Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 februari 2023, nr. WJZ/ 26096430, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling GLB 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling GLB 2023 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De definitie van flauw talud komt te luiden:

flauw talud:

een talud dat tenminste 2 meter breed is vanaf de waterlijn tot aan de insteek en met een helling die niet steiler is dan 1:3;.

2. In de definitie van hoofdteelt wordt ‘tot 15 juli’ vervangen door ‘tot en met 15 juli’.

3. Er wordt in alfabetische volgorde een definitie toegevoegd, luidende:

melkvee:

koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die bedrijfsmatig worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie, of verwerking daarvan;.

4. In de definitie van subsidiabele hectare wordt na ‘landschapselementen’ ingevoegd ‘aanwezig op of’.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt ‘met schriftelijke toestemming’ vervangen door ‘met toestemming’.

2. Het zesde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. mengsels van gras, niet zijnde riet, met een gewas uit de gewassenlijst ‘stikstofbindende gewassen’ als bedoeld in bijlage 1, waarbij het aandeel gras meer dan 50% is; en.

C

In artikel 6, derde lid, wordt na ‘Catalogus Groenblauwe diensten’ toegevoegd ‘en het landbouwareaal na afloop van deze activiteiten weer in een staat verkeert waarin begrazing of teelt mogelijk is overeenkomstig artikel 3’.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vierde lid wordt onder het vervallen van ‘en’ in onderdeel f en vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door ‘; en’ een onderdeel h toegevoegd, luidende:

  • h. rietland.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Als aangrenzende landschapselementen worden aangemerkt:

    • a. lijnvormige landschapselementen waarvan ten minste één lange zijde is gelegen binnen vijf meter van landbouwareaal;

    • b. niet-lijnvormige landschapselementen die binnen vijf meter van landbouwareaal liggen;

    • c. landschapselementen die direct grenzen aan landschapselementen als bedoeld onder a en b, met dien verstande dat indien sprake is van een lijnvormig landschapselement, het landschapselement met ten minste één lange zijde grenst aan het onder a of b bedoelde landschapselement.

3. In het zesde lid wordt ‘met schriftelijke toestemming’ vervangen door ‘met toestemming’.

4. Na het zevende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Van lijnvormige landschapselementen waarvan de lange zijde doorloopt tot voorbij landbouwareaal of een landschapselement dat binnen vijf meter van landbouwareaal ligt, behoort enkel de oppervlakte die langs het landbouwareaal of aangrenzende landschapselement ligt, tot de subsidiabele hectares.

E

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt na ‘zichtbare bedekking’ toegevoegd ‘of teelt een gewas uit de gewassenlijst 'stikstofbindende gewassen’ als bedoeld in bijlage 1 in combinatie met graan, waarbij het aandeel van stikstofbindende gewassen meer dan 50% is’.

2. In onderdeel k, onder 2°, wordt ‘24 meter’ vervangen door ‘27 meter’.

F

In artikel 22, onderdeel a, onder 1°, en onderdeel b, onder 1°, vervalt ‘van runderen’.

G

Artikel 23, onderdeel a, onder 2°, komt te luiden:

  • 2°. een heg, haag of struweel bestaat uit een lijnvormig element met aaneengesloten opgaande begroeiing van voornamelijk inheemse struiken, waarbij uitheemse soorten en bomen worden verwijderd;.

H

In artikel 27 komt het tiende lid te luiden:

  • 10. Indien een solitaire boom wordt ingezet als landschapselement hout als bedoeld in artikel 23, onderdeel b, wordt in afwijking van het eerste lid het aantal te behalen punten voor de verbetering van klimaat, bodem en lucht, water, landschap en biodiversiteit voor de eco-activiteit landschapselement hout zoals vastgesteld in bijlage 2 berekend door de oppervlakte van de boom te vermenigvuldigen met conversiefactor 20.

I

Artikel 29, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Betalingen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, worden enkel verstrekt voor zover de aanvrager voldoet aan de beheerseisen RBE 9 en RBE 11, bedoeld in artikel 32, onderdeel a, in samenhang met bijlage 3, met dien verstande dat voor zover sprake is van een niet-naleving die een deel van de aangevraagde dieren raakt, enkel het aantal dieren waarop de niet-naleving betrekking heeft niet voor betaling in aanmerking komt.

J

In artikel 48, eerste lid, wordt na ‘13, tweede lid,’ ingevoegd ‘18, onderdelen f en j, 19, onderdeel b, 23, onderdelen d en e,’.

K

In artikel 49, eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘100 euro’, ingevoegd ‘en dit bedrag geen sanctie betreft als bedoeld in artikel 34’.

L

In Bijlage 1 wordt onder de categorie Vroeg ras rooigewas 1 september toegevoegd ‘Pootaardappelen’.

M

Bijlage 2, onderdeel D. Cumulatietabel, komt te luiden:

D. Cumulatietabel

N

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In RBE 5 wordt het opschrift ‘5.c Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139)’ verplaatst van na RBE 5.17 naar na RBE 5.12.

2. In RBE 6.1, tweede kolom, wordt ‘artikel 4.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022’ vervangen door ‘artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022’.

3. In RBE 6.4, derde kolom, wordt ‘van de diergeneesmiddelenwetgeving’ vervangen door ‘voor het toepassen van bepaalde stoffen met hormonale werking, bepaalde stoffen met thyreostatische werking en beta-agonisten’.

4. In RBE 6.5, tweede kolom, vervalt ‘, b’.

5. RBE 8.3 komt als volgt te luiden:

8.3

De artikelen 3.79, tweede en vijfde lid, en 3.81, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer

Teeltvrije zone

Het aanleggen van een teeltvrije zone van 5 meter langs oppervlaktewater als bedoeld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet op aangewezen veengrond, zand- of lössgrond en kleigrond.

Het verbod op het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in deze zone.

O

In de aanhef van Bijlage 4 wordt ‘Verordening (EU) nr. 2021/2015’ vervangen door ‘verordening (EU) 2021/2115’.

P

Bijlage 4, § 2. Water, GLMC4, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel b, wordt na ‘vanaf 1 meter gemeten vanaf het wateroppervlak’ toegevoegd ‘ongeacht of de volledige bufferstrook op het flauwe talud past’.

2. In het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende:

Indien er verschillende soorten waterlopen grenzen aan hetzelfde topografische perceel en de bufferstroken meer dan 4% van het referentieperceel beslaan wordt er voor alle bufferstroken stapsgewijs afgeschaald naar de eerste toegestane minimum breedte voor de betreffende bufferstrook bijhorend bij de aangrenzende waterloop.

Q

Bijlage 4, § 3. Bodem, GLMC6, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid komt onderdeel d te luiden:

  • d. kwekerijen en boomteelt.

2. Het vierde tot en met achtste lid worden vervangen door de volgende leden:

  • 4. De landbouwer houdt zich aan de regels voor de teelt van een vanggewas tot 1 februari na maïsteelt op zand- en lössgronden, als vastgesteld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, en vanaf 2024 op door de minister aan te wijzen klei- en veengronden.

  • 5. Op kleigronden is tussen 1 augustus en 30 november minimaal 80 procent van het bouwland op het bedrijf minimaal 8 weken bedekt met een bodembedekker. De bedekking kan bestaan uit een gewas, vanggewas, stoppels, mulchen, plantenresten of groenbemester.

  • 6. Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing indien de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb of de Catalogus Groenblauwe diensten een beheer uitvoert waardoor hij niet aan de voorwaarden, bedoeld in die leden, kan voldoen.

R

In Bijlage 4, § 3. Bodem, GLMC7, wordt in het tweede lid, onderdeel a, ‘GLCM’ vervangen door ‘GLMC’.

S

Bijlage 4, § 4. Biodiversiteit en landschap, GLMC8, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘de artikelen 18 tot en met 24’ vervangen door ‘artikel 23’.

2. Tabel 2: wegingsfactoren, wordt als volgt gewijzigd:

a. De regel ‘Rietkraag/rietzoom’ komt te luiden:

Rietzoom/rietkraag/rietland

1,5

maximaal 1,5 hectare

b. Aan de regel ‘natuurvriendelijke oevers’ wordt in de derde kolom onder ‘Minimaal 25 meter lang’ een nieuwe afmeting toegevoegd luidende ‘Maximaal 1,5 hectare’.

c. Aan de regel ‘Tuunwallen’ wordt in de derde kolom toegevoegd ‘Maximaal 1,5 hectare’.

d. Na de regel ‘Kleine wetlands = plas dras op bouwland (tijdelijk grasland)’ komen de regels te luiden:

Zandwallen

1

maximaal 1,5 hectare

Schouwpaden

1

maximaal 1,5 hectare

Ruigtes op landbouwpercelen

1

maximaal 1,5 hectare

Stroken wild gras

1

maximaal 1,5 hectare

Graften

1

maximaal 1,5 hectare

T

In Bijlage 5 onder de paragraaf Opgave actieve landbouwer vervalt

  • ‘• is het jaarlijkse bedrag aan directe betalingen vanuit het GLB ten minste 5% van de totale inkomsten uit niet-landbouw activiteiten, en/of’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 februari 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

1. Inleiding

Met deze wijzigingsregeling wordt met name een aantal technische aanpassingen doorgevoerd om onvolkomenheden, die in de regeling zijn geslopen, te herstellen. De technische wijzigingen zien op definities, de conditionaliteit en de eco-regeling.

Daarnaast is er een klein aantal meer inhoudelijke punten doorgevoerd. Zo zijn pootaardappelen toegevoegd aan de eco-activiteit vroeg-rooigewas naar aanleiding van signalen uit de sector dat ook pootaardappelen eerder kunnen worden gerooid en op dat moment ook bijdragen aan het verbeteren van de bodemgesteldheid.

Verder is ten aanzien van de invulling van GLMC 6 het onderscheid komen te vervallen tussen zware en overige klei, wat betekent dat voor alle kleigronden dezelfde verplichting geldt. Dit wil zeggen, dat boeren verplicht zijn om tussen 1 augustus en 30 november voor minimaal 8 weken op 80% van het bouwland een bodembedekker te hebben. Daarmee wordt aangesloten bij de grondstoffenkaart vanuit de Meststoffenwet, omdat er voor het GLB een kaartlaag met een onderscheid tussen zware en overige klei nog ontbreekt.

Voor de beschrijving van landschapselementen wordt, met uitzondering van de in de regeling opgenomen afmetingen, zo veel mogelijk aangesloten bij de Index Natuur en Landschap van BIJ 12 en wordt duidelijker omschreven wat onder aangrenzende landschapselementen wordt aangemerkt. Verder is aan de categorie overige elementen rietland toegevoegd, omdat bepaalde rietpercelen op overig grasland liggen en geclassificeerd zijn als overig landschapselement. Rietzoom/rietkraag valt over het algemeen onder landschapselementen van het type water.

Voor flauwe taluds is onder andere een duidelijker definitie opgenomen om zo beter invulling te geven aan de implementatie van bufferstroken in relatie tot de mestplaatsingsruimte. De definitie sluit aan bij die van de Unie van Waterschappen en wat hierover in het NSP is opgenomen. Het is de bedoeling om de GLB-regelgeving en de mestwetgeving nog verder te harmoniseren.

Voor de kwekerijen en boomteelt, waaronder fruitteelt, is opgenomen dat het is toegestaan om in de winter boomgaarden te rooien, aangezien deze normaliter juist in het winterseizoen worden gerooid. Deze blijvende teelt wordt daarmee uitgezonderd van de conditionaliteitseis met betrekking tot een minimale bodembedekking (GLMC 6).

Tot slot is voor de strokenteelt in de eco-regeling bepaald om de maximale breedte van stroken vast te stellen op 27 meter in plaats van de huidige 24 meter. Dit in verband met de meest voorkomende spuitmachines.

2. Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A (artikel 1)

De definities van flauw talud, hoofdteelt en subsidiabele hectare worden aangepast.

De definitie van flauw talud is verder ingevuld met een minimale breedte van twee meter en een helling die niet steiler is dan 1 op 3.

Bij hoofdteelt was een verkeerde datum opgenomen en bij subsidiabele hectare waren de landschapselementen op het perceel ten onrechte weggevallen.

Daarnaast wordt ten behoeve van artikel 22 dat op de eco-maatregelen betrekking heeft een definitie van melkvee opgenomen, die aansluit bij de mestwetgeving.

Onderdeel B (artikel 4)

In artikel 4, tweede lid, waar eerder stond dat er sprake moet zijn van schriftelijke toestemming om aan te tonen dat percelen ter beschikking staan van de begunstigde wordt het woord ‘schriftelijke’ geschrapt, omdat er ook sprake kan zijn van een mondelinge overeenkomst. In de vorige GLB-periode is een mondelinge overeenkomst ook altijd geaccepteerd. Omdat dit in het verleden nooit noemenswaardige problemen heeft gegeven wordt hiermee tegelijk beter aangesloten bij de wens om de administratieve lasten voor de begunstigde niet onnodig te verhogen evenmin als de uitvoeringslasten voor het betaalorgaan. Dit laat overigens onverlet dat bij de uitvoering van controles kan worden gevraagd om bewijs van de in het artikel bedoelde toestemming, in de vorm van een schriftelijke verklaring van de eigenaar, verhuurder of verpachter. Daartoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn wanneer een perceel door meerdere landbouwers wordt geclaimd.

In het zesde lid wordt omschreven wat als blijvend grasland in aanmerking komt. In onderdeel a wordt toegevoegd dat bij een mengsel van gras met stikstofbindende gewassen het aandeel gras meer dan 50% moet zijn.

Onderdeel C (artikel 6)

Artikel 6, derde lid, omschrijft de situatie waarin 90 dagen andere activiteiten dan landbouwactiviteiten plaats vinden en dit geen noemenswaardige hinder oplevert voor de landbouwactiviteiten. Voor de duidelijkheid wordt hieraan toegevoegd dat na afloop hiervan het landbouwareaal weer in een staat moet worden gebracht waarin begrazing of teelt mogelijk is.

Onderdeel D (artikel 7)

In artikel 7 wordt in het vierde lid rietland toegevoegd aan de overige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare.

In het vijfde lid wordt duidelijker omschreven wat onder aangrenzende landschapselementen wordt verstaan.

Voor de beschrijving wat onder landschapselementen (artikel 7 lid 2, 3 en 4) wordt verstaan, wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de Algemene beschrijving en afbakening van de Landschapselementtypen uit de Index Natuur en Landschap, met uitzondering van de benoemde afmetingen in de index. De index Natuur en Landschap is beschikbaar op de website van BIJ 12 (Index Natuur en Landschap – BIJ12).

In het zesde lid waar eerder stond dat er sprake moet zijn van schriftelijke toestemming om aan te tonen dat landschapselementen ter beschikking staan van de begunstigde wordt het woord ‘schriftelijke’ geschrapt, omdat er ook sprake kan zijn van een mondelinge overeenkomst. Voor de toelichting op deze wijziging zij verwezen naar de toelichting op onderdeel B.

Tenslotte wordt er een achtste lid toegevoegd waarin wordt aangegeven hoe de berekening van subsidiabele hectares moet geschieden bij aangrenzende lijnvormige landschapselementen.

Onderdeel E (artikel 18)

In artikel 18 (eco-activiteit hoofdteelt) wordt in onderdeel c de mogelijkheid toegevoegd dat een gewas uit de gewassenlijst 'stikstofbindende gewassen’ wordt geteeld in combinatie met graan. Daarbij wordt de voorwaarde gesteld dat het aandeel van stikstofbindende gewassen meer dan 50% moet zijn.

In onderdeel k wordt bij strokenteelt de maximale breedte verruimd van 24 meter naar 27 meter.

Onderdeel F (artikel 22)

Dit artikel wordt aangepast aan de definitie van melkvee die in artikel 1 is opgenomen.

Onderdeel G (artikel 23)

In artikel 23, eco-activiteit op niet-productieve grond, wordt bij heg, haag, struweel het verbod op het hebben van uitheemse soorten omgezet in een verplichting om uitheemse soorten te bestrijden.

Onderdeel H (artikel 27)

Artikel 27, tiende lid, is opnieuw geredigeerd om de berekening van het aantal te behalen punten voor een solitaire boom als landschapselement hout te verduidelijken.

Onderdeel I (artikel 29)

Artikel 29 schrijft voor dat de aanvrager moet voldoen aan de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE) 9 en 11 om voor uitbetaling in aanmerking te komen. Dit zijn de minimumnormen ter bescherming van kalveren en de minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren. Het uitgangspunt is dat wanneer een niet-naleving in beginsel alle aangevraagde dieren raakt, geen betalingen worden verstrekt. Dat geldt bijvoorbeeld als niet is voldaan aan de eisen met betrekking tot de stalinrichting waarin de aangevraagde dieren staan. Het eerste lid is gewijzigd om duidelijk te maken dat voor zover de niet-naleving niet alle aangevraagde dieren raakt, enkel de door de niet-naleving geraakte dieren van steun worden uitgesloten. Van die situatie kan sprake zijn als een deel van de dieren in een andere stal staat, die wel aan de beheerseisen voldoet. Of als de niet-naleving anderszins specifiek ziet op één of meerdere dieren, maar niet alle aangevraagde dieren raakt.

Onderdeel J (artikel 48)

Aan de hardheidsclausule van artikel 48 worden enkele onderdelen uit de artikelen 18, 19 en 23 met betrekking tot de eco-activiteiten toegevoegd. Ingeval om zwaarwegende redenen een landbouwer niet kan voldoen aan een specifiek genoemd onderdeel van een eco-activiteit bestaat voor de minister de mogelijkheid om de landbouwer niet meteen van deelname aan deze eco-activiteit uit te sluiten.

Onderdeel K (artikel 49)

Van terugvordering wordt afgezien indien het om bedragen onder de honderd euro gaat. Opgenomen is dat dit niet wordt toegepast als het om terugvordering van bedragen in het kader van overtreding van conditionaliteiten gaat; dit vanwege de dwingende Europese regelgeving met betrekking tot de sanctionering van de conditionaliteiten.

Onderdeel L (Bijlage 1)

Aan de gewassenlijst van Bijlage 1 worden pootaardappelen toegevoegd aan de categorie Vroeg ras rooigewas 1 september. Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat pootaardappelen voldoen aan de criteria en als mogelijkheid moet worden toegevoegd voor 2023.

Onderdeel M (Bijlage 2)

Er zijn twee correcties in de Cumulatietabel van Bijlage 2 onder D opgenomen:

  • de combinatie van de eco-activiteiten Rustgewas en Groene braak werd aangegeven met de kleur blauw (Activiteiten gaan samen en leveren een zelfde handeling op. Voor de berekening worden de hoogste punten (per subdoel) en de hoogste waarde gebruikt.) Feitelijk kunnen ze niet samengaan, omdat de toegestane gewassen elkaar uitsluiten. De kleur blauw is aangepast naar grijs.

  • de combinatie van de eco-activiteiten Grasland met kruiden en Biologische bestrijding werd aangegeven met de kleur grijs (Activiteiten zijn niet hetzelfde en kunnen ook niet worden gecombineerd. Activiteiten sluiten elkaar uit.). Omdat de eco-activiteit Grasland met kruiden ook toegepast kan worden door fruittelers is de combinatie met Biologische bestrijding wel mogelijk. De kleur is aangepast naar groen.

Onderdeel N (Bijlage 3)

De wijzigingen in Bijlage 3 die betrekking hebben op randvoorwaarden 5 en 6 betreffen technische aanpassingen: er was een kopje op de verkeerde regel gezet, er was een verkeerd wetsartikel opgenomen, er was een onderdeel van een artikel ten onrechte vermeld en een omschrijving had een onterecht ruimere reikwijdte dan stoffen met hormonale werking. De wijziging van RBE 8.3 betreft een verduidelijking van de beschrijving waarop de randvoorwaarde, teeltvrije zones, betrekking heeft. Het verbod op het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in deze zone is toegevoegd.

Onderdeel O (Bijlage 4, aanhef)

In de aanhef van Bijlage 4 is de juiste verordening, verordening (EU) 2021/2115, opgenomen, er was abusievelijk een verkeerd nummer vermeld.

Onderdeel P (Bijlage 4, GLMC 4)

In het vierde lid, onderdeel b, staat dat bij een flauw talud de bufferstrook wordt toegepast 1 meter vanaf het wateroppervlak en niet vanaf de insteek. Verduidelijkt wordt dat dit ook geldt wanneer de bufferstrook breder is dan het flauwe talud.

In de uitzonderlijke situatie dat langs hetzelfde topografisch perceel verschillende waterlopen liggen geldt in het vijfde lid de afschaling op basis van het 4% criterium uit het tweede en derde lid. Hieraan wordt een verduidelijking in het vijfde lid toegevoegd. In maximaal 2 stappen worden alle bufferstroken gelijktijdig afgeschaald. Waarbij in de eerste afschaling de bufferstrook gelegen aan ecologisch kwetsbaar water of een droge sloot niet mag worden afgeschaald. De bufferstrook aan een KWR-waterlichaam wordt van 5 naar 3 meter afgeschaald en de bufferstrook aan een watervoerende sloot mag van 3 naar 1 meter worden afgeschaald. Indien de totale oppervlakte van de bufferstroken dan nog steeds meer dan 4% beslaat van het referentieperceel wordt in een tweede afschalings-stap de bufferstrook grenzend aan KRW-waterlichaam van 3 meter afgeschaald naar 1 meter als dit een KRW-waterlichaam is die niet breder is dan 10 meter. De bufferstrook grenzend aan een watervoerende sloot mag worden afgeschaald van 1 meter naar 0,5 meter.

Onderdeel Q (Bijlage 4, GLMC 6)

De uitzonderingsbepaling van het verbod op de vernietiging van grasland of blijvende teelten geldt ook voor kwekerijen en bomenteelt, hetgeen in het tweede lid, onderdeel d, is gecorrigeerd.

Het vierde lid, dat samenhing met de periodes voor vanggewassen uit de Meststoffenwetgeving en de verplichting voor het aanhouden van een reeds opgelegde korting op de stikstofgebruiksnorm, is komen te vervallen. De niet naleving van de gebruiksnormen mest wordt gekort op basis van de randvoorwaarden, beheerseis 2.15. Het hebben van het vanggewas is niet de conditionaliteit.

Het stimuleren van het vanggewas is de conditionaliteit in het vierde lid (nieuw) en die stimulering wordt gerealiseerd via de gebruiksruimte. Dus is er pas een overtreding van de conditionaliteiten als de verkeerde gebruiksruimte wordt toegepast.

Het onderscheid tussen zware kleigronden en andere kleigronden is komen te vervallen. Voor alle kleigronden wordt dezelfde maatregel getroffen voor de winterbedekking en wordt de periode van acht weken gehanteerd.

Onderdeel R (Bijlage 4, GLMC 7)

Dit betreft het herstel van een schrijffout.

Onderdeel S (Bijlage 4, GLMC 8)

De mogelijkheid tot de invulling van 4% niet productieve grond met eco-activiteiten wordt verduidelijkt door de verwijzing van de artikelen 18 tot en met 24 bestemd voor niet-productieve gronden te vervangen door een verwijzing naar artikel 23, eco-activiteiten, categorie niet-productieve grond.

In Tabel 2 zijn de afmetingen toegevoegd voor: Tuunwallen, Natuurvriendelijke oevers, Zandwallen, Schouwpaden, Ruigtes op landbouwpercelen, Stroken wild gras en Graften. De afmetingen zijn in overeenstemming gebracht met artikel 7. Omdat in artikel 7 eveneens rietland is toegevoegd, is Tabel 2 hier ook op aangepast.

Onderdeel T (Bijlage 5)

In bijlage 5, de accountantsverklaring, vervalt de eis dat het jaarlijkse bedrag aan directe betalingen vanuit het GLB ten minste 5% van de totale inkomsten uit niet-landbouw activiteiten is. Dit was ten onrechte uit het vorige GLB overgenomen, maar wordt nu niet meer als eis gesteld.

3. Regeldruk

De onderhavige wijzigingen van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 zijn louter technisch van aard. Hiermee valt dit dossier onder de brief van de Staatssecretaris van EZK d.d. 16 mei 2019: ‘Bestendiging nadere afspraken invulling mandaat ATR ten aanzien van ministeriële regelingen’. Dit betekent dat onderhavige wijzigingen niet meer aan ATR behoeven te worden voorgelegd.

4. Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt in werking daags na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2023. Hiermee wordt afgeweken van zowel de vaste verandermomenten als van de publicatietermijn van twee maanden voor inwerkingtreding.

Aangezien het hier gaat om technische wijzigingen die benodigd zijn voor de goede werking van deze regeling voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het om implementatie van Europese regelgeving gaat en het geen belastende wijzigingen zijn, is dit gerechtvaardigd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven