogus is niet altijd af te leiden of een productie Europees is als dit niet als zodanig kenbaar wordt gemaakt. Om de verspreiding en promotie van Europese producties te bevorderen, voorziet de wet ter implementatie van de wijzigingen in de Richtlijn in 2018 in de verplichting om deze producties onder de aandacht van het publiek te brengen. Dat kan onder meer op de in deze bepaling omschreven wijze maar deze opsomming is niet limitatief. Aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag kunnen zelf ook manieren bedenken om Europese producties onder de aandacht te brengen op een wijze die zij zelf passend en effectief achten. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van deze bepaling. Dat betekent dat het Commissariaat aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag kan verzoeken om inzicht te bieden in de wijze waarop zij uitvoering geven aan deze verplichting.

Artikel 7 (ontheffing aandeel Europese producties lage omzet en klein publiek)

In artikel 2.115, vierde lid, van wet is bepaald dat het voorgeschreven aandeel van 30% Europese producties niet geldt voor audiovisuele mediadiensten op aanvraag met een lage omzet of een klein publiek.

Lage omzet

Voor de berekening van de omzet dient te worden uitgegaan van de jaaromzet. Daartoe worden alle baten gerekend die de publieke media-instelling jaarlijks structureel en incidenteel verkrijgt, waaron- der de bekostigingsbijdrage, reclamebaten en baten uit nevenactiviteiten.

Klein publiek

In het geval de jaaromzet boven de drempel van twee miljoen euro uitkomt en derhalve geen beroep kan worden gedaan op de ontheffing vanwege een ‘lage omzet’, kan het zo zijn dat de audiovisuele mediadienst op aanvraag met het aanbodkanaal per saldo slechts een klein publiek bedient. In dat geval kan een beroep worden gedaan op de ontheffing op grond van het criterium ‘klein publiek’. De audiovisuele mediadienst op aanvraag kan er ook voor kiezen de aanvraag toe te spitsen op het criterium klein publiek. De twee criteria gelden niet cumulatief.

Voor de berekening van het aandeel gebruikers van de betreffende audiovisuele mediadienst op aanvraag, wordt uitgegaan van het totale aandeel gebruikers in een door de mediadienst gekozen representatieve week in het jaar. Onder het aandeel gebruikers van een audiovisuele mediadienst op aanvraag wordt in beginsel verstaan het aantal betalende abonnees, het aantal unieke accounts of het aantal unieke bezoekers, afhankelijk van de specifieke audiovisuele mediadienst op aanvraag. Het is aan de aanbieder van de audiovisuele mediadienst op aanvraag die verzoekt om een ontheffing om het aantal gebruikers in kaart te brengen en te onderbouwen. Ook dient te worden onderbouwd waarom de gekozen week een representatief beeld geeft van het aantal gebruikers van de media- dienst.

Het aandeel gebruikers van de betreffende audiovisuele mediadienst op aanvraag wordt vervolgens afgezet tegen het veronderstelde aantal potentiële gebruikers van audiovisuele mediadiensten op aanvraag in Nederland. Het Commissariaat heeft op basis van onderzoek en inzichten het aantal veronderstelde potentiële gebruikers bepaald op 80% van de totale bevolking. Blijft het aandeel gebruikers van de betreffende audiovisuele mediadienst op aanvraag onder de 1% van het aandeel veronderstelde potentiële gebruikers, dan is sprake van een ‘klein publiek’ en kan een beroep worden gedaan op deze ontheffingsmogelijkheid.

Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt voor het aantal inwoners uitgegaan van het bevolkingsaantal zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt geschat. Daarbij dient te worden uitgegaan van het bevolkingsaantal dat op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan, is geschat.

Ter illustratie: in januari 2020 bedroeg het aantal inwoners van Nederland 17.407585. Omdat niet elke inwoner in Nederland gebruik kan en wil maken van audiovisuele mediadiensten op aanvraag, wordt 80% daarvan aangemerkt veronderstelde potentiële gebruiker. Uitgaande van het aantal inwoners zoals dat in januari 2020 door het CBS is geschat, dient voor de berekening van het landelijk aandeel actieve gebruikers te worden uitgegaan van een inwoneraantal van 13.931054. Blijft het wekelijks aantal actieve gebruikers van een audiovisuele mediadienst op aanvraag onder de 139.310 (derhalve 1% van het landelijke aandeel), dan kan een ontheffing worden verleend.

Ontheffing

Het is aan de aanbieder van een audiovisuele mediadienst op aanvraag om aan te tonen dat is voldaan aan het criterium van een lage omzet of een klein publiek. Daartoe dienen gegevens te worden overgelegd die controleerbaar en verifieerbaar zijn. Indien wordt voldaan aan het criterium van een lage omzet of een klein publiek, dan wordt in beginsel een ontheffing verleend voor de duur dat een audiovisuele mediadienst op aanvraag onder de drempel van een jaaromzet van twee miljoen euro blijft (lage omzet) of het aantal actieve gebruikers onder de 1% van het totale actieve gebruikers in de desbetreffende lidstaat blijft (klein publiek). In die periode hoeft derhalve niet te worden voldaan aan het voorgeschreven aandeel Europese producties van 30% en hoeven Europese producties niet onder de aandacht van het publiek te worden gebracht. Een ontheffing als bedoeld in artikel 2.115, vijfde lid, van de wet is in dat geval niet noodzakelijk. De audiovisuele mediadienst op aanvraag dient wijzigingen zo spoedig mogelijk mee te delen aan het Commissariaat. Het Commissariaat kan bij de aanbieder van de audiovisuele mediadienst op aanvraag die beschikt over een ontheffing, actuele informatie opvragen omtrent de jaaromzet en het aantal actieve gebruikers.

Artikel 8 (ontheffing Europese producties audiovisueel media-aanbod op aanvraag)

Het Commissariaat kan ontheffing van het aandeel Europese producties verlenen voor audiovisueel media-aanbod op aanvraag indien gelet op de aard of het onderwerp van deze mediadienst op aanvraag het behalen van het aandeel Europese producties praktisch onhaalbaar of ongerechtvaardigd zou zijn.

Bij de vaststelling of sprake is van omstandigheden zoals genoemd in het tweede lid, kan de doel- groep van de audiovisuele mediadienst op aanvraag (gericht op een zeer specifieke doelgroep zoals kinderen) of de aard van de mediadienst op aanvraag (zeer specifiek type aanbod zoals een kanaal dat uitsluitend is gericht op een bepaalde bevolkingsgroep), het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten van Europese producties, of op bijzondere economische omstandigheden zoals opstartproblemen van nieuwe audiovisuele mediadiensten op aanvraag een rol spelen. Van een bijzonder geval kan sprake zijn als aan een van deze omstandigheden of een combinatie hiervan is voldaan.

In het derde lid is voorzien in een ontheffingsmogelijkheid die kan worden verleend voor de duur van de toestemming. In dat geval dient te worden onderbouwd dat naleving van het aandeel Europese producties praktisch onhaalbaar en ongerechtvaardigd zou zijn. Daarbij kunnen onder meer de omstandigheden genoemd in het tweede lid worden betrokken.

De publieke media-instelling dient voorafgaand aan de periode waarvoor ontheffing wordt gevraagd een onderbouwd verzoek in te dienen bij het Commissariaat. Het is aan de publieke media-instelling om aan te tonen dat sprake is van omstandigheden die een ontheffing rechtvaardigen. Het is niet uitgesloten dat een tijdelijke ontheffing die op grond van het derde lid is verleend, aansluitend of tussentijds kan worden vervangen of omgezet naar een ontheffing als bedoeld in het vierde lid.

Een aanbieder van een audiovisuele mediadienst op aanvraag die een ontheffing heeft als bedoeld in het derde of vierde lid, is nog wel gehouden om verslag uit te brengen over het aandeel Europese producties als bedoeld in artikel 17 van deze beleidsregels.

III. Nederlands- of Friestalige producties

Artikel 9 (oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties)

De achtergrond van dit programmaquotum ligt in het uitvoeren van de publieke taakopdracht als bedoeld in artikel 2.1 van de wet. Het aanbieden van Nederlands- en Friestalig media-aanbod draagt bij aan het doel een breed en divers publiek te voorzien van informatie, cultuur en educatie en meer specifiek om de Nederlandse- en Friese taal te stimuleren.

Onder inspreken als bedoeld in artikel 9, onder b, van de beleidsregel wordt onder andere bedoeld het leveren van commentaar, het gebruik van een voice-over of het inspreken van animatie. Onder oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig programma-aanbod kan niet worden verstaan in het Neder- lands of Fries ondertiteld of nagesynchroniseerd programma-aanbod. De opsomming in artikel 9 van wat als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige productie kan worden aangemerkt, is niet limitatief. Zo wordt programma-aanbod ook als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig aangemerkt als dat programma-aanbod evident oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig is. Onder evident oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig dient in ieder geval kabelkrant te worden verstaan, zijnde het veelvuldig en aaneensluitend herhalen van programma-aanbod dat uitsluitend of vrijwel uitsluitend bestaat uit stilstaande beelden.

Artikel 10 (berekeningswijze aandeel oorspronkelijk Nederlands-of Friestalige producties)

Voor programmakanalen als bedoeld in het eerste lid, dient voor de berekening van het percentage Nederlands- en Friestalige producties te worden uitgegaan van het totale programma-aanbod met aftrek van programma-aanbod dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen, inclusief omlijsting, programma-aanbod dat van kerkelijke of geestelijke aard is en programma-aanbod van politieke partijen en de overheid. Herhalingen van programma’s tellen mee voor de vaststelling van de percentages.

De hier vermelde begrippen worden als volgt uitgelegd:

Programma-aanbod bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen

Programma-aanbod waarvan het hoofddoel is om het publiek te bewegen tot het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienst, dan wel gunstig te stemmen ten

aanzien van een bepaald bedrijf, een bedrijfstak of een bepaalde instelling teneinde de verkoop van producten of de afname van diensten te bevorderen of programma-aanbod waarin producten of diensten worden gedemonstreerd die aan de kijker tegen betaling kunnen worden geleverd. Voor wat betreft de telewinkelboodschappen betreft het zowel de afzonderlijke telewinkelboodschappen als de blokken van telewinkelboodschappen.

Programma-aanbod van kerkelijke of geestelijke aard

Programma-aanbod van kerkgenootschappen of genootschappen op geestelijke grondslag, waarin levensbeschouwelijke verdieping centraal staat en de voor de desbetreffende stroming kenmerkende boodschap wordt verspreid.

Programma-aanbod van politieke partijen en de overheid

Programma-aanbod gericht op het uitdragen van politieke boodschappen of oproepen die daarmee verband houden en programma-aanbod ten behoeve van overheidsvoorlichting.

Artikel 11 (ontheffing oorspronkelijk Nederlands- en Friestalige producties programmakanalen)

Een ontheffing kan geheel of gedeeltelijk worden verleend indien sprake is van een bijzonder geval. Bij de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval, kan het Commissariaat omstandigheden betrekken die verband houden met het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten van Nederlands- of Friestalige producties.

In het derde lid is voorzien in een ontheffingsmogelijkheid waarbij het aandeel lager of op nul wordt vastgesteld. Ook in dat geval dient te worden onderbouwd dat sprake is van een bijzonder geval waarin ten aanzien van het programmakanaal niet kan worden verlangd dat aan het aandeel Nederlands- en Friestalige producties wordt voldaan. Daarbij kunnen onder meer de omstandigheden genoemd in het tweede lid worden betrokken.

De media-instelling dient voorafgaand aan de periode waarvoor ontheffing wordt gevraagd een onderbouwd verzoek in te dienen bij het Commissariaat. Het is aan de publieke media-instelling om aan te tonen dat sprake is van omstandigheden die een ontheffing rechtvaardigen.

Artikel 12 (ondertiteling oorspronkelijk Nederlandstalige producties)

Voor de ondertitelingsverplichting maakt het niet uit of Nederlandstalig programma-aanbod is voorzien van een op het beeld ingebrande ondertiteling of van een ondertiteling die oproepbaar is met behulp van teletekst, set-top box of andere ondersteunende (digitale) technieken of apparaten.

Artikel 13 (berekeningswijze percentage ondertiteling landelijke publieke mediadiensten)

Voor de vaststelling van het percentage ondertiteling wordt uitgegaan van het programma-aanbod besteed aan oorspronkelijk Nederlandstalige producties. Bij publieke media-instellingen wordt voor de berekening van het percentage oorspronkelijk Nederlandstalige producties in artikel 2.122, eerste en tweede lid, van de wet het programma-aanbod dat van kerkelijke of geestelijke aard is en programma- aanbod van politieke partijen en de overheid niet meegeteld. Dit programma-aanbod telt wel mee bij de berekening van het percentage ondertiteling. Op grond van artikel 15 van het besluit wordt programma-aanbod bestaande uit reclame- en telewinkelboodschappen, televisieprogramma-aanbod voor Nederlandstaligen in het buitenland en visual radioaanbod wel buiten beschouwing gelaten. Ook programma-aanbod dat in de Nederlandse taal is ingesproken én in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan 8 jaar, telt niet mee voor de berekening (de landelijke publieke omroep hanteert een leeftijd van circa 8 jaar als ‘leesgrens’ voor ondertiteling). Indien de verplichting tot ondertiteling ook voor dit programma-aanbod zou gelden, zou dit tot het onbedoelde effect kunnen leiden dat publieke media-instellingen die dit ingesproken programma-aanbod verspreiden, om kosten te besparen, terugvallen op de oorspronkelijk anderstalige versie, voorzien van een Nederlandstalige ondertiteling. De jonge kinderen die nog geen ondertitels kunnen lezen, zouden daarvan dan de dupe worden. Afzonderlijke videoclips worden buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van dit artikel, ook in gevallen waarin sprake is van een programmaonderdeel dat uitsluitend is opgebouwd uit clips. Een afzonderlijke Nederlandstalige clip telt derhalve niet mee voor de berekening van het programma- aanbod besteed aan oorspronkelijk Nederlandstalige producties. Indien de Nederlandstalige clip deel uitmaakt van een oorspronkelijk Nederlandstalige productie, behoeft de clip niet te worden ondertiteld. De productie telt wel in zijn geheel mee bij de berekening van het totale programma-aanbod.

Artikel 14 (ontheffing percentage ondertiteling)

Toegankelijkheid van het media-aanbod is een belangrijke pijler in de Mediawet. Doven en slechthorenden zijn voor het kunnen volgen van programma’s op televisie afhankelijk van ondertiteling of een gebarentolk. In artikel 7 van de Richtlijn is opgenomen dat de lidstaten ervoor zorgen dat de diensten die door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten

worden geboden, door middel van evenredige maatregelen voortdurend en in toenemende mate toegankelijker worden gemaakt voor personen met een handicap. Het voorgeschreven percentage ondertiteling voor de landelijke publieke mediadiensten is één van de maatregelen om dit doel te behalen. Een ontheffing van het aandeel ondertiteling kan gelet op voornoemd doel niet lichtvaardig worden verleend. Dat sprake is van een bijzonder geval, dient door de publieke media-instelling te worden onderbouwd. Een omstandigheid die bij de beoordeling kan meewegen is de (tijdelijke) technische onmogelijkheid om te voorzien in ondertiteling. De kosten voor een ondertitelingsdienst kunnen in ieder geval niet worden aangemerkt als een bijzonder geval.

IV. Rapportageverplichting en inhoud van het verslag

Artikel 15 (rapportageverplichting quota)

In artikel 15 is bepaald hoe vaak (jaarlijks of tweejaarlijks) moet worden gerapporteerd. De datum waarop moet worden gerapporteerd is voor landelijke en regionale publieke media-instellingen gelijk, namelijk 1 juni. Deze datum is gebaseerd op het rapportagemoment voor de NPO zoals bepaald in artikel 2.58, eerste lid van de wet. Over welke periode in het jaar moet worden gerapporteerd, wordt in de artikelen 16 tot en met 18 van de beleidsregel verder uitgewerkt.

Om ervoor te zorgen dat het Commissariaat een goed overzicht heeft van de naleving van de regels inzake de verschillende quota is ervoor gekozen de NPO eenmaal per jaar te laten rapporteren over de programmakanalen, daarbij inbegrepen de themakanalen van de NPO over de voorgeschreven aandelen Europese, onafhankelijke en recente producties, Nederlands-of Friestalige producties en het percentage ondertiteling.

In het tweede lid is voor de aanbodkanalen van de NPO bepaald dat eveneens per jaar wordt gerapporteerd over de naleving van het voorgeschreven aandeel Europese producties.

In het derde lid is bepaald dat de regionale publieke media-instellingen voor de programmakanalen tweejaarlijks verslag uitbrengen over de voorgeschreven quota inzake het aandeel onafhankelijke, recente Europese producties en oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties.

In het vierde lid is bepaald dat de regionale publieke media-instellingen voor de aanbodkanalen tweejaarlijks verslag uitbrengen over het voorgeschreven aandeel Europese producties.

In het vijfde lid is bepaald dat de mediadiensten die audiovisueel media-aanbod op aanvraag verzorgen, naast het uitbrengen van het verslag als bedoeld in het tweede en vierde lid, gelijktijdig rapporteren over de wijze waarop zij in hun catalogus aandacht besteden aan Europese producties als bedoeld in artikel 6 van de beleidsregel. Ook hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van het door het Commissariaat voorgeschreven rapportageformulier.

Ook in het geval dat een publieke media-instelling voor een programmakanaal of een mediadienst op aanvraag beschikt over een ontheffing om (tijdelijk) af te wijken van het voorgeschreven aandeel Europese producties (artikel 8 van de beleidsregel), geldt dat de rapportageverplichting voor het aandeel Europese producties en het onder de aandacht brengen van die producties blijft bestaan. Ook in dat geval dient dus op de in deze bepaling omschreven wijze te worden gerapporteerd over het aandeel Europese producties in het media-aanbod. De rapportageverplichting geldt niet indien een mediadienst op aanvraag beschikt over een ontheffing als bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregel (lage omzet of klein publiek)

Artikel 16 (verslag programmakanalen NPO met uitzondering van de themakanalen)

In artikel 16 van de beleidsregel is bepaald over welke gegevens de NPO met uitzondering van de themakanalen jaarlijks dient te rapporteren.

Met betrekking tot de wijze waarop dient te worden gerapporteerd, heeft het Commissariaat een rapportageformulier ontwikkeld dat door de publieke media-instellingen dient te worden ingevuld. Om deze berekening zorgvuldig uit te voeren is het noodzakelijk alle uitgezonden programma’s inclusief reclamezendtijd en promo’s op te nemen in de rapportage. Voor de wijze van invullen is een toelichting bij het rapportageformulier gevoegd.

In het vierde lid is een uitzondering opgenomen voor de verplichte wijze van rapporteren zoals bepaald in het derde lid. Van de verplichte wijze van rapporteren kan alleen worden afgeweken als het Commissariaat daar voorafgaand toestemming voor heeft gegeven. Bij een door de publieke media-instelling zelf ontworpen rapportageformulier moet er rekening mee worden gehouden dat de gebruikte software en opzet van het rapportageformulier controle en nacalculatie door het Commissariaat mogelijk maken. Hiertoe dient uit te worden gegaan van algemeen beschikbare software en een opzet waarin selecties en berekeningen door het Commissariaat mogelijk zijn. Rapportages waarin de onderliggende berekeningen niet kunnen worden nagegaan zijn in ieder geval niet toegestaan.

Artikel 17 (verslag themakanalen NPO en programmakanalen van de regionale media-instellingen)

In artikel 17 van de beleidsregel is vastgelegd over welke periode en over welke gegevens de NPO over haar themakanalen en de regionale media-instellingen over hun programmakanalen dienen te rapporteren.

In het eerste lid is bepaald dat de NPO over haar themakanalen en de regionale media-instellingen over hun programmakanalen verslag uitbrengen op basis van een steekproef van een week per kwartaal voor elk rapportagejaar.

Met betrekking tot de wijze waarop dient te worden gerapporteerd heeft het Commissariaat een rapportageformulier ontwikkeld dat door de publieke media-instellingen dient te worden ingevuld. Om deze berekening zorgvuldig uit te voeren is een toelichting bij het rapportageformulier gevoegd.

Indien de publieke media-instelling niet op de door het Commissariaat voorgeschreven wijze rapporteert en daarmee onvolledige of onvoldoende informatie verstrekt, kan het Commissariaat een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen.

In het vierde lid is een uitzondering opgenomen voor de verplichte wijze van rapporteren zoals bepaald in het derde lid. Van de verplichte wijze van rapporteren kan alleen worden afgeweken als het Commissariaat daar voorafgaand toestemming voor heeft gegeven. Bij een door de publieke media-instelling zelf ontworpen rapportageformulier moet er rekening mee worden gehouden dat de gebruikte software en opzet van het rapportageformulier controle en nacalculatie door het Commissariaat mogelijk maken. Hiertoe dient uit te worden gegaan van algemeen beschikbare software en een opzet waarin selecties en berekeningen door het Commissariaat mogelijk zijn. Rapportages waarin de onderliggende berekeningen niet kunnen worden nagegaan zijn in ieder geval niet toegestaan.

Artikel 18 (verslag aanbodkanalen mediadiensten op aanvraag)

In het eerste lid is bepaald dat aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag de keuze hebben om voor het aanbodkanaal ofwel verslag uit te brengen over het gehele jaar, ofwel verslag uit te brengen over de eerste dag in elk van de vier steekproefweken over het behaalde aandeel Europese producties (dus in totaal vier dagen per jaar). Verslaglegging over een geheel jaar geeft het meest accurate beeld over het behaalde aandeel Europese producties maar kan tegelijkertijd aanzienlijke administratieve lasten opleveren. Om die reden kunnen aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag er ook voor kiezen om voor de aanbodkanalen in dezelfde steekproefweken die gelden voor het uitbrengen van het verslag voor de themakanalen van de NPO en de programmakanalen van de regionale media-instellingen, verslag uit te brengen. Het aanleveren van een rapportage dient plaats te vinden vóór 1 juni van elk jaar en heeft betrekking op het daaraan voorafgaande jaar.

Met betrekking tot de wijze waarop dient te worden gerapporteerd heeft het Commissariaat net als voor de programmakanalen een rapportageformulier ontwikkeld dat door de aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag dient te worden ingevuld. Om deze berekening zorgvuldig uit te voeren is een gedetailleerde toelichting bij het rapportageformulier gevoegd. Indien de aanbieder van de audiovisuele mediadienst op aanvraag niet op de door het Commissariaat voorgeschreven wijze rapporteert en daarmee onvolledige of onvoldoende informatie verstrekt, kan het Commissariaat een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen.

In het vierde lid is een uitzondering opgenomen voor de verplichte wijze van rapporteren zoals bepaald in het derde lid. Van de verplichte wijze van rapporteren kan alleen worden afgeweken als het Commissariaat daar voorafgaand toestemming voor heeft gegeven. Bij een door de media-instelling zelf ontworpen rapportageformulier moet er rekening mee worden gehouden dat de gebruikte software en opzet van het rapportageformulier controle en nacalculatie door het Commissariaat mogelijk maken. Hiertoe dient uit te worden gegaan van algemeen beschikbare software en een opzet waarin selecties en berekeningen door het Commissariaat mogelijk zijn. Rapportages waarin de onderliggende berekeningen niet kunnen worden nagegaan zijn in ieder geval niet toegestaan.

In het vijfde lid is voorzien in de mogelijkheid voor landelijke en regionale publieke media-instellingen om voor de rapportage van het aandeel Europese producties in hun aanbod op aanvraag, te volstaan met het invullen van het formulier ‘Verklaring Europese producties’. Daarvoor moet vaststaan dat op een aanbodkanaal minimaal sprake is van het percentage Europese producties zoals in het formulier is opgenomen. De publieke media-instellingen beschikken over verschillende non-lineaire aanbodkanalen zoals on demand kanalen, netportals, thematische portals en zenderportals. Gezien de publieke mediaopdracht is aannemelijk dat het aanbod op een aanbodkanaal voor een groot gedeelte uit Europese producties zal bestaan. Om geen onnodige administratieve werklast te creëren, kan in dat geval worden volstaan met invullen van bovengenoemde verklaring die beschikbaar is op de website van het Commissariaat. De verklaring dient elke rapportagecyclus opnieuw te worden ingevuld.

V. Slotbepaling

Artikel 19 (citeertitel en inwerkingtreding)

De Beleidsregel quota publieke media-instellingen 2022 wordt ingetrokken en daarvoor in de plaats komt de Beleidsregel quota publieke media-instellingen 2023.

Naar boven