Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 18 december 2023, nr. 2023-0000585324, houdende gewijzigde bedragen in enige wetten, besluiten en regelingen en aanpassing van het bedrag gehuwdennormen voor pensioengerechtigden in de Participatiewet met ingang van 1 januari 2024

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Gelet op artikel 13, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW, de artikelen, 5, tweede lid, en 6, tweede lid, en 7, tweede lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag, artikel 38, tweede en zesde lid, van de Participatiewet, artikel 66, zesde lid, van de Pensioenwet, artikel 78, zevende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 15, vijfde lid, van het Reïntegratiebesluit, artikel 3, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget en artikel 475da, achtste en negende lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

Delen mede:

Dat met ingang van 1 januari 2024 in de hierna genoemde regelgeving, de bedragen zijn gewijzigd en als volgt luiden:

A Algemene Kinderbijslagwet

Het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, bedraagt: € 2.634,17.

B Besluit ex artikel 66a ANW

De bijdrage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW, bedraagt: € 75,65.

C Besluit uitvoering kinderbijslag

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag, bedraagt: € 512,00.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 6, eerste en vierde lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag, bedraagt: € 1.358,00.

  • 3. Het bedrag genoemd in artikel 7, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag bedraagt: € 13.

D Participatiewet

De bedragen, genoemd in artikel 22 van de Participatiewet, bedragen:

  • a. in onderdeel b: € 1.932,32; en

  • b. in onderdeel c: € 1.932,32.

E Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Het bedrag van de uitkering van het ouderdomspensioen, genoemd in artikel 66, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bedraagt: € 592,51.

F Reïntegratieregeling

Het bedrag, genoemd in artikel 3 van de Reïntegratieregeling, bedraagt: € 44.744,77.

G Wet op het kindgebonden budget

De bedragen, genoemd in artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, bedragen met ingang van 1 januari 2024 € 140.213, respectievelijk € 177.301.

H Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

  • 1. De beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475da, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bedraagt:

    • a. in onderdeel a: € 1.996,21;

    • b. in onderdeel b: € 2.162,60;

    • c. in onderdeel c: € 2.631,49; en

    • d. in onderdeel d: € 2.747,09.

  • 2. Het belastbaar inkomen, genoemd in artikel 475da, zevende lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bedraagt € 37.574, respectievelijk € 48.920.

Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 januari 2024 worden verschillende bedragen in de SZW-regelgeving herzien. In deze mededeling worden nieuwe bedragen voor de Algemene Kinderbijslagwet, het Besluit ex artikel 66a ANW, Besluit uitvoering kinderbijslag, de Participatiewet, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Reïntegratieregeling, de Wet op het kindgebonden budget en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bekendgemaakt. Deze mededeling volgt op de eerste Verzamelmededeling.1

Artikelsgewijze toelichting

Besluit ex artikel 66a ANW

Artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (Anw) bevat een overgangsvoorziening voor degene die niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 14, eerste lid, Anw. In het Besluit ex artikel 66a ANW zijn op grond van artikel 66a, derde lid, Anw, in afwijking van artikel 66a, eerste lid, Anw extra voorwaarden gesteld voor degene die wel aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw, maar niet aan de voorwaarde van artikel 66a, eerste lid, Anw voldoet. Een van die voorwaarden is dat de persoon, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw of diens echtgenoot vanaf 1 juli 1999 een maandelijkse bijdrage aan de Sociale verzekeringsbank (SVB) heeft betaald. Het bedrag van de maandelijkse bijdrage is vastgesteld in artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW en wordt, op grond van artikel 4, tweede lid, tweede zin, van dat besluit, jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd.

De klantengroep is in mei 2023 uitgestroomd, omdat de jongste nog actieve deelnemer de AOW-pensioengerechtigde leeftijd die maand heeft bereikt. De regeling blijft nog een periode van kracht omdat theoretisch gezien, om een beroep op de regeling te kunnen doen had een klant zich vóór 1 april 1999 bij de SVB moeten aanmelden, sprake kan zijn van een recht en dat dit toegekend kan worden met terugwerkende kracht.

Met ingang van 1 januari 2024 is dit bedrag vastgesteld op € 75,65. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2022 met –2.0 (afgerond) gedaald ten opzichte van dat van oktober 2022, zodat het bedrag per 1 januari 2024 uitkomt op € 75,65 per maand.

Algemene Kinderbijslagwet

Deze mededeling ziet op de indexering van het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW) voor het kalenderjaar 2024. Op grond van artikel 13, tweede lid, van de AKW wordt het extra bedrag aan kinderbijslag ieder jaar met ingang van 1 januari aangepast. Dit gebeurt aan de hand van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex in een vooraf bepaalde periode.

Het percentage waarmee het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid is geïndexeerd, bedraagt –1,98%, waarmee het bedrag neerkomt op € 2.634,17.

Besluit uitvoering kinderbijslag

Deze mededeling voorziet in aanpassing van de in de artikelen 5 en 6 genoemde bedragen (onderhoudsbijdrage voor enkele kinderbijslag en onderhoudsbijdrage voor dubbele kinderbijslag). De aanpassing vindt plaats aan de hand van de ontwikkeling van het basiskinderbijslagbedrag tussen 2 juli 2022 en 1 juli 2023. De aanpassing van de bedragen heeft geleid tot een verhoging van de onderhoudsbedragen, genoemd in de artikelen 5 en 6.

Met ingang van 1 januari 2024 is het onderhoudsbedrag voor enkelvoudige kinderbijslag, genoemd in artikel 5, eerste lid, vastgesteld op € 512,00 en het bedrag voor dubbele kinderbijslag, genoemd in artikel 6, eerste en vierde lid, op € 1.358,00.

Om in aanmerking te komen voor kinderbijslag voor een kind dat niet tot het huishouden behoort, dient de verzekerde het betreffende kind te onderhouden. Daartoe is een minimumbedrag per kwartaal bepaald. Als onderdeel van deze onderhoudsbijdrage is een forfaitaire onderhoudsbijdrage vastgesteld en vastgelegd in artikel 7, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag. De forfaitaire onderhoudsbijdrage ziet op situaties waarin het uitwonende zieke of schoolgaande kind tijdelijk thuis verblijft of als de verzekerde tijdelijk bij het kind verblijft. In die situatie kan een forfaitair bedrag per dag worden meegeteld voor de ‘onderhoudstoets’ (het minimumbedrag per kwartaal).

De hoogte van deze forfaitaire onderhoudsbijdrage is gewijzigd overeenkomstig het bedrag zoals vastgelegd in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Per 1 januari 2024 zal dit bedrag in laatstgenoemde regeling worden verhoogd naar € 13. Met die wijziging is het bedrag in artikel 7, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag overeenkomstig gewijzigd.

Participatiewet

In een eerdere Verzamelmededeling tot indexatie van de eindejaarsbedragen 2024 (Stcr. 2023, 33542) is de gehuwdennorm voor pensioengerechtigden per 1 januari 2024 (artikel 22, onderdelen b en c, van de Participatiewet) per abuis foutief vastgesteld op € 1.933,98. Met onderhavige mededeling wordt het juiste bedrag van € 1.932,32 gepubliceerd.

Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Kleine pensioenaanspraken kunnen op grond van de artikelen 66, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en 78, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, door de pensioenuitvoerder worden afgekocht. Het grensbedrag daarvoor wordt jaarlijks herzien op basis van de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens (CPI). De herziening wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

De CPI van oktober 2023 is door het CBS vastgesteld op 127,73. De CPI van oktober 2022 was 128,25. Het bedrag van € 594,89 leidt na indexering met ingang van 1 januari 2024 tot een nieuwe afkoopgrens van € 592,51.

Reïntegratieregeling

Jaarlijks wordt, met ingang van 1 januari, het percentage medegedeeld, waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd. Met ingang van 1 januari 2024 is dit bedrag vastgesteld op € 44.744,77. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2023 met 2% gedaald ten opzichte van dat van oktober 2022.

Wet op het kindgebonden budget

Deze mededeling ziet op de indexering van enkele parameters in het kindgebonden budget, genoemd in artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget voor het kalenderjaar 2024. Deze bedragen zijn met ingang van 1 januari 2024 gewijzigd overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Per 1 januari 2024 zijn de bedragen voor de maximale beslagvrije voet herzien. Zoals is opgenomen in artikel 475da van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden deze bedragen berekend aan de hand van de verschillende normwaarden uit de Participatiewet, de Wet op de zorgtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget. In deze mededeling zijn de nieuwe maximumbedragen voor de beslagvrije voet gepubliceerd, zoals voorgeschreven door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In artikel 475da lid 7 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn de inkomensgrenzen opgenomen voor ophoging van de beslagvrije voet wanneer er geen aanspraak is op huurtoeslag (zoals bij eigen woningbezit). Per 1 januari 2024 zijn deze bedragen aangepast. In deze mededeling zijn de nieuwe bedragen voor de inkomensgrenzen gepubliceerd zoals voorgeschreven door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Naar boven