Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie 12 december 2023, nr. WJZ/ 41203178, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling windenergie op zee in verband met een toets op risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op de artikel 14, tweede lid, van de Wet windenergie op zee;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan artikel 1 van de Uitvoeringsregeling windenergie op zee worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij de beoordeling of de bouw en exploitatie van een windpark financieel haalbaar en economisch haalbaar is, kan rekening worden gehouden met de door de aanvrager overgelegde informatie ten aanzien van de zeggenschap over de aanvrager en de daaraan verbonden mogelijke risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid.

  • 6. Bij het overleggen van informatie als bedoeld in het vijfde lid, wordt overlegd:

    • a. de huidige vormgeving van de zeggenschap van de aanvrager en indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft van elke deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b. de intentie van de aanvrager en de achterliggende strategie van de aanvrager en indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft van elke deelnemer aan het samenwerkingsverband; en

    • c. de geleverde prestaties in het verleden van de aanvrager in de branche voor elektriciteitsproductie en indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft van elke deelnemer aan het samenwerkingsverband.

  • 7. Indien de door de aanvrager verstrekte informatie onvoldoende is voor de beoordeling, bedoeld in het vijfde lid, verstrekt de aanvrager de door de Minister voor Klimaat en Energie gevraagde aanvullende informatie.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 december 2023

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

1. Beoordeling financiële en economische haalbaarheid

Om bij windparken op zee in de beoordeling van de financiële en economische haalbaarheid, op grond van artikel 14, eerste lid 1, onderdelen c en e, van de Wet windenergie op zee (verder: de wet) rekening te kunnen houden met informatie ten aanzien van zeggenschap over de vergunningsaanvrager en de daaraan verbonden mogelijke risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid, worden aan artikel 1 van de Uitvoeringsregeling windenergie op zee drie leden toegevoegd. De redenen voor deze toevoeging worden direct hierna toegelicht en houden nauw verband met de toegenomen risico’s van het energiesysteem ten aanzien van de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid.

De financiële en economische haalbaarheid van een windpark op zee kent namelijk aspecten die raken aan de bescherming van de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid. De vergunningsaanvrager kan bijvoorbeeld geen goede staat van dienst inzake de exploitatie of het beheer van dergelijke energiesystemen hebben waardoor de continuïteit van het energiesysteem in het geding kan komen en daarmee de voorzienings- en leveringszekerheid. Door dit reeds bij de beoordeling van aanvraag voor de vergunning mee te wegen, wordt voorkomen dat achteraf door middel van (versterkt) toezicht en handhaving dit risico gemitigeerd moet worden.

Ook kan de vergunningsaanvrager een ingezetene zijn van of het hoofdbestuur van de aanvrager is gevestigd in, of de aanvrager staat onder invloed van een staat waarvan bekend is dat het één of meer offensieve programma’s heeft, gericht op het verstoren of aantasten van de integriteit, beveiliging, veiligheid of beschikbaarheid van een vitaal proces. Weliswaar kan dan op het oog de aanvrager een gedegen voorstel hebben gedaan voor het realiseren van het windpark op zee, maar het onderliggende oogmerk is toegang te krijgen tot het Nederlandse energiesysteem en daarmee een positie op te bouwen die het in staat stelt de voorzienings- en leveringszekerheid te bedreigen. Een uitingsvorm hiervan kan ook zijn dat de (verhulde) motieven voor het doen van de vergunningaanvraag en de realisatie van het windpark niet behoort tot gebruikelijke bedrijfseconomische motieven van commerciële exploitatie, omdat bijvoorbeeld een voor de Staat of mede-investeerders bijzonder aantrekkelijk financieel plan is meegenomen bij de vergunningsaanvraag terwijl dat vanuit bedrijfseconomisch oogpunt niet logisch is.

Recente geopolitieke ontwikkelingen laten zien dat ondernemingen die onder de invloed staan van een staat met offensieve programma’s wel degelijk bereid zijn de gedane investeringen in het energiesysteem zodanig te manipuleren dat de voorzienings- en leveringszekerheid wordt aangetast ondanks dat dit tot grote inkomstenderving, verlies marktaandeel of waardeverlies lijdt.

De financiële solvabiliteit of anderszins financiële stabiliteit van de vergunningsaanvrager wordt thans al getoetst, maar heeft ook een veiligheidscomponent: de afhankelijkheid van de vergunningsaanvrager van achterliggende financier kan de hierboven geschetste invloed van een statelijke actor met een offensief programma met zich meebrengen.

Gelet hierop wordt de Minister voor Klimaat en Energie in staat gesteld om bij de beoordeling van het voldoen aan de financiële en economische haalbaarheid ingevolge artikel 14 van de wet de belangen van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid en leveringszekerheid te betrekken bij de toetsing van de financiële en economische haalbaarheid van een vergunningsaanvraag voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee. De minister wordt daarmee ook in staat gesteld een vergunning te weigeren indien er zorgen zijn over de financiële en economische haalbaarheid ingegeven door de risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid en leveringszekerheid. Dit past bij het toenemende belang van windenergie op zee voor onze energievoorziening en geopolitieke ontwikkelingen.

In de beoordeling van de door de aanvrager overgelegde informatie ten aanzien van de vergunningsaanvrager en daaraan verbonden zeggenschap en mogelijke risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid genoemd in artikel 1, vijfde lid, wordt rekening gehouden met een aantal beoordelingsfactoren die nauw aansluiten bij de specifieke facetten van de definitie van de nationale veiligheid die samenhangen met vitale processen en hun aanbieders. Naarmate (sectorale) kaders tot sturing op financiële stabiliteit van een vitale aanbieder meer ontbreken, zal er eerder aanleiding zijn dit als één van de risico’s voor de nationale veiligheid te beschouwen. In het beoordelen van de financiële haalbaarheid wordt rekening gehouden met de financiële positie en solvabiliteit van de aanvrager van de vergunning of de vergunninghouder, omdat deze inzicht geeft in de capaciteit om te voorzien in investeringen voor de continuïteit, zoals voor onderhoud en beveiliging.

De artikelen 16 en 18 van de wet bevatten geen eigen toetsingskader dat bij de overdracht van een vergunning of een wijziging van de zeggenschap over de vergunninghouder wordt gehanteerd. Een aanvraag daarvoor wordt namelijk op dezelfde gronden getoetst als een aanvraag voor een vergunning. Dat betekent dat bovenstaand toetsingskader ook in die gevallen toegepast zal worden en dat de vergunninghouder bij zijn aanvraag tot toestemming voor overdracht van de vergunning of wijziging van de zeggenschap, de in deze regeling opgenomen informatie over de partij waaraan hij de vergunning wenst over te dragen of de partij bij wie de zeggenschap komt te liggen, moet aanleveren. Dit geldt voor windparken op zee die nog niet operationeel zijn. Voor operationele windparken is op grond van artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998 (toekomstig artikel 6.3 Energiewet) bepaald dat elke wijziging van de zeggenschap in een productie-installatie of in een onderneming die een productie-installatie beheert, door één van de betrokken partijen dient te worden gemeld aan de Minister voor Klimaat en Energie. Deze verplichting geldt alleen ingeval de productie-installatie een vermogen heeft van tenminste 250 MW (in het wetsvoorstel Energiewet wordt deze grens verlaagd naar 100 MW). In de Gaswet is een soortgelijke meldingsplicht opgenomen waar het gaat om wijziging van de zeggenschap in een LNG-installatie of een LNG-bedrijf.

De Minister voor Klimaat en Energie kan vanaf de vergunningverlening en ook bij wijzigingen van de vergunninghouder, beoordelingen uitvoeren en daaraan voorschriften verbinden op grond van mogelijke risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid. Artikel 16 van de wet voorziet in overdraagbaarheid van de vergunning. Hierin is bepaald dat de houder van een vergunning de vergunning met schriftelijke toestemming van de Minister voor Klimaat en Energie op een ander kan doen overgaan. Aan deze toestemming kunnen voorschriften worden verbonden en een toestemming kan onder beperkingen worden verleend. Op deze toestemming is de Lex silencio positivo (het van rechtswege positief beschikken op een besluit op aanvraag) van toepassing verklaard. Dat betekent dat de minister in beginsel binnen zes weken op een verzoek tot toestemming moet beslissen. Echter, op grond van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan deze termijn worden verlengd. Daarnaast kan de minister op grond van de Uitvoeringswet screeningsverordening buitenlandse directe investeringen inlichtingen bij derde opvragen en wordt de beslistermijn gestuit. Om meer recht te doen aan de langere feitelijke beslistermijn die nodig kan zijn om een onderzoek naar de financiële en economische haalbaarheid en daaraan verbonden mogelijke risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid, zoals hierboven is beschreven, uit te voeren zal een wetswijziging worden voorbereid om de toepassingsverklaring van de Lex silencio positivo te schrappen.

Voor de wijziging of intrekking van een vergunning is de Lex silencio positivo niet van toepassing verklaard, omdat het wenselijk is dat er terughoudend wordt omgesprongen met de wijziging of intrekking van een vergunning. Artikel 18 van de wet bepaalt dat artikel 16 van de wet van overeenkomstige toepassing is als één van de personen zijn aandeel in de vergunning op een ander wil doen overgaan. Indien hiertoe aanleiding is, kunnen op grond van artikel 16, tweede lid, van de wet nadere voorschriften worden verbonden aan de voorgenomen wijziging. Bij deze beoordeling zal bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de financiële betrouwbaarheid van de betrokken onderneming, de wijze waarop de onderneming bestuurd en aangestuurd wordt en de mate van transparant handelen. Daarnaast zal gekeken worden naar de staat van dienst van betrokken partij(en) ten aanzien van de waarborging van de veiligheid en hun technische expertise voor het betrouwbaar bedrijven van betreffende activiteiten. Indien besloten wordt om nadere eisen te stellen of anderszins beperkende maatregelen te nemen dan dienen deze maatregelen verenigbaar te zijn met artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dat betekent dat de maatregelen gerechtvaardigd moeten zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, openbare orde, openbare veiligheid, gezondheid en enkele andere rechtvaardigingsgronden.

In het zesde lid is bepaald welke informatie er – aanvullend op de verplichtingen die zijn opgenomen in de regeling tot openstelling van de vergunningprocedure voor een specifiek windpark – overgelegd dient te worden ter beoordeling van de informatie als bedoeld in het vijfde lid van dit artikel. Het betreft hier informatie over de vormgeving van zeggenschap van de aanvrager, zijn intenties en achterliggende strategieën en zijn ervaring in de branche van elektriciteitsproductie. Indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft zal deze informatie ten aanzien van elke deelnemer aan het samenwerkingsverband moeten worden overgelegd.

De beoordeling van de overgelegde informatie ten aanzien van de zeggenschap en daaraan verbonden mogelijke risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid wordt uitgevoerd door Bureau Toetsing Investeringen (BTI) van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

2. Gevolgen

Markteffecten en concurrentiepositie

De beoordeling van de door de aanvrager of de houder van de vergunning aangeleverde informatie ten aanzien van de zeggenschap en daaraan verbonden mogelijke risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid (hierna: “Beoordeling zeggenschap en risico’s openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid”) is niet zonder gevolgen voor het investeringsklimaat en daarmee het bedrijfsleven. Juist een open economie als Nederland die sterk gebaat is bij zijn openheid en internationale verwevenheid dient daarom bij de invoering van een Beoordeling zeggenschap en risico’s openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid oog te hebben voor de effecten op het investeringsklimaat en daarmee de proportionaliteit van het instrument.

Belangrijk hierbij te noemen dat de nationale veiligheid het enkele aangrijpingspunt vormt voor het toepassen van Beoordeling zeggenschap en risico’s openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid en goed aansluit bij bestaande instrumentarium. Dit voorkomt eventueel protectionistisch misbruik van dit instrument. Voor iedere partij moet duidelijk zijn in welke gevallen welke beoordelingscriteria van toepassing zijn. De onzekerheid voor bedrijven wordt beperkt door in deze regeling de reikwijdte scherp af te bakenen. Daarnaast is de Beoordeling zeggenschap en risico’s openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid duidelijk en transparant over de beoordelingscriteria.

3. Uitvoering

Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met eenvoudige en met omvangrijke beoordelingen. Deze beide type beoordelingen voor de beoordeling van de aanvraag en de meldplicht van wijziging van zeggenschap zullen hier beide worden beschreven.

Beoordeling door het Bureau Toetsing Investeringen (BTI)

De Minister voor Klimaat en Energie geeft uitvoering aan de beoordeling van de zeggenschap en risico’s ten aanzien van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid. Deze beoordeling bij de aanvraag en bij wijziging van zeggenschap zullen worden behandeld door het Bureau Toetsing Investeringen (BTI). De beoordeling van BTI zal worden meegenomen door de minister bij het beoordelen van de vergunningsaanvraag. Om te beoordelen of de vergunningsaanvrager en zijn zeggenschap over de activiteiten verbonden aan de bouw en exploitatie van een windpark een risico kan vormen voor de openbare veiligheid en de voorzienings- en leveringszekerheid, zal de Minister voor Klimaat en Energie onderzoek moeten doen naar de vergunningsaanvrager. Meestal zal het gaan om een rechtspersoon die op zijn beurt vaak weer deel uitmaakt van een groep van rechtspersonen of waar een veelheid aan aandeelhouders deelneemt in deze partij. Daarom zal de Minister voor Klimaat en Energie in kaart moeten brengen welke partijen achter de rechtspersoon schuil gaan en bij wie de uiteindelijke zeggenschap berust.

Onder het gezag van de Minister voor Klimaat en Energie voert het BTI de inhoudelijke werkzaamheden voor een beoordeling op deze specifieke elementen van een vergunningsaanvraag uit en bereidt de beoordeling voor. Deze beoordeling van een aanvraag op grond van artikel 14, eerste lid, onderdelen c en e, van de wet vormt een onderdeel van de besluitvorming van de Minister voor Klimaat en Energie op de vergunningsaanvraag.

Beoordeling bij de aanvraag

Bij de beoordeling van de aanvraag zal de relevante informatie vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met BTI worden gedeeld. Vergunningsaanvragers dienen op grond van de regeling op grond waarvan zij een aanvraag kunnen indienen al informatie over het bedrijf en financiële mogelijkheden bij RVO aan te leveren. Daarnaast wordt op grond van artikel 1, vijfde lid, aanvullende informatie gevraagd die specifiek betrekking heeft op de eerder genoemde risico’s met betrekking tot openbare veiligheid en de voorzienings- en leveringszekerheid. BTI zal dit onderzoek uitvoeren op basis van de aangeleverde gegevens, gesloten en openbare bronnen en indien nodig aanvullende informatie die de Minister voor Klimaat en Energie bij de betreffende partij kan opvragen en deze partij dient aan te leveren. Het zevende lid van artikel 1 voorziet in de mogelijkheid voor de minister om achteraf, dat wil zeggen nadat de aanvraagperiode voor een vergunningsaanvraag is gesloten, aanvullende informatie van de aanvrager te vragen die deze informatie dan moet overleggen.

Het BTI adviseert de Minister voor Klimaat en Energie bij het besluit over de vergunningverlening over de risico’s met betrekking tot leveringszekerheid, voorzieningszekerheid en openbare veiligheid, opdat de minister dat mee kan nemen bij de besluitvorming op de vergunningsaanvraag. Hiervoor zal de minister het BTI om advies vragen over één of meerdere aanvragers. De minister zal niet standaard een onderzoek naar iedere aanvrager doen ten aanzien van mogelijke risico’s met betrekking tot leveringszekerheid, voorzieningszekerheid en openbare veiligheid. Afhankelijk van het aantal aanvragers en mogelijke risico’s met betrekking tot leveringszekerheid, voorzieningszekerheid en openbare veiligheid kan de minister besluiten ten aanzien van hoeveel aanvragers hij een dergelijk onderzoek door het BTI laat uitvoeren. Het BTI zal op grond van een risico-analyse de minister adviseren over de waarschijnlijkheid van en de impact op de openbare veiligheid en de voorzienings- en leveringszekerheid.

Het BTI streeft ernaar om binnen maximaal acht weken een beoordeling te geven over de risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid die van invloed zijn op de financiële en economische haalbaarheid. Omdat naar verwachting de meeste zaken al kunnen worden afgedaan met een eenvoudige beoordeling, komt dit aan het investeringsklimaat en bedrijfsleven tegemoet. De beoordeling van BTI maakt deel uit van de algehele beoordeling van de vergunningverlening voor de bouw en exploitatie van windparken op zee en wordt dus binnen deze termijn zekerheid verschaft of een vergunning kan worden verleend. Het streven is dat de beoordeling op zodanige termijn gereed is, zodat het besluit over de vergunningverlening binnen de termijn van de wet genomen kan worden.

Indien blijkt dat er redenen zijn om een risico voor de nationale veiligheid te vermoeden, dan is er nader onderzoek nodig. Hiervoor kan de termijn worden verlengd. Indien de casus hiertoe aanleiding geeft kunnen ook experts van andere vakdepartementen worden geraadpleegd. Tijdens zo’n onderzoek zal er zowel worden doorgevraagd bij de betrokken ondernemingen als nadere vragen gesteld, en onderzoek uitgezet worden bij andere informatiebronnen. Er kan ook een verzoek tot naslag worden gedaan bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Bij dit onderzoek kan naast informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in Nederland, ook informatie gebruikt worden van onder andere bevriende buitenlandse autoriteiten en het Nederlandse diplomatieke postennetwerk in het land van herkomst. In het geval het onderzoek wordt verlengd, wordt de aanvrager van de vergunning hierover geïnformeerd. Ook zal gemotiveerd worden waarom het onderzoek langer zal duren en hoeveel tijd hiervoor uitgetrokken zal worden.

Na afloop van het onderzoek zal BTI vertrouwelijk een advies op basis van een risicoanalyse delen met de Minister voor Klimaat en Energie. De Minister voor Klimaat en Energie betrekt het advies van BTI bij de besluitvorming over de vergunningverlening.

Organisatie

Omdat de informatie die verwerkt zal worden, persoonsgegevens bevat en staatsgeheim of bedrijfsgevoelig kan zijn, zal het BTI in haar werkzaamheden beschikken over beveiligde apparatuur en een afgeschermde fysieke ruimte binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, die voldoen aan de beveiligingseisen voor de ontvangst, verwerking en verzending van gevoelige informatie. Er zal worden gewerkt met beveiligde verbindingen, beveiligde werkruimtes, geschikte computers en randapparatuur.

4. Handhaving en bezwaar

De door de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangewezen ambtenaren zullen toezien op de beoordeling van de (wijziging van) zeggenschap en de risico’s op de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid. De Minister voor Klimaat en Energie beschikt over diverse bevoegdheden en instrumenten voor het uitvoeren van handhavingstaken, overeenkomstig de bevoegdheden en instrumenten van de Awb. De Minister voor Klimaat en Energie kan in geval van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de wet een last onder bestuursdwang opleggen.

Iedere aanvrager van een vergunning voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee heeft de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen de vergunningverlening of de weigering ervan en vervolgens beroep tegen de beslissing op bezwaar.

5. Regeldruk

De regeldruk voor de aanvrager van de vergunning dan wel vergunninghouder behelst vooral het kennisnemen van de regelgeving, het aanleveren van de vereiste informatie bij de aanvraag en het verzamelen van de juiste informatie om een volledige aanvraag te kunnen doen in geval van een verkrijging of wijziging van een vergunning. Indien er vanuit het BTI om aanvullende informatie gevraagd wordt zal deze opgezocht en aangeleverd moeten worden. De regeldruk voor de aanvraag is daarmee van administratieve aard en heeft betrekking op informatie die voor de aanvrager beschikbaar is. Daarmee is het in de praktijk werkbaar. Voor de inschatting van de regeldrukkosten hieronder wordt er uitgegaan van twee type beoordelingen: eenvoudige en omvangrijke. Er wordt hieronder een inschatting gemaakt van de gemiddelde kosten van beide type beoordelingen.

Scenario eenvoudige beoordeling bij aanvraag van de vergunning en wijziging van zeggenschap

  • In het geval dat er een eenvoudige beoordeling bij aanvraag van de vergunning en wijziging van zeggenschap wordt getoetst, wordt ervan uitgegaan dat een vergunninghouder ongeveer 21 uur aan interne advisering en 19 uur aan externe advisering nodig heeft om een volledige aanvraag te doen. In het geval van het aanleveren van extra informatie zal hier nog eens 15 uur aan intern advies en 3 uur aan extern advies voor nodig zijn. Er wordt hier uitgegaan van een standaarduurtarief van 54 euro voor hoogopgeleide medewerkers en 400 euro als uurtarief bij externe advisering. Ervan uitgaande dat er in een vijfde van de simpele wijziging van zeggenschap om aanvullende informatie gevraagd wordt kost een aanvraag gemiddeld 9.136 euro.

Scenario omvangrijke beoordeling bij aanvraag van de vergunning en wijziging van zeggenschap

  • Zodra een omvangrijke boordeling plaats vindt van de beoordeling bij aanvraag van de vergunning en wijziging van zeggenschap, wordt ervan uitgegaan dat er ongeveer 70 uur aan interne advisering en 117 uur aan externe advisering nodig is om een volledige aanvraag te doen. In het geval van het aanleveren van extra informatie zal hier nog eens 120 uur aan intern advies en 120 uur aan extern advies voor nodig zijn. Er wordt hier uitgegaan van een standaarduurtarief van 54 euro voor hoogopgeleide medewerkers en 400 euro als uurtarief bij externe advisering. Ervan uitgaande dat er in drie vijfde van de complexe wijziging van zeggenschap om aanvullende informatie gevraagd wordt kost een aanvraag gemiddeld 83.268 euro.

Totale regeldruk

De kosten per aanvraag bedragen voor een eenvoudige beoordeling bedragen gemiddeld 9.136 euro. De kosten voor een omvangrijke beoordeling bedragen gemiddeld 83.268 euro. Voor de beoordeling bij aanvraag van zeggenschap wordt er uitgegaan van 16 beoordelingen per jaar, waarvan het merendeel eenvoudige beoordelingen zullen zijn. Voor nu wordt er uitgegaan van een schatting waarvan 13 eenvoudige beoordelingen en 3 omvangrijke beoordelingen, met een totaal van gemiddeld geschatte kosten 368.572 euro.

Voor de beoordeling van wijziging van zeggenschap wordt uitgegaan van 3 beoordelingen per jaar, waarvan 1 mogelijk een omvangrijke beoordeling kan zijn. De totale geschatte kosten komen hiervoor uit op 101.540 euro.

6. Uitvoeringslasten overheid

Beoordeling bij aanvraag: uitvoeringslasten overheid

De ingeschatte apparaatsuitgaven voor de uitvoering van de regeling zijn gebaseerd op het verwachte aantal zaken dat gemeld gaat worden en de ervaring die met andere beoordelingen is opgedaan. De exacte omvang van het aantal meldingen is onbekend. Er wordt in deze berekening uitgegaan van 16 beoordelingen per jaar. Deze inschatting is gebaseerd op het aantal te verwachten vergunningstrajecten in de komende vier jaar voor een beoordeling van een beperkt aantal partijen per vergunningstraject. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een consortium participeert. Om zaken te kunnen afhandelen wordt er personeel aangetrokken voor de bemensing van de eenheid. Gerekend wordt op ten minste 2 FTE. Deze werkzaamheden zullen bestaan uit toetsing en afhandeling, en ook uit het beantwoorden van vragen van ondernemingen en voorlichting. Hiervoor is ongeveer EUR 416.000 gereserveerd. Daarbij moeten er voor de toetsingswerkzaamheden zowel materieel en een fysieke ruimten worden geregeld. Momenteel fungeert BTI, als onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, al als toetsingseenheid en houdt zich bezig met investeringstoetsing op basis van de Elektriciteitswet 1998, Gaswet, Telecommunicatiewet en Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames. In deze eenheid is ook het Europese contactpunt voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten en de Europese Commissie over directe investeringen uit derde landen ondergebracht. De uitvoering van deze regeling zal een nieuw onderdeel worden van deze toetsingseenheid. Gerekend wordt op 50.000 euro aan extra materiële kosten. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal de werkzaamheden ten aanzien van deze uitvoeringsregeling uitvoeren binnen haar bestaande personeelscapaciteit. De kosten van de toetsingseenheid zullen op de begroting rusten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Beoordeling bij wijziging van zeggenschap: uitvoeringslasten overheid

De ingeschatte apparaatsuitgaven voor de uitvoering van de regeling zijn gebaseerd op het verwachte aantal aanvragen en de ervaring die met andere beoordelingen is opgedaan. De exacte omvang van het aantal aanvragen is onbekend. Er wordt in deze berekening uitgegaan van 3 beoordelingen per jaar. Deze inschatting is gebaseerd op het aantal windparken dat in de komende vier jaar gebouwd zal worden, maar nog niet operationeel zal zijn, met inachtneming dat partijen geregeld in een consortium participeren. Om zaken te kunnen afhandelen wordt er personeel aangetrokken voor de bemensing van de eenheid. Gerekend wordt op 1 FTE. De werkzaamheden zullen niet alleen bestaan uit toetsing en afhandeling, maar ook op het beantwoorden van vragen van ondernemingen en voorlichting. Hiervoor is ongeveer 140.000 gereserveerd. Voor de toetsingswerkzaamheden moeten zowel materieel en een fysieke ruimten worden geregeld. Momenteel fungeert het BTI, als onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, al als toetsingseenheid en houdt zich bezig met investeringstoetsing op basis van de Elektriciteitswet 1998, Gaswet, Telecommunicatiewet en Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames. In deze eenheid is ook het Europese contactpunt voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten en de Europese Commissie over directe investeringen uit derde landen ondergebracht. De uitvoering van deze regeling zal een nieuw onderdeel worden van deze toetsingseenheid. Gerekend wordt op 50.000 euro aan extra materiële kosten. De kosten van de toetsingseenheid zullen op de begroting rusten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

7. Inwerkingtreding

Onderhavige regeling treedt op 1 januari 2024 in werking. Daarmee vindt de inwerkingtreding plaats overeenkomstig het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Naar boven