Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 december 2023, kenmerk 3732448-1057216-PDCV, houdende wijziging van de Regeling specifieke uitkering COVID-19-vaccinatie in verband met het aanpassen van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie en het vervallen van de aanvullende uitkering voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling specifieke uitkering COVID-19-vaccinatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Minister verstrekt per GGD een uitkering voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 voor:

    • a. het toedienen van COVID-19-vaccinaties conform de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie;

    • b. het inrichten van de infrastructuur ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie; en

    • c. het treffen van voorbereidende werkzaamheden voor de situatie dat de Minister, naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad of het OMT-V, besluit tot een COVID-19-vaccinatiecampagne in de periode van 1 juli 2024 tot en met 31 december 2024.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De GGD kan de infrastructuur die specifiek voor COVID-19-vaccinaties is opgebouwd, in de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 inzetten voor andere activiteiten, voor zover het activiteiten zijn die vallen onder de algemene infectieziektebestrijding op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid.

B

Artikel 4 vervalt.

C

In artikel 5 wordt 'artikel 3, eerste lid' vervangen door 'artikel 3, eerste lid, onderdeel a tot en met c,' en vervalt 'en artikel 4, eerste lid,'.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt 'ambtshalve uiterlijk 31 juli 2023' vervangen door 'ambtshalve uiterlijk 15 februari 2024'.

2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het tweede en derde lid vervalt het tweede lid tot en met het vijfde lid.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde en het vierde lid komen te luiden:

  • 3. Indien de GGD de infrastructuur die specifiek voor COVID-19-vaccinaties is opgebouwd, inzet voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, doet de GGD hiervan onverwijld schriftelijk mededeling aan de Minister.

  • 4. De GGD draagt er zorg voor:

    • a. dat de organisatie, voortgang en planning van het toedienen van COVID-19-vaccinaties onder regie van het RIVM wordt uitgevoerd;

    • b. dat zij meewerkt aan de voorlichting over COVID-19-vaccinaties door het RIVM, die door de Minister of door een andere organisatie in opdracht van de Minister wordt uitgevoerd.

2. Het vijfde lid vervalt.

F

In artikel 9, tweede lid, wordt 'In geval de GGD de infrastructuur voor vaccinaties anders dan COVID-19-vaccinaties inzet,' vervangen door 'Indien de GGD de infrastructuur die specifiek voor COVID-19-vaccinaties is opgebouwd, inzet voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid,'.

G

De bijlage komt te luiden:

Bijlage. Tabel met het maximale uitkeringsbedrag per GGD voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024

(bijlage als bedoeld in artikel 3, derde lid).

Onderstaand is een lijst opgenomen waarin de GGD’en staan en het maximale uitkeringsbedrag dat zij kunnen ontvangen op grond van artikel 3, eerste lid, voor de periode 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024.

De bedragen zijn per GGD gebaseerd op door hen ingediende en met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgestemde begrotingen. Voor de uitkering basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie is in de begrotingen rekening gehouden met het kunnen realiseren van een capaciteit voor het zetten van landelijk gemiddeld 1.000 vaccinaties per week voor de volgende doelgroepen: i) zwangeren, ii) patiënten(categorieën) in de medische hoogrisicogroep waar de beroepsgroepen een kortere interval tussen revaccinaties overwegen en iii) mensen waarvoor op individuele basis op advies van een behandelend arts een COVID-19-(re)vaccinatie nodig wordt geacht.

Daarnaast is bij het vaststellen van de bedragen rekening gehouden met het feit dat kosten zullen worden gemaakt voor:

  • het inrichten van de infrastructuur ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie, en voor

  • het treffen van algemene voorbereidende werkzaamheden ingeval de Minister in het voorjaar van 2024 besluit tot een COVID-19-vaccinatiecampagne in de periode van 1 juli 2024 tot en met 31 december 2024.

 

Uitkering basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie (artikel 3, tweede lid)

Totaal

€ 19.761.000

Dienst Gezondheid & Jeugd ZHZ

€ 856.000

GGD Amsterdam

€ 1.951.000

GGD Brabant-Zuidoost

€ 857.000

GGD Drenthe

€ 710.000

GGD Flevoland

€ 389.000

GGD Fryslân

€ 507.000

GGD Gelderland-Zuid

€ 752.000

GGD Gooi en Vechtstreek

€ 115.000

GGD Groningen

€ 931.000

GGD Haaglanden

€ 787.000

GGD Hart voor Brabant

€ 1.070.000

GGD Hollands-Midden

€ 501.000

GGD Hollands-Noorden

€ 391.000

GGD IJsselland

€ 654.000

GGD Kennemerland

€ 822.000

GGD Limburg-Noord

€ 357.000

GGD Noord- en Oost-Gelderland

€ 741.000

GGD Regio Utrecht

€ 1.135.000

GGD Rotterdam-Rijnmond

€ 1.535.000

GGD Twente

€ 913.000

GGD West-Brabant

€ 923.000

GGD Zaanstreek/Waterland

€ 947.000

GGD Zeeland

€ 676.000

GGD Zuid-Limburg

€ 723.000

Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden

€ 518.000

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

TOELICHTING

1. Algemeen

Op grond van de Regeling specifieke uitkering COVID-19-vaccinatie (hierna: de Regeling) die per 1 juli 2023 in werking is getreden, kan een specifieke uitkering (hierna: uitkering) worden verstrekt aan GGD’en voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties. De Regeling heeft een geldingsduur tot 1 januari 2026. Voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023 is een uitkering verstrekt aan de GGD’en. Omdat ook in het jaar 2024 basiscapaciteit voor COVID-19-vaccinaties nodig is, wordt de Regeling gewijzigd door middel van de huidige wijzigingsregeling.

De wijziging van de Regeling is om een aantal redenen beperkt tot de eerste helft van 2024. De verwachting is dat uiterlijk in het voorjaar van 2024 wordt besloten dat per 1 juli 2024 een andere bekostigingssystematiek wordt geïntroduceerd, alsmede of, en zo ja op welke wijze, een vaccinatiecampagne in het najaar van 2024 wordt uitgevoerd. In verband hiermee zal de Regeling per 1 juli 2024 opnieuw worden gewijzigd.

Basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie

De GGD’en krijgen op grond van deze wijzigingsregeling een uitkering voor het in de periode 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 toedienen van COVID-19-vaccinaties conform de basiscapaciteit aan de door de Gezondheidsraad geadviseerde doelgroepen.1 De benodigde basiscapaciteit is in overleg met het RIVM naar beneden bijgesteld van een maximum van 10.000 vaccinaties per week in 2023 naar het zetten van landelijk gemiddeld 1.000 vaccinaties per week in 2024. De door de Gezondheidsraad geadviseerde doelgroepen zijn: i) zwangeren, ii) patiënten(categorieën) in de medische hoogrisicogroep, waar de beroepsgroepen een kortere interval tussen revaccinaties overwegen en iii) mensen waarvoor op individuele basis op advies van een behandelend arts een COVID-19-(re)vaccinatie nodig wordt geacht.

Ten behoeve van de financiering van de basiscapaciteit is het maximumbedrag per GGD aangepast en opgenomen in een nieuwe bijlage bij de Regeling. Dit maximumbedrag is voldoende voor het kunnen aanbieden van een COVID-19-vaccinatie aan de genoemde doelgroepen (de basiscapaciteit), veelal binnen bestaande locaties en infrastructuur van de GGD’en. GGD'en kunnen de locaties die specifiek voor COVID-19-vaccinaties zijn ingericht ook inzetten voor andere activiteiten, mits het gaat om activiteiten die aansluiten bij de wettelijke taken van de GGD'en in het kader van infectieziektebestrijding. In de verantwoording moet de GGD de aan de infrastructuur verbonden kosten verhoudingsgewijs toerekenen aan deze andere inzet.

COVID-19-vaccinatiecampagne

Campagnes kunnen planmatig worden voorbereid: het is voor GGD’en niet meer nodig om klaar te staan voor acute inzet of snelle opschaling voor COVID-19-vaccinaties in de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024. Een eventuele campagne zal pas in de tweede helft van 2024 worden uitgevoerd, waarvoor aanvullende financiering nodig zal zijn.

In het licht van het voorgaande zijn de bepalingen ten aanzien van de aanvullende uitkering voor de GGD’en in het kader van een COVID-19-vaccinatiecampagne per 1 januari 2024 uit de Regeling gehaald, inclusief de maximumbedragen die daarvoor in de bijlage van de Regeling waren opgenomen.

Bij het vaststellen van de maximale uitkeringsbedragen voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 is wel rekening gehouden met de kosten die zijn gemoeid met het treffen van voorbereidende werkzaamheden in het tweede kwartaal van 2024 om een najaarscampagne te kunnen uitvoeren, mocht de Minister daartoe besluiten.

Na besluitvorming uiterlijk in het voorjaar van 2024 over de mogelijke uitvoering van een of meerdere campagnes, kunnen de betreffende bepalingen met de volgende wijziging van de Regeling per 1 juli 2024 weer in de Regeling worden opgenomen, inclusief opnieuw vastgestelde maximumbedragen.

2. Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A

Uit onderdeel A volgt dat de Minister een uitkering verstrekt in de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 voor de volgende drie activiteiten: (a) het toedienen van COVID-19-vaccinaties conform de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie, (b) het inrichten van de infrastructuur ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie en (c) het treffen van voorbereidende werkzaamheden in geval van een COVID-19-vaccinatiecampagne. Deze activiteiten zijn opgenomen in artikel 3, eerste lid onder a tot en met c (nieuw).

Wat betreft activiteit a gaat het om een benodigde basiscapaciteit van landelijk gemiddeld 1.000 vaccinaties per week.

Voor het aanbieden van COVID-19-vaccinaties aan de relevante doelgroepen (de basiscapaciteit) in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2024 hebben de GGD'en veelal voldoende aan bestaande infrastructuur. Het inrichten van de infrastructuur ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie (activiteit b) heeft tot gevolg dat afscheid is genomen van grote locaties die specifiek voor COVID-19-vaccinaties zijn gehuurd en dat ook alle overige specifiek voor COVID-19-vaccinaties opgebouwde infrastructuur die niet nodig is voor de basiscapaciteit zo spoedig mogelijk door de GGD'en wordt afgebouwd.

Tot slot is voor activiteit c bepaald dat de GGD'en, ingeval de Minister besluit tot een of meerdere campagnes in de tweede helft van 2024, de uitkering kunnen benutten voor het treffen van voorbereidende werkzaamheden voor deze campagne(s), zoals het opstellen van een planning en het werven, selecteren en opleiden van personeel (artikel 3, eerste lid, onder c, nieuw).

In artikel 3, tweede lid (nieuw) is bepaald dat de GGD'en de infrastructuur die specifiek is opgebouwd voor COVID-19-vaccinaties ook kunnen inzetten voor andere activiteiten, mits het gaat om activiteiten in het kader van de wettelijke taken van de GGD'en bij infectieziektebestrijding. Door aan te sluiten bij deze wettelijke taken, die nader zijn uitgewerkt in artikel 11 van het Besluit publieke gezondheid, wordt staatssteun uitgesloten.

De GGD die gebruik wil maken van deze mogelijkheid moet hiervan onverwijld schriftelijk mededeling doen (zie de toelichting bij onderdeel E, artikel 8, derde lid, nieuw) en in de verantwoording de aan de infrastructuur verbonden kosten verhoudingsgewijs toerekenen aan deze andere inzet (zie de toelichting bij onderdeel F).

Onderdeel C

Gelet op de in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met c (nieuw), opgenomen activiteiten waarvoor aan de GGD'en voor de eerste helft van 2024 een uitkering wordt verstrekt (zie de toelichting bij onderdeel A), en het in dezelfde periode ontbreken van een aanvullende uitkering voor GGD’en in het kader van een COVID-19-vaccinatiecampagne, is artikel 5 (Dienst van algemeen economisch belang) aangepast. De dienst van algemeen economisch belang ziet per 1 januari 2024 alleen op de uitkering die aan de GGD wordt verstrekt voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties conform de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie, het inrichten van de infrastructuur ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie, en het eventueel treffen van voorbereidende werkzaamheden voor een najaarscampagne.

Onderdeel D

De uitkering voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2024 wordt ambtshalve verstrekt. Dit betekent dat de GGD’en geen aanvraag voor de uitkering hoeven in te dienen (artikel 7, eerste lid). De GGD’en ontvangen de beschikking uiterlijk 15 februari 2024. Omdat in de eerste helft van 2024 geen aanvullende uitkering voor de uitvoering van een (of meerdere) COVID-19-vaccinatiecampagnes wordt uitgekeerd, vervalt het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 7.

Onderdeel E

Met het nieuwe artikel 3, tweede lid, kunnen de GGD'en de COVID-19-infrastructuur ook inzetten voor activiteiten in het kader van de wettelijke taken van de GGD'en bij infectieziektebestrijding. In verband met deze optie, is in artikel 8, derde lid (nieuw), bepaald dat de GGD die hiervan gebruik wil maken, dit onverwijld schriftelijk moet meedelen aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I). Zodoende kan zicht gehouden worden op de activiteiten waarvoor de infrastructuur wordt ingezet en of deze activiteiten ook daadwerkelijk aansluiten bij de wettelijke taken van de GGD'en in het kader van infectieziektebestrijding.

De in artikel 8, vierde lid, opgenomen verplichtingen om ervoor zorg te dragen dat de organisatie, voortgang en planning van het toedienen van COVID-19-vaccinaties onder regie van het RIVM wordt uitgevoerd en dat medewerking wordt verleend aan de voorlichting over COVID-19-vaccinaties door het RIVM, zijn per 1 januari 2024 niet langer alleen verbonden aan de aanvullende uitkering in het kader van een COVID-19-vaccinatiecampagne. Gelet op de algemene coördinerende rol van het RIVM bij de uitvoering van COVID-19-vaccinaties, zijn deze verplichtingen relevant voor alle activiteiten waarvoor op grond van de Regeling een uitkering wordt verstrekt.

Het vijfde lid van artikel 8 is vervallen. Het is niet nodig een bepaling op te nemen om bij de beschikking tot verstrekking van de uitkering nadere verplichtingen op te kunnen leggen ter verwezenlijking van het doel van de uitkering; in deze mogelijkheid is al voorzien door de van toepassing verklaring van artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht in artikel 2, eerste lid, van de Regeling.

Onderdeel F

Met de wijziging van het tweede lid van artikel 9 is verzekerd dat een GGD als zij de infrastructuur voor andere activiteiten dan COVID-19-vaccinaties inzet, in haar verantwoording de kosten voor deze alternatieve inzet naar verhouding moet toerekent aan de andere activiteiten. Zie ook de toelichting bij onderdeel A overartikel 3, tweede lid (nieuw) en bij onderdeel E over artikel 8, derde lid (nieuw).

Artikel II

In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn bij regelgeving (zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving), is de termijn tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling zeer kort. Afwijking van de minimuminvoeringstermijn is aangewezen, omdat de GGD'en ook vanaf 1 januari 2024 in staat moeten zijn om de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie te realiseren. Het zo nodig toekennen van terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024 is voor de GGD’en, als ontvangers van de uitkering, alleen voordelig.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers


X Noot
1

Kamerbrief van 5 juli 2023, Kamerstukken II 2022/2023, 25 295, nr. 2117, bijlage.

Naar boven