Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 december 2023, nr. WJZ/40761849, tot wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 in verband met de invoering van subsidiemodules voor innovatie in de visserij en aquacultuur

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) en artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.1.1. wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

aquacultuur:

aquacultuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 25, van verordening 1380/2013;

aquacultuuronderneming:

onderneming die zich bezighoudt met de kweek of teelt van aquacultuurproducten;

aquacultuurorganisatie:

organisatie waarvan uit de statuten blijkt dat zij het collectief belang van aquacultuurondernemingen behartigt;

aquacultuurproducten:

aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

visserijonderneming:

onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

visserijorganisatie:

organisatie waarvan uit de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt;

visserijproducten:

visserijproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 29, van verordening 1380/2013;

vissersvaartuig:

vissersvaartuig dat is geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;

2. De begripsbepaling wetenschappelijke organisatie vervalt.

B

Na artikel 3.1.1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1.1a Berekening loonkosten en eigen arbeid

  • 1. In afwijking van artikel 1.3a, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, is voor de toepassing van dit hoofdstuk het in die bepalingen bedoelde vaste uurtarief en maandtarief respectievelijk € 60 en € 8.600.

  • 2. Bij de berekening van loonkosten en eigen arbeid is artikel 1.3c niet van toepassing.

Artikel 3.1.1b Communicatiekosten en reiskosten

  • 1. De hoogte van de subsidiabele kosten voor:

    • a. een plaat of bord als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2021/1060, is € 40;

    • b. een affiche of equivalent elektronisch display als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060, is € 20.

  • 2. De hoogte van de subsidiabele kosten van eigen medewerkers in loondienst en van vrijwilligers voor reizen met ander vervoer dan openbaar vervoer is gelijk aan het tarief, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

C

Aan artikel 3.1.2 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. kosten van activiteiten die gericht zijn op de promotie van de consumptie van aquacultuurproducten en visserijproducten.

D

Aan artikel 3.1.4 worden onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van onderdeel e door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door ‘; en’ twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • g. indien van toepassing, kopieën van de documenten waaruit blijkt dat ten aanzien van activiteiten, die zijn aangewezen op grond van de Wet milieubeheer, het bevoegd gezag een milieueffectrapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer heeft uitgevoerd of op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer heeft beoordeeld of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, of een mededeling is gedaan aan het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, of 7.27, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • h. indien de aanvraag wordt ingediend voor een project waarvoor een vissersvaartuig wordt ingezet of voor een project dat ziet op het ontwikkelen van producten, processen of uitrusting die bedoeld zijn voor, al dan niet uiteindelijke, toepassing op een vissersvaartuig, een bevestiging van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat deze een meldingsformulier van het project heeft ontvangen van de aanvrager.

E

Artikel 3.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘voorschotverlening’ vervangen door ‘deelbetalingverlening’ en vervalt ‘en’ aan het slot.

2. In onderdeel c wordt ‘voorschotverlening’ vervangen door ‘deelbetalingverlening’ en wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. gegevens die aantonen welke communicatieactiviteiten als bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, onder 6°, zijn uitgevoerd; en

  • e. voor zover van toepassing en direct verbonden met de uitvoering van de subsidiabele activiteit, een overzicht van de gereden kilometers met een voertuig, niet zijnde het openbaar vervoer, en de reden van de gemaakte reis.

F

In artikel 3.1.7 wordt ‘wetenschappelijke organisatie’ vervangen door ‘kennisinstelling’.

G

Na artikel 3.1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1.7a Geen omvlagging of overdracht van vissersvaartuig naar buiten de Europese Unie

Indien subsidie is verstrekt die ziet op een vissersvaartuig en het vissersvaartuig wordt binnen vijf jaar na de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie overgedragen of omgevlagd, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd.

H

In artikel 3.2.1 vervallen de begripsbepalingen aquacultuur, aquacultuuronderneming, aquacultuurproducten en vissersvaartuig, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling mosselzaadinvanginstallatie door een punt.

I

In artikel 3.3.1 vervallen de begripsbepalingen visserijonderneming en vissersvaartuig, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling SCR-katalysator door een punt.

J

Aan hoofdstuk 3 worden na paragraaf 3.3 twee paragrafen toegevoegd, luidende:

§ 3.4 Innovatieve projecten in de aquacultuur

Artikel 3.4.1 Subsidieverstrekking
  • 1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een innovatief project dat past binnen het doel van bevordering van duurzame aquacultuuractiviteiten, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een aquacultuuronderneming;

    • b. een aquacultuurorganisatie;

    • c. een kennisinstelling; of

    • d. deelnemers in een samenwerkingsverband.

  • 3. Aan een samenwerkingsverband kan een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013 deelnemen en neemt in ieder geval een aquacultuurorganisatie, een aquacultuuronderneming of een kennisinstelling deel.

Artikel 3.4.2 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 75 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000 per project.

Artikel 3.4.3 Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.4.4 Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van het project wordt gestart na de datum van indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk binnen twaalf maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3. De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de subsidieontvanger binnen twaalf maanden na subsidieverlening niet de noodzakelijke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen bezit en dit hem niet is aan te rekenen.

Artikel 3.4.5 Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 150.000 bedragen;

  • b. aan artikel 3.4.6, eerste lid, onderdeel a, b of d, minder dan 6 punten zijn toegekend;

  • c. het project niet bijdraagt aan de kweek of teelt van voor menselijke consumptie geschikte aquacultuurproducten;

  • d. het project verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;

  • e. het project gericht is op dieren die niet mogen worden gehouden;

  • f. het project gericht is op aquacultuurproducten die op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004, L 226) niet op de markt gebracht mogen worden;

  • g. bij het project geen kennisinstelling wordt betrokken.

Artikel 3.4.6 Rangschikkingscriteria
  • 1. De Minister kent aan een aanvraag om subsidie een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het aangevraagd project een meer innovatief karakter heeft;

    • b. het aangevraagd project meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • c. de economische of technische haalbaarheid van het aangevraagd project hoger is;

    • d. het aangevraagd project een grotere bijdrage levert aan de ecologische verduurzaming van de aquacultuur, zijnde dat het project:

      • 1°. bijdraagt aan het verminderen van afval;

      • 2°. in het geval van viskweekprojecten bijdraagt aan aantoonbaar en significante verbetering van dierenwelzijn;

      • 3°. rekening houdt met de natuurlijke leefomgeving en ecosystemen;

      • 4°. bijdraagt aan efficiënter grondstof- en energieverbruik.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 10.

  • 3. Voor het totaal aantal punten is de wegingsfactor voor onderdelen a, b, c en d respectievelijk, 20%, 20%, 20% en 40%.

  • 4. De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.4.7 Deelbetaling
  • 1. Er kan een deelbetaling worden verstrekt.

  • 2. Een aanvraag tot deelbetalingverlening wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3. Onverminderd het tweede lid kan een aanvraag tot deelbetalingverlening op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat de aanvraag vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het project.

Artikel 3.4.8 Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. een verklaring van de subsidieaanvrager of van de penvoerder van het samenwerkingsverband, dat het project geen verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;

  • b. indien de aanvraag om subsidie wordt ingediend door een aquacultuuronderneming, een aquacultuurorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt:

    • 1°. een beschrijving waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid van een kennisinstelling bij een project wordt geborgd;

    • 2°. een verklaring van de kennisinstelling waaruit blijkt dat deze bereid is om actief betrokken te zijn, overeenkomstig de beschrijving, bedoeld onder 1°, en om de resultaten van het project te valideren;

  • c. indien de aanvraag wordt ingediend door een aquacultuurorganisatie of door een samenwerkingsverband waarin een aquacultuurorganisatie deelneemt, een kopie van de statuten van de aquacultuurorganisatie.

Artikel 3.4.9 Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Indien de aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend door een aquacultuuronderneming, een aquacultuurorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling onverminderd de artikelen 2.19 en 3.1.6 een verklaring van de kennisinstelling, bedoeld in artikel 3.4.8, onderdeel b, dat zij de in dat onderdeel bedoelde rol heeft vervuld.

Artikel 3.4.10 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 3.5 Innovatieve projecten in de visserij

Artikel 3.5.1 Subsidieverstrekking
  • 1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een innovatief project ter ondersteuning van innovatieve producten, processen of uitrusting in de visserij, dat past binnen het doel van het versterken van economisch, sociaal en ecologisch duurzame visserijactiviteiten, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een visserijonderneming;

    • b. een visserijorganisatie;

    • c. een kennisinstelling; of

    • d. deelnemers in een samenwerkingsverband.

  • 3. Aan een samenwerkingsverband kan een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013 deelnemen en neemt in ieder geval een visserijorganisatie, een visserijonderneming of een kennisinstelling deel.

Artikel 3.5.2 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 75 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000 per project.

Artikel 3.5.3 Verdeling van het subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.5.4 Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van het project wordt gestart na de datum van indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk binnen twaalf maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3. De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de subsidieontvanger binnen twaalf maanden na subsidieverlening niet de noodzakelijke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen bezit en dit hem niet is aan te rekenen.

Artikel 3.5.5 Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 250.000 bedragen of, indien het aangevraagde project uitsluitend betrekking heeft op binnenvisserij of kustvisserij, minder dan € 100.000 bedragen;

  • b. aan artikel 3.5.6, eerste lid, onderdeel a, c of d, minder dan 6 punten zijn toegekend;

  • c. bij het project geen kennisinstelling wordt betrokken;

  • d. bij het project sprake is van verhoging van de brutotonnage van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 19, derde lid, onderdeel c, van verordening 2021/1139.

Artikel 3.5.6 Rangschikkingscriteria
  • 1. De Minister kent aan een aanvraag om subsidie een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het aangevraagde project een meer innovatief karakter heeft;

    • b. het aangevraagde project meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • c. de economische of technische haalbaarheid van het aangevraagde project hoger is;

    • d. het aangevraagde project een grotere bijdrage levert aan de ecologische verduurzaming van de visserij, zijnde dat het project bijdraagt aan:

      • 1°. de beperking van bodemberoering in de visserij;

      • 2°. de selectiviteit van vismethoden;

      • 3°. energie-efficiëntie;

      • 4°. de verbetering van dierenwelzijn;

    • e. het aangevraagde project een grotere bijdrage levert aan de economische verduurzaming van de visserij, zijnde dat het project bijdraagt aan:

      • 1°. de verbetering van de veiligheid aan boord;

      • 2°. de flexibilisering van vismethoden.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 10.

  • 3. Voor het totaal aantal punten per aanvraag is de wegingsfactor voor onderdelen a, b, c, d en e respectievelijk 20%, 10%, 10%, 40% en 20%.

  • 4. De Minister rangschikt een aanvraag waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

Artikel 3.5.7 Deelbetaling
  • 1. Er kan een deelbetaling worden verstrekt.

  • 2. Een aanvraag tot deelbetalingverlening wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3. Onverminderd het tweede lid kan een aanvraag tot deelbetalingverlening op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat de aanvraag vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het project.

Artikel 3.5.8 Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. indien de aanvraag om subsidie wordt ingediend door een visserijonderneming, een visserijorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt:

    • 1°. een beschrijving waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid van een kennisinstelling bij een project wordt geborgd;

    • 2°. een verklaring van de kennisinstelling waaruit blijkt dat deze bereid is om actief betrokken te zijn, overeenkomstig de beschrijving, bedoeld onder 1°, en om de resultaten van het project te valideren;

  • b. indien de aanvraag wordt ingediend door een visserijorganisatie of door een samenwerkingsverband waarin een visserijorganisatie deelneemt, een kopie van de statuten van de visserijorganisatie;

  • c. indien de aanvraag wordt ingediend voor een project waarvoor een of meer vissersvaartuigen wordt of worden ingezet, voor elk vissersvaartuig het nummer waaronder het geregistreerd staat in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 3.5.9 Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Indien de aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend door een visserijonderneming, een visserijorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling onverminderd de artikelen 2.19 en 3.1.6 in ieder geval een verklaring van de kennisinstelling, bedoeld in artikel 3.5.8, onderdeel b, dat zij de in dat onderdeel bedoelde rol heeft vervuld.

Artikel 3.5.10 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 december 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De Europese Unie en Nederland willen met steungelden uit het Europees fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (hierna: EMFAF), op basis van verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) (hierna: verordening 2021/1139), bijdragen aan het realiseren van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid (hierna: GVB), zoals is verwoord in verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening 1380/2013). De Nederlandse invulling is voor de programmaperiode 2021-2027 opgenomen in het Operationeel Programma voor de periode 2021-2027 (hierna: Programma EMFAF).

Met deze wijzigingsregeling zijn twee subsidiemodules aan de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (hierna: REES 2021) toegevoegd: een subsidiemodule voor innovatie in de aquacultuur (hierna: aquacultuurmodule) en een subsidiemodule voor innovatie in de visserij (hierna: visserijmodule).

De aquacultuurmodule is gebaseerd op artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139. Uit dit onderdeel volgt dat subsidie kan worden verleend wanneer hiermee duurzame aquacultuuractiviteiten worden gestimuleerd. De subsidie moet met name leiden tot een versterking van de concurrentiepositie van de aquacultuur. Met innovatieve projecten kan hieraan worden bijgedragen. De visserijmodule is gebaseerd op artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139 en is gericht op innovatie voor de visserij voor zowel de zee-, kust- als binnenvisserij.

De twee modules zien op verschillende prioriteiten van het Programma EMFAF, namelijk Prioriteit 1 en Prioriteit 2. Prioriteit 1 ziet op de bevordering van duurzame visserij en het herstel en de instandhouding van aquatische biologische rijkdommen. Prioriteit 2 ziet op de bevordering van duurzame aquacultuuractiviteiten en de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, als bijdrage tot de voedselzekerheid in de Unie. Tevens is het doel van deze prioriteit dat de aquacultuursector groeit door middel van innovatie. Het is de bedoeling dat in beide sectoren innovaties worden bewerkstelligd. Dit zou worden bemoeilijkt als er één module voor beide prioriteiten wordt opengesteld, welke gebruik zouden maken van één budget.

Voor beide modules wordt er gewerkt met de rangschikking van aanvragen op basis van rangschikkingscriteria. Door aanvragen te rangschikken op onder andere toepasbaarheid in de praktijk en mate van innovatief karakter worden de middelen als eerst aan de meest veelbelovende projectaanvragen toegekend. Door het toekennen van de aanvragen op basis van rangschikking en niet op basis van volgorde van binnenkomst, wordt de kans vergroot dat de meest veelbelovende projecten doorgang vinden en deze de sector helpen te verduurzamen.

2. Aanleiding, doel en doelgroep van de aquacultuurmodule

In het GVB is opgenomen dat lidstaten een Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur (hierna: NSPA) moeten maken waarin een meerjarenvisie is opgenomen voor een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur. Daarnaast is het NSPA een ex-ante voorwaarde voor de indiening van het Programma EMFAF. In dit kader heeft Nederland het NSPA 2021 – 2030 opgesteld. De aquacultuurmodule is gebaseerd op de in het NSPA genoemde ontwikkelrichtingen, binnen de randvoorwaarden van de artikelen 26 en 27 van verordening 2021/1139.

Bij een duurzame aquacultuur horen naast overwegingen ten aanzien van het milieu ook aspecten als gezondheid en welzijn. De onderhavige aquacultuurmodule is bedoeld om innovaties in de aquacultuur te bevorderen, waarbij deze verschillende aspecten van duurzaamheid worden meegewogen. Hierbij kan gedacht worden aan efficiëntere productiemethoden waardoor de economische rentabiliteit wordt verhoogd, aan maatregelen waarmee diergezondheid en welzijn van vissen worden verbeterd en de nadelige effecten op het milieu worden verminderd of aan het verwerken van ‘duurzamere grondstoffen’ in visvoer. Bij duurzamere grondstoffen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan grondstoffen met een lagere CO2-voetafdruk, zoals algen of insecten ter vervanging van vismeel, visolie of soja.

Innovaties betreffende de productontwikkeling die in Nederland kansrijk kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld kweek van soorten voor de nichemarkt (exclusieve en/of streekproducten, welke zich kunnen onderscheiden van bulkproducten uit het buitenland) en het gebruik van nieuwe technieken en methodieken voor verbeterd uitgangsmateriaal. Ook liggen er kansen voor de kweek van algen die als component in visvoer gebruikt kunnen worden. Het is voorts van belang dat de projecten marktperspectieven en marktkansen hebben. Zowel technische als marktinnovaties zijn onmisbaar voor een goed renderende en duurzame aquacultuursector.

In Nederland is veel kennis aanwezig met betrekking tot innovatie, productiesystemen en teeltmethoden. Het hogere beschikbare budget voor aquacultuur in het EMFAF ten opzichte van het eerdere Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) geeft de mogelijkheid tot bredere innovatieregelingen. Gezien de stijgende productiekosten voor verscheidene sectoren, is ervoor gekozen om de huidige innovatieregeling zo breed mogelijk op te zetten. Door middel van innovatie op het gebied van kweekmethoden kan gezorgd worden dat deze stijgende productiekosten een halt wordt toegeroepen.

De doelgroep van deze subsidiemodule betreft aquacultuurorganisaties, aquacultuurondernemingen en kennisinstellingen. Aquacultuurorganisaties kunnen ook aanvragen indienen omdat zij de belangen dienen van de sector in brede zin en hierom een goed beeld hebben wat er kan of moet veranderen in de sector om deze te verduurzamen. Het gaat bij deze subsidiemodule om meer dan alleen innovaties binnen het bedrijf, dus om het ook mogelijk te maken om sectorbreed innovaties te realiseren is gekozen voor een brede doelgroep. Uit oogpunt van efficiëntie en omwille van het bewerkstelligen van een zo groot mogelijk bereik kunnen verschillende partijen er ook voor kiezen om te gaan samenwerken. Om deze reden kunnen ook producentenorganisaties of aquacultuurorganisaties, als vertegenwoordigers van groepen ondernemers, een aanvraag doen of kunnen de verschillende partijen in een samenwerkingsverband met elkaar samenwerken. Ook andere marktdeelnemers behoren tot de doelgroep, maar alleen als deelnemer van een samenwerkingsverband, waaraan dan naast de marktdeelnemer(s) in ieder geval ook ten minste één aquacultuurorganisatie, aquacultuuronderneming of kennisinstelling moet deelnemen. In het geval van een samenwerkingsverband is het van belang dat elke deelnemer uit het samenwerkingsverband als penvoerder kan optreden, met dien verstande dat maar één partij de penvoerder kan zijn. De penvoerder is degene die namens het samenwerkingsverband de aanvraag indient.

3. Aanleiding, doel en doelgroep van de visserijmodule

Om mee te kunnen bewegen met de ontwikkelingen in de visserij en de externe ontwikkelingen die de visserij raken (zoals ruimtebeperkingen en klimaatverandering), is het belangrijk dat er wordt geïnnoveerd. De visserijmodule ziet op het financieren van innovatieprojecten in de zeevisserij, kustvisserij en binnenvisserij. Deze subsidiemodule volgt uit alle vijf doelstellingen voor steun voor innovatieprojecten en duurzame investeringen voor de visserij van het Programma EMFAF. Dat zijn de doelstellingen:

  • 1. een visserij met minder brandstofgebruik en emissie;

  • 2. een visserij met minder bodemberoering;

  • 3. een visserij met minder ongewenste bijvangsten;

  • 4. het anderszins verduurzamen van vissersvaartuigen (bijvoorbeeld met meer aandacht voor dierenwelzijn (bijvoorbeeld innovatieve dodingsmethoden) en verbeteren van de veiligheid aan boord); en

  • 5. klimaatmitigatie op het gebied van het flexibiliseren van vissersvaartuigen.

Op grond van deze subsidiemodule wordt subsidie verstrekt voor innovatieprojecten gericht op het ecologisch, economisch en sociaal verduurzamen van de visserij. Hierdoor wordt er aangesloten bij artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139.

Innovatie is de ruggengraat van vooruitgang in de visserij en daarmee een belangrijk streven voor ondernemers. Innoveren gaat ook hand in hand met het verduurzamen van de sector. Bovendien is innoveren belangrijk voor ondernemers om hun concurrentiepositie te behouden, omdat ondernemers zo hun producten op de markt kunnen onderscheiden van (buitenlandse) alternatieven als deze bijvoorbeeld op een duurzamere manier gevangen zijn of van hoge kwaliteit zijn. De belangrijkste speerpunten van innovatie voor de visserij zijn dan ook minder brandstofgebruik, minder bodemberoering en minder ongewenste bijvangst. Het is belangrijk dat producten die voortvloeien uit innovatieprojecten ook daadwerkelijk perspectief hebben op toepassing in de beroepsvisserij, omdat hiermee de grootste sprongen worden gemaakt richting de transitie naar een duurzamere visserijsector.

Door de focus op innovatie via openstellingen onder deze regeling wordt bijgedragen aan het versterken van een duurzame visserij. Innovatie wordt breed ingestoken door de zeevisserij, kustvisserij en binnenvisserij mee te nemen in de onderhavige visserijmodule. De financiële steun is nodig omdat de stap van pilot naar markttoetreding in sommige gevallen een te grote uitdaging blijkt. Daarnaast ontbreekt regelmatig de benodigde financiële rugdekking om te kunnen innoveren bij onder andere startende ondernemers. Dat kan het intreden in de visserij bemoeilijken. Hierom worden alle fasen van het innovatietraject ondersteund in de visserijmodule. Voorbeelden van projecten die gesubsidieerd kunnen worden met de onderhavige subsidiemodule zijn onder andere innovatieprojecten die zien op het verminderen van de bodemberoering met een alternatief vistuig, een lichter tuig dat minder brandstofgebruik tot gevolg heeft of innovatieve netten die minder ongewenste bijvangst opleveren.

Onder de onderhavige module mogen geen projecten worden gesubsidieerd die zien op het vergroten van de vangstcapaciteit, tenzij hiervoor een visvergunning beschikbaar is en wordt voldaan aan de eisen, genoemd in artikel 19 van verordening 2021/1139. De nadruk ligt op het doel van het verminderen van onder andere bodemberoering en ongewenste bijvangst. Daarnaast is het belangrijk dat er op het gebied van veiligheid wordt geïnnoveerd. De beroepsvisserij is ook nog steeds één van de gevaarlijkste beroepen ter wereld. Met innovaties kan worden gepoogd het aantal (dodelijke) ongevallen in de beroepsvisserij terug te dringen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan projecten die zien op een alternatieve uitrusting die de veiligheid aan boord verbetert voor de bemanning.

De doelgroep van deze subsidiemodule betreft visserijorganisaties, visserijondernemingen of kennisinstellingen. Visserijorganisaties kunnen ook aanvragen indienen omdat zij de belangen dienen van de sector in brede zin en hierom een goed beeld hebben wat er kan of moet veranderen in de sector om deze te verduurzamen. Het gaat bij deze subsidiemodule om meer dan alleen innovaties aan boord van een (specifiek) vissersvaartuig, dus om het ook mogelijk te maken om sectorbreed innovaties te realiseren is gekozen voor een brede doelgroep. Een belangrijk deel van de ingediende aanvragen voor de innovatieprojecten duurzame visserij onder het vorige fonds, het EFMZV, kwam vanuit de visserijorganisaties en vaak niet vanuit de producentenorganisaties zelf. Desalniettemin zullen ook in deze subsidiemodule producentenorganisaties de mogelijkheid krijgen om aanvragen in te dienen, maar alleen als deze te kenschetsen zijn als visserijorganisaties. Uit oogpunt van efficiëntie en omwille van het bewerkstelligen van een zo groot mogelijk bereik kunnen verschillende partijen er ook voor kiezen om te gaan samenwerken. Ook een combinatie van of met de eerdergenoemde entiteiten behoort tot de doelgroep, maar dan alleen als deelnemers van een samenwerkingsverband. Ook andere marktdeelnemers behoren tot de doelgroep, maar alleen als deelnemer van een samenwerkingsverband, waaraan dan naast de marktdeelnemer(s) in ieder geval ook ten minste één visserijorganisatie, visserijonderneming of kennisinstelling moet deelnemen.

4. Verplichtingen en verwachtingen

Van subsidieaanvragers wordt verwacht dat ze tijdig beschikken over de benodigde vergunningen, ontheffingen of toestemmingen, zoals die op grond van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Voorbeelden hiervan zijn een machtiging voor het uitoefenen van de visserij ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of vergunningen voor het gebruik van specifieke vismethoden. Het is in hun eigen belang om geen financiële verplichtingen aan te gaan zonder te weten of het project wel doorgang kan vinden of niet. Potentiële aanvragers moeten tijdig inventariseren welke vergunningen, ontheffingen of toestemmingen benodigd zijn voor de activiteiten die zij willen ontplooien. Hiervoor kan ook tijdig contact worden gezocht met RVO.

De betrokkenheid van een kennisinstelling bij een project is verplicht. Deze verplichting is ingesteld zodat de resultaten van een innovatieproject te allen tijde wetenschappelijk gevalideerd kunnen worden en ervan mag worden uitgegaan dat de resultaten betrouwbaar zijn. Voor subsidieaanvragers is het daarom verplicht om een beschrijving aan te leveren waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid van een kennisinstelling bij een project geborgd zal worden. Tevens moeten subsidieaanvragers een verklaring van de kennisinstelling aanleveren waaruit blijkt dat deze bereid is om actief betrokken te zijn bij het innovatieproject.

Voor de visserijmodule geldt dat van de subsidieaanvrager zal worden verwacht dat hij tijdig beschikt over de benodigde vangstcapaciteit voor de te ontplooien activiteit van het project, mocht de vangstcapaciteit van een vaartuig toenemen als gevolg van het project. Voor de vangstcapaciteit is een visvergunning nodig als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.1 Er is niet voor gekozen om in de visserijmodule de verplichting op te nemen dat de ondernemer bij de aanvraag de benodigde vangstcapaciteit al in bezit heeft, om hem niet te belasten met het aangaan van eventueel onnodige financiële verplichtingen voor het geval de subsidie niet aan hem wordt verstrekt. De subsidieontvanger heeft belang bij het op tijd verkrijgen van de benodigde vangstcapaciteit, omdat een vaartuig niet mag uitvaren als dat niet beschikt over de voor het project benodigde extra vangstcapaciteit (via de visvergunning).

De subsidiemodules staan open van 5 maart tot en met 7 mei 2024. De openstelling zal apart worden geregeld in de Regeling openstelling EZK- en LNV subsidies. Voor de visserijmodule is € 6.600.000 beschikbaar en voor de aquacultuurmodule € 3.300.000. Dit betreft een deel van het gehele budget voor innovatieprojecten voor respectievelijk aquacultuur en visserij onder het EMFAF, met het oog op nog toekomstige openstellingen van modules. De subsidie voor beide modules bedraagt 75% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000 per project. De maximale subsidie per project is vastgesteld op € 500.000 zodat niet één groot project (een groot deel van) het gehele budget dat is gereserveerd voor deze module kan uitputten. Het percentage van 75% komt overeen met de maximale steunintensiteit op grond van artikel 41 en bijlage III, rij 18, van verordening 2021/1139.

5. Staatssteun

De subsidie die op grond van deze modules wordt verleend is geoorloofde staatssteun. Op grond van artikel 10, tweede lid, van verordening 2021/1139 zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met verordening 2021/1139 en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De steun die gegeven kan worden aan projecten als bedoeld in deze regeling valt binnen deze categorie. De modules voldoen aan en reiken niet verder dan wat de bepalingen van verordening 2021/1139 mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze modules plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 2021/1139 en het Programma EMFAF, dat gebaseerd is op die verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Bovendien vallen projecten binnen de prioriteiten 1 en 2 uit artikel 3 van verordening 2021/1139, wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Dit is door de goedkeuring van het Programma EMFAF bevestigd.

6. Regeldruk

Deze regeling heeft effecten voor de regeldruk. Deze zijn ten aanzien van de soorten kosten hetzelfde, maar de omvang verschilt vanwege het aantal potentiële en verwachte aanvragers. Daarom worden de kosten in algemene zin beschreven en vervolgens in een tabel berekend.

Voor de bepaling van de regeldrukkosten is gekeken naar de uitvoering van de volgende activiteiten: kennisname van de regeling en aanvraagprocedure, uitvoering, eindverantwoording, verplichtingen na afloop en overige verplichtingen.

De verwachting is dat potentiële aanvragers de module bekijken en hier één uur aan besteden. Vervolgens zal een aantal daarvan de aanvraagprocedure ingaan en de aanvraagformulieren voor subsidieverstrekking invullen. Bij de kennisname en aanvraagprocedure is per aanvrager naar schatting 34,1 uur gemoeid. Hieronder valt onder andere het invullen van het aanvraagformulier, het opstellen van het projectplan en het opstellen van de projectbegroting. Het opstellen van het projectplan zal bij de aanvraagprocedure de meeste tijd in beslag nemen (20 uur). Voor de uitvoering is de verwachting dat hier 8,5 uur per aanvrager aan wordt besteed. Als onderdeel van de uitvoering zijn activiteiten als het invullen/indienen aanvraagformulier (deelbetaling), het indienen van facturen en betaalbewijzen en het opstellen en indienen van de tussenrapportage(s) meegenomen. Voor de eindverantwoording is uitgegaan van een tijdslast van 8,25 uur, waarbij het indienen van het rapport de meeste administratieve lasten met zich meebrengt (5 uur), gevolgd door het invullen/indienen van het aanvraagformulier (vaststelling) (2 uur), het indienen van facturen en betaalbewijzen (1 uur) en aanleveren van aanvullende informatie (0,25 uur). Voor de verplichtingen na afloop is een tijdslast van 12,5 uur verwacht. De handeling van het archiveren van stukken en bijhouden van de administratie brengt in dezen de meeste tijdslast met zich mee (10 uur). Ook valt onder de verplichtingen na afloop de begeleiding van externen bij controles/audits en het in stand houden van de administratie. Voor de overige verplichtingen is gerekend met een tijdslast van 8,5 uur per aanvrager. Onder overige verplichtingen vallen onder andere de kosten die mogelijkerwijs gemaakt kunnen worden als er een juridische procedure wordt gestart in relatie tot het ingediende project, zoals het opstellen en indienen van een bezwaarschrift, het bijwonen van een hoorzitting en het opstellen van een bezwaarschrift.

De verwachting is dat er voor de aquacultuurmodule 15 potentiële aanvragers zijn, waarvan er 12 ook daadwerkelijk een aanvraag zullen doen. Voor de visserijmodule is het potentiële aantal aanvragers 53. Daarvan zullen er naar verwachting 17 overgaan tot een aanvraag. Aanvragen kunnen onder andere worden ingediend door een samenwerkingsverband (50% door gemachtigde van de penvoerder), met een gemiddeld aantal partners per project van 2,5. In de doorrekening is ervan uitgegaan dat de helft van de aanvragers gebruik maakt van een gemachtigde als penvoerder. Voor een gemachtigde is uitgegaan van een uurtarief van € 52,75. Voor de partners is uitgegaan van een uurtarief van € 37,00. De totale administratieve lasten voor de aquacultuurmodule en de visserijmodule bedragen aldus:

 

Aquacultuurmodule

Visserijmodule

Kennisname en aanvraag

€ 28.175

€ 39.006

Uitvoering

€ 5.461

€ 7.802

Eindverantwoording

€ 3.532

€ 5.046

Verplichtingen na afloop

€ 8.713

€ 12.447

Overige verplichtingen

€ 2.565

€ 3.664

Totaal

€ 48.446

€ 67.965

Voor beide modules betreffen deze administratieve lasten 0,01% van het subsidiebudget.

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft besloten over dit dossier geen formeel advies uit te brengen.

7. Uitvoering

De uitvoering van deze modules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Beide modules worden door RVO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A, F, H en I

Met deze onderdelen zijn de begripsbepalingen aquacultuur, aquacultuuronderneming, aquacultuurproducten, visserijonderneming, visserijorganisatie en vissersvaartuig verplaatst naar artikel 3.1.1. Deze begrippen komen in meerdere paragrafen in hoofdstuk 3 voor.

Daarnaast zijn er twee nieuwe begripsbepalingen toegevoegd aan artikel 3.1.1: aquacultuurorganisatie en visserijproducten. Voor de definitie van aquacultuurorganisatie is aangesloten bij de definitie van visserijorganisatie. De begripsbepaling visserijproducten is ontleend aan dezelfde begripsbepaling in verordening 1380/2013.

In artikel 3.1.1 is tevens de begripsbepaling ‘wetenschappelijke organisatie’ vervallen. In artikel 1.1 is immers al een begripsomschrijving van het begrip ‘kennisinstelling’ opgenomen. Beide begrippen overlappen grotendeels, alleen heeft het begrip ‘kennisinstelling’ een breder toepassingsbereik. Zo vallen de bijzondere hogescholen genoemd in onderdeel g van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wel onder het begrip ‘kennisinstelling’, maar vielen deze niet onder het begrip ‘wetenschappelijke organisatie’. Dit bredere toepassingsbereik is ook toepasbaar in hoofdstuk 3 van de REES 2021.

Artikel I, onderdeel B

Na artikel 3.1.1 zijn twee artikelen ingevoegd. Het gaat om de invoering van een vast tarief voor loonkosten en een vast tarief voor communicatiemiddelen en reiskosten.

Voor het EMFAF wordt ingezet op vermindering van de administratieve lasten voor zowel begunstigden als de uitvoering. Gebruik van een vast uurtarief voor loonkosten en een vaste berekeningswijze voor reiskosten en kosten voor communicatiemiddelen zal hier aanzienlijk aan bijdragen.

In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt er voor visserij en aquacultuur al gewerkt met een vast uurtarief van € 60 voor loonkosten plus overhead. Dit tarief is gebaseerd op de Rijksbreed gehanteerde rekenmethode ‘Meten is weten II’. In bijlage 5 van het rapport ‘Meten is weten II’ wordt de opbouw van het tarief toegelicht.2 Dit tarief geldt zowel voor medewerkers in loondienst als voor arbeid die als eigen bijdrage wordt verricht. Dit tarief kan ook worden gebruikt bij de toepassing van hoofdstuk 3 van de REES 2021, dus met betrekking tot het EMFAF. Het gebruik van dit vaste uurtarief is een eenheidsprijs conform de regels voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties. Op basis van artikel 53, derde lid, onderdeel d, van verordening 2021/10603 is het toegestaan op deze grond een vereenvoudigde kostenoptie vast te stellen. Hierbij is ook rekening gehouden met de toepasselijke richtsnoeren van de Europese Commissie.4 Het maandtarief is afgeleid van het hiervoor genoemde uurtarief (€ 60 * 1.720 uur / 12 maanden = € 8.600).

De vaste tarieven voor de gemaakte reiskosten en communicatiekosten zijn gebaseerd op artikel 53, derde lid, onderdeel a, onder i, van verordening 2021/1060. Hieruit volgt dat een eenheidsprijs moet worden vastgesteld op basis van een eerlijke, rechtvaardige en verifieerbare berekeningsmethode gebaseerd op objectieve informatie. De vaste uurtarieven uit het eerste lid van het nieuwe artikel 3.1.1b zijn ter vergoeding van de kosten die volgen uit artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdelen c en d, van verordening 2021/1060. In deze onderdelen staat dat begunstigden duidelijk voor het publiek zichtbare duurzame platen of borden met het EU-embleem plaatsen bij concrete acties met steun uit het EMFAF waarvoor de totale kosten meer bedragen dan € 100.000. Uit onderdeel d volgt dat voor concrete acties waarvoor de totale kosten minder dan € 100.000 bedragen, een duidelijk zichtbaar affiche (poster) of een elektronisch display moet worden geplaatst met daarop informatie over de concrete actie. Het uniforme tarief dat wordt gehanteerd voor een plaat dan wel bord is € 40. Voor een affiche of equivalent elektronisch display is dat € 20. Voor de totstandkoming van de tarieven voor zowel de platen en borden als de affiches zijn offertes gevraagd bij willekeurig geselecteerde druk- en printbedrijven. Om te waarborgen dat een begunstigde eerlijk vergoed wordt voor de aanschaf van de communicatiemiddelen, moet de begunstigde na de afronding van de activiteit aangeven hoeveel posters of platen of borden aangeschaft zijn. Hiermee wordt overdeclaratie voorkomen.

Voor de gemaakte reiskosten door eigen medewerkers en vrijwilligers die werkzaam zijn voor projecten onder het EMFAF zal worden aangesloten bij het tarief dat onbelast per kilometer mag worden vergoed door werkgevers in Nederland. Deze onbelaste reiskostenvergoeding is vastgelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001 en bedraagt voor 2024 € 0,22 per km (artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Voor de toepassing van de vereenvoudigde kostenoptie voor reiskosten zal worden aangesloten bij dat wettelijk vastgestelde tarief. Voor de toepassing van het tarief wordt gekeken naar het moment waarop de reiskosten zijn gemaakt. De reiskostenvergoeding is alleen van toepassing voor eigen medewerkers (in loondienst bij de subsidieaanvrager) en vrijwilligers. De gemaakte kosten van een begunstigde vallen onder deze vereenvoudigde kostenoptie wanneer de gemaakte (dienst)reis noodzakelijk is voor het project van de begunstigde. Het reizen met een ander vervoersmiddel dan een auto zoals een motor, scooter of fiets valt ook onder deze vereenvoudigde kostenoptie. Het reizen met openbaar vervoer valt hierbuiten.

Artikel I, onderdeel C

Aan artikel 3.1.2 is een onderdeel toegevoegd naar aanleiding van een aangenomen motie van het Kamerlid Wassenberg over het actief verzet tegen Europese subsidies voor de promotie van visconsumptie.5 Deze motie roept de regering op om zich in Europa actief te verzetten tegen de promotie van de consumptie van vis. Het is in lijn met deze motie dat de promotie van de consumptie van vis niet wordt gesubsidieerd met Europese subsidies.

Tevens is in het Programma EMFAF opgenomen dat promotie voor aquacultuurproducten is uitgesloten van subsidie. Artikel 73, tweede lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060 stelt dat beheerautoriteiten “ervoor [moeten] zorgen dat de geselecteerde acties in overeenstemming zijn met het programma, daaronder begrepen samenhang vertonen met de desbetreffende strategieën die eraan ten grondslag liggen, en effectief bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma”.

Om deze redenen is in het nieuwe onderdeel c van artikel 3.1.2 bepaald dat activiteiten die direct gericht zijn op de promotie van consumptie van zowel visserijproducten als aquacultuurproducten, zoals reclamecampagnes, niet voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt ongelijke behandeling ten aanzien van de promotie van visserij- en aquacultuurproducten voorkomen. Tevens wordt hiermee voorkomen dat in de subsidiabiliteit van de promotie er een grijs gebied zou ontstaan in wat wel of niet als aquacultuur- of visserijproduct kan worden gezien. Het stimuleren van innovatie in de visserij en aquacultuur zoals wordt bereikt met deze regeling valt niet onder de (directe) promotie van consumptie van aquacultuur- of visserijproducten.

Artikel I, onderdeel D

Aan artikel 3.1.4 zijn twee onderdelen toegevoegd.

In artikel 73, tweede lid, onderdeel e, van verordening 2021/1060 is een verplichting voor de beheerautoriteit opgenomen om te waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2011/92/EU6 worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU7. In artikel 3.1.4, aanhef en onderdeel g, van de regeling is invulling gegeven aan deze verplichting door te bepalen dat, indien van toepassing, een aanvraag om subsidie kopieën van de documenten bevat waaruit blijkt dat ten aanzien van activiteiten, die zijn aangewezen op grond van de Wet milieubeheer, het bevoegd gezag heeft beoordeeld of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben of een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer heeft uitgevoerd of dat ten minste een mededeling is gedaan door de aanvrager aan het bevoegd gezag dat hij voornemens is om een dergelijke activiteit te verrichten.

Als de aanvraag wordt ingediend voor een project waarvoor een vissersvaartuig wordt ingezet, of voor een project dat ziet op het ontwikkelen van producten, processen of uitrusting die bedoeld zijn voor (uiteindelijke) toepassing op een vissersvaartuig, is het van belang dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) daarvan op de hoogte is. Dit is nodig voor de ILT om haar toezichthoudende taak uit te kunnen voeren. De ILT is een inspectiedienst van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en haar ambtenaren zijn aangewezen als toezichthouder voor onder meer het toezicht op de naleving van het Vissersvaartuigenbesluit. Om deze reden is in het nieuwe onderdeel h van artikel 3.1.4 de verplichting opgenomen om in die gevallen de bevestiging van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat deze een meldingsformulier heeft ontvangen, mee te sturen met de aanvraag. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, feitelijk de ILT, moet op de hoogte worden gesteld door middel van het meldingsformulier ‘Wijziging vissersvaartuig of visserijmethode melden’, met daarin een samenvatting van het aangevraagde project. Dat formulier is te vinden op de website van de ILT. Deze verplichting is benodigd voor de subsidieverlening om te voorkomen dat innovatieprojecten worden gesubsidieerd, terwijl de mogelijke wijzigingen die worden gedaan aan vissersvaartuigen niet mogen worden toegestaan volgens het Vissersvaartuigenbesluit. Ditzelfde geldt voor innovatieprojecten die zien op de ontwikkeling van producten, processen of uitrusting die uiteindelijk bedoeld zijn voor toepassing op een vissersvaartuig. Deze verplichting voorkomt hierdoor de subsidiëring van innovatieprojecten die achteraf niet blijken of kunnen voldoen aan de geldende regelgeving. Daar zijn zowel de aanvrager als de subsidieverstrekker bij gebaat.

Artikel I, onderdeel E

Met de wijziging van artikel 3.1.6, onderdeel c, wordt geregeld dat bij de subsidievaststelling gegevens moeten worden aangeleverd over welke communicatieactiviteiten zijn verricht. Dit onderdeel is een aanvulling op artikel 2.19, vierde lid, onderdeel c. In laatstgenoemd onderdeel is bepaald dat de communicatieactiviteiten moeten zijn aangetoond bij de subsidievaststelling. Met het nieuwe onderdeel c van artikel 3.1.6 is verduidelijkt dat hierbij informatie moet worden verstrekt over welke communicatieactiviteiten zijn verricht. Om dit aan te tonen, zal de begunstigde moeten kunnen bewijzen dat de communicatieactiviteiten die worden aangedragen, ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Hiervoor zullen foto’s op locatie van het communicatiemiddel moeten worden aangeleverd. Elk communicatiemiddel dient voorzien te zijn van een uniek kenmerk (hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nummering in een hoek van het communicatiemiddel) waaruit op te maken is dat het gaat om een uniek communicatiemiddel. Hieruit kan dan worden opgemaakt hoeveel communicatiemiddelen er zijn aangeschaft. In de metadata van de aan te leveren foto’s dient te zijn op te maken waar en wanneer de foto’s gemaakt zijn. Verder moet het unieke kenmerk van het communicatiemiddel duidelijk op de foto staan. Bovendien moet de begunstigde aantonen dat gedurende de activiteit het communicatiemiddel op locatie hangt of heeft gehangen. De begunstigde dient daarom drie foto’s te nemen per communicatiemiddel; voor, tijdens en na de activiteit. Het communicatiemiddel dient tevens tijdens de gehele activiteit zichtbaar te zijn voor het publiek. In het geval van een poster is het aannemelijk dat deze ook wordt vertoond op beurzen of conferenties. Daarom moet er van elk communicatiemiddel een foto worden gemaakt wanneer het een uniek communicatiemiddel betreft. Enkel de begunstigde die aantoont de kosten voor het communicatiemiddel op zich te hebben genomen, krijgt een subsidie voor de aanschaf van het communicatiemiddel. Het is niet de bedoeling dat alle begunstigden in een samenwerkingsverband door RVO naar rato worden uitbetaald.

Voor de gemaakte reiskosten dient de begunstigde bewijs van de gereden kilometers aan te leveren. Dit dient hij te doen door middel van een overzicht met daarin het gereden aantal kilometers per dienstreis, de datum van de dienstreis, de reden van de dienstreis en het begin- en eindpunt van de dienstreis.

Artikel I, onderdeel G

In artikel 15 van verordening 2021/1139 is een specifieke voorwaarde opgenomen voor steun voor het bevorderen van duurzame visserij en het herstel en de instandhouding van aquatische biologische rijkdommen. Die voorwaarde is ook van toepassing op subsidies op grond van hoofdstuk 3 van de REES 2021 die zijn gebaseerd op hoofdstuk II van verordening 2021/1139. De voorwaarde in artikel 15 van verordening 2021/1139 is geoperationaliseerd door toevoeging van het nieuwe artikel 3.1.7a. Deze voorwaarde houdt in dat als subsidie is verstrekt die ziet op een vissersvaartuig, het vissersvaartuig niet binnen vijf jaar na de laatste betaling naar buiten de Europese Unie mag worden overgedragen of mag worden omgevlagd. In samenhang gelezen met artikel 1.8 van de REES 2021 en artikel 65 van verordening 2021/1060, op grond waarvan de productieve investering (het vissersvaartuig) ten minste vijf jaar na de laatste betaling in stand moet worden gehouden, betekent dit onder meer dat het vissersvaartuig niet vernietigd mag worden en ook niet omgebouwd mag worden voor een andere toepassing. Als dit wel gebeurt, moet het subsidiebedrag naar rato worden terugbetaald.

Artikel I, onderdeel J

Met onderdeel I zijn § 3.4 Innovatieve projecten in de aquacultuur en § 3.5 Innovatieve projecten in de visserij aan hoofdstuk 3 van de REES 2021 toegevoegd.

§ 3.4 Innovatieve projecten in de aquacultuur
Artikel 3.4.1 Subsidieverstrekking

Het eerste lid schrijft voor dat subsidie wordt verstrekt voor een project dat innovatief is en dat past binnen het doel van de bevordering van duurzame aquacultuuractiviteiten, met name versterking van het concurrentievermogen van de aquacultuurproductie, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139. Artikel 26, eerste lid, aanhef, van verordening 2021/1139 is opgenomen in hoofdstuk III van die verordening. Hoofdstuk III ziet op de bevordering van duurzame aquacultuuractiviteiten, en de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, als bijdrage tot de voedselzekerheid in de Europese Unie (prioriteit 2 binnen het EMFAF, zie artikel 3 van verordening 2021/1139). Bij een dergelijk innovatieproject moet een kennisinstelling actief betrokken zijn om de resultaten te kunnen valideren. Subsidie wordt niet verstrekt voor projecten die in verordening 2021/1139 van subsidie zijn uitgesloten. Dit volgt uit de artikelen 2.2 en 2.11, eerste lid, van de REES 2021.

Het tweede lid bepaalt aan wie subsidie kan worden verstrekt. Voor subsidie komen aquacultuurorganisaties, aquacultuurondernemingen, kennisinstellingen en deelnemers in een samenwerkingsverband (waarvan de begripsomschrijving al is opgenomen in artikel 1.1 van de REES 2021) in aanmerking.

Het derde lid bepaalt dat subsidie alleen aan marktdeelnemers kan worden verstrekt wanneer er sprake is van een samenwerkingsverband met ten minste één aquacultuuronderneming, aquacultuurorganisatie of kennisinstelling. Een marktdeelnemer is een “natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten”. Dit is gedefinieerd in artikel 14, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013.

Artikel 3.4.2 Hoogte subsidie

Dit artikel stelt de maximale hoogte van de subsidie vast. De maximale hoogte is afhankelijk van de subsidiabele kosten. Wat subsidiabele kosten zijn, staat beschreven in artikel 1.3.

De steunintensiteit (het subsidiepercentage) is gebaseerd op artikel 41 in samenhang met bijlage III, rijnummer 18, van verordening 2021/1139. Er is gekozen om de maximum steunintensiteit te hanteren binnen deze subsidiemodule. Het subsidiepercentage voor deze regeling bedraagt daarom 75% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 500.000 per project. Hiervoor is gekozen om de subsidiemodule zo aantrekkelijk mogelijk te maken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat één groot project niet (een groot deel van) het gehele budget van de module uitput.

Artikel 3.4.3 Verdeling subsidieplafond

Dit artikel bepaalt dat de aanvragen worden gerangschikt, zoals bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b. Bij de rangschikking wordt de Minister geadviseerd door de adviescommissie EMFAF (artikel 3.1.8).

Artikel 3.4.4 Start- en realisatietermijn

Het eerste en tweede lid bepalen binnen welke termijn de subsidieontvanger moet starten met de uitvoering van het project en wanneer het project uitgevoerd moet zijn. Deze termijnen zijn gekoppeld aan het moment van subsidieverlening. Als uit het aangeleverde projectplan blijkt dat het project niet uiterlijk binnen de termijn van 36 maanden na subsidieverlening kan worden gerealiseerd, dan zal de aanvraag om subsidieverlening worden afgewezen op grond van artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b.

Op grond van het derde lid kan de Minister op aanvraag van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid. Dit is aan de orde als de subsidieaanvrager de benodigde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen binnen twaalf maanden na subsidieverlening heeft aangevraagd, of als hij ze na twaalf maanden na de subsidieverlening nog steeds niet heeft en dat hem dat is aan te rekenen. Het is aan de subsidieontvanger om bij de aanvraag te verklaren welke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project.

Artikel 3.4.5 Afwijzingsgronden

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening wanneer een van de in dit artikel opgesomde afwijzingsgronden van toepassing is. Deze afwijzingsgronden komen bovenop de afwijzingsgronden die in de artikelen 2.11 en 3.1.3 zijn opgenomen.

Onderdeel a stelt de minimale subsidiabele kosten vast op € 150.000. Uit het verleden is gebleken dat kleine projecten leiden tot een versnippering van het beschikbare budget. Grotere projecten hebben meer impact op de aquacultuursector. Daarom is deze regeling vooral gericht op het financieren van grotere projecten. Desalniettemin hebben eerdere subsidies onder het EFMZV uitgewezen dat het minimum van subsidiabele kosten bij elke openstelling naar beneden moest worden bijgesteld, omdat het te hoog bleek. De minimale subsidiabele kosten van een project zijn hierom vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de laatste openstelling onder het EFMZV.

Onderdeel b stelt dat er op rangschikkingscriteria a, b en d een ‘voldoende’ (minimaal 6 punten) dient te worden gescoord om te waarborgen dat het project daadwerkelijk een genoeg innovatief karakter heeft, haalbaar is en om te zorgen dat het project bijdraagt aan verduurzaming van de aquacultuursector.

Onderdeel c maakt duidelijk dat alleen projecten subsidiabel zijn die of direct gericht zijn op de kweek en teelt van producten die door mensen geconsumeerd worden, dan wel indirect hierop gericht zijn doordat ze een bijdrage leveren aan deze kweek en teelt. Een voorbeeld van de tweede categorie is de kweek en teelt van voer bestemd voor producten die door mensen geconsumeerd worden. Met kweek en teelt wordt verwezen naar aquacultuur, dat zowel kweek als teelt omvat. De formulering van dit onderdeel maakt tevens duidelijk dat wanneer een project eveneens bijdraagt aan niet voor menselijke consumptie geschikte producten, het project ook subsidiabel is.

Voor onderdeel d wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.4.8, onderdeel a.

In onderdeel e is bepaald dat geen subsidie wordt gegeven aan projecten gericht op dieren die niet mogen worden gehouden. Zo geeft de Wet dieren een algemeen kader voor de omgang met, het houden en het gebruik van dieren. In artikel 2.3 van die wet is bepaald dat het gebruik van dieren met het oog op de productie van dierlijke producten verboden is. Dit verbod is niet van toepassing op diersoorten of diercategorieën die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Dit is gebeurd in het Besluit houders van dieren. Voor dieren die niet als productiedier zijn aangewezen, geldt dat het gebruik daarvan voor de productie van dierlijke producten is verboden. Op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren kan de Minister ontheffing of vrijstelling verlenen van het hiervoor genoemde verbod. In de genoemde bepaling wordt daarbij als voorwaarde gesteld dat het verlenen van vrijstelling of ontheffing geschiedt met inachtneming van EU-rechtshandelingen en dat het belang van gezondheid van de mens, dieren of planten, het belang van het welzijn van dieren of het belang van het milieu zich daartegen niet verzetten. Uit andere regelgeving kan ook voortvloeien dat dieren niet kunnen worden gehouden met het oog op de productie van dierlijke producten. Zo bepaalt artikel 3.49 van de Wet natuurbescherming dat het verboden is om bij algemene maatregel van bestuur aangewezen invasieve exoten te bezitten of te verhandelen.

In onderdeel f is bepaald dat geen subsidie verleend wordt aan projecten die gericht zijn op aquacultuurproducten die op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004, L 226) niet op de markt gebracht mogen worden. Dit onderdeel voorkomt dat projecten worden gesubsidieerd zonder goede marktvooruitzichten.

Ten slotte bepaalt onderdeel g dat geen subsidie wordt verleend als bij een project geen kennisinstelling wordt betrokken. Hiervoor zij ook verwezen naar de toelichting bij artikel 3.4.8, onderdeel b.

Artikel 3.4.6 Rangschikkingscriteria

Dit artikel somt de rangschikkingscriteria op, op basis waarvan de Minister, geadviseerd door de Adviescommissie EMFAF, bepaalt welke projecten als eerste voor subsidie in aanmerking komen.

In onderdeel a van het eerste lid is bepaald dat projecten die een groter innovatief karakter hebben hoger zullen scoren. Innovatie is de ruggengraat van vooruitgang in de aquacultuur en daarmee een belangrijk streven voor ondernemers. Innoveren gaat hier ook hand in hand met het verduurzamen van de sector. Bovendien is innoveren belangrijk voor ondernemers om hun concurrentiepositie te behouden, omdat ondernemers zo hun producten op de markt kunnen onderscheiden van (buitenlandse) alternatieven als deze bijvoorbeeld op een duurzamere manier gekweekt zijn.

In onderdeel b is bepaald dat projecten die meer economisch of technisch perspectief hebben op toepassing op praktijkschaal eerder in aanmerking komen voor subsidie. Ook sluit dit criterium aan bij het vereiste uit artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139 dat projecten het concurrentievermogen van de aquacultuurproductie moeten versterken en verduurzaming moeten bevorderen. Productie vormt de basis van de aquacultuursector en is een belangrijk vereiste voor het verder ontwikkelen van innovaties. De verwachting is echter dat het voor in Nederland gevestigde kweekbedrijven moeilijk is om op kostprijsniveau te concurreren met relatief extensief geproduceerde bulkproducten uit het buitenland. Daarom is het de inschatting dat er voor de Nederlandse aquacultuursector met name kansen liggen op het gebied van de kweek van meer exclusieve of streekproducten voor nichemarkten, nieuwe innovatieve kweeksystemen, verbetering van uitgangsmateriaal, verbeterde voeding en het verbeteren van het kweekrendement.

In onderdeel c is bepaald dat projecten met een hogere economische of technische haalbaarheid eerder in aanmerking komen voor subsidie. Van belang is dat de innovatieve pilotprojecten of experimenten technisch haalbaar zijn, zodat de projecten of experimenten ook in de reguliere aquacultuurpraktijk kunnen worden voortgezet of opgeschaald. Bovendien is het van belang dat een aquacultuurproject economisch haalbaar is en dat dus de kosten van het plan in overeenstemming zijn met de baten.

Ten slotte is in onderdeel d opgenomen dat projecten die een grotere bijdrage leveren aan de ecologische verduurzaming van de aquacultuursector hoger zullen scoren. Dit criterium sluit aan bij het vereiste uit artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139 dat projecten ecologische duurzaamheid van de activiteiten op lange termijn moeten bevorderen. Dit zijn projecten die de aandacht trekken en vervolgens interesse opwekken bij andere ondernemingen. Hiermee komen de projecten in de belangstelling te staan bij andere bedrijven in de aquacultuursector en dit kan uiteindelijk leiden tot daadwerkelijke activiteiten van die bedrijven. Specifiek betekent dit dat een project bijdraagt aan het verminderen van afval, in het geval van viskweekproducten bijdraagt aan een verbetering van dierenwelzijn, deze rekening houdt met de natuurlijke leefomgeving en ecosystemen en bijdraagt aan een efficiëntere grondstof- en energieverbruik.

Het tweede lid stelt het maximumaantal punten vast op 10 punten per onderdeel.

Het derde lid bepaalt hoe zwaar de hierboven genoemde onderdelen wegen ten opzichte van elkaar in het tot stand brengen van de uiteindelijke rangschikking.

In het vierde lid is bepaald dat de aanvragen hoger gerangschikt worden afhankelijk van het totaal van de (gewogen) toegekende punten per onderdeel.

Artikel 3.4.7 Deelbetaling

In dit artikel is vastgelegd dat een deelbetaling verstrekt kan worden. Op een deelbetaling is artikel 2.14 van toepassing. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat een deelbetaling ten hoogste 90% van de verleende subsidie bedraagt. De deelbetaling wordt verstrekt op grond van gemaakte en betaalde kosten. Deelbetalingen worden altijd automatisch tegelijkertijd met de indiening van een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aangevraagd. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald hoeveel tussenrapportages ingediend moeten worden, afhankelijk van de looptijd van het project. De aanvrager kan, als er geen reden is voor een aanvraag tot deelbetalingverlening, bij de tussenrapportage een aanvraag van € 0 indienen. Een subsidieontvanger kan ook op een ander moment dan bij de tussenrapportage een aanvraag tot deelbetalingverlening indienen. Deze aanvraag gaat dan vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het project. In de praktijk komt dit neer op een (extra) tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18. Deze is wenselijk om bij de deelbetalingverlening een beeld te hebben van de voortgang van het project.

Artikel 3.4.8 Informatieverplichtingen

In dit artikel staat opgesomd welke gegevens de subsidieaanvrager bij een aanvraag tot subsidieverlening moet aanleveren. Dit komt bovenop de gegevens die op grond van de artikelen 2.9 en 3.1.4 al moeten worden aangeleverd.

Uit de aanvraag moet blijken dat het project geen verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen (onderdeel a). Indien de aanvrager bestaat uit een samenwerkingsverband, moet de penvoerder van het project verklaren dat het project hier geen verband mee houdt. Uit de definitiebepalingen van hoofdstuk 1 blijkt dat de penvoerder onderdeel is van het samenwerkingsverband en door het samenwerkingsverband is aangewezen als penvoerder.

Een kennisinstelling moet actief betrokken worden bij de uitvoering van het project. Uit onderdeel b volgt dat de subsidieaanvrager moet aangeven hoe deze actieve betrokkenheid van de kennisinstelling wordt ingevuld en hoe deze betrokkenheid wordt geborgd. De kennisinstelling moet aan het einde van het project de resultaten van het project valideren. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt een verklaring gevraagd waarin de kennisinstelling aangeeft dat zij haar rol ook daadwerkelijk vervuld heeft en dat zij de resultaten heeft gevalideerd. Als de subsidieaanvrager een kennisinstelling is, of als deelnemer in een samenwerkingsverband subsidie aanvraagt, dan is daarmee al sprake van de actieve betrokkenheid van een kennisinstelling. Om die reden is de verplichting in tot actieve betrokkenheid van een kennisinstelling in onderdeel b beperkt tot gevallen waarin een kennisinstelling niet als subsidieontvanger optreedt.

Als de subsidie wordt aangevraagd door een aquacultuurorganisatie (al dan niet als deelnemer in een samenwerkingsverband) moet op grond van onderdeel c een kopie van de statuten worden aangeleverd. Daaruit moet blijken dat de aquacultuurorganisatie het collectief belang van aquacultuurondernemingen behartigt.

Artikel 3.4.9 Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

In dit artikel wordt bepaald dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling een verklaring moet worden aangeleverd van de kennisinstelling. Dit artikel is niet van toepassing als de subsidieontvanger een kennisinstelling is (al dan niet als deelnemer van een samenwerkingsverband). In dit geval zal er immers altijd sprake zijn van de actieve betrokkenheid van een kennisinstelling. Om die reden is de verplichting in tot actieve betrokkenheid van een kennisinstelling in het eerste lid beperkt tot gevallen waarin een kennisinstelling niet als subsidieontvanger optreedt.

Artikel 3.4.10 Vervaltermijn

Gelet op artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 en de looptijd van verordening 2021/1139, vervalt deze titel met ingang van 1 januari 2028.

§3.5 Innovatieve projecten in de visserij
Artikel 3.5.1 Subsidieverstrekking

Op grond van het eerste lid wordt subsidie verstrekt voor een project dat innovatief is en dat past binnen het doel van het versterken van economisch, sociaal en ecologisch duurzame visserijactiviteiten, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139. Artikel 14, eerste lid, aanhef, van verordening 2021/1139 is opgenomen in hoofdstuk II van die verordening. Hoofdstuk II ziet op bevordering van duurzame visserij en het herstel en de instandhouding van aquatische biologische rijkdommen (prioriteit 1 binnen het EMFAF, zie artikel 3 van verordening 2021/1139).

Vereist is dat het innovatieve project bestaat uit concrete acties ter ondersteuning van innovatieve producten, processen of uitrusting in de visserij. Tevens moet bij een dergelijk innovatieproject een kennisinstelling actief betrokken zijn om de resultaten te kunnen valideren.

Het tweede lid bepaalt aan wie subsidie wordt verstrekt. Voor subsidie komen in aanmerking visserijorganisaties, visserijondernemingen, kennisinstellingen en deelnemers in een samenwerkingsverband. De eerste twee genoemde begrippen zijn gedefinieerd in artikel 3.1.1 van de REES 2021.

Het derde lid bepaalt dat deelnemers in een samenwerkingsverband alleen subsidie kunnen krijgen als er in ieder geval een visserijorganisatie, een visserijondernemingen of een kennisinstelling deelneemt aan het samenwerkingsverband.

Artikelen 3.5.2 Hoogte van de subsidie, 3.5.3 Verdeling van het subsidieplafond, 3.5.4 Start- en realisatietermijn

Voor de toelichting van deze artikelen wordt verwezen naar de toelichting van de artikelen 3.4.2, 3.4.3 en 3.4.4.

Artikel 3.5.5 Afwijzingsgronden

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden.

Onderdeel a stelt een minimum aan de verwachte subsidiabele kosten vast. Voor projecten uitsluitend voor de binnenvisserij of de kustvisserij geldt een ondergrens van € 100.000, voor de overige projecten geldt een ondergrens van € 250.000. Reden voor het hanteren van twee aparte ondergrenzen is dat met innovatieprojecten in de kust- of binnenvisserij vaak weinig kosten gemoeid zijn en de grens van € 250.000 vaak niet bereikt wordt. Het hanteren van een hoge ondergrens zou onbedoeld de projectaanvragen uit de kust- en binnenvisserij benadelen. Een te lage ondergrens voor de overige projecten zou kunnen betekenen dat er veel kleine projecten worden ingediend en het budget wellicht hierdoor te veel versplintert. Dit komt de impact van de projecten vaak niet ten goede.

Onderdeel b is reeds toegelicht in de toelichting van artikel 3.4.5, onderdeel b.

De afwijzingsgrond is onderdeel c is gelijk aan die van artikel 3.4.5, onderdeel g. Hierbij wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.4.8, onderdeel b.

Op grond van onderdeel d wordt subsidie niet verstrekt voor projecten die leiden tot verhoging van de brutotonnage ten behoeve van de daaropvolgende installatie van geïntegreerde brugsystemen ter verbetering van de navigatie of motorbediening, zoals opgenomen in artikel 19, derde lid, onderdeel c, van verordening 2021/1139. Reden daarvoor is dat dit niet past binnen de doelstellingen van het Programma EMFAF.

Artikel 3.5.6 Rangschikkingscriteria

Het eerste lid somt de rangschikkingscriteria op, op basis waarvan de Minister, geadviseerd door de adviescommissie EMFAF, bepaalt welke projecten als eerste voor subsidie in aanmerking komen. De onderdelen a, b en c zijn gelijk aan de onderdelen uit artikel 3.4.6 en zijn daar reeds toegelicht. Andere onderdelen worden hieronder toegelicht.

In onderdeel d is opgenomen dat projecten die een grotere bijdrage leveren aan de ecologische verduurzaming van de visserijsector hoger zullen scoren. Hierbij kan worden gedacht aan het verminderen van de bodemberoering van de (platvis)visserij.

In onderdeel e is bepaald dat een project dat een bijdrage levert aan de economische verduurzaming van de visserij, hoog scoort. Hiermee wordt onder andere gedoeld op het verbeteren van veiligheid voor de bemanning aan boord en het flexibiliseren van vismethoden.

Artikel 3.5.7 Deelbetaling

Voor de toelichting van dit artikel wordt verwezen naar de toelichting van artikel 3.4.7.

Artikel 3.5.8 Informatieverplichtingen

Voor de toelichting van onderdelen a en b wordt verwezen naar de toelichting van de gelijke onderdelen van artikel 3.4.8.

In onderdeel c is bepaald dat als een of meer vissersvaartuigen worden ingezet bij het aangevraagde project, voor elk vissersvaartuig het nummer van het vissersvaartuig moet worden vermeld. De reden daarvoor is dat exact duidelijk moet zijn welke vissersvaartuigen betrokken zijn bij welk project, welke activiteiten hiermee ontplooid worden en of deze kunnen worden gesubsidieerd op grond van onderhavige module.

Artikelen 3.5.9 Indienen aanvraag tot subsidievaststelling en 3.5.10 Vervaltermijn

Voor de toelichting van deze artikelen wordt verwezen naar de toelichting van de artikelen 3.4.9 en 3.4.10.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU 2009, L 343).

X Noot
3

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231)

X Noot
4

Mededeling van de Commissie – Richtsnoeren betreffende het gebruik van vereenvoudigde kostenopties binnen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI) – Herziene versie: Richtsnoeren betreffende vereenvoudigde kostenopties (SCO’s): Forfaitaire financiering, standaardschalen van eenheidskosten, vaste bedragen (PbEU 2021, C 200).

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/21, 33 450, nr. 87.

X Noot
6

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2011, L 26).

X Noot
7

Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2014, L 124).

Naar boven