Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 december 2023, nr. WJZ/ 41007389, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met het vaststellen van de mestproductieplafonds als bedoeld in artikel 18a Meststoffenwet ter uitvoering van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L 277)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L 277) en artikel 40, tweede lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In de titel van hoofdstuk 10 wordt ‘en de verplaatsing van een varkens-, kippen- of kalkoenhouderij binnen een bedrijf’ vervangen door ', de verplaatsing van een varkens-, kippen- of kalkoenhouderij binnen een bedrijf en mestproductieplafonds’.

B

Aan hoofdstuk 10 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 6. Mestproductieplafonds

Artikel 121Aa

In afwijking van artikel 18a, eerste lid, van de wet, bedraagt de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 150,7 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 489,4 miljoen.

Artikel 121Ab
  • 1. In afwijking van artikel 18a, tweede lid, van de wet, bedraagt de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van melkvee per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 73,6 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 286,5 miljoen.

  • 2. In afwijking van artikel 18a, derde lid, van de wet, bedraagt de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van varkens per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 36,7 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 91,8 miljoen.

  • 3. In afwijking van artikel 18a, vierde lid, van de wet, bedraagt de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van pluimvee per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 24,1 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 54,7 miljoen.

Artikel 121Ac

In afwijking van de artikelen 32, 33Ab en 33Ac van de wet, is de totale omvang van de productie zoals die in die artikelen telkens met een verwijzing naar een onderdeel van artikel 18a van de wet is aangeduid, de totale omvang van de productie, genoemd in het volgens onderstaande tabel met het desbetreffende artikelonderdeel corresponderende artikel of artikelonderdeel van deze paragraaf.

Artikelonderdeel uit de Meststoffenwet

Corresponderende artikel(onderdeel) uit deze paragraaf

Artikel 18a, eerste lid

Artikel 121Aa

Artikel 18a, tweede lid

Artikel 121Ab, eerste lid

Artikel 18a, derde lid

Artikel 121Ab, tweede lid

Artikel 18a, vierde lid

Artikel 121Ab, derde lid

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 december 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Met deze regeling worden de mestproductieplafonds die gelden op grond van de Meststoffenwet per 1 januari 2024 in overeenstemming gebracht met het op grond van de derogatiebeschikking1 geldende mestproductieplafond.

De Meststoffenwet en de daarop gebaseerde regelgeving draagt bij aan het verwezenlijken van de doelen van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PBEG 1991, L 375; hierna: Nitraatrichtlijn). In de Meststoffenwet is onder meer vastgelegd hoeveel dierlijke mest, uitgedrukt in stikstof en fosfaat, maximaal in Nederland mag worden geproduceerd. Ook is in de Meststoffenwet vastgelegd hoeveel mest de onderscheiden sectoren melkvee, varkens en pluimvee maximaal mogen produceren.

Deze wijzigingsregeling voegt een paragraaf 6 toe aan hoofdstuk 10 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: de Urm), waarmee de maximale hoeveelheid dierlijke mest die in Nederland geproduceerd mag worden in lijn met de derogatiebeschikking is gebracht. Tevens is de maximale hoeveelheid mest die de sectoren melkvee, varkens en pluimvee mogen produceren daarmee in overeenstemming gebracht. Hiermee is opvolging gegeven aan de voorwaarden die de Europese Commissie (hierna: EC) gesteld heeft aan de op 30 september 2022 aan Nederland verleende derogatie.

2. Algemeen

2.1 Derogatiebeschikking

In de Nitraatrichtlijn is bepaald dat niet meer dierlijke mest dan 170 kg stikstof per hectare op of in de bodem mag worden gebracht. Alleen als derogatie is verleend aan een lidstaat, is het opbrengen van meer mest onder voorwaarden toegestaan. Aan Nederland is steeds, onder voorwaarden, voor een bepaalde periode derogatie verleend.

Op verzoek van Nederland heeft de EC voor de periode 2022-2025 opnieuw derogatie verleend aan Nederland voor het opbrengen van meer mest. Bedrijven die in aanmerking komen voor derogatie mogen onder voorwaarden meer stikstof uit dierlijke mest aanwenden dan de Unienorm van 170 kg stikstof per hectare.

Aan de verleende derogatie zijn voorwaarden verbonden. Eén van die voorwaarden heeft betrekking op de maximale hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in stikstof en fosfaat, die in Nederland geproduceerd mag worden.

Het plafond voor de maximale dierlijke mestproductie is vastgelegd in artikel 18a, eerste lid, van de Meststoffenwet. Dit is gebaseerd op de in 2002 daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheid mest. De derogatiebeschikking bepaalt dat de maximale hoeveelheid dierlijke mest die in Nederland geproduceerd wordt, niet meer mag bedragen dan 489,4 miljoen kg stikstof en 150,7 miljoen kg fosfaat. Dat komt overeen met de in 2020 geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest. Daarnaast moet de mestproductie afnemen tot een maximale productie in 2025 van 440 miljoen kg stikstof en 135 miljoen kg fosfaat (zie artikel 4, tweede lid, van de derogatiebeschikking).

2.2 Implementatie

Nederland is verplicht om zijn wetgeving, in dit geval de Meststoffenwet, aan te passen en in lijn te brengen met de voorwaarden uit de derogatiebeschikking.

Concreet betekent dit voor voorgaande voorwaarden dat zowel het nationale mestproductieplafond als de sectorale productieplafonds moeten worden aangepast. Hiervoor wordt een voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet per 1 januari 2025 voorbereid.

Dat laat onverlet dat de plafonds in de Meststoffenwet op dit moment strijdig zijn met de plafonds uit de derogatiebeschikking. Artikel 40, tweede lid, van de Meststoffenwet biedt de mogelijkheid om Europese regelgeving te implementeren bij ministeriële regeling. Van die mogelijkheid is met deze regeling gebruik gemaakt, om zo te borgen dat het op grond van de derogatiebeschikking nu reeds geldende mestproductieplafond tijdig is geïmplementeerd. In afwijking van artikel 18a van de Meststoffenwet, wordt het op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en de daarmee in overeenstemming gebrachte sectorale plafonds, bij ministeriële regeling geïmplementeerd in het nationale recht. Op 5 december 2023 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.2

2.3 Nationale mestproductieplafond

Het nationaal mestproductieplafond is in artikel 18a, eerste lid, van de Meststoffenwet opgenomen. Uit artikel 4, tweede lid, van de derogatiebeschikking volgt echter dat de maximale mestproductie niet meer mag bedragen dan de in 2020 geproduceerde hoeveelheid stikstof (489,4 miljoen kg) en fosfaat (150,7 miljoen kg).

Om die reden is met artikel 121Aa van de Urm bepaald dat het nationaal mestproductieplafond, in afwijking van artikel 18a, eerste lid, van de Meststoffenwet, is gelijkgesteld aan deze in 2020 geproduceerde hoeveelheid mest.

2.4 Sectorale mestproductieplafonds

De hoogte van de sectorale mestproductieplafonds is voor de sectoren melkvee, varkens en pluimvee in artikel 18a, tweede, derde en vierde lid, van de Meststoffenwet opgenomen. Hoewel in de derogatiebeschikking geen voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van de maximale hoeveelheid mest die deze sectoren mogen produceren, mag de som van deze zogenoemde sectorale mestproductieplafonds niet hoger zijn dan de op nationaal niveau toegestane maximale hoeveelheid dierlijke mest. Daar is nu wel sprake van, als gevolg waarvan ook deze sectorale mestproductieplafonds in overeenstemming met de derogatiebeschikking moeten worden gebracht.

In lijn met het uitgangspunt van de derogatiebeschikking wordt ook voor het vaststellen van de hoogte van de sectorale mestproductieplafonds uitgegaan van de werkelijke mestproductie door de onderscheiden sectoren in 2020. Dit is in artikel 121Ab van de Urm bepaald.

In tabel 1 is weergegeven welke mestproductieplafonds nu reeds vanwege de derogatiebeschikking van kracht zijn (nationaal mestproductieplafond), dan wel vanaf 2024 van kracht worden (sectorale mestproductieplafonds).

Tabel 1 Overzicht van maximaal toegestane hoeveelheid stikstof respectievelijk fosfaat (in miljoen kg) die op nationaal en sectoraal niveau met dierlijke mest geproduceerd mag worden op grond van deze wijzigingsregeling

mln kg

Stikstof

Fosfaat

Nationaal

489,4

150,7

Melkvee

286,5

73,6

Varkens

91,8

36,7

Pluimvee

54,7

24,1

2.5 Overige wijzigingen

In enkele artikelen in de Meststoffenwet wordt verwezen naar de maximale omvang van de productie, bedoeld in artikel 18a van de Meststoffenwet. Om te borgen dat in die gevallen wordt uitgegaan van de in de Urm opgenomen plafonds, is artikel 121Ac opgenomen. Dit artikel zorgt ervoor dat waar wordt verwezen naar een bepaalde omvang, bedoeld in artikel 18a van de Meststoffenwet, de omvang wordt gehanteerd die is opgenomen in de artikelen 121Aa en 121Ab van de Urm.

3. Effecten bedrijfsleven

3.1 Bedrijfseffecten

Het verlagen van de maximale hoeveelheid dierlijke mest die in Nederland geproduceerd mag worden, kan de mestproductie door de Nederlandse veehouderij verder beperken. De mestproductie wordt op bedrijfsniveau al gereguleerd door de productierechtenstelsels, waardoor men voor de betreffende diercategorieën niet meer mest mag produceren dan mag volgens het aantal productierechten dat een bedrijf heeft.

Uit gegevens van het CBS (zie tabel 2) blijkt dat de nationale productie van stikstof en fosfaat uit dierlijke mest in 2022 lager is dan de vanwege de derogatiebeschikking maximaal toegestane hoeveelheid. Ook op sectorniveau is de mestproductie in 2022 lager dan de tot 2024 van kracht zijnde sectorale mestproductieplafonds.

Tabel 2 Overzicht van nationale en sectorale mestproductieplafonds en de mestproductie

(in miljoen kg)

 

Plafond

Productie1

mln kg

Msw

2024

2022

2023

Stikstof

Nationaal

504,4

489,4

467,1

472,2

Melkvee

281,9

286,5

269,2

276,3

Varkens

99,1

91,8

88,6

85,5

Pluimvee

60,3

54,7

53,9

53,3

           

Fosfaat

Nationaal

172,9

150,7

150,4

146,5

Melkvee

84,9

73,6

77,2

74,2

Varkens

39,7

36,7

34,4

33,2

Pluimvee

27,4

24,1

22,5

22,4

X Noot
1

Betreft voor 2022 de gerealiseerde mestproductie en voor 2023 de verwachte mestproductie (bron: CBS)

Als de sectorale mestproductie wordt afgezet tegen de sectorale mestproductieplafonds zoals die vanaf 2024 gelden, dan blijkt dat in 2022 alleen ten aanzien van fosfaat melkvee meer geproduceerd heeft dan vanaf 2024 is toegestaan. De door het CBS verwachte fosfaatproductie door melkvee in 2023 is lager dan in 2022, maar nog wel hoger dan het sectorale fosfaatproductieplafond. Waarschijnlijk zal de mestproductie in de melkveehouderij door afroming van fosfaatrechten bij overdracht (nu 10%) verder verlaagd worden en in 2024 onder het nieuwe sectorale mestproductieplafond uitkomen. De verwachting met betrekking tot 2024 is daarom dat aanpassing van de plafonds voor de sectoren geen merkbaar effect zal hebben.

3.2 Regeldruk

Het verlagen van de maximaal toegestane hoeveelheid stikstof en fosfaat dat met dierlijke mest op nationaal en sectoraal niveau geproduceerd mag worden, heeft geen regeldrukkosten tot gevolg.

3.3 Toetsen

Omdat deze regeling directe implementatie van Europese regelgeving betreft, is een adviesaanvraag aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk niet van toepassing en heeft geen agrarische praktijktoets plaatsgevonden. Nederland is namelijk verplicht de voorwaarden uit de derogatiebeschikking te implementeren.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna NVWA) zijn gevraagd deze regeling te toetsen op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Beide komen tot de conclusie dat de regeling geen concrete wijzigingen in uitvoering en handhaving met zich meebrengen. Wel is inzet nodig om daar waar communicatie plaatsvindt over de nationale of sectorale mestproductieplafonds deze aan te passen.

5. Milieueffecten

In het kader van deze regeling heeft geen afzonderlijke toets plaatsgevonden voor het beoordelen van de milieueffecten. Nederland is verplicht de voorwaarden uit de derogatiebeschikking uit te voeren en de geïmplementeerde nationale plafonds gelden al op grond van de derogatiebeschikking.

6. Consultatie

In het kader van deze regeling heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden. Nederland is verplicht de voorwaarden uit de derogatiebeschikking uit te voeren. Deze regeling bevat geen aanvullende nationale bepalingen waardoor inspraak kan leiden tot aanpassingen in de regeling.

Wel hebben in aanloop naar deze regeling, mede in samenhang met de voorgenomen wijziging van de Meststoffenwet, meerdere gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de sectoren. Als gevolg hiervan is voor de sectorale mestproductieplafonds zoals vastgesteld in deze regeling, ook de gerealiseerde mestproductie 2020 tot uitgangspunt genomen.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Daarbij is ten aanzien van de invoeringstermijn afgeweken van het beleid inzake de minimuminvoeringstermijn. Dit beleid houdt in dat ministeriële regelingen twee maanden voor inwerkingtreding bekend worden gemaakt. De afwijking van dat beleid is gerechtvaardigd omdat het hier gaat om de implementatie van Europese regelgeving.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022

X Noot
2

Kamerstukken II, 2023/24, 33 037, nr. 523

Naar boven