Besluit van 20 december 2023, nr. IENW/BSK-2023/377178, tot vaststelling van de Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen vanwege rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 4:126 en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN EN TOEPASSINGSBEREIK

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

beperkingengebied:

het gebied, bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, voor een rijkswaterstaatswerk, rijksweg en hoofdspoorweg;

buitenleiding:

een kabel of leiding die buiten het beperkingengebied ligt en valt onder één van de werken van algemeen belang als bedoeld in hoofdstuk 10 van de Omgevingswet;

droge infrastructuur:

een rijksweg en hoofdspoorweg;

hoofdspoorweg:

een door de minister op grond van artikel 2 van de Spoorwegwet als zodanig aangewezen of aan te wijzen spoorweg;

kabel:

een sterke, buigzame, verbinding, bestaande uit een of meer geleiders welke zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie of elektrische signalen of optische signalen;

kruisende leiding:

een leiding of kabel die, krachtens vergunning of melding, kruisend door, op, boven, onder of in een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg;

langsleiding:

een leiding of kabel die, krachtens vergunning of melding, parallel is gelegd aan, boven, onder op of in een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg is gelegd;

leiding:

een buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal zoals staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

maatwerkvoorschrift:

maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

melding:

een melding als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving voor zover betrekking hebbend op kabels en leidingen binnen het beperkingengebied;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

natte infrastructuur:

waterwegen en dijken als waterkeringswerk, voor zover deze dijken worden aangelegd of gewijzigd;

overeenkomst:

Overeenkomst inzake verleggingen van kabels en leidingen buiten beheersgebied van 10 februari 1999, Staatscourant 1999, nr. 97.

rijkswaterstaatswerk:

waterstaatswerk als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, in beheer bij het Rijk;

rijksweg:

een weg als bedoeld de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, in beheer bij het Rijk;

vergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, voor zover betrekking hebbend op kabels en leidingen binnen het beperkingengebied;

verlegplichtmededeling:

een schriftelijke mededeling waarin het bevoegd gezag een beroep doet op de verlegplicht als bedoeld in artikelen 6.15, 8.14, 7.15 of 9.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

wet:

de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1. Deze beleidsregel heeft betrekking op een aanvraag als bedoeld in artikel 4:126 van de wet om vergoeding van schade voor zover de minister ten gevolge van verruiming of wijziging van een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg een vergunning intrekt of wijzigt, of een verlegplichtmededeling doet met als gevolg dat een langsleiding of kruisende leiding verlegd of aangepast moet worden.

  • 2. Deze beleidsregel heeft tevens betrekking op een aanvraag als bedoeld in artikel 4:126 van de wet om vergoeding van schade als gevolg van verlegging of aanpassing van een buitenleiding.

HOOFDSTUK 2. PROCEDUREBEPALINGEN

Artikel 3. Aanvraag

  • 1. De aanvrager maakt gebruik van een door de minister vastgesteld formulier.

  • 2. In aanvulling op de artikelen 4:1, 4:2, eerste lid, en 4:127 van de wet bevat een aanvraag mede:

    • a. een specificatie van het bedrag van de schade berekend conform de artikelen 4 tot en met 6;

    • b. gegevens en bescheiden ter onderbouwing van de werkelijk gemaakte verleggingskosten.

  • 3. De minister bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 4. Omvang van de schade

De omvang van de schade wordt berekend overeenkomstig de bij deze beleidsregel behorende bijlage 1.

Artikel 5. Normaal maatschappelijk risico

De vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de wet bestaat bij:

  • a. een langsleiding uit een percentage van de berekende schade, welk percentage lineair gerelateerd is aan de tijdsduur die is verstreken:

    • i. vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot verlening van de vergunning tot en met de dag van de toezending of uitreiking van het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning, of

    • ii. vanaf de datum van ontvangst van de melding tot en met de dag van de toezending of uitreiking van de verlegplichtmededeling

    zulks overeenkomstig hetgeen terzake is weergegeven ten behoeve van respectievelijk de droge en natte infrastructuur in de schema’s uit de bij deze beleidsregel behorende bijlage 2;

  • b. een kruisende leiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingskosten.

  • c. een buitenleiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingskosten.

Artikel 6. Risicoaanvaarding

Van risicoaanvaarding als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, sub a, van de wet is in ieder geval sprake indien:

  • a. in het besluit tot verlening van de vergunning een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de betrokken vergunning, een wijziging of intrekking van die vergunning te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van het desbetreffende rijkswaterstaatswerk, de rijksweg of hoofdspoorweg en binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning wordt toegezonden dan wel uitgereikt, of

  • b. in een maatwerkvoorschrift een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking van het hiervoor bedoelde maatwerkvoorschrift, een verlegplichtmededeling te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van het desbetreffende rijkswaterstaatswerk, de rijksweg of hoofdspoorweg en binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een verlegplichtmededeling wordt toegezonden dan wel uitgereikt.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7. Voorschot

De minister kan de aanvrager die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 4:126 van de wet en wiens belang naar het oordeel van de minister vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, op aanvraag een voorschot toekennen.

Artikel 8. Intrekking

De Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999) wordt ingetrokken.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 10. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen vanwege rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

TOELICHTING

I. Inleiding

Deze beleidsregel heeft betrekking op aanvragen om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover deze schade ziet op kosten van verleggen of aanpassen van kabels of leidingen als gevolg van rechtmatig overheidsoptreden door of namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

De aanleiding voor het vaststellen van deze beleidsregel is de inwerkingtreding van titel 4.5 van Awb en de Omgevingswet (Ow) met ingang van 1 januari 2024. Titel 4.5 van de Awb bevat een algemene regeling voor vergoeding van schade die wordt veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen en voor de daarmee samenhangende materiële en procedurele aspecten. De invoering van titel 4.5 Awb heeft dan ook tot gevolg dat een aantal procedurele bepalingen die zijn opgenomen in de NKL 1999 niet terugkeert in deze beleidsregel. Daarin wordt voorzien door de Awb.

Voor schadeoorzaken genoemd in artikel 15.1 van de (Ow) en de onderliggende uitvoeringsregeling Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn in aanvulling op titel 4.5 van de wet de bepalingen uit afdeling 15.1 van de Ow en het Bal van toepassing op een aanvraag om nadeelcompensatie. Daar waar afdeling 15.1 van de Ow en het Bal de regeling in de wet aanvult, gaan afdeling 15.1 van de Ow en het Bal voor op de Awb.

Deze beleidsregel en de daarbij behorende bijlagen gaan in op de vraag wat onder het normaal maatschappelijk risico moet worden verstaan. Daarnaast bevat deze beleidsregel aanvullende procedurele bepalingen voor een aantal aspecten waarin de Awb niet voorziet, zoals de specifieke indieningsvereisten voor een aanvraag en de regels voor het vaststellen van de omvang van de schade. Ook worden enkele begrippen in lijn gebracht met de terminologie van titel 4.5 van de Awb, de Ow en het Bal. Zo wordt ‘de verzoeker’ en ‘het verzoek’ gewijzigd in ‘de aanvrager’ en ‘de aanvraag’; wordt ‘beheersgebied’ gewijzigd in ‘beperkingengebied’; en valt een ‘rijksweg’ niet langer binnen het begrip ‘rijkswaterstaatswerk’.

Daarnaast is het toepassingsbereik in artikel 2 aangepast om te voorkomen dat kabels en leidingen die vergunningsplichtig waren, maar onder het Bal kabels en leidingen betreffen ten aanzien waarvan een meldingsplicht geldt, buiten de vergoedingssystematiek van de NKL zouden vallen. Deze wijziging wordt verder toegelicht onder hoofdstuk III.

Tot slot, deze beleidsregel bevat geen wijzigingen die betrekking hebben op de hoogte van vergoeding van de kosten als gevolg van het verleggen of aanpassen van kabels of leidingen. Het intrekken van de NKL 1999 geschiedt enkel om juridisch-technische redenen vanwege de inwerkingtreding van titel 4.5 Awb en de Ow op 1 januari 2024. De schadevergoedingssystematiek blijft ongewijzigd in stand.

Leeswijzer

Hierna zal eerst worden ingegaan op de grondslag en reikwijdte van de beleidsregel. Daarna zal worden ingegaan op enkele procedurele aspecten die in de beleidsregel aan bod komen, zoals het stellen van aanvullende eisen aan een aanvraag. Bij de beleidsregel zijn bijlagen gevoegd, die specifieke bepalingen bevatten over de wijze waarop de vergoeding van de schade van langsleidingen, kruisende leidingen en buitenleidingen wordt bepaald.

II. Strekking van de Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in en buiten beperkingengebied van rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024 (NKL 2024)

Zoals hierboven al kort uiteengezet, is de bevoegdheid tot het toekennen van nadeelcompensatie neergelegd in een algemene wettelijke nadeelcompensatie regeling (titel 4.5 Awb) en in een bijzondere nadeelcompensatieregeling (Afdeling 15.1 Ow). De rechtsgrondslag voor het toekennen van nadeelcompensatie is dus niet zoals in de NKL 1999 gelegen in het (gewoonterechtelijk) égalitébeginsel, maar in een wettelijke nadeelcompensatieregeling. De NKL 2024 betreft dan ook uitsluitend bepalingen die een nadere invulling geven aan deze bestaande wettelijke regeling dan wel een aanvulling betreffen op de algemene wettelijke regeling.

Evenals de NKL 1999 is de NKL 2024 een beleidsregel over schade-elementen die een rol spelen, indien een wijziging optreedt in een bestaande relatie in het beperkingengebied van de minister tussen enerzijds beheerders van bepaalde infrastructurele werken en anderzijds de beheerder van kabels en leidingen, zoals elektriciteitskabels, aardgasleidingen, waterleidingen en dergelijke. Eveneens bestrijkt de NKL 2024 de rechtsrelatie tussen de Minister en beheerders van kabels en leidingen die niet zijn gebonden aan Overeenkomst inzake verleggingen van kabels en leidingen buiten beheersgebied van 10 februari 1999, Stcrt. 1999, nr. 97 (Overeenkomst) indien kabels en leidingen buiten het beperkingengebied door of vanwege de minister verlegd dienen te worden.

De Overeenkomst bevat een afspraak tussen de minister en brancheorganisaties van kabel- en leidingbeheerders over de manier waarop de minister schade vergoedt bij verleggingen van kabels en leidingen buiten beperkingengebied. Aangezien een overeenkomst slechts tussen partijen geldt is het wenselijk, uit het oogpunt van rechtsgelijkheid, om niet-ondertekenaars van de Overeenkomst voor wat betreft de nadeelcompensatie op dezelfde wijze te behandelen als de ondertekenaars van de overeenkomst. Daarom is in artikel 2, tweede lid, van de NKL 2024 deze beleidsregel net als de NKL 1999 tevens van toepassing verklaard op het recht op schadevergoeding voor het verleggen van zogenaamde buitenleidingen. Het toepassingsbereik van de beleidsregel is daarmee dus niet slechts beperkt tot de beperkingengebieden van de minister.

III. Grondslag en reikwijdte voor de beleidsregel

Op grond van artikel 4:126 Awb is de minister bevoegd schade die veroorzaakt is bij de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid en die uitgaat boven het normale risico en die een benadeelde onevenredig zwaar treft, te vergoeden aan de benadeelde. De NKL 2024 betreft een beleidsregel waarin nadere invulling is gegeven aan deze bevoegdheid. De bepalingen in de NKL 2024 verduidelijken op welke wijze de minister zijn bevoegdheid inzake het toekennen van nadeelcompensatie zal uitoefenen voor zover de bevoegdheid ziet op het toekennen van nadeelcompensatie in verband met het verleggen van kabels en leidingen.

Het toepassingsbereik van deze beleidsregel betreft aanvragen tot schadevergoeding van verleggingskosten van kabels of leidingen als gevolg van rechtsmatig overheidsoptreden door of namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De invoering van de Ow en diens uitvoeringsregeling het Bal, leidt ertoe dat de bewoording van het toepassingsbereik zoals gegeven in artikel 2 op twee punten is gewijzigd, zonder daarmee een materiële wijziging in het toepassingsbereik te bewerkstelligen ten opzichte van de NKL 1999.

Ten eerste is de bewoording van het rechtmatig overheidsoptreden gewijzigd in ‘verruiming van of wijziging van een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg’. Hiermee is de bewoording in lijn gebracht met die van het Bal, waarin het rechtmatig overheidsoptreden op die wijze nader is ingevuld.

Ten tweede is de verlegplichtmededeling toegevoegd aan artikel 2 van de NKL 2024. Hiermee voorziet het artikel nu tevens in een recht op schadevergoeding als gevolg van het verleggen en verplaatsen van kabels en leidingen die op grond van een meldingsplicht liggen na een verlegplichtmededeling. Dit om te voorkomen dat kabels en leidingen waarvoor een vergunningplicht gold, maar waarvoor onder het Bal een meldingsplicht geldt, buiten de vergoedingssystematiek van de NKL zouden vallen.

Zoals in de toelichting al is aangegeven is het Bal onderdeel van de Ow en stelt deze algemene regels voor degene die een activiteit in de fysieke leefomgeving uitvoeren. In het Bal staan meldingsplichten en vergunningsplichten die gelden voor degene die een activiteit verricht. In sommige gevallen valt het bouwen, aanleggen, plaatsen, in stand houden, slopen of verwijderen van kabels of leidingen binnen beperkingengebied van de Minister niet langer onder de vergunningsplicht, maar onder de meldingsplicht. In plaats van een vergunningsaanvraag volstaat een melding, onder meer op grond van afdeling 8.1 (voor activiteiten rond rijkswegen) en afdeling 9.1 (activiteiten rond spoorwegen).

Voor deze kabels en leidingen ten aanzien waarvan een meldingsplicht geldt, geldt op grond van het Bal een wettelijke verplaatsings- of verleggingsplicht met het oog op het belang van verruiming of wijziging van een rijksweg, hoofdspoorweg of rijkswaterstaatswerk. In de zogenaamde verlegplichtmededeling doet het bevoegd gezag een beroep op deze wettelijke verleggingsplicht die in het Bal is ingevoerd. Deze verlegplichtmededeling is vergelijkbaar met het besluit tot intrekken of wijzigen van de vergunning en heeft dientengevolge een vergelijkbaar rechtsgevolg.

In de NKL 1999 werd alleen voorzien in een recht op vergoeding ten gevolge van een besluit van de minister inhoudende een wijziging of intrekking van een vergunning. De invoering van de Ow en het Bal gaf de minister aanleiding het toepassingsbereik in deze beleidsregel te wijzigen door het recht op schadevergoeding als gevolg van het verleggen en verplaatsen van kabels en leidingen ten aanzien waarvan een meldingsplicht binnen diens toepassingsbereik te brengen. Zonder deze wijziging zou er bij verlegging of verplaatsing uit hoofde van rechtmatig overheidsoptreden van dergelijke kabels of leidingen die in het beperkingengebied liggen geen recht op schadevergoeding zijn, omdat er dan geen vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken.

Ten derde is het oude artikel 7 van de NKL 1999 verplaatst naar het tweede lid van artikel 2 van de beleidsregel. Dit betreft het toepassingsbereik ten aanzien van de zogenaamde buitenleidingen.

Langsligging

Naarmate de tijd dat een kabel- of leidingbeheerder gerechtigd is tot het hebben van een langsleiding in een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg langer is geweest, neemt de hoogte van de vergoeding van nadelen als gevolg van een wijziging in de situatie af. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd op grond van de gedachte dat niet onafgebroken op een recht van een ongestoorde ligging in het desbetreffende werk gerekend mag worden. Integendeel, met het verstrijken der jaren zal het risico van gerechtvaardigde inbreuken op dat recht navenant toenemen. Het tijdperk, gedurende hetwelk in meer of geleidelijk mindere mate gerekend mag worden op een ongestoorde ligging van de kabels of leidingen, is bij droge infrastructuur op 15 jaar gesteld en bij natte infrastructuur op 30 jaar. Hiermee is een concrete invulling gegeven aan één van de vragen die het bestuursorgaan bij de afhandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregel dient te beantwoorden, namelijk op welke wijze de onevenredige schade kan worden gereduceerd tot een tot het normaal maatschappelijk risico behorend niveau.

Kruisende kabels en leidingen

De NKL 2024 gaat evenals de NKL 1999 bij de berekening van de hoogte van de vergoeding bij het verleggen van kruisende kabels en leidingen uit van de principes die ten grondslag liggen aan de Overeenkomst. Dit betekent dat de uitvoeringskosten en de kosten van ontwerp en begeleiding van een verlegging wel voor vergoeding in aanmerking kunnen komen en de door de verlegging veroorzaakte materiaalkosten en kosten voor uit en in bedrijfstellen niet. Dat deze laatste kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen is een concrete invulling van één van de vragen die het bestuursorgaan dient te beantwoorden, namelijk op welke wijze de onevenredige schade kan worden gereduceerd tot een tot het normaal maatschappelijk risico behorend niveau.

Buitenleidingen

De vergoeding voor het verleggen van de buitenleiding stemt overeen met de vergoeding voor het aanpassen van een kruisende leiding. In de praktijk is deze categorie slechts van belang voor kabel- en leidingbeheerders die niet gebonden zijn aan de Overeenkomst, dat wil zeggen kabel- en leidingbeheerders die niet lid zijn van een van de brancheorganisaties die de Overeenkomst hebben ondertekend. Voor ondertekenaars van de Overeenkomst geldt immers dat de vergoeding al ’anderszins is verzekerd’ zodat zij geen beroep op de NKL 2024 behoeven te doen. Ook ’anderszins verzekerd’ is de vergoeding voor een aanpassing van een buitenleiding die op basis van eigendom of een zakelijk recht ligt. Een dergelijke vergoeding wordt op onteigeningsbasis bepaald.

Risicoaanvaarding

Vergelijkbaar met de NKL 1999, is in de NKL 2024 een regeling opgenomen voor gevallen, waarin redelijkerwijs voorzienbaar is dat binnen een beperkte periode van maximaal 5 jaar een wijziging van het desbetreffende infrastructurele werk in uitvoering genomen zal gaan worden. Op grond van deze regeling is er sprake van voorzienbaarheid als bij afgifte van de vergunning of in een daartoe strekkend maatwerkvoorschrift melding is gedaan van de voorziene infrastructurele wijziging.

Het is redelijk dat het risico voor de schade die de kabel- of leidingbeheerder wordt toegebracht ten volle bij de kabel- leidingbeheerder berust als de voorziene infrastructurele wijziging binnen de gestelde periode daadwerkelijk ter hand wordt genomen. Van enige vergoeding van schade kan dan geen sprake zijn. Deze regeling geldt zowel voor kruisende leidingen als voor langsleidingen.

Geen artikelen over hardheidsclausule, adviescommissie en 2 bijlagen

Hetgeen in de wet is geregeld, wordt niet meer expliciet opgenomen in de beleidsregel. Dat betekent dat de beleidsregel in vergelijking met de voormalige NKL 1999 aanzienlijk minder artikelen bevat. Zo zijn artikelen 6 en 9 van de NKL 1999 betreffende de hardheidsclausule geschrapt. Dit is immers opgenomen in artikel 4:84 van de wet.

Ook zijn de artikelen die zien op de inzet van een adviescommissie geschrapt omdat hiervan in de praktijk geen gebruik werd gemaakt. Indien de inzet van een adviescommissie in een voorkomend geval toch noodzakelijk wordt geacht, kan ad hoc een adviescommissie worden ingesteld. Daarnaast zijn in deze beleidsregel geen bijlagen opgenomen die een nadere toelichting geven op kruisende leidingen en buitenleidingen, aangezien deze informatie reeds is opgenomen in de artikelen zelf of de toelichting daarop.

IV. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze afdeling bevat de begripsbepalingen die in de beleidsregel worden gehanteerd. De meeste bepalingen spreken voor zich, zij het dat een enkele bepaling nadere toelichting behoeft.

De begrippen kabel of leiding dienen ruim te worden geïnterpreteerd. Het gaat om zowel bovengrondse- als ondergrondse kabels en leidingen met de daarbij behorende technische installaties, bouwkundige voorzieningen en andere voorzieningen zoals trafo’s, gasstations en hoogspanningsmasten met de daarbij behorende funderingen.

Tot natte infrastructuur worden in de beleidsregel slechts waterwegen en dijken gerekend.

Onder ‘dijken’ wordt daarbij slechts gedoeld op dijken in hun functie van waterkering. Alle andere functies die dijken tevens kunnen hebben (zoals bijvoorbeeld de functie van wegverbinding) vallen buiten het begrip natte infrastructuur en moeten dientengevolge in dit kader als droge infrastructuur worden beschouwd. Voor de goede orde: wanneer een dijk aangepast wordt in het kader van de functie waterkering dan is er sprake van natte infrastructuur en wanneer de dijk enkel en alleen in het kader van de verkeersfunctie wordt aangepast is er sprake van droge infrastructuur.

Buitenleidingen zijn kabels of leidingen die buiten het beperkingengebied zoals gedefinieerd in de Bijlage, onder A, bij de Ow voor rijkswaterstaatswerk, rijksweg en hoofdspoorweg zijn gelegen. In de praktijk is deze categorie leidingen slechts van belang voor kabel- en leidingbeheerders die niet lid zijn van één van de brancheorganisaties die de Overeenkomst hebben ondertekend.

Artikel 2. Toepassingsbereik

In het eerste lid van artikel 2 wordt aangegeven dat de grondslag voor bevoegdheid tot het toekennen van nadeelcompensatie gelegen is in artikel 4:126 Awb. Indien de minister als gevolg van een wijziging of intrekking van een vergunning of verlegplichtmededeling schade veroorzaakt, inzake kabels en leidingen gelegen binnen beperkingengebied van de minister, die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd dan kan de minister de benadeelde een vergoeding toekennen.

Anders dan bij het schadeveroorzakend handelen als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 is in het tweede lid geen sprake van het wijzigen of intrekken van een vergunning of een verlegplichtmededeling door de minister die schade veroorzaakt. De schade die hier bedoeld wordt zal in de meeste gevallen veroorzaakt worden door activiteiten van de minister buiten het beperkingengebied van de minister. Deze schade zal meestal voortvloeien uit de aanleg van nieuwe infrastructuur welke aanleg veelal juridisch mogelijk gemaakt wordt door een projectbesluit op grond van de Ow. Niet altijd zal overigens een projectbesluit ten grondslag liggen aan activiteiten van de minister buiten het beperkingengebied. Met name met het oog op de grootschalige projecten in de jaren 1990 – 2010 is de Overeenkomst gesloten om voor de kabels- en leidingenbeheerders te voorzien in vergoeding van schade die niet ‘anderszins verzekerd is’.

Een Overeenkomst geldt slechts tussen partijen. Om ook niet-ondertekenaars van de Overeenkomst eenzelfde vergoeding voor een verlegging te bieden als is voorzien in de Overeenkomst, is in deze beleidsregel de categorie buitenleidingen opgenomen. In de praktijk is deze categorie leidingen slechts van belang voor kabel- en leidingbeheerders buiten het beperkingengebied van de minister die vanwege de minister verleggingen dienen uit te voeren welke verleggingen niet op basis van de Overeenkomst of op onteigeningsbasis (wanneer de te verleggen kabel of leiding ligt op basis van eigendom of zakelijk recht) vergoed worden.

Artikel 3. Aanvraag

De aanvraag om vergoeding van schade dient te voldoen aan de algemene vereisten van de artikelen 4:1 en 4:2 van de Awb. Daarnaast dient de benadeelde volgens artikel 4:127 van de Awb aan te geven door welk besluit of welke handeling zijn schade is veroorzaakt, dient hij opgave te doen van de aard van de schade en dient hij, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, van de omvang van de geleden schade aan te geven alsmede een specificatie daarvan te geven. Als de aanvrager onvoldoende gegevens overlegt om de aanvraag te kunnen beoordelen, dan kan de minister besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door de minister gestelde termijn aan te vullen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb).

Op grond van artikel 4:4 van de Awb schrijft de minister voor het indienen van aanvragen en de daarbij te verschaffen gegevens een formulier voor, om het doen van aanvragen en het behandelen ervan ordelijk en efficiënt te doen verlopen.

Met de aanvraag als bedoeld in artikel 4:2 van de wet wordt in het kader van het verleggen van kabels en leidingen bedoeld het indienen van de ‘eindspecificatie bij nacalculatie’ zoals is vastgesteld in bijlage E van het Uitvoeringsprotocol Schadevergoeding Kabels en Leidingen van 14 september 2001.

Eerste lid

De hier bovengenoemde ‘eindspecificatie bij nacalculatie’ is het door de minister vastgestelde formulier waarmee de aanvraag kan worden ingediend zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 3.

Tweede lid, onderdelen a en b

In het tweede lid, onderdelen a en b, worden in aanvulling op artikel 4:127 van de Awb aanvullende vereisten gesteld voor het indienen van een aanvraag om vergoeding van schade.

Indien en voor zover de werkelijke kosten nog niet exact bekend zijn wordt een gemotiveerde en controleerbare raming verschaft. De minister zal niet eerder op de aanvraag besluiten dan nadat de aanvrager alle gegevens en bescheiden heeft overlegd op basis waarvan de werkelijk gemaakte verleggingskosten voldoende of in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt en aangetoond. Deze gegevens en bescheiden kunnen pas nadat de verlegging gereed is, worden overlegd.

Op grond van het tweede lid van artikel 3 kan de minister de aanvrager in de gelegenheid stellen om binnen een nader te stellen periode rekening houdende met de datum van de gereedmelding van de verlegging de vereiste gegevens en bescheiden aan te vullen.

Behoorlijke vervulling van de bestuurstaak vergt dat de minister de ontvangst van het aanvraag bevestigt. Deze bepaling betreft een aanvulling op de in titel 4.5 Awb opgenomen procedurele bepalingen.

Artikel 4. Omvang van de schade

Er is om praktische redenen voor gekozen bijlagen bij de beleidsregel te voegen. Het vaststellen van de omvang van de schade en de wijze van berekening van de te vergoeden schade wordt in de bijlagen mede aan de hand van voorbeelden toegelicht, waardoor de beleidsregel zelf inzichtelijk blijft.

Artikel 5. Normaal maatschappelijk risico

In artikel 5 wordt nadere invulling gegeven aan het begrip normaal maatschappelijk risico en wordt verduidelijkt welk deel van de schade naar het oordeel van de minister niet onder het normaal maatschappelijk risico behoort te vallen en derhalve voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 5, onderdeel a

In onderdeel a van artikel 5 wordt bepaald dat de vergoeding bij langsleidingen lineair is gerelateerd aan de leeftijd van de vergunning of van de melding. In de schema's kan worden afgelezen welk percentage bij welke vergunnings- of meldingsleeftijd hoort.

Dit lineaire systeem doet recht aan de achterliggende grondgedachte dat het normaal maatschappelijk risico toeneemt naarmate de leeftijd van de vergunning of melding vordert. De vergoeding kan hierdoor nauwkeurig worden afgestemd op de leeftijd van de vergunningen of melding.

Er wordt bij langsleidingen een onderscheid gemaakt tussen droge en natte infrastructuur.

Het normaal maatschappelijk risico wordt bij natte infrastructuur gedurende een looptijd van 30 jaar geacht ‘om te slaan’ naar de vergunninghouder of meldingsplichtige. De periode van 30 jaar is gekozen omdat mag worden aangenomen dat bij natte infrastructuur zich geen snel wijzigende omstandigheden zullen voordoen. Na die termijn kan een ongestoorde ligging niet meer worden gegarandeerd en wordt er geen vergoeding meer toegekend.

In tegenstelling tot de natte infrastructuur zijn wijzigingen in de droge infrastructuur een veelvoorkomend verschijnsel. Door de toename van het personen- en goederenvervoer over wegen en spoorwegen bestaat er een grote behoefte aan wijziging en uitbreiding van de infrastructuur.

Zoals gezegd liggen wijzigingen in de droge infrastructuur nadrukkelijk sneller in het verschiet dan veranderingen/aanpassingen van natte infrastructurele werken. Met het oog daarop is het redelijk het tijdstip, waarop het normaal maatschappelijk risico voor de gevolgen van een wijziging in de droge infrastructuur voor rekening van een vergunninghouder of meldingsplichtige behoort te komen, bij droge infrastructuur op een eerder moment te fixeren dan bij natte infrastructuur. Als uitvloeisel daarvan is de termijn waarna een ongestoorde ligging niet meer kan worden gegarandeerd op 15 jaren gesteld.

Artikel 5, onderdeel b

Ter nadere invulling van het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in onderdeel b van artikel 5 bepaald dat de hoogte van de vergoeding bij kruisende leidingen bepaald wordt aan de hand van de werkelijke verleggingskosten waarvan de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoering wel voor vergoeding in aanmerking komen. De materiaalkosten en de kosten van in en uit bedrijf stellen echter niet. Deze ‘kostenverdeelsleutel’ bij kruisende leidingen is de uitkomst van het overleg met brancheorganisaties van kabel- en leidingbeheerders dat heeft geleid tot de Overeenkomst.

Bij één en dezelfde aanpassing kan zich de situatie voordoen dat een enkele aan te passen leiding bestaat uit zowel een kruisend-, een langsliggend als een buitenliggend gedeelte. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor het kruisende en het langsliggende gedeelte binnen het beperkingengebied van de minister moet gekeken worden naar het doel van de ligging van de kabel of leiding in het gehele rijkswaterstaatswerk of rijks- of hoofdspoorweg. Is de aanraking geschied met het oog om langs te gaan liggen of juist met het oog om te kruisen? Is er sprake van een leiding die gedeeltelijk kruist en gedeeltelijk langs ligt met het doel om langs te liggen dan moet de vergoeding voor de aanpassing van de gehele leiding bepaald worden aan de hand van de systematiek voor het langs liggen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor kruisende leidingen.

Is het doel van de ligging van de leiding niet eenduidig te bepalen dan dient in het kader van een dergelijke combi-aanpassing de vergoeding bepaald te worden aan de hand van de vergoedingssystematiek die voor het desbetreffende stuk leiding geldt. Dit leidt ertoe dat in de praktijk voor wat betreft de schadevergoeding zo’n combi-aanpassing als het ware opgeknipt wordt in stukken langs- of kruisende leidingen.

Wanneer sprake is van een aanpassing van een leiding die zowel binnen het beperkingengebied van de minister ligt (een kruisende- of een langsleiding) als buiten het beperkingengebied ligt (een buitenleiding) dan dient sowieso de vergoeding voor een dergelijke beperkingengebied opgeknipt te worden in een gedeelte voor binnen het beperkingengebied van de minister en een gedeelte voor buiten het beperkingengebied van de minister.

Artikel 5, onderdeel c

In onderdeel c is vastgelegd dat de omvang van de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde wijze bepaald wordt als de vergoeding voor een kruisende kabel of leiding in gevallen waarin de vergoeding voor een verlegging van een buitenleiding niet anderszins is verzekerd.

De Overeenkomst inzake verleggingen van kabels en leidingen buiten beheersgebied tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat en EnergieNed, Velin en Vewin is het resultaat van besprekingen tussen het voormalig Ministerie van Verkeer en Waterstaat en van brancheorganisaties van leidingbeheerders (EnergieNed, Vewin en Velin). Deze Overeenkomst geldt slechts tussen de minister en de leden van genoemde brancheorganisaties. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is het wenselijk om verleggingen van kabels en leidingen in beheer bij niet-ondertekenaars van de Overeenkomst op dezelfde wijze te vergoeden als op grond van de Overeenkomst dient te geschieden. Daarom is in de NKL 2024, evenals in de NKL 1999 bepaald dat de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde manier bepaald wordt als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding. Voor de goede orde: leden van de brancheorganisaties die de Overeenkomst hebben ondertekend komen niet in aanmerking voor een vergoeding op grond van deze bijlage aangezien de vergoeding voor een verlegging buiten het beperkingengebied al ‘anderszins verzekerd is’, namelijk door de Overeenkomst. Uitgangspunt voor buitenleidingen is overigens, wil een kabel of leiding onder de Overeenkomst vallen, dat de te verleggen kabel of leiding valt onder één van de soorten werken van algemeen belang als genoemd in hoofdstuk 10 van de Ow (Gedoogplichten). Met andere woorden een dergelijke kabel of leiding dient een zeker publiek belang te hebben. Wanneer een kabel of leiding niet valt onder te brengen in één van de soorten werken van algemeen belang als genoemd in hoofdstuk 10 van de Ow dan wordt een dergelijk publiek belang niet aanwezig geacht.

Bij verleggingen van buitenleidingen is wat betreft de vergoeding voor de verlegging allereerst de juridische basis waarop de te verleggen kabel of leiding ligt van belang. Ligt een kabel of leiding op basis van eigendom of een ander zakelijk recht of op grond van een gedoogplicht op grond van hoofdstuk 10 van de Ow dan wordt de vergoeding van de verlegging op basis van de onteigeningswet bepaald. Aangezien het echter regelmatig voorkomt dat een kabel of leiding op basis van een vergunning van een ander dan de minister of op basis van een Overeenkomst of een andere vorm van toestemming van de grondeigenaar ligt, is in een wettelijke schadevergoedingsregeling niet voorzien. In deze gevallen wordt de vergoeding voor een verlegging op grond van deze bijlage bepaald aan de hand van bijlage 3 waarin immers de vergoeding voor het verleggen van kruisende leidingen is vastgelegd. Deze vergoedingssystematiek stemt overeen met de vergoedingssystematiek van de Overeenkomst.

Een kabel of leiding die niet valt onder te brengen onder één van de soorten werken van algemeen belang als genoemd in hoofdstuk 10 van de Ow wordt niet geacht een publiek belang te hebben. Voor een vergoeding van een verlegging van een dergelijke kabel of leiding, indien deze niet anderszins verzekerd is, dient daarom een beroep gedaan te worden op een algemene nadeelcompensatieregeling zoals de Beleidsregel Nadeelcompensatie van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat 2024.

Artikel 6. Risicoaanvaarding

Schade blijft ingevolge artikel 4:126 Awb voor rekening van aanvrager voor zover het risico van het ontstaan van de schade is aanvaard. Ter nadere invulling van deze wettelijke bepaling wordt in deze beleidsregel bepaald dat er sprake is van risico aanvaarding wanneer bij het verlenen van een vergunning of bij het opleggen van een maatwerkvoorschrift met grote mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat binnen vijf jaar daarna een wijziging of intrekking van de verleende vergunning of een verlegplichtmededeling zal plaatsvinden ten gevolge van een aanpassing van natte of droge infrastructuur. Zo'n grote mate van zekerheid bestaat bijvoorbeeld indien er concrete beleidsvoornemens zijn die ter openbare kennis zijn gebracht waaruit de schadeveroorzakende maatregel zodanig kenbaar was dat daar bij het nemen van de investeringsbeslissing rekening mee had kunnen worden gehouden.

Wanneer bij de behandeling van een aanvraag voor een vergunning of een melding sprake is van een concreet beleidsvoornemen, maar een kabel- of leidingbeheerder er desondanks voor kiest de kabel of leiding krachtens de daartoe benodigde vergunning of melding aan te leggen en te hebben op deze locatie, dan legt de minister in de vergunning of maatwerkvoorschrift vast, dat geen recht op vergoeding bestaat indien de kabel of leiding binnen vijf jaar moet worden verlegd wegens het concretiseren van voornoemd beleidsvoornemen. In dat geval blijven de kosten die voor de kabel- of leidingbeheerder voortvloeien uit een wijziging van het infrastructurele werk die binnen vijf jaar na verlening van de vergunning of het opleggen van een maatwerkvoorschrift in uitvoering wordt genomen, voor diens rekening.

In de beleidsregel is daarom een periode van vijf jaar opgenomen voor de gelding van de geschetste risico-aanvaarding door de kabel- of leidingbeheerder.

Deze periode van vijf jaar loopt voor vergunningen vanaf het moment, waarop het besluit tot vergunningverlening in werking is getreden tot het tijdstip waarop – vanwege een aanpassing van het betrokken rijkswaterstaatswerk of rijks- of hoofdspoorweg – een besluit tot wijziging of intrekking van de desbetreffende vergunning wordt toegezonden of uitgereikt.

Deze periode van vijf jaar loopt voor meldingen vanaf het moment waarop het maatwerkvoorschrift is opgelegd tot het tijdstip waarop – vanwege een aanpassing van het betrokken rijkswaterstaatswerk of rijks- of hoofdspoorweg – een verlegplichtmededeling wordt toegezonden of uitgereikt.

Dit geldt zowel voor langsliggende als voor kruisende kabels of leidingen en per definitie niet voor buitenleidingen omdat deze niet op basis van een vergunning van de minister of melding liggen.

Indien het derhalve in bepaalde vergunningsplichtige situaties, ondanks de te verwachten wijziging of intrekking, gewenst is toch een vergunning te verlenen, zal hierin een bepaling worden opgenomen waaruit blijkt dat de vergunninghouder actief het risico aanvaardde voor de verandering in de situatie. De vergoeding bedraagt in zo'n geval 0%.

In gelijke zin geldt voor meldingsplichtige situaties dat, wanneer het ondanks de te verwachten verlegplicht gewenst is toch de kabel of leiding in beperkingengebied van de minister aan te leggen en te houden, aan de meldingsplichtige een maatwerkvoorschrift kan worden opgelegd waaruit blijkt dat de meldingsplichtige actief het risico aanvaardde voor de verandering in de situatie. De vergoeding bedraagt in zo'n geval 0%.

Keerzijde van de medaille is dat, indien door de minister een dergelijke bepaling niet in de vergunning wordt opgenomen of geen maatwerkvoorschrift wordt opgelegd, er sprake is van een vorm van actieve risico-aanvaarding aan de kant van de minister. Blijkt immers in dat geval binnen de periode van vijf jaar toch een wijziging of opzegging van de vergunning of een verlegplichtmededeling noodzakelijk, dan zal de minister de door de kabel- of leidingbeheerder te lijden schade voor 100% vergoeden.

Artikel 7. Voorschot

Indien de minister beslist tot toekenning van een voorschot wordt daarmee geen aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 4:126 van de Awb erkend. Het voorschot kan volgens deze regeling uitsluitend worden verleend indien de aanvrager schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. De minister kan daarvoor zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 4 VAN DE BELEIDSREGEL NADEELCOMPENSATIE VERLEGGEN KABELS EN LEIDINGEN VANWEGE RIJKSWATERSTAATSWERKEN, RIJKSWEGEN EN HOOFDSPOORWEGEN 2024

Leidraad schadeberekening

Artikel 1 werkelijke verleggingskosten

  • 1. De hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding wordt vastgesteld volgens de hierna volgende berekeningsmethodiek.

  • 2. Bij deze berekeningsmethodiek worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.

  • 3. Bij deze berekeningsmethodiek worden de kosten vastgesteld aan de hand van de werkelijke verleggingskosten.

  • 4. De werkelijke verleggingskosten bestaan uit:

    • materiaalkosten,

    • kosten van het uit en in bedrijfstellen,

    • kosten van ontwerp en begeleiding, en

    • uitvoeringskosten.

  • 5. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet (zoals bijvoorbeeld een capaciteitstoename van een leiding of het voordeel dat ontstaat indien er een nieuwe leiding in de plaats komt van een technisch versleten leiding).

Artikel 2 materiaalkosten

Onder materiaalkosten worden verstaan:

kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan kosten van kabel- en of leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht.

Artikel 3 kosten van in- en uit bedrijf stellen

Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:

  • kosten van het spannings- of produktloos maken van de kabel en leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding,

  • kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard. Tijdelijke voorzieningen van operationele aard zijn voorzieningen die benodigd zijn om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen.

Artikel 4 uitvoeringskosten

Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:

  • kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen),

  • kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van verlaten kabels of leidingen. De ter plaatse vrijgekomen materialen zijn, of worden het eigendom van de kabel- of leidingbeheerder,

  • kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen),

  • kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard, zoals extra kabel- en leidingvoorzieningen die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd in samenhang met de voortgang van het infrastructuurproject.

Artikel 5 voordeeltoerekening

Een aftrek nieuw voor oud wordt alleen toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn.

Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel. De technische levensduur van een aantal soorten kabels of leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat in onderstaande toelichting is opgenomen. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.

Toelichting op de leidraad schadeberekening

Voor de te verleggen kabel of leiding geldt dat allereerst de kosten van een verlegging bepaald dienen te worden. Van deze kosten worden de voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is de schade die een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van schadeberekening is in deze bijlage vastgelegd.

In de bovenstaande artikelen is uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethode worden gehanteerd bij het vaststellen van de omvang van de schade bij een verlegging van een kabel of leiding. Schade wordt gedefinieerd als de kosten die gemaakt moeten worden om de verlegging uit te voeren minus de uit de verlegging voortvloeiende voordelen.

Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van de schade bij een verlegging van een kabel of leiding zijn de werkelijke verleggingskosten. De verleggingskosten omvatten alle directe kosten die de aanvrager moet maken om de kabel of leiding te verleggen.

In concreto betreft het de volgende kostencomponenten:

  • materiaalkosten;

  • kosten van het uit en in bedrijf stellen;

  • kosten van ontwerp en begeleiding;

  • uitvoeringskosten.

De berekeningswijze van de kosten van een verlegging is ontleend aan de Overeenkomst. De volgende uitgangspunten van de Overeenkomst liggen ten grondslag aan de berekeningswijze:

  • kabels en leidingen zijn incourante objecten, ze kunnen immers niet meer op de markt verhandeld worden nadat ze zijn gelegd en hun functie zijn gaan vervullen, wat tot gevolg heeft dat bij de berekening van schade en de vergoeding de werkelijke verleggingskosten als uitgangspunt worden genomen;

  • verleggingen dienen te worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijke laagste kosten gerealiseerd kan worden. Dit houdt in dat gestreefd dient te worden naar optimalisatie, hetgeen betekent dat bij een verlegging gekozen zal worden voor het meest aantrekkelijke alternatief onder de voorwaarde dat zulks geen nadelen oplevert voor de verlegger en de minister ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant. De meest voor de hand liggende variant is een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Kosten van ontwerp en begeleiding

Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding als bedoeld in lid 4 wordt aansluiting gezocht bij artikel 26 van de Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau (RVOI 1998). Ingevolge artikel 26 van die regeling kunnen de volgende werkzaamheden worden onderscheiden:

  • onderzoek,

  • voorontwerp,

  • definitief ontwerp,

  • bestek,

  • aanbesteding en gunning,

  • detaillering ten behoeve van de uitvoering,

  • directievoering,

  • opleveringonderhoud- en garantietermijn.

Voor de hoogte van de hier opgesomde kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangspunt. Indien deze afwijken van het in de RVOI 1998 aangegeven niveau, dan dient onderbouwing van de afwijking te worden gegeven. Zonodig kan een beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de wet gedaan worden.

Het vijfde 5 impliceert dat, wanneer sprake is van een capaciteitstoename van een leiding of een vervanging van een technisch versleten leiding of kabel, het hierdoor ontstane voordeel wordt afgetrokken van het schadebedrag dat wordt vastgesteld. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor opstallen indien er sprake is van kwantificeerbare voordelen.

Artikel 2 materiaalkosten

Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het begrip ’materiaalkosten’. Een sluitende opsomming van wat onder het begrip materiaalkosten dient te vallen is niet goed mogelijk zodat in de praktijk van geval tot geval beoordeeld dient te worden welke kosten als materiaalkosten aangemerkt dienen te worden. Als richtsnoer kan daarbij wellicht de interpretatie die in de praktijk gegeven wordt aan artikel 4 van de Overeenkomst dienen.

Artikel 3 kosten van uit- en in bedrijf stellen

Onder kosten van uit- en in bedrijf stellen vallen kosten van tijdelijke voorzieningen van operationele aard, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

Artikel 4 uitvoeringskosten

Onder uitvoeringskosten vallen de kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard. Hieronder wordt verstaan alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen verstaan, die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door de minister gevraagde verlegging. Deze kosten houden nauw verband met de noodzakelijke continuïteit van het bedrijfsproces van de betrokken kabel- of leidingbeheerder. Als richtsnoer kan daarbij wellicht de interpretatie die in de praktijk gegeven wordt aan artikel 6 van de Overeenkomst dienen.

De kosten van een CAR-verzekering vallen ook onder het begrip uitvoeringskosten.

Onder uitvoeringskosten worden tevens de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten begrepen. Uitgangspunt hierbij is echter wel dat deze kosten redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag wat redelijk is kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de regeling terzake zoals die door de Gasunie en LTO Nederland is overeengekomen.

Artikel 5 voordeeltoerekening

Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn. Dit leidt ertoe dat een korting ‘nieuw voor oud’ niet toegepast kan worden bij het bepalen van de kosten voor het verleggen van een dergelijke leiding. De hoogte van de kosten van een verlegging kan echter wel gecorrigeerd worden indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Dit is o.a. het geval als:

  • de capaciteit van de leiding toeneemt;

  • de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse);

  • opheffen van een evident verkeerde ligging;

  • opheffen van constructiefouten of een foutieve keuze van leidingmaterialen voorzover deze de technische levensduur significant zouden kunnen beïnvloeden;

  • achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaande met een significante verkorting van de technische levensduur, en

  • een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.

Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de regels van het onteigeningsrecht waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

Een aftrek nieuw voor oud bij leidingen is gecompliceerd, omdat in bijna alle aanpassings- en verleggingssituaties een zelfstandige eenheid (een onderdeel van de technische werken in het leidingencomplex, dat bij vervanging van een (deel van) dit leidingencomplex, zowel uit technisch als uit bedrijfseconomisch oogpunt naar redelijke verwachting in stand zal blijven) ontbreekt. Bij een verlegging van een deel van een zelfstandige eenheid is het pas zinvol om een correctie nieuw voor oud toe te passen, indien die partiële verlegging dicht tegen het moment aan zit, waarop de technische levensduur van de gehele leiding verstreken is. Van dat laatste is sprake indien de periode tussen partiële verlegging en een verstrijken van de technische levensduur 5 jaar of korter is.

Een voorbeeld:

  • leiding aangelegd in 1979

  • technische levensduur: 45 jaar

  • totale leiding met een lengte van 800 m zou naar objectieve maatstaven aldus in 2024 moeten worden vernieuwd infrastructureel project maakt verlegging van 100 m leiding noodzakelijk in 2021 kosten ‘partiële verlegging’: € 300.000 – geschatte kosten gehele verlegging in 2024: € 1.500.000

  • evenredig deel van het in 2021 te verleggen deel ten opzichte van de in 2024 geplande totale verlegging is:(100) / (800) x € 1.500.000= € 187.500

  • bij een rekenrente van 4% (dit is tweederde van het gemiddelde percentage dat de grootste banken van Nederland als rente hanteren voor standaard-hypotheken zonder gemeentegarantie op basis van een tienjarige annuïteit) is dit bedrag naar het jaar 2021 contant te maken met de rekensom € 187.500: (1,04)3= € 166.687

  • de schadeloosstelling is nu gelijk aan € 300.000 (kosten partiële verlegging in 2021) minus € 166.687 (de contant gemaakte evenredige besparing in 2024) = € 133.313

Overzicht technische levensduur

Het onderstaande overzicht is samengesteld op grond van artikel 9 lid 2 van de Overeenkomst. Dit overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

Waterleidingen

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische

levensduur (jaar)

Transportleidingen

Staal

>300

> 100

Beton

>300

> 100

Asbestcement

>300

70

Nodulair GIJ

>300

> 100

Laminair GIJ

>300

> 100

PVC vòòr 1975

>315

40

PVC van en na 1975

>315

70

PE

>300

70

GVK

>300

> 100

Distributieleidingen

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

> 100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vòòr 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

Staal

60-300

80

Aansluitleidingen

Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.

Gasleidingen

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1 e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

Asbestcement

70

Staal

80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1 e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

70

Electriciteitskabels

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Hoogspanningsmasten

Stalen masten

> 100

Transportkabels (>30 kV)

Oliedruk kabel < 1970

55

Oliedruk kabel >1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel

(GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboom-bestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboom-bestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien 70

van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet 70

waterdicht of voorzien van waterboom-

bestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet 40

waterdicht of voorzien van waterboom-

bestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van 70

waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

GPLK

100

PVC

100

Aardgas Kl, K2 EN K3 transportleidingen (> 8 bar)

Materiaal

Diameter [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

Staal

>100

> 100

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 5, ONDERDEEL A, ONDER II, VAN DE BELEIDSREGEL NADEELCOMPENSATIE VERLEGGEN KABELS EN LEIDINGEN VANWEGE RIJKSWATERSTAATSWERKEN, RIJKSWEGEN EN HOOFDSPOORWEGEN 2024

De schadevergoeding bij een verlegging van een langsleiding wordt, afhankelijk van de tijdsduur, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, conform Bijlage 1 bepaald aan de hand van de in deze bijlage opgenomen tabellen. De tabellen concretiseren een aftrek ‘normaal maatschappelijk risico’. Dit betekent dat bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog of nat infrastructuurwerk de vergoeding bij de leeftijd van de vergunning- of melding hoger dan vijftien, respectievelijk dertig jaar, nihil is.

Een voorbeeld:

Verlegging van een langsleiding gelegen in droge infrastructuur in 2018 waarvoor de vergunning om langs te mogen liggen in 2010 is verleend.

De schade voor de kabel- of leidingbeheerder bedraagt €. 1.000.000,–

De vergoeding bedraagt 56% van € 1.000.000,– = € 560.000,–

Vergoedingspercentage Droge Infrastructuur na verloop van genoemd jaar:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

100

100

100

100

80

72

64

56

48

40

32

24

16

8

0

Vergoedingspercentage Natte Infrastructuur na verloop van genoemd jaar:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

100

100

100

100

80

76,8

73,6

70,4

67,2

64

60,8

57,6

54,4

51,2

48

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

44,8

41,6

38,4

35,2

32

28,8

25,6

22,4

19,2

16

12,8

9,6

6,4

3,2

0

Naar boven