Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 februari 2023, nr. 2023-0000058223, tot wijziging van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 in verband met de invoeging van vier titels in hoofdstuk 2, en enkele redactionele verbeteringen

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op verordening (EU), nr. 2021/1060 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231), verordening (EU) 2021/1056 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PbEU 2021, L 231);

Gelet op artikel 4:89, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 3, eerste, derde en vierde lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluiten:

ARTIKEL I

A

In artikel 1.4, tweede lid, wordt na ‘de artikelen 14, 15, 17, 18, ‘ ingevoegd ‘21, ‘.

B

In artikel 1.9, eerste lid, aanhef, vervalt ‘.’.

C

Artikel 2.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘23 januari 2022’ vervangen door ‘23 januari 2023’.

2. In het derde lid wordt ‘https://www.jtfwebportal.nl/mijn/’ vervangen door ‘https://www.jtf-webportal.nl/mijn/’.

D

Artikel 2.1.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 1.11, eerste lid, onderdeel e’ telkens vervangen door ‘artikel 1.11, eerste lid, onderdeel f’.

2. In het eerste lid, onderdeel c, sub 2, wordt ‘artikel 1.11, eerste lid, onderdeel a’ vervangen door ‘artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b’.

E

In artikel 2.1.13, derde lid, wordt ‘https://www.jtfwebportal.nl/mijn/’ vervangen door ‘https://www.jtf-webportal.nl/mijn/’.

F

In artikel 2.1.15 wordt ‘Deze titel vervalt’ vervangen door ‘Deze titel en bijlage 1 vervallen’.

G

Artikel 2.2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘23 januari 2022’ vervangen door ‘23 januari 2023’.

2. In het derde lid wordt ‘https://www.jtfwebportal.nl/mijn/’ vervangen door ‘https://www.jtf-webportal.nl/mijn/’.

H

In artikel 2.2.13, derde lid, wordt ‘https://www.jtfwebportal.nl/mijn/’ vervangen door ‘https://www.jtf-webportal.nl/mijn/’.

I

Na artikel 2.2.15 worden meerdere subsidietitels ingevoegd, luidende:

Titel 2.3. Steun aan lokale collectieve infrastructuur en utiliteiten

Artikel 2.3.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

collectieve infrastructuur:

gemeenschappelijke infrastructuur waar meerdere ondernemingen gebruik van kunnen maken;

diversificatie:

de nieuwe activiteit is niet hetzelfde of vergelijkbaar met de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend;

lokale infrastructuur:

infrastructuur die op lokaal niveau bijdraagt tot het verbeteren van het ondernemingsklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis.

oplaadinfrastructuur:

vaste of mobiele infrastructuur om wegvoertuigen van elektriciteit te voorzien;

randvoorwaardelijke infrastructuur:

infrastructuur die noodzakelijk geacht wordt voor de diversificatie en transformatie van het circulaire en groene bedrijfsleven in het werkingsgebied en die bijdraagt aan de transitie naar hernieuwbare energie en hernieuwbare of circulaire grondstoffen of bijdraagt aan het oplossen van lokale netcongestie;

TJTP:

Territoriaal Just Transition Plan, het territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie voor JTF-regio Groningen-Emmen 2021–2027, zoals opgenomen als bijlage bij het nationaal JTF-programma 2021–2027;

RIS3 2021–2027:

regionale innovatiestrategie 2021–2027, de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie voor Noord-Nederland, zoals vastgesteld door de Colleges van gedeputeerde staten van de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen;

SNN:

Samenwerkingsverband Noord-Nederland, de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen-Emmen;

specifieke infrastructuur:

infrastructuur die is aangelegd voor vooraf identificeerbare ondernemingen en op hun behoeften is toegesneden;

transformatie:

fundamentele verandering in het productieproces gericht op omschakeling naar hernieuwbare grond- of brandstoffen of naar hernieuwbare energie;

werkingsgebied:

de JTF-regio Groningen-Emmen, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 2.3.2. Doel subsidie
  • 1. Het doel van de subsidie op grond van deze titel is om spoor 2 van het TJTP uit te voeren ten aanzien van investeringen in randvoorwaardelijke infrastructuur, utiliteiten en slimme opslagsystemen.

  • 2. Projecten dragen bij aan een kansrijke vestigingsomgeving voor circulaire en groene bedrijvigheid binnen de vier transities die zijn opgenomen in de RIS3 2021–2027:

    • a. van een lineaire naar een circulaire economie;

    • b. van fossiele naar hernieuwbare energie;

    • c. van zorg naar duurzame gezondheid;

    • d. van analoog naar digitaal.

  • 3. Projecten moeten betrekking hebben op randvoorwaardelijke infrastructuur, utiliteiten en slimme opslagsystemen ten behoeve van het werkingsgebied.

Artikel 2.3.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een rechtspersoon;

  • b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of

  • c. een partij in een samenwerkingsverband van natuurlijke- of rechtspersonen.

Artikel 2.3.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op grond van deze titel kan worden verstrekt voor:

    • a. investeringen in collectieve infrastructuur, utiliteiten en slimme opslagsystemen ten behoeve van diversificatie en transformatie van industrie naar 0-emissie, hernieuwbare energie en grondstoffen of circulaire grondstoffen; of

    • b. proceskosten die rechtstreeks samenhangen met de planvoorbereiding van infrastructuur buiten industrieterreinen.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. gereguleerde infrastructuur;

    • b. (rest)warmte-infrastructuur waar geen uitzicht is op volledig duurzame opwekking van warmte;

    • c. opwekking, transport of opslag van fossiele energie;

    • d. opwekking, transport of opslag van waterstof die niet geproduceerd is via waterelektrolyse op basis van hernieuwbare elektriciteit, of door middel van superkritische en thermische vergassing van biogeen afval of getorreficeerde biomassa;

    • e. investeringen in opwekking van duurzame energie;

    • f. specifieke infrastructuur;

    • g. ondergrondse CO2-opslag op land;

    • h. investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme of emissievrije wegvoertuigen; en

    • i. steun voor het distributienetwerkgedeelte van de energie-efficiënte stadsverwarmings- en stadskoelingsinstallatie.

Artikel 2.3.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 22.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 2.3.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 3 april 2023 9.00 uur tot en met 29 maart 2024 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 30 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 10.000.000 per project.

Artikel 2.3.8. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk vijf maanden na datum van de verleningsbeschikking zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, verlengen.

Artikel 2.3.9. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de activiteiten niet worden uitgevoerd in het werkingsgebied of de resultaten niet aantoonbaar ten goede komen aan het werkingsgebied;

  • b. de aan het project te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 200.000;

  • c. er onvoldoende vertrouwen is in de technische of economische haalbaarheid van het project;

  • d. de financiering van het project, met uitzondering van de gevraagde subsidie, niet aantoonbaar sluitend is; of

  • e. de vergunningen niet uiterlijk binnen vijf maanden na verlening van de subsidie zijn verkregen.

Artikel 2.3.10. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, d, e en f van het eerste lid van dat artikel.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het maximaal aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid ten hoogste:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 40 punten;

    • b. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 20 punten;

    • c. voor de kwaliteit van het projectplan: 20 punten;

    • d. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.

Artikel 2.3.11. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30 van 20 procent van de verleende subsidie met een maximum van € 500.000.

  • 2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend, wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

Artikel 2.3.12. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend bij het SNN via de link https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.3.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 30 maart 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

Titel 2.4. Steun aan opleidingsinfrastructuur en flankerende campusactiviteiten

Artikel 2.4.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

campus:

een geografische concentratie of bundeling van bedrijven, onderwijs- of kennisinstellingen en instituten, waar gezamenlijke activiteiten ten aanzien van onderwijs, onderzoek en ontwikkeling centraal staat in de onderlinge relaties tussen de organisaties die in de campus deelnemen;

campusorganisatie:

de rechtspersoon die de gezamenlijke activiteiten op de campus uitvoert of coördineert;

TJTP:

Territoriaal Just Transition Plan, het territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie voor JTF-regio Groningen-Emmen 2021–2027, zoals opgenomen als bijlage bij het nationaal JTF-programma 2021–2027;

RIS3 2021–2027:

regionale innovatiestrategie 2021–2027, de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie voor Noord-Nederland, zoals vastgesteld door de Colleges van gedeputeerde staten van de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen;

SNN:

Samenwerkingsverband Noord-Nederland, de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen-Emmen.

werkingsgebied:

de JTF-regio Groningen-Emmen, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 2.4.2. Doel subsidie
  • 1. Het doel van de subsidie op grond van deze titel is om het TJTP uit te voeren ten aanzien van de arbeidsmarktontwikkelingen die nodig zijn voor de verschillende transities.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, passen binnen spoor 3 voor het versterken van de opleidingsinfrastructuur en het toekomstbestendig maken van de beroepsbevolking.

  • 3. Projecten dragen bij aan de ontwikkeling en totstandkoming van fysieke of niet-fysieke opleidingsinfrastructuur, met flankerende inhoudelijke (ecosysteem-) programma’s, die beantwoordt aan de behoefte aan technologie, benodigde kennis en benodigde vaardigheden bij de transities uit de RIS3 2021–2027, en waarin onderwijs- of kennisinstellingen en bedrijven doorlopend gezamenlijk kennis ontwikkelen, deze omzetten in onderwijsprogramma’s en deze flexibel inzetten voor huidige en toekomstige leden van de beroepsbevolking en het mkb.

Artikel 2.4.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een rechtspersoon;

  • b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of

  • c. een partij in een samenwerkingsverband van natuurlijke- of rechtspersonen.

Artikel 2.4.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op grond van deze titel kan worden verstrekt voor activiteiten die de fysieke of niet-fysieke opleidingsinfrastructuur versterken door:

    • a. de initiële opbouw of doorontwikkeling van campusorganisaties, als innovatie-ecosysteem gericht op organisatievermogen of programmatische ontwikkeling ten aanzien van om-, her- of bijscholing;

    • b. de realisatie van fysieke onderwijs- locaties, met inbegrip van inrichting en machines, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een of meer van de activiteiten uit de onderdelen c tot en met e;

    • c. de ontwikkeling van aanpakken waarin kennisontwikkeling, scholing, onderzoek dan wel toegepast onderzoek en leven lang ontwikkelen worden geïntegreerd, ten dienste worden gesteld aan bedrijven, werknemers of werkzoekenden of op een toegankelijke manier beschikbaar wordt gesteld voor inwoners uit de directe omgeving;

    • d. de omzetting van ontwikkelde kennis, met inbegrip van sociale innovatie en strategisch personeelsbeleid, van bedrijven en kennisinstellingen in lesprogramma’s, curricula, doorlopende leerlijnen en een flexibel onderwijsaanbod ten behoeve van leven lang ontwikkelen; of

    • e. een pakket aan modulaire scholingstrajecten dat kan worden ingezet voor bedrijven, werknemers of werkzoekenden.

  • 2. Projecten bestaan uit activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, aangevuld met activiteiten onder minimaal één van de onderdelen c tot en met e van het eerste lid.

  • 3. Investeringen in fysieke voorzieningen komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer deze plaatsvinden op een locatie gelegen in het werkingsgebied.

Artikel 2.4.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt:

    • a. voor projecten die hoofdzakelijk bestaan uit de activiteiten, bedoeld in artikel 2.4.4, eerste lid, onderdeel a: € 10.000.000;

    • b. voor projecten die hoofdzakelijk bestaan uit de activiteiten, bedoeld in artikel 2.4.4, eerste lid, onderdeel b: € 35.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 2.4.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 1 maart 2023 9.00 uur tot en met 29 september 2023 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.4.7. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 10.000.000 per project.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt maximaal een zodanig percentage aan subsidie verstrekt dat het totale percentage aan subsidie op grond van deze titel en hoofdstuk 9 samen niet meer bedraagt dan 50 procent.

Artikel 2.4.8. Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.11, derde lid, komen voorbereidingskosten als subsidiabele kosten in aanmerking, indien deze kosten:

  • a. worden gemaakt om te komen tot een projectplan dat in aanmerking komt voor subsidie op grond van deze titel;

  • b. zijn gemaakt vóór indiening van de aanvraag ter verkrijging van subsidie;

  • c. zijn gemaakt op of na de startdatum van het project zoals ingevuld in de aanvraag ter verkrijging van subsidie;

  • d. zijn gemaakt na 22 maart 2022;

  • e. niet strijdig zijn met artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.4.9. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk vijf maanden na datum verleningsbeschikking zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijnen op grond van het eerste, tweede of derde lid verlengen.

Artikel 2.4.10. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de activiteiten niet worden uitgevoerd in het werkingsgebied of de resultaten niet aantoonbaar ten goede komen aan het werkingsgebied;

  • b. de aan het project te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 200.000;

  • c. er onvoldoende vertrouwen is in de technische of economische haalbaarheid van het project;

  • d. de financiering van het project, met uitzondering van de gevraagde subsidie, niet aantoonbaar sluitend is;

  • e. de verklaring van aanvrager ontbreekt dat de projectactiviteiten niet uit reguliere geldstromen ten behoeve van het onderwijs kunnen worden gedekt; of

  • f. de vergunningen niet uiterlijk binnen vijf maanden na verlening van de subsidie zijn verkregen.

Artikel 2.4.11. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, b, d, e en f van het eerste lid van dat artikel.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid ten hoogste:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 35 punten;

    • b. voor de mate waarin het project sociaaleconomisch integraal is: 20 punten;

    • c. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 15 punten;

    • d. voor de kwaliteit van het projectplan: 15 punten;

    • e. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

Artikel 2.4.12. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30 van 20 procent van de verleende subsidie met een maximum van € 500.000.

  • 2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid bedoelde verlening van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 4. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, bedragen de voorschotten in totaal maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 2.4.13. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend bij het SNN via de link https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.4.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 30 september 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

Titel 2.5. Steun aan arbeidsmarkttransitie

Artikel 2.5.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

TJTP:

Territoriaal Just Transition Plan, het territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie voor JTF-regio Groningen-Emmen 2021–2027, zoals opgenomen als bijlage bij het nationaal JTF-programma 2021–2027;

RIS3 2021–2027:

regionale innovatiestrategie 2021–2027, de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie voor Noord-Nederland, zoals vastgesteld door de Colleges van gedeputeerde staten van de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen;

SNN:

Samenwerkingsverband Noord-Nederland, de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen-Emmen.

werkingsgebied:

de JTF-regio Groningen-Emmen, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 2.5.2. Doel subsidie
  • 1. Het doel van de subsidie op grond van deze titel is om het TJTP uit te voeren ten aanzien van de arbeidsmarktontwikkelingen die nodig zijn voor de verschillende transities.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, passen binnen Spoor 3 van het TJTP voor het toekomstbestendig maken van de beroepsbevolking.

  • 3. Projecten dragen ertoe bij dat de aankomende en huidige beroepsbevolking beschikt over de juiste digitale, sociale en technische vaardigheden om de transformatie van de economie en de klimaattransitie mogelijk te maken.

Artikel 2.5.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een rechtspersoon;

  • b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of

  • c. een partij in een samenwerkingsverband van natuurlijke- of rechtspersonen.

Artikel 2.5.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op grond van deze titel kan worden verstrekt voor activiteiten die:

    • a. de beroepsbevolking en de potentiële beroepsbevolking stimuleren tot scholing, ontwikkeling van vaardigheden en een leven lang ontwikkelen;

    • b. erop zijn gericht de leercultuur van de beroepsbevolking en bedrijven te stimuleren, met inbegrip van sociale innovatie en strategisch personeelsbeleid in het mkb;

    • c. om-, na- of bijscholing van deelnemers;

    • d. de startpositie van jongeren op de door transities veranderende arbeidsmarkt versterken;

    • e. de positie van werkzoekenden op de door transities veranderende arbeidsmarkt versterken; of

    • f. de uitstroom van opleidingen beter laten aansluiten op de vraag.

  • 2. Projecten zijn gericht op activiteiten of de ontwikkeling van activiteiten en arrangementen die bijdragen aan de ontwikkeling en loopbanen van de beroepsbevolking of de potentiële beroepsbevolking of aan de leercultuur binnen bedrijven.

  • 3. Projecten worden uitgevoerd in het werkingsgebied of de resultaten leiden voor deelnemers in het werkingsgebied tot het duurzaam behouden of verkrijgen van betaald werk dan wel het versterken van een duurzame arbeidspositie.

Artikel 2.5.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 15.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 2.5.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 1 maart 2023 9.00 uur tot en met 29 september 2023 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.5.7. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 5.000.000 per project.

Artikel 2.5.8. Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.11, derde lid, komen voorbereidingskosten als subsidiabele kosten in aanmerking, indien deze kosten:

  • a. worden gemaakt om te komen tot een projectplan dat in aanmerking komt voor subsidie op grond van deze titel;

  • b. zijn gemaakt vóór indiening van de aanvraag ter verkrijging van subsidie;

  • c. zijn gemaakt op of na de startdatum van het project zoals ingevuld in de aanvraag ter verkrijging van subsidie;

  • d. zijn gemaakt na 22 maart 2022;

  • e. niet strijdig zijn met artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.5.9. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk vijf maanden na indiening van de aanvraag zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, verlengen.

Artikel 2.5.10. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de activiteiten niet worden uitgevoerd in het werkingsgebied of de resultaten niet aantoonbaar ten goede komen aan het werkingsgebied;

  • b. de aan het project te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 200.000;

  • c. de financiering van het project, met uitzondering van de gevraagde subsidie, niet aantoonbaar sluitend is;

  • d. de verklaring van aanvrager ontbreekt dat de projectactiviteiten niet uit reguliere geldstromen ten behoeve van het onderwijs kunnen worden gedekt; of

  • e. de vergunningen niet uiterlijk binnen vijf maanden na verlening van de subsidie zijn verkregen.

Artikel 2.5.11. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, b, e en f van het eerste lid van dat artikel.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid ten hoogste:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 45 punten;

    • b. voor de mate waarin het project sociaaleconomisch integraal is: 25 punten;

    • c. voor de kwaliteit van het projectplan: 15 punten;

    • d. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

Artikel 2.5.12. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag, vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30, een voorschot van 20 procent van de verleende subsidie met een maximum van € 500.000.

  • 2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 4. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, bedragen de voorschotten in totaal maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 2.5.13. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend bij het SNN via de link https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.5.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 30 september 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

Titel 2.6. Steun aan financieringsinstrumenten voor start-up fondsen

Artikel 2.6.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

TJTP:

Territoriaal Just Transition Plan, het territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie voor JTF-regio Groningen-Emmen 2021–2027, zoals opgenomen als bijlage bij het nationaal JTF-programma 2021–2027;

RIS3 2021–2027:

regionale innovatiestrategie 2021–2027, de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie voor Noord-Nederland, zoals vastgesteld door de Colleges van gedeputeerde staten van de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen;

SNN:

Samenwerkingsverband Noord-Nederland, de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen-Emmen.

werkingsgebied:

de JTF-regio Groningen-Emmen, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 2.6.2. Doel subsidie
  • 1. Het doel van de subsidie op grond van deze titel is om het TJTP uit te voeren ten aanzien van financieringsinstrumenten die nodig zijn voor de verschillende transities.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend leiden tot meer toegang tot financiering voor innovatieve start-ups die kansen benutten die voortvloeien uit de vier transities die zijn geïdentificeerd in de RIS3 2021–2027, omschreven in spoor 1 van het TJTP.

Artikel 2.6.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een rechtspersoon;

  • b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of

  • c. een partij in een samenwerkingsverband van natuurlijke- of rechtspersonen.

Artikel 2.6.4. Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze titel kan worden verstrekt voor:

  • a. het fondsvermogen van een financieringsfonds voor de financiering van start-ups;

  • b. het fondsmanagement en de begeleiding van start-ups verbonden aan een fonds als bedoeld onder onderdeel a; of

  • c. de kosten voor scouting en investeringsgereed maken van financieringsproposities.

Artikel 2.6.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 10.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 2.6.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 1 maart 9.00 uur tot en met 1 augustus 2023 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.6.7. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 10.000.000 per project.

Artikel 2.6.8. Subsidiabele kosten
  • 1. Onverminderd artikel 1.11, derde lid, komen voorbereidingskosten als subsidiabele kosten in aanmerking, indien deze kosten:

    • a. worden gemaakt om te komen tot een projectplan dat in aanmerking komt voor subsidie op grond van deze titel;

    • b. zijn gemaakt vóór indiening van de aanvraag ter verkrijging van subsidie;

    • c. zijn gemaakt op of na de startdatum van het project zoals ingevuld in de aanvraag ter verkrijging van subsidie;

    • d. zijn gemaakt na 22 maart 2022;

    • e. niet strijdig zijn met artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Onverminderd artikel 1.11, eerste lid, komen kosten voor bijdragen in fondsen of andere methoden op het gebied van financiële instrumenten, als bedoeld in artikel 2, onder 16, van de GB Verordening, als subsidiabele kosten in aanmerking;

Artikel 2.6.9. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.

  • 2. De uitvoering van het project is uiterlijk 30 september 2029 voltooid.

  • 3. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijnen op grond van het eerste lid verlengen.

Artikel 2.6.10. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de activiteiten niet hoofdzakelijk worden verricht in of ten behoeve van het werkingsgebied;

  • b. de aan het project te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 200.000;

  • c. er onvoldoende vertrouwen is in de technische of economische haalbaarheid van het project; of

  • d. niet aannemelijk is dat alle projectactiviteiten van het project uiterlijk 30 september 2029 volledig ten uitvoer kunnen zijn gebracht.

Artikel 2.6.11. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, c, e en f van het eerste lid van dat artikel.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid ten hoogste:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 40 punten;

    • b. voor de hoogte van het technische en sociale innovatiegehalte van het project: 15 punten;

    • c. voor de kwaliteit van het projectplan: 30 punten;

    • d. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

Artikel 2.6.12. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30 van 20 procent van de verleende subsidie met een maximum van € 500.000.

  • 2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid bedoelde verlening van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 4. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, bedragen de voorschotten in totaal maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan een voorschot tot een maximum van 100 procent van de verleende subsidie worden verstrekt, indien:

    • a. het aannemelijk is dat het project conform de subsidievoorwaarden op afzienbare termijn kan worden afgerond;

    • b. het aannemelijk is dat de kosten die nog gemaakt worden subsidiabel gesteld zullen worden; en

    • c. het niet toekennen van het voorschot onevenredige gevolgen heeft voor de liquiditeitspositie van de aanvrager.

Artikel 2.6.13. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend bij het SNN via de link https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.6.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 2 augustus 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

J

In artikel 3.1.11 wordt ‘Deze titel vervalt’ vervangen door ‘Deze titel en bijlage 2 vervallen’.

K

In artikel 4.1.11 wordt ‘Deze titel vervalt’ vervangen door ‘Deze titel en bijlage 3 vervallen’.

L

In artikel 4.2.11 wordt ‘Deze titel vervalt’ vervangen door ‘Deze titel en bijlage 4 vervallen’.

M

In artikel 5.3.1 wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:

TJTP West-Noord-Brabant:

regionaal territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie als bedoeld in artikel 11 van de JTF-verordening voor de JTF-regio West-Noord-Brabant met de titel Territorial Just Transition Plan van de COROP-regio West-Noord-Brabant.

N

Na paragraaf 9.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.2.1.1. EZK-cofinanciering steun aan opleidingsinfrastructuur en flankerende campusactiviteiten

  • 1. De Minister van EZK verstrekt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.4, eerste lid, onderdeel b.

  • 2. Het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 5.000.000.

  • 3. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 1 maart 2023 9.00 uur tot en met 29 september 2023 17.00 uur.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met deze wijzigingsregeling wordt een viertal subsidietitels onder hoofdstuk 2 toegevoegd in de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Daarnaast worden enkele redactionele omissies hersteld. Deze hebben betrekking op:

  • onjuiste verwijzing naar een onderdeel van een artikel;

  • onjuist jaartal indiendatum;

  • onjuist verwijzing naar website;

  • wegvallen begrip uit definitiebepaling; en

  • het per abuis niet regelen van het vervallen van de bijlagen.

2. Doel

Het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) voor de regio Groningen-Emmen richt zich op een nieuw, economisch en groen perspectief. Hierbinnen wordt het bedrijfsleven, bij voorkeur samen met kennisinstellingen uitgedaagd om te innoveren langs de lijnen van de regionale innovatiestrategie 2021–2027 (RIS3 2021–2027).

De RIS3 is de ‘Research & Innovation Strategy for Smart Specialization’, een overkoepelende innovatiestrategie, voor Noord-Nederland. Kenmerkend voor RIS3 2021–2027 is het uitgangspunt te werken aan grote maatschappelijke vraagstukken, de ’transities’. Met de subsidietitels onder hoofdstuk 2 worden aanvragers uitgedaagd om te komen met projecten die gericht zijn op de vier transities uit deze RIS3, zijnde:

  • 1. van een lineaire naar een circulaire economie;

  • 2. van fossiele naar hernieuwbare energie;

  • 3. van zorg naar duurzame gezondheid;

  • 4. van analoog naar digitaal.

Hieronder volgt een korte toelichting per transitie:

  • 1. Van een lineaire naar een circulaire economie: inzet op minder, ander, optimaal en intensief grondstoffen- en materialengebruik. De circulaire economie biedt kansen voor de economie op het gebied van onder meer recycling, watertechnologie, duurzame energie, health, landbouw en groene chemie en draagt bij aan een groener en schoner Noord Nederland (NNL). Via innovatie worden positieve effecten beoogd op luchtkwaliteit, stikstof/CO2 uitstoot en biodiversiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om innovaties rond de ontwikkeling van niet-dierlijke eiwitten. Om de doelstelling 100 procent circulair in 2050 te behalen volstaan hergebruik en bestaande technologieën niet en zijn ook nieuwe innovaties nodig. Op elk van de genoemde terreinen zijn er investeringsbehoeften die partijen die rond deze thema’s in ketenbenaderingen actief zijn, in staat stellen kansen te benutten.

  • 2. Van fossiele naar hernieuwbare energie: om de doelstellingen op het vlak van CO2-reductie in 2030 en 2050 te halen én gezien de regio specifieke kenmerken ligt hier een belangrijke innovatiekans. NNL heeft relatief veel biomassa (organische stoffen uit de landbouw), water en aardwarmtebronnen. De energiesector vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijk- en sociaaleconomische structuur. NNL heeft mede door de gaswinning een sterk ontwikkelde energie infrastructuur en daaraan gerelateerde kennis en kunde. NNL loopt voorop in de ontwikkeling van groene waterstofproductie, transport en toepassingen. Specifieke kansen zijn er bijvoorbeeld op het gebied van groene chemie, watertechnologie, milieutechnologie en voedselchemie.

  • 3. Van zorg naar duurzame gezondheid. De groeiende vraag naar zorg en de steeds krapper wordende arbeidsmarkt zetten het zorgsysteem onder druk. COVID-19 heeft die druk fors verhoogd en zwaktes in het systeem blootgelegd. De urgentie om te komen tot snellere en betere uitwisseling van capaciteits- en patiënt gerelateerde data, het versterken van de rol en informatiepositie van burgers en patiënten daarbij en een verschuiving van zorg naar gezondheid (preventie) is door COVID-19 nog verder toegenomen. Daarvoor zijn innovaties noodzakelijk. Hier liggen ontwikkelkansen voor NNL, ook gerelateerd aan de toepassing van digitale technologieën.

  • 4. Van analoog naar digitaal. Er is een ingrijpende transitie gaande naar een digitale economie die raakt aan elk maatschappelijk vraagstuk en elke sector, zoals ook zichtbaar in de EU-strategie uitgestippeld in de EU Digital Compass. De kansen voor NNL liggen niet op het gebied van sleuteltechnologieën, maar op het gebied van toepassing van digitale technologieën en daaruit afgeleide kansen. Dit werkt twee kanten op: het aanhaken van MKB bij de digitaliseringstransities en het benutten van ICT-gerelateerde kansen. Dit laatste kan bijvoorbeeld in de energie-intensieve procesindustrie waar digitalisering, sensoren en data steeds belangrijker worden om zicht te krijgen op het energiegebruik in het productieproces en om besparingskansen te identificeren.

Deze transities moeten overigens niet opgevat worden als een sectorale afbakening. Een nadere toelichting staat in de RIS3 2021–2027.

De projectresultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan de JTF-regio Groningen-Emmen. Wanneer de activiteiten in deze regio worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle, of geen activiteiten in de JTF-regio Groningen-Emmen worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terecht komen: dit dient aantoonbaar in belangrijke mate in de JTF-regio Groningen-Emmen te zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld de eigendomsrechten zijn, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.

3. Projecten

3.1. Titel 2.3. Steun aan lokale collectieve infrastructuur en utiliteiten

Met deze titel zoekt de regio projecten die randvoorwaardelijk zijn voor productieve investeringen ten dienste van diversificatie of voor transformatie van de industrie in de JTF-regio Groningen-Emmen zoals beoogd in sporen 1 en 2 en daarmee voor het realiseren van de transities uit de RIS3 2021–2027 en het Territoriaal Just Transition Plan (TJTP). Dat wil zeggen dat het project noodzakelijk moet zijn voor het vestigings- en investeringsklimaat voor duurzame industrie zoals nieuwvestiging van groene chemiebedrijven of omschakeling van bestaande industrie naar duurzame energie- en grondstoffen. Het doel van de openstelling is om bij te dragen aan het creëren van randvoorwaarden voor het bereiken van de doelen uit spoor 2 door het ondersteunen van investeringen in randvoorwaardelijke infrastructuur, utiliteiten en slimme opslagsystemen. Daarnaast is het faciliterend voor spoor 1 doordat voor zowel bestaande als nieuwe industriële bedrijven de beschikbaarheid van hernieuwbare energie-, grond- en brandstoffen een randvoorwaarde is voor hun productie.

Beoogd resultaat is de ontwikkeling en het gebruik van regionale en lokale ‘infrastructurele backbones’ (bijvoorbeeld rond hernieuwbare gassen, groene waterstof, CO2, warmte, industriewater, industriële afvalwaterzuivering en lokale smart grid oplossingen) en het realiseren van utilitaire functies en slimme energiesystemen voor duurzame energie, regelbaar vermogen, innovatieve energieopslag en hulp- en grondstoffen in industriële clusters. Hieronder vallen ook integrale lokale concepten voor duurzame energieopwekking, slimme energieopslag en conversie en energietransport zowel ten behoeve van de omschakeling van bedrijven naar duurzame energiebronnen als ter vermindering van lokale congestieproblematiek. Deze concepten mogen niet leiden tot toename van congestieproblematiek.

Dergelijke investeringen zijn randvoorwaardelijk voor productieve investeringen ten dienste van diversificatie en transformatie van de industrie zoals beoogt in sporen 1 en 2. De openstelling is bedoeld voor het ondersteunen van investeringen die het vestigingsklimaat voor groene industrie in de industrieclusters versterken. De steun is erop gericht synergievoordelen te realiseren door verminderen van de onrendabele top of risico's van investeringen.

Er moet sprake zijn van collectieve infrastructuur, utiliteiten of slimme opslagsystemen. Dat wil zeggen dat sprake is van gemeenschappelijke of gezamenlijke infrastructuur of voorzieningen waarvan belangstellende partijen op open, transparante en niet-discriminerende wijze gebruik kunnen maken tegen marktconforme voorwaarden. Specifieke infrastructuur, die is die is aangelegd voor vooraf identificeerbare ondernemingen en op hun behoeften is toegesneden zijn uitgesloten. Er mag sprake zijn van publiek of privaat eigenaarschap.

Steun is alleen mogelijk voor niet-gereguleerde infrastructuur. Ook investeringen in infrastructuur en utiliteiten voor fossiele energiedragers is uitgesloten. In geval van infrastructuur en utiliteiten voor waterstof of warmte bijvoorbeeld moet het gaan om groene waterstof en duurzaam geproduceerde warmte. Hierbij worden de kaders gevolgd van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland voor de DEI+-regeling, waaronder de definitie van groene waterstof als waterstof die geproduceerd is via waterelektrolyse op basis van hernieuwbare elektriciteit, of door middel van superkritische en thermische vergassing van biogeen afval of getorreficeerde biomassa.

3.2. Titel 2.4. Steun aan opleidingsinfrastructuur en flankerende campusactiviteiten

De projecten die met deze titel worden gesteund, dienen de totstandkoming van de benodigde opleidingsinfrastructuur te versnellen door de vorming, bouw en inhoudelijke programmering van kennis-, onderwijs- en opleidingscentra die bijdragen aan de toekomstbestendigheid van de beroepsbevolking. Deze titel stimuleert het op peil brengen en houden van kennis en vaardigheden, in aansluiten op de (toekomstige) behoeften van het bedrijfsleven en met verbinding van opleiding met innovatie. De overgang naar nieuwe vormen van energie en de vier in de RIS3 2021–2027 genoemde transities zorgen voor voortdurende veranderingen in technologie, benodigde kennis en benodigde vaardigheden. Om de transities mogelijk te maken, is het noodzakelijk inwoners om- en bij te scholen, zodat zij over de juiste skills en competenties beschikken. Tegelijkertijd zijn er ook meer mensen nodig om het werk uit te voeren. Hiervoor is een brede aanpak nodig waarin private partijen, overheden en onderwijsinstellingen een actieve rol spelen. Het doel dat met deze titel worden beoogd is bij te dragen aan de arbeidsmarktontwikkelingen die nodig zijn voor de verschillende transities. De bijbehorende activiteiten kunnen variëren van initiatieven gericht op het aanleren van basisvaardigheden om meer inwoners in het arbeidsproces te kunnen betrekken, tot zeer specialistische (modulaire) onderwijsprogramma's. De verschillende partijen wordt gevraagd zoveel mogelijk in onderlinge afstemming tot activiteiten te komen. Belangrijke speerpunten zijn daarbij zoveel mogelijk regionaal talent aan te boren en talent te behouden in de regio. De betrokkenheid van het MKB, als grootste werkgever in de regio, is hierbij cruciaal.

3.3. Titel 2.5. Steun aan arbeidsmarkttransitie

Met deze subsidietitel wordt beoogd bij te dragen aan de arbeidsmarktontwikkelingen die nodig zijn voor de verschillende transities. De bijbehorende activiteiten kunnen variëren van initiatieven gericht op het aanleren van basisvaardigheden om meer inwoners in het arbeidsproces te kunnen betrekken, tot zeer specialistische (modulaire) onderwijsprogramma's. De verschillende partijen wordt gevraagd zoveel mogelijk in onderlinge afstemming tot activiteiten te komen. Belangrijke speerpunten zijn daarbij zoveel mogelijk regionaal talent aan te boren en talent te behouden in de regio. De betrokkenheid van het MKB, als grootste werkgever in de regio, is hierbij cruciaal.

De titel is primair bedoeld voor het stimuleren van de (potentiële) beroepsbevolking tot scholing en een leven lang ontwikkelen. Daarbij gaat het over bestaande werknemers die hun baan als gevolg van de klimaattransitie dreigen te verliezen of zien veranderen, alsmede werkzoekenden, die zich de vaardigheden eigen moeten maken die straks noodzakelijk zijn, bij voorkeur in sectoren en beroepen met een toenemende vraag. Het creëren van passende werkgelegenheid is hier een onderdeel van. Activiteiten zijn gericht op het stimuleren van de leercultuur van de beroepsbevolking en bedrijven en op scholing en deelnemers/bedrijven aan elkaar te koppelen, waar mogelijk gekoppeld aan onderdelen van de kennisinfrastructuur (zoals campussen). Ook investeringen in programma’s om de startpositie van jongeren op de arbeidsmarkt te versterken om de uitstroom van opleidingen beter te laten aansluiten op de vraag, horen onder deze titel.

Projecten gaan dus over het versterken van vaardigheden van de beroepsbevolking, het stimuleren van de leercultuur, het ondersteunen van mobiliteit van verschillende doelgroepen, het versterken van de (start-)positie van jongeren en werkzoekenden (kwetsbare doelgroepen op de arbeidsmarkt). Het TJTP zet in op directe ondersteuning in de vorm van om- en bijscholing, het aanpassen van opleidingen aan de nieuwe vereisten en het (verder) ontwikkelen van (digitale, sociale en technische) vaardigheden en ondernemerschap.

Artikel 2.5.4 benoemt de verschillende beoogde activiteiten uit het TJTP:

  • a. de beroepsbevolking en de potentiële beroepsbevolking stimuleren tot scholing, ontwikkeling van vaardigheden en een leven lang ontwikkelen;

  • b. erop zijn gericht de leercultuur van de beroepsbevolking en bedrijven te stimuleren, met inbegrip van sociale innovatie en strategisch personeelsbeleid in het mkb;

  • c. om-, na- of bijscholing van deelnemers;

  • d. de startpositie van jongeren op de door transities veranderende arbeidsmarkt versterken;

  • e. de positie van werkzoekenden op de door transities veranderende arbeidsmarkt versterken; of

  • f. de uitstroom van opleidingen beter laten aansluiten op de vraag.

Deze titel richt zich niet op fysieke of organisatorische infrastructuur; daar richt titel 2.4 zich op. Illustratief voor deze titel zijn de volgende voorbeelden te noemen:

  • informeren, activeren en stimuleren van werkzoekenden en werkenden tot het voorbereiden op en de stap zetten naar beroepen en sectoren die passen binnen spoor 3. Het kan bijvoorbeeld gaan om het activeren van het onbenut arbeidspotentieel of het adviseren van werkenden en werkzoekenden over hun loopbaan;

  • realiseren van (innovatieve) vormen van matching tussen werkzoekenden en (tekort-) beroepen, op basis van beschikbare en benodigde skills/vaardigheden, waarbij deze gebaseerd zijn op de ontwikkelingen van Competent.nl en de gehanteerde uniforme skillstaal van Esco;

  • begeleiden van deelnemers naar werk;

  • begeleiding van nieuw ingestroomde werknemers op de werkplek om voortijdige uitval te voorkomen;

  • realiseren van om-, her- en bijscholing voor werkenden of werkzoekenden;

  • ontwerpen en uitvoeren van alternatieve manieren om de arbeidsorganisatie aan te passen zodat beter kan worden voorzien in de vraag naar arbeid;

  • doorlichten van (groepen) ondernemingen gericht op opleidings- en ontwikkelingsplannen en de uitvoering daarvan;

  • realiseren van specifieke opleidingsactiviteiten voor personen die nog onvoldoende aansluiting hebben bij bestaande vormen van scholing en training;

  • toegankelijk maken van bestaande opleidingsactiviteiten voor bredere groepen van de beroepsbevolking (van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk);

  • trainingen van werkenden en werkzoekenden gericht op (digitale) vaardigheden die nodig zijn voor de banen in de transities;

  • activiteiten die zijn gericht op het werkend leren van vaardigheden die nodig zijn voor de instroom en het behoud van werk;

  • activiteiten die zijn gericht op het stimuleren van de leercultuur bij de beroepsbevolking en binnen ondernemingen, inclusief de ontwikkeling en uitvoering van methodes die werkenden en werkzoekenden stimuleren om zich te ontwikkelen en methodes die ondernemingen stimuleren om de vaardigheden van hun personeel te versterken;

  • de ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van methodes om al werkend de in de toekomst benodigde vaardigheden aan te leren;

  • activiteiten of methodes die de overstap van werk-naar-werk of van-werkloosheid-naar-werk eenvoudiger maken.

3.4. Titel 2.6. Steun aan financieringsinstrumenten voor start-up fondsen

Deze titel is bedoeld voor projecten die bijdragen aan een rechtvaardige transitie in de regio Groningen-Emmen zoals geformuleerd in het TJTP Groningen-Emmen. Meer specifiek moet een project bijdragen aan het spoor 1. Deze openstelling is gericht op financieringsfondsen die investeren in innovatieve duurzame start-ups die een bijdrage geven aan een nieuw, economisch en groen perspectief, waarbij de economie in de regio Groningen-Emmen wordt versterkt en nieuwe werkgelegenheid in kansrijke sectoren wordt gecreëerd.

4. Vormgeving

4.1. Subsidieaanvraag

Voor volledigheid van de aanvraag – en daarmee de behandelvolgorde – is het noodzakelijk dat alle vereiste informatie bij de aanvraag wordt ingediend (artikel 1.22 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027). In het specifieke aanvraagformulier voor deze openstellingen staan aanvullende verplichte bijlagen benoemd, zoals voor iedere openstelling zal gelden onder hoofdstuk 2.

4.2. Subsidiebeoordeling

Bij alle subsidietitels worden aanvragen op volgorde van ontvangst in de openstellingsperiode beoordeeld, volgens het zogenaamde ‘molenaarsprincipe’. Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria (zie voor een nadere toelichting de toelichting bij artikel 8). Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt.

Bij het uitvoeren van de subsidietitel wordt gebruik gemaakt van een deskundigencommissie, waarvan de voorzitter en ten minste drie leden op voordracht van de intermediaire instantie door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Minister van SZW) zijn benoemd (artikel 1.12, vierde lid, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027). Deze deskundigencommissie adviseert de Minister van SZW.

Een belangrijk punt dat samenhangt met de inschakeling van een deskundigencommissie is het feit dat de beoordeling (advisering) bestaat uit drie fasen. Eerst wordt een compleetheidstoets gedaan door het SNN. Vervolgens wordt het project voorgelegd aan de deskundigencommissie die het project inhoudelijk op kwaliteit beoordeelt en advies geeft ten aanzien van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in artikel 2.3.10, artikel 2.4.11, artikel 2.5.11 en artikel 2.6.11 voor respectievelijk de subsidietitels 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6.

Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt tenslotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en sluitendheid van de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.

De Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), kent resultaat- en outputindicatoren. Outputindicatoren vormen feitelijk een weerspiegeling van de projectactiviteiten. Bij de aanvraag dient de keuze van outputindicatoren te worden gemotiveerd. De streefwaarden dienen aannemelijk te worden gemaakt. Gedurende de uitvoering van het project dienen realisatiewaarden van indicatoren met bewijsstukken te worden gestaafd.

5. Regeldruk

5.1. Titel 2.3. Steun aan lokale collectieve infrastructuur en utiliteiten

Onder deze titel is de verwachting dat door de subsidieontvanger voor een project gemiddeld € 5.000.000 subsidie zal vragen; dit binnen de bandbreedte van deze titel van minimaal € 200.000 tot maximaal € 10.000.000 per project. Voor de randvoorwaardelijke infrastructuur worden enkele grote projecten verwacht, richting het maximale bedrag van € 10.000.000. Bij het subsidieplafond van € 22 miljoen is de verwachting daarom dat aan vijf projecten subsidie zal worden verleend (naar boven afgerond).

De gevraagde onderbouwingen c.q. toelichtingen op exploitatiemodellen e.d. sluiten aan op gebruikelijke onderbouwingen die bij initiatiefnemers voor dergelijke investeringen gangbaar zijn om hun eigen investeringsbeslissingen op te baseren. Daarmee vraagt deze openstelling géén extra informatie.

Uitgaande van een gemiddelde aanvraag en een duur van 3 jaar en 5 aanvragen binnen deze openstelling geldt dat er 1 aanvraag, 1 wijziging, 5 voortgangsrapportages en 1 eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit in totaal 500 uur per aanvraag voor € 67 per uur hetgeen resulteert in: 500 uur maal € 67 per aanvraag = € 33.500. De rekensom van vijf projecten à € 33.500 per project resulteert daarmee in, afgerond, € 167.500 aan administratieve lasten. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragers voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van de Simplified Cost Option (SCO) of de Integrale Kosten Systematiek (IKS) voor loonkosten.

5.2. Titel 2.4. Steun aan opleidingsinfrastructuur en flankerende campusactiviteiten

Onder deze titel is de verwachting dat door de subsidieontvanger voor een project gemiddeld

€ 4.500.000 subsidie zal vragen, dit binnen de bandbreedte van deze titel van minimaal € 200.000 tot maximaal € 10.000.000 per project. Voor de fysieke opleidingsinfrastructuur investeringen worden enkele grote projecten verwacht, richting het maximale bedrag. Voor de organisatiestructuur investeringen meerdere kleinere projecten. Dit is meegewogen in het geraamde gemiddelde. Bij het subsidieplafond van € 45.000.000 miljoen is de verwachting derhalve dat aan 10 projecten subsidie zal worden verleend.

De gevraagde onderbouwingen c.q. toelichtingen op exploitatiemodellen e.d. sluiten aan op gebruikelijke onderbouwingen die bij initiatiefnemers voor dergelijke investeringen gangbaar zijn om hun eigen investeringsbeslissingen op te baseren. Daarmee vraagt deze openstelling géén extra informatie.

Uitgaande van een gemiddelde aanvraag en een duur van 3 jaar en 10 aanvragen binnen deze openstelling geldt dat er 1 aanvraag, 1 wijziging, 5 voortgangsrapportages en 1 eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit in totaal 500 uur per aanvraag voor € 67 per uur hetgeen resulteert in: 500 uur maal € 67 per aanvraag = € 33.500. De rekensom van tien projecten à € 33.500 per project resulteert daarmee in € 335.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragers voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van de SCO of de IKS voor loonkosten.

5.3. Titel 2.5. Steun aan arbeidsmarkttransitie

Onder deze titel onder Spoor 3 is de verwachting dat door de subsidieontvanger voor een project gemiddeld € 1.500.000 subsidie zal vragen, dit binnen de bandbreedte van deze titel van minimaal € 200.000 tot maximaal € 5.000.000 per project. Bij het subsidieplafond van € 15.000.000 is de verwachting derhalve dat aan 10 projecten subsidie zal worden verleend.

Uitgaande van een gemiddelde aanvraag en een duur van 3 jaar en 10 aanvragen binnen deze openstelling geldt dat er 1 aanvraag, 1 wijziging, 5 voortgangsrapportages en 1 eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit in totaal 500 uur per aanvraag voor € 67 per uur hetgeen resulteert in: 500 uur maal € 67 per aanvraag = € 33.500. De rekensom van 10 projecten à € 33.500 per project resulteert daarmee in € 335.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragers voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van de SCO of de IKS voor loonkosten.

5.4. Titel 2.6. Steun aan financieringsinstrumenten voor start-up fondsen

Onder deze titel zullen projecten langer lopen, de beoogde financieringsinstrumenten zijn gedurende langere tijd binnen de programmaperiode in uitvoering. Uitgaande van een gemiddelde aanvraag en een duur van zes jaar geldt dat er één aanvraag, één wijziging, elf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moeten worden. Samen kost dit 740 uur per aanvraag met een tarief van € 67 per uur. Dit resulteert in € 49.580 per aanvraag (740x67). Er worden twee gehonoreerde aanvragen verwacht onder deze titel. Deze rekensom resulteert daarmee in (afgerond) € 99.160 aan administratieve lasten. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van de SCO of de IKS voor loonkosten.

6. Staatssteun

Een belangrijke voorwaarde bij deze regeling is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets.

Wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt dan het subsidiepercentage als genoemd in de regeling, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten voor regelgeving

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Met de datum van publicatie en inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel I

Met dit onderdeel worden vier subsidietitels aan hoofdstuk 2 toegevoegd. De verschillende artikelen worden hierna toegelicht.

Titel 2.3. Steun aan lokale collectieve infrastructuur en utiliteiten
Artikel 2.3.1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

Artikel 2.3.2. Doel subsidie

Het doel van de openstelling is het verminderen van de CO2-uitstoot en het verkleinen van afhankelijkheid van fossiele grond- en brandstoffen (spoor 2) zoals omschreven in het TJTP. De openstelling draagt tevens faciliterend bij aan behoud en versterking van de stuwkracht van het groende perspectief van de regionale economie (spoor 1).

Investeringen in randvoorwaardelijke infrastructuur en utiliteiten kunnen zowel binnen als tussen industrieclusters of -terreinen plaats vinden. Processen gericht op het tot stand brengen van investeringen in (collectief te beheren) infrastructuurverbindingen tussen industrieclusters of terreinen zijn veelal complex en vragen daarom veel voorbereidende investeringen. Kosten die rechtstreeks samenhangen met de voorbereiding van dergelijke infrastructuurverbindingen kunnen ook steun krijgen vanuit deze openstelling, mits deze kosten zijn gemaakt na ontvangstdatum van de aanvraag.

Artikel 2.3.4. Subsidiabele activiteiten

Dit artikel geeft meer duiding aan de aard en inhoud van projecten, waar met deze titel op wordt gedoeld. Deze omschrijving komt voort uit de duiding in het regionaal transitieplan. Dit schrijft ten aanzien van spoor 2: In de industrie worden productieprocessen vergroend. De uitstoot van broeikasgassen wordt verminderd door het vervangen van fossiele grond- en brandstoffen door groene waterstof, circulariteit, CCU en CCS. Hiertoe zijn investeringen nodig in regionale en lokale ‘infrastructurele backbones’en utilitaire functies en slimme energiesystemen voor duurzame energie, regelbaar vermogen en hulp- en grondstoffen in industriële clusters. Digitalisering speelt hierbij een belangrijke rol.

Voorbeelden van projecten onder het eerste lid zijn het aanleggen van een waterstofleiding of de bouw van een collectieve elektrolyser die overtollig stroom gebruikt om waterstof te produceren.

Processen gericht op het tot stand brengen van investeringen in (collectief te beheren) infrastructuurverbindingen tussen industrieclusters of terreinen zijn veelal complex en vragen daarom veel voorbereidende investeringen. Plan- en proceskosten die rechtstreeks samenhangen met de voorbereiding van dergelijke infrastructuurverbindingen kunnen ook steun krijgen vanuit deze openstelling. Te denken valt aan tracéstudies, MER-trajecten of inhuur van specifieke expertise om dergelijke voorbereidingsprocessen te begeleiden. Kosten gemaakt voorafgaand aan indiening van de subsidieaanvraag zijn niet subsidiabel.

Onderdeel b van het tweede lid geeft aan dat projecten die gebruik maken van niet duurzame (rest)warmte niet in aanmerking komen voor subsidie, mits er aangetoond kan worden dat er sprake is van een transitieperiode waarbij op termijn wel gebruik wordt gemaakt van een duurzame warmtebron. In de aanvraag dient goed onderbouwd te zijn dat hiervoor nu al stappen zijn gezet. Gedacht kan worden aan intentieverklaringen of een analyse van de ontwikkelingen in de markt.

Artikel 2.3.5. Subsidieplafond

De beschikbare middelen voor deze titel bedragen in totaal € 22.000.000.

Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie

De subsidie is in beginsel 30 procent van de subsidiabele kosten. Wanneer een aanvrager een lager percentage vraagt in zijn aanvraag, wordt maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verleend.

Artikel 2.3.8. Starttermijn en looptijd

Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en activiteiten geldt de datum dat een complete aanvraag is ingediend. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die later is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, legt de intermediaire instantie die latere datum als startdatum voor subsidiabiliteit vast in de verleningsbeschikking.

Van zowel Europese regels ten aanzien van voortgang in het programma (en daarmee in de projecten) als vanuit urgentie in de regio, is het noodzakelijk dat projecten daadwerkelijk op korte termijn na subsidieverlening worden uitgevoerd. Bij vergunningsplichtige projecten betekent dit dat de benodigde vergunningen ten tijde van de aanvraag idealiter al zijn verkregen. Omdat dit niet in alle situaties reëel kan worden geëist, bestaat de mogelijkheid om de benodigde vergunningen binnen vijf maanden na subsidieverlening nog te verkrijgen. De verleningsbeschikking zal hiervoor een opschortende voorwaarde bevatten. Dit betekent dat wanneer de vergunningen niet uiterlijk binnen vijf maanden na verlening van de subsidie zijn verkregen, er géén recht op subsidie tot stand is gekomen. Indien aanvrager verzoekt om een langere termijn dan vijf maanden, biedt het vierde lid hiertoe de mogelijkheid.

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Het is aan de aanvrager om in de aanvraag voldoende te onderbouwen dat de opgegeven periode noodzakelijk is voor het project en dat het project binnen de opgegeven periode volledig kan worden afgerond.

Een project duurt in beginsel maximaal drie jaar (36 maanden). Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan kan een verzoek tot verlenging van de projectperiode worden ingediend.

Artikel 2.3.9. Afwijzingsgronden

In aanvulling op de algemene weigeringsgronden opgenomen in artikel 1.25 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027, zijn in dit artikel nadere afwijzingsgronden opgenomen.

Onderdeel a gaat in op het werkingsgebied van deze titel. Dit is primair de provincie Groningen en de gemeente Emmen. Secundair kunnen consortia gevormd worden met partijen buiten dit gebied, wanneer aanvragers overtuigend aantonen dat de resultaten van het project ten goede komen aan dit gebied. In de praktijk betekent dit dat de investeringen in het werkingsgebied plaats dienen te vinden. Infrastructuurprojecten met een verbinding tussen industriegebieden kunnen ook gebieden buiten het werkingsgebied doorsnijden. De investeringen dienen echter randvoorwaardelijk te zijn voor diversificatie en transformatie van economische activiteiten binnen het werkingsgebied.

Deze titel richt zich op het versterken van structuren. Daar hoort bij dat projecten in voldoende mate overtuigend zijn in het voortbestaan ná de gesubsidieerde projectperiode. Onderdeel c bepaalt daarom dat er perspectief moet zijn op bestendige exploitatie die de met subsidie gerealiseerde faciliteiten op langere termijn in stand houdt.

Ten aanzien van de zekerheid van financiering om tot daadwerkelijke uitvoering over te gaan, borgt onderdeel d het belang van dekkende financiering. Dit betekent in beginsel dat van cofinancieringen – anders dan de eigen bijdrage(n) en gevraagde JTF-subsidie – bindende toezeggingen moeten worden overlegd. Wanneer een aanvraag positief wordt beoordeeld maar er is op het moment van verleningsbeschikking nog geen sluitende financiering aangetoond, kan de subsidie onder opschortende voorwaarde worden toegekend. Aan deze opschortende voorwaarde wordt dan in de subsidieverleningsbeschikking een termijn verbonden. Deze termijn is in beginsel zes maanden. Oftewel, wanneer binnen deze termijn na afgifte van de verleningsbeschikking deze opschortende voorwaarde niet is vervuld, vervalt de subsidie. Bij het niet vervullen van een opschortende voorwaarde komt de verleningsbeschikking nooit formeel tot stand. Dit betekent dat er géén enkel recht op subsidie tot stand is gekomen. De aanvraag wordt dan alsnog afgewezen.

Ten aanzien van de zekerheid van het verkrijgen van vergunningen om tot daadwerkelijke uitvoering over te gaan, is onderdeel e opgenomen. Wanneer een aanvraag positief wordt beoordeeld maar op het moment van verleningsbeschikking zijn de benodigde vergunningen nog niet verkregen, kan de subsidie onder opschortende voorwaarde worden toegekend. Aan deze opschortende voorwaarde wordt dan in de subsidieverleningsbeschikking een termijn verbonden. Deze termijn is in beginsel vijf maanden. Oftewel, wanneer binnen deze termijn na afgifte van de verleningsbeschikking deze opschortende voorwaarde niet is vervuld, vervalt de subsidie. Bij het niet vervullen van een opschortende voorwaarde komt de verleningsbeschikking nooit formeel tot stand. Dit betekent dat er géén enkel recht op subsidie tot stand is gekomen. De aanvraag wordt dan alsnog worden afgewezen.

Artikel 2.3.10. Beoordelingscriteria

De beoordeling vindt in drie stappen plaats:

  • 1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;

  • 2. inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie;

  • 3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.

De beoordeling sluit aan op vier van de zes criteria die in artikel 1.20 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn voorgeschreven. Met het oog op de doelstelling, de inhoud en het karakter van deze titel is de weging van de vier criteria als volgt bepaald:

  • A. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 40 punten;

  • B. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 20 punten;

  • C. voor de kwaliteit van het projectplan: 20 punten;

  • D. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.

A. Mate van bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (incl. bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Bovenliggend kader voor het programma zijn de TJTP’s en de RIS3 2021–2027.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de kwaliteit van de onderbouwing van de bijdrage aan de doelstellingen;

  • de kwantitatieve bijdrage aan de indicatoren, en de kwaliteit van de onderbouwing;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan een gunstig vestigingsklimaat voor duurzame proces- en maakindustrie;

  • de mate waarin het project bijdraagt aan één of meer transities uit de RIS3 2021–2027;

  • de productieve investeringen die worden gefaciliteerd en de mate waarin het project daarmee een bijdrage levert aan (behoud van) werkgelegenheid. Dit kan worden onderbouwd met intentieverklaringen; of

  • de kwaliteit van de onderbouwing waaruit blijkt dat de infrastructuur noodzakelijk is.

B. Mate van economisch of financieel toekomstperspectief

Voor projecten gericht op het naar de markt brengen van een product of dienst is een businesscase in enge zin nodig. Daaronder wordt verstaan een kwantitatief onderbouwd beeld van de verwachte opbrengsten en kosten na marktintroductie, alsmede een analyse van die markt en de concurrentie. Waar het gaat om aanvragen gericht op productieve investeringen zijn het creëren en behouden van werkgelegenheid en het versterken van het verdienvermogen en daarmee het economisch en financieel perspectief voor de aanvrager van belang. Voor projecten die een meer maatschappelijke bijdrage leveren is het van belang om de kosten in relatie te brengen met de maatschappelijke opbrengsten. Voor projecten binnen het arbeidsmarktspoor is het toekomstperspectief op werk, of ander of beter werk, het beoordelingsaspect.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de mate waarin aanvrager aannemelijk maakt dat financiering op langere termijn, na de gesubsidieerde periode, is geborgd, bijvoorbeeld in exploitatie;

  • de mate waarin en de wijze waarop het bedrijfsleven betrokken is in het project en/of het samenwerkingsverband;

  • de mate waarin en de reden waarom de aanvrager bereid is een eigen bijdrage in dit project te stoppen, waarbij deze bereidheid wordt gekoppeld aan de risico’s en perspectieven van de projectresultaten;

  • beschrijving van de mogelijkheden voor uitbreiding van aansluitingen en aanpassing infrastructuur en utiliteiten voor toekomstig gebruik;

  • risicoanalyse waarin de bedreigingen, risico’s en andere externe factoren die van invloed zijn op het project worden beschreven; of

  • mitigerende maatregelen en de wijze waarop deze worden beheerst.

C. Mate van kwaliteit van het projectplan

Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de mate waarin het projectplan concreet antwoord geeft op alle onderwerpen van het format;

  • de onderbouwing van de activiteiten in relatie tot voorkomen van overlap met bestaande voorzieningen en in relatie tot de additionaliteit van het project ten opzichte van reguliere voorzieningen;

  • realistische planning in relatie tot de activiteiten, eventuele vergunningprocedures en mogelijke uitvoeringsrisico’s;

  • de mate van ervaring van de aanvrager of de (beoogd) exploitant en eventuele partners met het type project waar de aanvraag over gaat; of

  • de kwaliteit van een eventueel samenwerkingsverband naar complementariteit, rol- en taakverdeling, vorm en omvang van commitment.

D. Mate van bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke-sociale impact

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Hierbij dient duurzame ontwikkeling geïnterpreteerd te worden in overeenstemming met de definitie in het Brundtland Rapport1: Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen.

Meer specifiek kan worden beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de transities uit de RIS3 2021–2027. Hierbij wordt de mate waarin positief wordt bijgedragen aan:

  • het efficiënt en het circulair gebruik van hulpbronnen;

  • het verhogen van de biodiversiteit, de klimaatadaptie en de mitigatie;

  • het duurzaam watergebruik en beheer;

  • het tegengaan van vervuiling van het milieu; of

  • de verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer meegenomen.

Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de verwachte CO2-reductie en reductie van overige broeikasgassen;

  • de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen;

  • het verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie;

  • duurzaam watergebruik en beheer; of

  • het tegengaan van vervuiling van het milieu.

In artikel 1.25, onderdelen k en l, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is bepaald dat de uitslag van de inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie negatief is, wanneer:

  • het project in totaal minder dan 70 punten scoort; of

  • het project op een of meer van de gehanteerde criteria minder dan de helft van het maximumaantal punten op dat criterium scoort.

Artikel 2.3.11. Voorschot

Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt. Geen voorschotten worden verleend wanneer de beschikking opschortende of ontbindende voorwaarden bevat en deze voorwaarden nog niet zijn vervuld.

Titel 2.4. Steun aan opleidingsinfrastructuur en flankerende campusactiviteiten
Artikel 2.4.1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

De definitie van campus heeft een basis in de definitie zoals deze is geformuleerd door Buck Consultants en die ten grondslag ligt aan de oormerking van de ‘nationale campusorganisaties’ (NCO), met een aanpassing naar het brede opleidingsgerichte karakter van spoor 3 in het regionaal transitieplan. Een campus omvat meerdere aspecten en activiteiten op (het merendeel van) de volgende kernelementen in aanvulling op opleidings-/onderwijsfunctie:

  • a. focus op R&D of technologie gedreven activiteiten van bedrijven;

  • b. fysieke locatie met hoogwaardige vestigingsmogelijkheden en onderzoeksfaciliteiten voor bedrijven;

  • c. aanwezigheid van manifeste kennisdragers en opleidingsinstelling(en);

  • d. actieve open innovatie tussen kennis en bedrijven.

Een campusorganisatie zorgt voor het reilen en zeilen van een dergelijke campus. Denk daarbij onder andere aan kenniswerkers, onderzoekers, programmasturing, community management en communicatie.

Artikel 2.4.2. Doel subsidie

De doelstellingen van het TJTP komen onder deze titel tot uiting in projecten die bijdragen aan een opleidingsinfrastructuur waar onderwijsinstellingen en bedrijven doorlopend gezamenlijk kennis ontwikkelen, deze omzetten in onderwijsprogramma’s en deze flexibel inzetten voor huidige en toekomstige leden van de beroepsbevolking. ‘Infrastructuur’ is hier zowel fysiek bedoeld voor voorzieningen, als niet-fysiek naar het ecosysteem en samenwerkingsstructuren in verbinding van opleidingen met arbeidsmarkt en bedrijven.

Artikel 2.4.4. Subsidiabele activiteiten

Dit artikel geeft meer duiding aan de aard en inhoud van projecten, waar met deze titel op wordt gedoeld. Deze omschrijving komt voort uit de duiding in het regionaal transitieplan. Dit schrijft ten aanzien van spoor 3 dat het ‘ondersteunend aan spoor 1 en 2 voorziet in acties gericht op het versterken van het menselijk kapitaal’.

Als mogelijke activiteiten worden vervolgens op hoofdlijnen genoemd:

  • de (door-)ontwikkeling van campussen en andere vormen van innovatie-ecosystemen waar bedrijven en kennisinstellingen gezamenlijk kennis delen en overdragen en tot innovaties komen – met inbegrip van activiteiten die bijdragen aan het organiserend vermogen van het mkb;

  • het omzetten van de ontwikkelde kennis van bedrijven en kennisinstellingen in scholingsprogramma’s en curricula;

  • activiteiten die erop zijn gericht om de leercultuur van de beroepsbevolking en bedrijven te stimuleren en scholing en deelnemers/bedrijven aan elkaar te koppelen, waar mogelijk gekoppeld aan onderdelen van de opleidingsinfrastructuur (zoals campussen).

De titel is primair bedoeld voor campusorganisaties of fysieke voorzieningen, zoals verwoord in de onderdelen a en b van het eerste lid. Dit omvat versterking van bestaande campusorganisaties en de oprichting van nieuwe campusorganisaties waar deze een belangrijke toevoeging zijn aan bestaande ecosysteem (structuur, organiserend vermogen, professionalisering, etc.) en de bouw, verbouw, vernieuwing en inrichting van fysieke voorzieningen.

Voorop staat de realisatie van campusorganisaties en infrastructuur, zoals benoemd in de onderdelen a en b van het eerste lid. Deze activiteiten moeten de ‘drijvers’ zijn van een project. Het tweede lid bepaalt dat projecten minimaal een van deze twee onderdelen moet bevatten. Ook bepaalt het tweede lid dat een project inhoudelijke activiteiten moet bevatten, gericht op impact van de organisatie of voorziening op de doelstellingen van het JTF en de transities uit de RIS3 2021–2027. De drie bedoelde inhoudelijke lijnen zijn verwoord in de onderdelen c, d en e van het eerste lid. Dit betekent dat een project dat niet voldoet aan het tweede lid, niet voor subsidie in aanmerking komt.

Projecten worden gekwalificeerd naar ‘hoofdzakelijk onderdeel a’ respectievelijk ‘hoofdzakelijk onderdeel b’ op basis van de onderlinge verhouding in kosten verbonden aan projectactiviteiten als bedoeld in onderdeel a versus kosten verbonden aan projectactiviteiten als bedoeld in onderdeel b van het eerste lid.

Inbegrepen onder deze inhoudelijke lijnen is de dimensie ‘sociale innovatie’. Waaronder activiteiten voor of door bedrijven die, ten aanzien van de noodzakelijke randvoorwaarden voor mensen om te kunnen leren, het bewustzijn verhogen en voorzien in deze randvoorwaarden. Daarnaast is inbegrepen strategisch personeelsbeleid in het mkb dat eraan bijdraagt dat medewerkers en opleiders weten welke vaardigheden de aankomende jaren nodig zijn, of jobcarving.

Artikel 2.4.5. Subsidieplafond

De beschikbare middelen voor deze titel bedragen in totaal € 45.000.000. Dit bedrag is in het subsidieplafond verdeeld naar de twee hoofdcategorieën van subsidiabele activiteiten in artikel 2.4.4, eerste lid, onderdelen a en b. Hiermee sluit de titel ook aan op het methodologisch kader van het JTF-programma.

Artikel 2.4.7. Hoogte subsidie

De subsidie is in beginsel 50 procent van de subsidiabele kosten. Wanneer een aanvrager een lager percentage vraagt in zijn aanvraag, wordt maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verleend.

Een belangrijke voorwaarde bij dit artikel is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets (zie de toelichting op artikel 2.4.11 van deze regeling).

Artikel 2.4.8. Subsidiabele kosten

Dit artikel staat alle kostensoorten toe die in artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn vermeld. Onder deze titel zijn geen nadere beperkingen aan de orde. Wanneer een aanvrager aankoop van grond tot de projectkosten rekent, dienen de vereisten uit artikel 64, eerste lid, onderdeel b van de Verordening (EU) 2021/1060 in acht te worden genomen.

Ook biedt deze titel ruimte voor voorbereidingskosten, binnen de voorwaarden opgenomen in artikel 1.11, derde lid, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Onderdeel d bepaalt de eerst mogelijke datum waarop kosten voor subsidie in aanmerking kunnen komen op 22 maart 2022, overeenkomstig artikel 63, achtste lid, van de Verordening (EU) 2021/1060 en het Goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie op het programma JTF Nederland 2021–2027 met kenmerk C(2022) 8956 final, d.d. 30 november 2022. Onderdeel e verwijst naar het vereiste van het zogenaamde ‘stimulerend effect’ in artikel 6 van de AGVV. Dit betekent dat wanneer een project geoorloofde staatssteun op grond van één of meerdere grondslagen uit de AGVV bevat, er géén voorbereidingskosten voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Nadere bepalingen ten aanzien van de kostensoorten uit artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn uitgewerkt in de artikelen 1.12 tot en met 1.15 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Meer duiding van de toepassing en berekeningen wordt door de Beheerautoriteit gegeven in een ‘Handboek JTF’, op te vragen bij de intermediaire instantie.

Artikel 2.4.9. Starttermijn en looptijd

Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en activiteiten geldt de datum dat een complete aanvraag is ingediend, met uitzondering van de voorbereidingskosten. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die eerder is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, beoordeelt de intermediaire instantie of die eerdere datum als startdatum voor subsidiabiliteit kan worden verleend. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die later is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, legt de intermediaire instantie die latere datum als startdatum voor subsidiabiliteit vast in de verleningsbeschikking.

Van zowel Europese regels ten aanzien van voortgang in het programma (en daarmee in de projecten) als vanuit urgentie in de regio, is het noodzakelijk dat projecten daadwerkelijk op korte termijn na subsidieverlening worden uitgevoerd. Bij vergunningsplichtige projecten betekent dit dat de benodigde vergunningen ten tijde van de aanvraag idealiter al zijn verkregen. Omdat dit niet in alle situaties reëel kan worden geëist, bestaat de mogelijkheid om de benodigde vergunningen binnen vijf maanden na subsidieverlening nog te verkrijgen. De verleningsbeschikking zal hiervoor een opschortende voorwaarde bevatten. Dit betekent dat wanneer de vergunningen niet uiterlijk binnen vijf maanden na verlening van de subsidie zijn verkregen, er géén recht op subsidie tot stand is gekomen. Indien aanvrager verzoekt om een langere termijn dan vijf maanden, biedt het vierde lid hiertoe de mogelijkheid.

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Het is aan de aanvrager om in de aanvraag voldoende te onderbouwen dat de opgegeven periode noodzakelijk is voor het project en dat het project binnen de opgegeven periode volledig kan worden afgerond.

Een project duurt in beginsel maximaal drie jaar (36 maanden). Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan kan een verzoek tot verlenging van de projectperiode worden ingediend.

Artikel 2.4.10. Afwijzingsgronden

In aanvulling op de algemene weigeringsgronden opgenomen in artikel 1.25 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 bepaalt dit artikel welke projecten zeker niet toelaatbaar zijn onder deze titel.

Onderdeel a gaat in op het werkingsgebied van deze titel. Dit is primair de provincie Groningen en de gemeente Emmen. De fysieke investeringen kunnen alleen in dit aangewezen gebied plaatsvinden. Secundair kunnen consortia gevormd worden met partijen buiten dit gebied, wanneer aanvragers overtuigend aantonen dat de resultaten van het project ten goede komen aan dit gebied. Bijvoorbeeld curriculumontwikkeling door opleiders buiten het gebied met effect voor het werkingsgebied wanneer onderzoeken of objectieve bronnen en kengetallen aantonen dat met name bedrijven, werknemers, werkzoekenden uit het werkingsgebied er gebruik van maken.

Samenwerkingsverbanden kunnen bestaan uit enkel private partijen, uit enkel publieke partijen en uit zowel private als publieke partijen.

Deze titel richt zich op het versterken van structuren. Daar hoort bij dat projecten in voldoende mate overtuigend zijn in het voortbestaan ná de gesubsidieerde projectperiode. Onderdeel c bepaalt daarom dat er perspectief moet zijn op bestendige bekostiging die de met subsidie gerealiseerde faciliteiten op langere termijn in stand houdt.

Ten aanzien van de zekerheid van financiering om tot daadwerkelijke uitvoering over te gaan, borgt onderdeel d het belang van dekkende financiering. Dit betekent in beginsel dat van cofinancieringen – anders dan de eigen bijdrage(n) en gevraagde JTF-subsidie – bindende toezeggingen moeten worden overlegd.

Deze titel begeeft zich op het terrein van opleiding, om- en bijscholing. In Nederland zijn onderwijsinstellingen onderworpen aan financieringsregels van (met name) het Ministerie OCW, met veelal afbakening naar financiering van wettelijke taken versus overige activiteiten. De verantwoordelijkheid tot zuivere scheiding van activiteiten en geldstomen berust bij de aanvrager(s). Hierdoor zullen met name derde leerweg opleidingstrajecten eventueel subsidiabel zijn. Onderdeel e vereist een verklaring dienaangaande door de aanvrager. Daarmee ligt nadrukkelijk vast dat de verantwoordelijkheid tot naleving van dergelijke financieringsregels bij de aanvrager zelf berust.

Ten aanzien van de zekerheid van het verkrijgen van vergunningen om tot daadwerkelijke uitvoering over te gaan, is onderdeel f opgenomen. Wanneer een aanvraag positief wordt beoordeeld maar op het moment van verleningsbeschikking zijn de benodigde vergunningen nog niet verkregen, kan de subsidie onder opschortende voorwaarde worden toegekend. Aan deze opschortende voorwaarde wordt dan in de subsidieverleningsbeschikking een termijn verbonden. Deze termijn is in beginsel vijf maanden. Oftewel, wanneer binnen deze termijn na afgifte van de verleningsbeschikking deze opschortende voorwaarde niet is vervuld, vervalt de subsidie. Bij het niet vervullen van een opschortende voorwaarde komt de verleningsbeschikking nooit formeel tot stand. Dit betekent dat er géén enkel recht op subsidie tot stand is gekomen. De aanvraag wordt dan alsnog worden afgewezen.

Artikel 2.4.11. Beoordelingscriteria

De beoordeling vindt in drie stappen plaats:

  • 1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;

  • 2. inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie; en

  • 3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.

De beoordeling sluit aan op vijf van de zes criteria die in artikel 1.20 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn voorgeschreven. Met het oog op de doelstelling, de inhoud en het karakter van deze titel is de weging van de vijf criteria als volgt bepaald:

  • A. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 35 punten;

  • B. voor de mate waarin het project sociaaleconomisch integraal is: 20 punten;

  • C. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 15 punten;

  • D. voor de kwaliteit van het projectplan: 15 punten;

  • E. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

A. Mate van bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (incl. bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Bovenliggend kader voor het programma zijn de TJTP’s en de RIS3 2021–2027.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de kwaliteit van de onderbouwing van de bijdrage aan de doelstellingen;

  • de kwantitatieve bijdrage aan de indicatoren, en de kwaliteit van de onderbouwing;

  • de onderbouwing van de activiteiten in relatie tot voorkomen van overlap met bestaande voorzieningen en in relatie tot de additionaliteit van het project ten opzichte van reguliere taken en voorzieningen;

  • de mate waarin het project bijdraagt aan de realisatie van de strategische agenda Akkoord van Groningen; of

  • de mate waarin het project nieuwe randvoorwaarden vervult of schept voor het versnellen van de transitie(s) uit de RIS3 2021–2027.

B. Mate van sociaaleconomische integraliteit

Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of het project een integrale sociaaleconomische aanpak heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de aansluiting van technologische innovaties op sociale innovaties, projecten waarbij de innovatie/investering gepaard gaat met scholingstrajecten waarin gerelateerde kennis en vaardigheden worden opgedaan, productieve investeringen in combinatie met strategisch Human Resource-beleid en scholing, economische investeringen combineren met social return en ontwikkelde leerecosystemen.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de meerwaarde voor het Noordelijke ecosysteem, bijvoorbeeld de mate waarin curricula, competenties of voorzieningen worden toegevoegd aan het bestaande ecosysteem;

  • de mate waarin het project aansluit op – dan wel zich met activiteiten richt op – het omscholen van personeel werkzaam in sectoren die drastisch veranderen of het bereiken van werkzoekenden en ‘onbenut potentieel’ in de arbeidsmarkt; of

  • de mate waarin de resultaten van het project van blijvende aard zijn.

C. Mate van economisch of financieel toekomstperspectief

Voor projecten gericht op het naar de markt brengen van een product of dienst is een businesscase in enge zin nodig. Daaronder wordt verstaan een kwantitatief onderbouwd beeld van de verwachte opbrengsten en kosten na marktintroductie, alsmede een analyse van die markt en de concurrentie. Waar het gaat om aanvragen gericht op productieve investeringen zijn het creëren en behouden van werkgelegenheid en het versterken van het verdienvermogen en daarmee het economisch en financieel perspectief voor de aanvrager van belang. Voor projecten die een meer maatschappelijke bijdrage leveren is het van belang om de kosten in relatie te brengen met de maatschappelijke opbrengsten. Voor projecten binnen het arbeidsmarktspoor is het toekomstperspectief op werk, of ander of beter werk, het beoordelingsaspect.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de mate waarin aanvrager aannemelijk maakt dat financiering op langere termijn, na de gesubsidieerde periode, is geborgd. Bijvoorbeeld in een bekostigingsmodel met betaalde om-/ bijscholing, verankering in (nieuwe) economische dragers in de regio, overgang naar exploitatie in reguliere financieringsstromen;

  • de mate waarin en de wijze waarop het bedrijfsleven betrokken is in het project of het samenwerkingsverband, inclusief de mate waarin private partijen (het bedrijfsleven) een financiële bijdrage leveren aan het project; of

  • de mate waarin het project naar activiteiten en begrote kosten een gemotiveerde en plausibele verdeling kent over de componenten a of b versus c tot en met e uit artikel 2.4.4 van deze regeling, waaruit spreekt dat de voorziening(en) tot bestendig gebruik leiden.

D. Mate van kwaliteit van het projectplan

Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de mate waarin het projectplan concreet antwoord geeft op alle onderwerpen van het format;

  • de haalbaarheid van de realisatie van het project in relatie tot de risico’s;

  • de plausibiliteit van de planning in relatie tot de activiteiten, eventuele vergunningprocedures en mogelijke uitvoeringrisico’s;

  • de kwaliteit van een eventueel samenwerkingsverband naar complementariteit, rol- en taakverdeling, vorm en omvang van commitment; of

  • de mate waarin en de reden waarom de aanvrager bereid is een eigen bijdrage in dit project te stoppen, waarbij deze bereidheid wordt gekoppeld aan de risico’s en perspectieven van de projectresultaten.

E. Mate van bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke-sociale impact

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Hierbij dient duurzame ontwikkeling geïnterpreteerd te worden in overeenstemming met de definitie in het Brundtland Rapport2: Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen.

Meer specifiek kan worden beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de transities uit de regionale innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027). Hierbij wordt de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen; verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie; duurzaam watergebruik en beheer; tegengaan van vervuiling van het milieu; verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer meegenomen. Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • i. ten aanzien van maatschappelijke-sociale impact:

    • de investering die wordt gedaan en de resultaten die worden beoogd in de opleiding en ontwikkeling van mensen;

    • de bijdrage aan arbeidsvitaliteit, gezondheid en sociale mobiliteit van mensen;

    • de werkgelegenheid die wordt gegenereerd, bijvoorbeeld voor hoger opgeleiden, lager opgeleiden en mensen met beperkingen, of een afstand tot de arbeidsmarkt;

    • de mate waarin het project werkzoekenden bereikt en betrekt; of

    • de bijdrage aan regionale bewustwording, over de noodzaak van en het streven naar een rechtvaardige transitie;

  • ii. ten aanzien van duurzame ontwikkeling:

    • de bijdrage aan CO2-reductie en reductie van overige broeikasgassen;

    • de bijdrage aan energiebesparing of de omschakeling naar schone energie;

    • de bijdrage aan het verminderen van grondstofgebruik en watergebruik;

    • de omgang met afval en restmaterialen; of

    • de impact op het omringende ecosysteem en de omringende ruimte en leefomgeving.

In artikel 1.25, onderdelen k en l, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is bepaald dat de uitslag van de inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie negatief is, wanneer:

  • het project in totaal minder dan 70 punten scoort; of

  • het project op een of meer van de gehanteerde criteria minder dan de helft van het maximum aantal punten op dat criterium scoort.

Artikel 2.4.12. Voorschot

Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt. Geen voorschotten worden verleend wanneer de beschikking opschortende of ontbindende voorwaarden bevat en deze voorwaarden nog niet zijn vervuld.

Titel 2.5. Steun aan arbeidsmarkttransitie
Artikel 2.5.1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

Artikel 2.5.2. Doel subsidie

De doelstellingen van het TJTP komen onder deze titel tot uiting in projecten die bijdragen aan een actieve regionale dienstverlening, dynamiek en leercultuur waarin doorlopend om-, bij- en herscholing plaatsvindt van werkenden, werkzoekenden en onbenut potentieel in de arbeidsmarkt om de banen in de vier transities adequaat te bemensen. De overgang naar nieuwe vormen van duurzame energie en andere transities zoals digitalisering, zorgt voor voortdurende veranderingen in technologie, benodigde kennis en benodigde vaardigheden. De projecten die met deze titel worden gesteund, moeten de ontwikkeling van dienstverlening en leercultuur versnellen door totstandkoming van de benodigde activiteiten en arrangementen die bijdragen aan de toekomstbestendigheid van de beroepsbevolking.

Artikel 2.5.4. Subsidiabele activiteiten

Dit artikel geeft meer duiding aan de aard en inhoud van projecten, waar met deze titel op wordt gedoeld. Deze omschrijving komt voort uit de duiding in het TJTP. Dit schrijft dat spoor 3 acties omvat die gericht zijn op het versterken van het menselijk kapitaal, ondersteunend aan spoor 1 en 2.

Artikel 2.5.5. Subsidieplafond

De beschikbare middelen voor deze titel bedragen in totaal € 15.000.000.

Artikel 2.5.7. Hoogte subsidie

De subsidie is in beginsel 50 procent van de subsidiabele kosten. Wanneer een aanvrager een lager percentage vraagt in zijn aanvraag, wordt maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verleend.

Een belangrijke voorwaarde bij dit artikel is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets (zie de toelichting op artikel 2.5.11 van deze regeling).

Artikel 2.5.8. Subsidiabele kosten

Dit artikel staat alle kostensoorten toe die in artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn vermeld. Onder deze titel zijn geen nadere beperkingen aan de orde.

Ook biedt deze titel ruimte voor voorbereidingskosten, binnen de voorwaarden opgenomen in artikel 1.11, derde lid, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Onderdeel d bepaalt de eerst mogelijke datum waarop kosten voor subsidie in aanmerking kunnen komen op 22 maart 2022, overeenkomstig artikel 63, achtste lid van de Verordening (EU) 2021/1060 en het Goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie op het programma JTF Nederland 2021–2027 met kenmerk C(2022) 8956 final, d.d. 30 november 2022. Onderdeel e verwijst naar het vereiste van het zogenaamde ‘stimulerend effect’ in artikel 6 van de AGVV. Dit betekent dat wanneer een project geoorloofde staatssteun op grond van één of meerdere grondslagen uit de AGVV bevat, er géén voorbereidingskosten voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Nadere bepalingen ten aanzien van de kostensoorten uit artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn uitgewerkt in de artikelen 1.12 tot en met 1.15 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Meer duiding van de toepassing en berekeningen wordt door de Beheerautoriteit gegeven in een ‘Handboek JTF’, op te vragen bij de intermediaire instantie.

Artikel 2.5.9. Starttermijn en looptijd

Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en activiteiten geldt de datum dat een complete aanvraag is ingediend. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die eerder is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, beoordeelt de intermediaire instantie of die eerdere datum als startdatum voor subsidiabiliteit kan worden verleend. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die later is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, legt de intermediaire instantie die latere datum als startdatum voor subsidiabiliteit vast in de verleningsbeschikking.

Van zowel Europese regels ten aanzien van voortgang in het programma (en daarmee in de projecten) als vanuit urgentie in de regio, is het noodzakelijk dat projecten daadwerkelijk op korte termijn na subsidieverlening worden uitgevoerd. Bij vergunningsplichtige projecten betekent dit dat de benodigde vergunningen ten tijde van de aanvraag idealiter al zijn verkregen. Omdat dit niet in alle situaties reëel kan worden geëist, bestaat de mogelijkheid om de benodigde vergunningen binnen vijf maanden na subsidieverlening nog te verkrijgen. De verleningsbeschikking zal hiervoor een opschortende voorwaarde bevatten. Dit betekent dat wanneer de vergunningen niet uiterlijk binnen vijf maanden na verlening van de subsidiezijn verkregen, er géén recht op subsidie tot stand is gekomen. Indien aanvrager verzoekt om een langere termijn dan vijf maanden, biedt het vierde lid hiertoe de mogelijkheid.

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Het is aan de aanvrager om in de aanvraag voldoende te onderbouwen dat de opgegeven periode noodzakelijk is voor het project en dat het project binnen de opgegeven periode volledig kan worden afgerond.

Een project duurt in beginsel maximaal drie jaar (36 maanden). Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan kan een verzoek tot verlenging van de projectperiode worden ingediend.

Artikel 2.5.10. Afwijzingsgronden

In aanvulling op de algemene weigeringsgronden opgenomen in artikel 1.25 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 bepaalt dit artikel welke projecten zeker niet toelaatbaar zijn onder deze titel.

Onderdeel a gaat in op het werkingsgebied van deze titel. Dit is primair de provincie Groningen en de gemeente Emmen. Secundair kunnen consortia gevormd worden met partijen buiten dit gebied, wanneer aanvragers overtuigend aantonen dat de resultaten van het project ten goede komen aan dit gebied. Bijvoorbeeld curriculumontwikkeling door opleiders buiten het gebied met effect voor het werkingsgebied wanneer onderzoeken of objectieve bronnen en kengetallen aantonen dat met name bedrijven, werknemers, werkzoekenden uit het werkingsgebied er gebruik van maken.

Samenwerkingsverbanden kunnen bestaan uit enkel private partijen, uit enkel publieke partijen en uit zowel private als publieke partijen.

Ten aanzien van de zekerheid van financiering om tot daadwerkelijke uitvoering over te gaan, borgt onderdeel c het belang van dekkende financiering. Dit betekent in beginsel dat van cofinancieringen – anders dan de eigen bijdrage(n) en gevraagde JTF-subsidie – bindende toezeggingen moeten worden overlegd.

Deze titel begeeft zich op het terrein van opleiding, om- en bijscholing. In Nederland zijn onderwijsinstellingen onderworpen aan financieringsregels van (met name) het Ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met veelal afbakening naar financiering van wettelijke taken versus overige activiteiten. De verantwoordelijkheid tot zuivere scheiding van activiteiten en geldstomen berust bij de aanvrager(s). Hierdoor zullen met name derde leerweg opleidingstrajecten eventueel subsidiabel zijn. Onderdeel d vereist een verklaring dienaangaande door de aanvrager. Daarmee ligt nadrukkelijk vast dat de verantwoordelijkheid tot naleving van dergelijke financieringsregels bij de aanvrager zelf berust.

Ten aanzien van de zekerheid van het verkrijgen van vergunningen om tot daadwerkelijke uitvoering over te gaan, is onderdeel e opgenomen. Wanneer een aanvraag positief wordt beoordeeld maar op het moment van verleningsbeschikking zijn de benodigde vergunningen nog niet verkregen, kan de subsidie onder opschortende voorwaarde worden toegekend. Aan deze opschortende voorwaarde wordt dan in de subsidieverleningsbeschikking een termijn verbonden. Deze termijn is in beginsel vijf maanden. Oftewel, wanneer binnen deze termijn na afgifte van de verleningsbeschikking deze opschortende voorwaarde niet is vervuld, vervalt de subsidie. Bij het niet vervullen van een opschortende voorwaarde komt de verleningsbeschikking nooit formeel tot stand. Dit betekent dat er géén enkel recht op subsidie tot stand is gekomen. De aanvraag wordt dan alsnog worden afgewezen.

Artikel 2.5.11. Beoordelingscriteria

De beoordeling vindt in drie stappen plaats:

  • 1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;

  • 2. inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie;

  • 3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.

De beoordeling sluit aan op vier van de zes criteria die in artikel 1.20 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn voorgeschreven. Met het oog op de doelstelling, de inhoud en het karakter van deze titel is de weging van de vier criteria als volgt bepaald:

  • A. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 45 punten;

  • B. voor de mate waarin het project sociaaleconomisch integraal is: 25 punten;

  • C. voor de kwaliteit van het projectplan: 15 punten;

  • D. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

A. Mate van bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (incl. bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Bovenliggend kader voor het programma zijn de TJTP’s en de Regionale Innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027).

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het versterken van de leercultuur bij ondernemingen en leden van de beroepsbevolking en dus een impuls geven aan het versterken van de vaardigheden van de beroepsbevolking als geheel;

  • de mate waarin de activiteiten bijdragen aan de toekomstbestendigheid van ondernemingen en aan de duurzame inzetbaarheid van leden van de beroepsbevolking;

  • de mate waarin het project ertoe leidt dat leden van de beroepsbevolking starten met een activiteit om hun vaardigheden te versterken;

  • de mate waarin het project ertoe leidt dat ondernemingen starten met activiteiten om planmatig de vaardigheden van hun medewerkers te versterken;

  • de mate waarin het project leidt tot nieuwe instroom en zij-instroom in beroepen in de transities en tot de versterking van de mobiliteit van werkenden en werkzoekenden;

  • de mate waarin het project bijdraagt aan de matching van potentiële kandidaten en bedrijven in de transities;

  • de kwantitatieve bijdrage aan de indicatoren van het JTF-programma, en de kwaliteit van de onderbouwing;

  • de mate waarin een aanpak wordt gevolgd met betrokkenheid van relevante partijen ten behoeve van de rechtvaardige transitie in het werkingsgebied;

  • de meerwaarde van het project voor de Noordelijke leercultuur, bijvoorbeeld de mate waarin curricula, competenties of voorzieningen worden toegevoegd aan het bestaande ecosysteem; of

  • de mate waarin het project nieuwe randvoorwaarden vervult of schept voor het versnellen van de transitie(s) uit de RIS3 2021–2027.

B. Mate van sociaaleconomische integraliteit

Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of het project een integrale sociaaleconomische aanpak heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de aansluiting van technologische innovaties op sociale innovaties, projecten waarbij de innovatie/investering gepaard gaat met scholingstrajecten waarin gerelateerde kennis en vaardigheden worden opgedaan, productieve investeringen in combinatie met strategisch HR-beleid en scholing, economische investeringen combineren met social return en ontwikkelde leerecosystemen.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de mate waarin het aanbod additioneel is aan de bestaande voorzieningen en arbeidsmarktinfrastructuur en daarmee een toegevoegde waarde heeft voor de regionale infrastructuur;

  • de mate waarin de activiteiten beschikbaar en toegankelijk zijn voor brede groepen van de beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden, jongeren, ouderen, etc.)

  • de mate waarin de activiteiten leiden tot een structurele verbetering van het aanbod en de werking van de arbeidsmarkt;

  • de mate waarin er sprake is van een structurele samenwerking;

  • de mate waarin voor een samenwerkingsverband de samenwerking in de toekomst wordt geborgd;

  • de mate waarin private partijen (het [mkb-] bedrijfsleven) een bijdrage leveren aan het project;

  • de mate waarin het project aansluit op – dan wel zich met activiteiten richt op – het bereiken van werkzoekenden en ‘onbenut potentieel’ in de arbeidsmarkt;

  • de mate waarin de resultaten van het project van blijvende aard zijn;

  • hoe de nieuwe kennis of curricula zich verhouden tot ontwikkelingen in behoeften ten aanzien van de energietransitie;

  • de wijze en mate van kennisinbreng en -uitwisseling door de partners binnen het project;

  • de mate waarin de vraag naar competenties en vaardigheden vanuit het bedrijfsleven leidend is; of

  • de mate waarin het project regionaal is verankerd, onder andere door uitvoering met inzet van regionale partijen, leveranciers, adviseurs, e.d. of in bestendige verbindingen tussen de ‘drie O’s’ (ondernemingen, onderwijs, overheid) in de regio.

C. Mate van kwaliteit van het projectplan

Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.

Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • de mate waarin het projectplan concreet antwoord geeft op alle onderwerpen van het format;

  • de haalbaarheid van de realisatie van het project in relatie tot de risico’s;

  • de onderbouwing van de activiteiten in relatie tot voorkomen van overlap met bestaande voorzieningen/regelingen en in relatie tot de additionaliteit van het project ten opzichte van reguliere taken en voorzieningen (zoals met name, doch niet limitatief de O&O-fondsen, de Regionale Mobiliteitsteams en leerwerkloketten);

  • de mate van concreetheid ten aanzien van skills-ontwikkeling, loonbaanpaden, arrangementen en toegankelijkheid voor de doelgroepen;

  • de plausibiliteit van de planning in relatie tot de activiteiten, eventuele vergunningprocedures en mogelijke uitvoeringsrisico’s;

  • de kwaliteit van een eventueel samenwerkingsverband naar complementariteit, rol- en taakverdeling, vorm en omvang van commitment;

  • de mate waarin en de reden waarom de aanvrager bereid is een eigen bijdrage in dit project te stoppen, waarbij deze bereidheid wordt gekoppeld aan de risico’s en perspectieven van de projectresultaten; of

  • de mate waarin en de wijze waarop het bedrijfsleven betrokken is in het project of het samenwerkingsverband.

D. Mate van bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke-sociale impact

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Hierbij dient duurzame ontwikkeling geïnterpreteerd te worden in overeenstemming met de definitie in het Brundtland Rapport3: Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen.

Meer specifiek kan worden beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de transities uit de regionale innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027). Hierbij wordt de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen; verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie; duurzaam watergebruik en beheer; tegengaan van vervuiling van het milieu; verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer meegenomen. Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.

In artikel 1.25, onderdelen k en l, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is bepaald dat de uitslag van de inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie negatief is, wanneer:

  • het project in totaal minder dan 70 punten scoort; of

  • het project op een of meer van de gehanteerde criteria minder dan de helft van het maximum aantal punten op dat criterium scoort.

Artikel 2.5.12. Voorschot

Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt. Geen voorschotten worden verleend wanneer de beschikking opschortende of ontbindende voorwaarden bevat en deze voorwaarden nog niet zijn vervuld.

Titel 2.6. Steun aan financieringsinstrumenten voor start-up fondsen
Artikel 2.6.1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

Artikel 2.6.2. Doel subsidie

Deze titel voor spoor 1 van het TJTP richt zich op het ondersteunen innovatieve start-ups binnen de transities van de RIS 3 2021–2027, door het tot stand brengen en laten functioneren van financieringsinstrumenten.

Het artikel gaat over de inhoudelijke afbakening van de titel. Het JTF kent specifieke sporen. Deze titel onder spoor 1 is gericht op financieringsfondsen die investeren in innovatieve duurzame start-ups die een bijdrage geven aan een nieuw, economisch en groen perspectief, waarbij de economie in de regio Groningen-Emmen wordt versterkt en nieuwe werkgelegenheid in kansrijke sectoren wordt gecreëerd.

Hieruit volgt ook dat financieringsaanvragen binnen het financieringsinstrument bij succes aantoonbaar een bijdrage leveren aan het versterken van de economie in de regio Groningen-Emmen. Financieringen die hier niet aan voldoen kunnen niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd.

Artikel 2.6.3 Doelgroep

Initiatiefnemers tot (nieuwe) financieringsfondsen met een sterke binding met de regio Groningen-Emmen en betrokken bij de transitieopgave behoren tot de doelgroep. De focus van de fondsen dient te liggen op ondersteuning van start-ups in de regio Groningen-Emmen binnen de lijnen van de RIS3 2021–2027.

Artikel 2.6.4. Subsidiabele activiteiten

De bijdrage in de vorm van een subsidie kan worden aangewend voor de kosten van de activiteiten die in dit artikel staan benoemd. Hierbij dienen de activiteiten en de bijbehorende kosten voor het grootste deel betrekking te hebben op het creëren van een financieringsinstrument voor financiering van ondernemingen door middel van verschillende soorten leningen of deelname in het aandelenkapitaal. Ondersteunend hieraan zijn activiteiten zoals met name, doch niet limitatief fondsmanagement, het begeleiden van deelnemingen en het scouten en investeringsgereed maken van proposities voorzien. Iedere afzonderlijke aard van activiteiten dient in een apart werkpakket met bijbehorende begroting te worden beschreven.

Artikel 2.6.5. Subsidieplafond

De beschikbare middelen voor deze titel bedragen in totaal € 10.000.000.

Artikel 2.6.6 Aanvraagperiode

De aanvraag kan binnen de benoemde periode worden ingediend via het webportal. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats via het zogenoemde molenaarsprincipe: ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Hierbij geldt dat er voor de verdeling van subsidie pas sprake is van een ‘aanvraag’, wanneer er conform alle formats en (digitale) procedures een volledige aanvraag is ingediend, dus een aanvraag waarin alle aspecten en vragen aanwezig en zinvol zijn gevuld en waarbij alle voorgeschreven bijlagen zijn gevoegd.

Op de dag dat het plafond wordt overschreden wordt er geloot, zoals in artikel 1.18, derde lid, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is aangegeven. De subsidietitel wordt gesloten zodra de sluitingsdatum is bereikt of als het beschikbare budget volledig is beschikt. Wanneer een aanvraag binnen deze periode onvoldoende punten scoort voor een positief advies door de Deskundigencommissie en wordt afgewezen, staat de mogelijkheid tot herindiening van een verbeterde aanvraag open zolang het plafond nog niet is bereikt.

Artikel 2.6.7 Hoogte subsidie

De subsidie is in beginsel 50 procent van de subsidiabele kosten. Wanneer een aanvrager een lager percentage vraagt in zijn aanvraag, wordt maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verleend.

Een belangrijke voorwaarde bij dit artikel is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

Specifiek ten aanzien van financieringsinstrumenten is van belang dat aanvragers een analyse uitvoeren op drie niveaus van (potentiële) staatssteun:

  • i. op niveau van het fonds c.q. de aanvrager;

  • ii. op niveau van de fondsmanager;

  • iii. op niveau van de individuele proposities.

De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets (zie de toelichting op artikel 2.6.11 van deze regeling).

Artikel 2.6.8. Subsidiabele kosten

Dit artikel staat alle kostensoorten toe die in artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn vermeld. Onder deze titel zijn geen nadere beperkingen aan de orde. Stortingen van het fondsvermogen vallen onder de kostensoort ‘andere kosten’ als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, van artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

Ook biedt deze titel ruimte voor voorbereidingskosten, binnen de voorwaarden opgenomen in artikel 1.11, derde lid, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Onderdeel d bepaalt de eerst mogelijke datum waarop kosten voor subsidie in aanmerking kunnen komen op 22 maart 2022, overeenkomstig artikel 63, achtste lid, van de Verordening (EU) 2021/1060 en het Goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie op het programma JTF Nederland 2021–2027 met kenmerk C(2022) 8956 final, d.d. 30 november 2022. Onderdeel e verwijst naar het vereiste van het zogenaamde ‘stimulerend effect’ in artikel 6 van de AGVV. Dit betekent dat wanneer een project geoorloofde staatssteun op grond van één of meerdere grondslagen uit de AGVV bevat, er géén voorbereidingskosten voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Nadere bepalingen ten aanzien van de kostensoorten uit artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn uitgewerkt in de artikelen 1.12 tot en met 1.15 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Meer duiding van de toepassing en berekeningen wordt door de Beheerautoriteit gegeven in een ‘Handboek JTF’, op te vragen bij de intermediaire instantie.

Artikel 2.6.9 Starttermijn en looptijd

Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en activiteiten geldt de datum dat een complete aanvraag is ingediend. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die eerder is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, beoordeelt de intermediaire instantie of die eerdere datum als startdatum voor subsidiabiliteit kan worden verleend. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die later is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, legt de intermediaire instantie die latere datum als startdatum voor subsidiabiliteit vast in de verleningsbeschikking.

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Het is aan de aanvrager om in de aanvraag voldoende te onderbouwen dat de opgegeven periode noodzakelijk is voor het project en dat het project binnen de opgegeven periode volledig kan worden afgerond.

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. Een project duurt in beginsel maximaal tot 30 september 2029. Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan kan een verzoek tot verlenging van de projectperiode worden ingediend.

Artikel 2.6.10. Afwijzingsgronden

In aanvulling op de algemene weigeringsgronden, opgenomen in artikel 1.25 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027, bepaalt dit artikel welke projecten zeker niet toelaatbaar zijn onder deze titel.

Onderdeel a gaat in op het werkingsgebied van deze titel. Dit is primair de provincie Groningen en de gemeente Emmen. De resultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan dit werkingsgebied. Wanneer de activiteiten in deze regio worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle activiteiten in de JTF-regio Groningen-Emmen worden uitgevoerd, is van belang waar de resultaten van het project terecht komen. Dit dient aantoonbaar in belangrijke mate in de JTF-regio Groningen-Emmen te zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld de eigendomsrechten zijn, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.

Onderdeel b borgt dat projecten daadwerkelijk én binnen de programmaperiode worden uitgevoerd. Dit is zowel vanuit Europese regels ten aanzien van voortgang in het programma als vanuit urgentie in de regio noodzakelijk.

Artikel 2.6.11. Beoordelingscriteria

De beoordeling vindt in drie stappen plaats:

  • 1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;

  • 2. inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie;

  • 3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.

De beoordeling sluit aan op vier van de zes criteria die in artikel 1.20 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn voorgeschreven. Met het oog op de doelstelling, de inhoud en het karakter van deze titel is de weging van de vier criteria als volgt bepaald:

  • A. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 40 punten;

  • B. voor het technische en sociale innovatiegehalte van het project: 15 punten;

  • C. voor de kwaliteit van het projectplan: 30 punten;

  • D. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

A. Mate van bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (incl. bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Bovenliggend kader voor het programma zijn de TJTP’s en de Regionale Innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027). Essentieel punt in de beoordeling is de aansluiting bij het ex-ante kapitaalmarktonderzoek van ERAC ‘Ex ante beoordeling vroege fase startup innovatiefinanciering JTF, ERAC d.d. 3 oktober 2022’, dat een vervolg is op het ‘Kapitaalmarktonderzoek Noord Nederland, KplusV en Rebel d.d. februari 2022). Deze rapporten zijn op te vragen bij het SNN.

B. Het technische en sociale innovatiegehalte van het project

Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of een project een voldoende innovatief karakter heeft. Hierbij wordt beoordeeld in welke mate de gekozen aanpak vernieuwend is voor de regio. Daarnaast dient te blijken en geborgd te worden dat het fonds zich richt op innovatieve starters. Betrokkenheid van relevante kennispartijen en een goede inbedding in het regionale innovatie ecosysteem is een pre.

C. Mate van kwaliteit van het projectplan

Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.

Aanvullend onder deze titel wordt gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd. Verder wordt beoordeeld op de methode van projectverwerving en -selectie, oftewel de financieringsstrategie. Tot slot dienen de doelstellingen objectief en meetbaar te zijn en moet de begroting helder en effectief zijn ingericht.

D. Mate van bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke-sociale impact

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Hierbij dient duurzame ontwikkeling geïnterpreteerd te worden in overeenstemming met de definitie in het Brundtland Rapport4: Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen.

Meer specifiek kan worden beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de transities uit de regionale innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027). Hierbij wordt de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen; verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie; duurzaam watergebruik en beheer; tegengaan van vervuiling van het milieu; verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer meegenomen. Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.

In artikel 1.25, onderdelen k en l, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is bepaald dat de uitslag van de inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie negatief is, wanneer:

  • het project in totaal minder dan 70 punten scoort; of

  • het project op een of meer van de gehanteerde criteria minder dan de helft van het maximum aantal punten op dat criterium scoort.

Artikel 2.6.12. Voorschot

Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt. Geen voorschotten worden verleend wanneer de beschikking opschortende of ontbindende voorwaarden bevat en deze voorwaarden nog niet zijn vervuld. Met het oog op liquiditeitsbehoeften in het verstrekken van financiering aan start-up ondernemingen, biedt dit artikel onder voorwaarden ruimte tot een hogere mate van voorschotverstrekking dan het maximum van 80 procent dat in beginsel geldt.

Artikel I, onderdeel N

Met dit artikel wordt EZK-cofinanciering beschikbaar gesteld voor titel 2.4 (Steun aan opleidingsinfrastructuur en flankerende campusactiviteiten).

Artikel II

Met dit onderdeel wordt de inwerkingtreding geregeld. In paragraaf 7 van het algemeen deel van de toelichting is de inwerkingtreding nader toegelicht.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Naar boven