Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie | Staatscourant 2023, 34393 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie | Staatscourant 2023, 34393 | beleidsregel |
De Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie,
Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur, de artikelen 3.2, 3.4, 4.1 en 7.2 van de Wet wegvervoer goederen en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
de aanvrager van een communautaire vergunning, de houder van een communautaire vergunning of de houder van een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer;
het advies als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob;
het formulier als bedoeld in artikel 7a van de Wet Bibob;
het onderzoek door de NIWO waarbij wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag van een communautaire vergunning te weigeren, respectievelijk de communautaire vergunning of de vergunning voor binnenlands beroepsvervoer in te trekken, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een Bibob-advies bij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur aan te vragen;
het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur als bedoeld in Hoofdstuk 3 van de Wet Bibob;
de communautaire vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen of de vergunning voor binnenlands beroepsvervoer als bedoeld in artikel 7.1 van de Wet wegvervoer goederen;
Wet wegvervoer goederen; en
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Tijdens de aanvraag- of verlengingsprocedure van de communautaire vergunning en gedurende de looptijd van de vergunning kan toepassing worden gegeven aan de Wet Bibob.
Onder meer de volgende kenmerken van de betrokkene of de omgeving waarbinnen hij zijn activiteiten verricht, kunnen leiden tot toepassing van de Wet Bibob:
a. ongebruikelijke of ondoorzichtige eigendomsconstructies van in gebruik genomen panden, gronden en bedrijfsmiddelen;
b. kwetsbaarheid van de deelsector waarbinnen wordt geopereerd;
c. kwetsbaarheid van de locatie van waaruit vervoersactiviteiten worden georganiseerd;
d. kwetsbaarheid van de herkomst en bestemming van de ritten;
e. samenwerking met bedrijven of personen met een vermoedelijk criminele achtergrond; of
f. zakelijke contacten met van overheidswege geboycotte landen.
Onder meer de volgende gegevens uit gesloten of open bronnen kunnen leiden tot toepassing van de Wet Bibob:
a. een tip van het Landelijk Bureau Bibob als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob;
b. een tip van de officier van justitie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob;
c. berichten uit de onderzoeksjournalistiek omtrent betrokkenheid bij criminaliteit;
d. gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem;
e. gegevens uit een buitenlandse Verklaring Omtrent het Gedrag van niet meer dan vijf jaar oud waaruit een strafbaar feit blijkt;
f. gegevens die tijdens de aanvraagprocedure de NIWO bekend zijn geworden;
g. informatie van opsporingsambtenaren, Openbaar Ministerie en publieke toezichthouders waarmee wordt samengewerkt;
h. informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband Transport Informatie en Expertise Centrum;
i. onjuiste of onduidelijke gegevens uit de registers van de Kamer van Koophandel;
j. schikkingen, boetes en sepots in zaken waarbij publieke toezichthouders waarmee wordt samengewerkt, betrokken zijn geweest;
k. gebleken faillissementen in het verleden;
l. gebleken ongebruikelijke wijze van financieren;
m. een afschrijvingsplan met ongebruikelijke afschrijving bedrijfsmiddelen;
n. gegevens over ontoereikende afdracht van belastingen en premies;
o. ondoorzichtige bedrijfsconstructies of eigendom van inactieve rechtspersonen;
p. ondoorzichtige boekhouding en financiële structuur volgens de gangbare accountancynormen;
q. verplichte bedrijfsdocumenten die gemanipuleerd of verouderd zijn;
r. belastende gegevens van toezichthouder inzake het Kredietwezen;
s. veelvuldige personeels- en bestuurswisselingen; of
t. ontvangen klachten van klanten, leveranciers, afnemers, werknemers en omwonenden van het bedrijf die duiden op een verband met strafbare feiten.
Onder meer de volgende gedragingen van de betrokkene kunnen leiden tot toepassing van de Wet Bibob:
a. niet meewerken aan of tegenwerking bij onderzoek op de naleving van de vergunningvereisten;
b. onjuiste of afwijkende antwoorden uit ingevulde formulieren ten behoeve van een besluit omtrent de vergunning;
c. ontwijkend gedrag bij een hoorzitting of bevraging; of
d. herhaald uitstel vragen bij overleggen van bewijs ter voldoening aan eisen.
1. Voordat toepassing wordt gegeven aan de Wet Bibob, zal de NIWO eerst beoordelen of een weigerings- dan wel een intrekkingsgrond vanuit de wet bestaat.
2. In het kader van het eigen onderzoek overlegt de betrokkene een volledig, correct en naar waarheid ingevuld Bibob-vragenformulier met de daarbij behorende documenten die in het Bibob-vragenformulier staan genoemd.
3. Op verzoek overlegt de betrokkene ook de documenten of informatie die de NIWO in het kader van het eigen onderzoek relevant acht.
4. Het niet aanleveren of het niet volledig, niet tijdig of onjuist invullen van het Bibob-vragenformulier of beantwoorden van aanvullende vragen wordt aangemerkt als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
5. Indien blijkt dat de betrokkene opzettelijk onjuiste informatie heeft verschaft, kan de NIWO aangifte doen wegens valsheid in geschrifte.
1. De NIWO kan een Bibob-advies aanvragen indien na eigen onderzoek vragen of onduidelijkheden blijven bestaan over een of meer feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
2. De NIWO informeert de betrokkene schriftelijk over de aanvraag van het Bibob-advies bij het Landelijk Bureau Bibob.
1. Indien de NIWO een Bibob-advies aanvraagt, wordt de wettelijke termijn waarbinnen de communautaire vergunning dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van een termijn van acht weken als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet Bibob.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort wanneer de betrokkene is verzocht om gegevens die bij de aanvraag van het Bibob-advies ontbreken of om aanvullende gegevens die noodzakelijk zijn voor het Bibob-advies als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wet Bibob.
3. Indien het Landelijk Bureau Bibob het Bibob-advies niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan geven, heeft zij de mogelijkheid om de termijn eenmalig met hoogstens vier weken te verlengen als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Wet Bibob.
4. De NIWO informeert de betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het derde lid.
1. Indien uit eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven Bibob-advies van het Landelijk Bureau Bibob blijkt dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob kan de NIWO:
a. de aanvraag van een communautaire vergunning weigeren; of
b. de verleende vergunning intrekken.
2. De weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats indien deze evenredig is met de mate van het gevaar of de ernst van de strafbare feiten.
3. De NIWO heeft eenzelfde bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel afgegeven vergunning een strafbaar feit is gepleegd.
1. Indien blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar, kan de NIWO bij mindere mate van gevaar aan de vergunning voorschriften verbinden.
2. De NIWO heeft eenzelfde bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid indien sprake is van ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering van de aanvraag van een communautaire vergunning of intrekking van de vergunning niet rechtvaardigt.
3. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften als bedoeld in het eerste of het tweede lid, kan de NIWO de vergunning intrekken.
De NIWO vergewist zich ervan dat het onderzoek van het Landelijk Bureau Bibob op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden alvorens zij de aanvraag van een communautaire vergunning weigert, de vergunning intrekt dan wel aan de vergunning voorschriften verbindt.
1. De NIWO stelt de betrokkene in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen alvorens zij overgaat tot weigering van de aanvraag van een communautaire vergunning, de intrekking van de vergunning of aan de vergunning voorschriften verbindt.
2. Samen met het schriftelijk voornemen wordt aan de betrokkene een afschrift van het Bibob-advies verstrekt.
3. De betrokkene wordt bij verstrekking van een afschrift van het Bibob-advies door de NIWO gewezen op de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.
1. Indien de NIWO na het eigen onderzoek, zonder Bibob-advies concludeert tot een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, meldt men dit onverwijld aan het Landelijk Bureau Bibob.
2. Indien de NIWO redelijkerwijs vermoedt dat de betrokkene zich vanwege het toepassen van de Wet Bibob terugtrekt uit de procedure nadat een eigen onderzoek is gestart of nadat een Bibob-advies is aangevraagd, meldt men dit onverwijld aan het Landelijk Bureau Bibob.
De NIWO kan een Bibob-advies gedurende vijf jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.
De beleidsregel van 2 januari 2017 (Stcrt. 2 januari 2017, nr. 50) wordt ingetrokken.
De Wet Bibob is op 1 juni 2003 in werking getreden. Het doel van de Wet Bibob is het beschermen van de integriteit van de overheid. De Wet Bibob is een bestuursrechtelijk instrument met een preventief karakter. Met toepassing van de Wet Bibob wordt beoogd te voorkomen dat de overheid ongewild direct of indirect criminele activiteiten faciliteert door bijvoorbeeld vergunningen te verstrekken. Hiermee wordt tevens de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.
Het is mogelijk dat criminelen en/of criminele organisaties met behulp van een legale onderneming kunnen proberen criminele activiteiten te ontplooien of uit eerdere criminele activiteiten verkregen geld te investeren in legale ondernemingen. De wetgever wilde met de invoering van het Bibob-instrumentarium het openbaar bestuur in staat stellen zich te beschermen tegen het risico dat onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd.
De Wet Bibob maakt het mogelijk om een uitgebreid en diepgaand (antecedenten)onderzoek in te stellen naar de achtergrond van een persoon en/of onderneming. Het Bibob-instrumentarium moet daarom worden gezien als een ultimum remedium en aanvullend middel op bestaande mogelijkheden om bijvoorbeeld een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bestuursorgaan dient – juist vanwege het ingrijpend karakter van het instrument – eerst de mogelijkheden te benutten die de reguliere wetgeving biedt. Het Bibob-instrumentarium wordt pas ingezet indien een vergunning niet op andere gronden en met gebruik van minder in de persoonlijke levenssfeer binnendringende instrumenten kan worden geweigerd of ingetrokken.
Vanwege het proportionaliteitsbeginsel strekt de reikwijdte van de Wet Bibob zich uit tot de sectoren waarbij het risico op ondermijning en andere criminele activiteiten groot is. De wetgever heeft in de memorie van toelichting van de Wet Bibob vastgelegd dat op de transportsector het Bibob-instrumentarium van toepassing is. In de memorie van toelichting is aangegeven dat de transportsector kwetsbaar is voor criminaliteit. De vergunning maakt het mogelijk om illegale transporten uit te voeren of om illegale vermogens wit te wassen. Deze transportactiviteiten leiden in die gevallen tot oneerlijke concurrentie en tot verstoring van het economisch welzijn van het land.
Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de bevoegdheden van de NIWO bij toepassing van de Wet Bibob. Met name de afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan dient met het oog op het ingrijpend karakter van het instrument weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen de beginselen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol. Onderhavige beleidsregel vervangt de oude beleidsregel van 2 januari 2017 (Stcrt. 2 januari 2017, nr. 50). In aanvulling op de oude beleidsregel, wordt in deze nieuwe beleidsregel de procedure van de toepassing van de Wet Bibob wel beschreven.
Om in aanmerking te komen voor de communautaire vergunning dient te worden voldaan aan vier vergunningvereisten: werkelijke en duurzame vestiging, betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid. De eis van betrouwbaarheid bestaat uit drie onderdelen. Op grond van artikel 2.8 van de wet wordt de betrouwbaarheid van de onderneming, vervoersmanager en uitvoerend directeur in ieder geval aangetoond door overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Daarnaast kan een onderneming, vervoersmanager of uitvoerend directeur de status van betrouwbaarheid verliezen ondanks dat een VOG is overgelegd. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, van de beroepsverordening voor het wegvervoer en Verordening (EU) 2016/403, mag de onderneming of de vervoersmanager namelijk ook geen onherroepelijke veroordeling of onherroepelijke sanctie in Nederland of een andere lidstaat opgelegd hebben gekregen vanwege een meest ernstige, heel ernstige of ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving. De Wet Bibob vormt het derde onderdeel van de eis van betrouwbaarheid. De toepassing van de Wet Bibob kan ook leiden tot het verlies van de betrouwbaarheid.
In de transportsector heeft dus van begin af aan een toetsingskader bestaan die tot doel heeft bestuurlijke facilitering te voorkomen, omdat deze sector zoals hiervoor is aangegeven kwetsbaar is voor criminaliteit. Gebleken is dat een VOG niet altijd afdoende is. De VOG geeft ten eerste geen inzicht in de overwegingen die hebben geleid tot het besluit van de Screeningsautoriteit Justis om al dan niet over te gaan tot afgifte. Ten tweede wordt de VOG gebaseerd op de politiële en justitiële informatie van de persoon van de betrokkene. Voor de verlening van een VOG geldt een ander toetsingskader dat zich richt tot de persoon en de door hem of haar gepleegde strafbare feiten beperkt. Dit blijkt ook uit jurisprudentie. Het Bibob-instrumentarium is met name bedoeld om versluieringsconstructies, zoals ingewikkelde zeggenschapsconstructies en stromannen/katvangers, bloot te leggen. Hiervoor is gespecialiseerd onderzoek nodig waarbij van meer informatiebronnen gebruik dient te worden gemaakt en waarbij in de omgeving van de betrokkene moet kunnen worden gezocht. Vanwege de kwetsbaarheid van de transportsector kan te allen tijde toepassing worden gegeven aan de Wet Bibob.
Ondanks dat de transportsector kwetsbaar is voor criminaliteit, is het niet de bedoeling om iedere vervoersonderneming te onderwerpen aan een eigen onderzoek. De samenwerking met bedrijven of personen met een vermoedelijk criminele achtergrond, oftewel een versluieringsconstructie, kan een aanleiding zijn voor toepassing van de Wet Bibob. Sommige bedrijven of personen kunnen bijvoorbeeld geen VOG (meer) overleggen en dus niet (meer) in aanmerking komen voor de vergunning. Het is niet ondenkbaar dat op dat moment een persoon met een schone lei naar voren wordt geschoven die wel een VOG kan overleggen of een betrokkene wordt benaderd voor samenwerking. De betrokkene fungeert dan als het ware als een dekmantelbedrijf zodat met behulp van de vergunning illegale producten kunnen worden vervoerd. Hierbij valt te denken aan verdovende middelen, sigaretten- of mensensmokkel. Het vermoeden hiervan is voor de NIWO voldoende om een eigen onderzoek in te stellen. De kenmerken die in artikel 3 worden genoemd, zijn niet limitatief en kunnen zowel op zichzelf als in onderling verband en samenhang bezien leiden tot toepassing van de Wet Bibob.
Bibob-onderzoeken door de NIWO worden veelal gestart naar aanleiding van gegevens uit gesloten of open bronnen. De NIWO kan zowel door de officier van justitie als door het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) getipt worden. De NIWO wordt dan gewezen op de mogelijkheid om een eigen onderzoek te doen naar de betrokkene om daarna eventueel een Bibob-advies aan te vragen bij het LBB. De NIWO ontvangt in deze gevallen geen inhoudelijke informatie van de officier van justitie of het LBB en weet dus niet wat ten grondslag ligt aan de ontvangen tip. Dit moet blijken uit het Bibob-onderzoek en/of Bibob-advies. De NIWO is bevoegd het Justitieel Documentatie Systeem te raadplegen. Zo kan bekend worden wat voor misdrijf en/of overtreding de betrokkene (recent) heeft begaan en dus mogelijk de aanleiding is geweest voor het tippen van de NIWO.
De NIWO heeft nauw contact met haar ketenpartners. Los van een tip kan de NIWO ook informatie krijgen van bijvoorbeeld opsporingsambtenaren of publieke toezichthouders waarmee wordt samengewerkt. Zo is de NIWO aangesloten bij het Transport Informatie Expertise Centrum (TIEC). Dit is een samenwerkingsverband met de Inspectie Leefomgeving en Transport, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Nederlandse Arbeidsinspectie, douane en politie.
De NIWO kan zelf ook actief stuiten op mediaberichten waaruit blijkt dat bijvoorbeeld inval is geweest bij een vervoersonderneming of dat er verdovende middelen zijn gevonden in de trailer die ter beschikking van de vervoersonderneming staat.
Daarnaast kunnen vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de betrokkene, vervoersmanager of uitvoerend directeur en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of de onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. De NIWO kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen bij onder andere de hierboven vermelde ketenpartners.
Verder kan de NIWO klachten ontvangen van bijvoorbeeld klanten of werknemers van de betrokkene via het Meldpunt misstanden transportsector.
De gegevens die in artikel 4 worden genoemd, zijn niet limitatief en kunnen zowel op zichzelf als in onderling verband en samenhang bezien leiden tot toepassing van de Wet Bibob.
De vergunningvereisten voor de uitoefening van het beroepsgoederenvervoer staan vast. Dit neemt niet weg dat de NIWO de verlen(g)ingsaanvragen van de communautaire vergunning kritisch beoordeelt. Dit kan leiden tot het stellen van nadere vragen en/of opvragen van aanvullende stukken en zelfs het toekennen van de communautaire vergunning mét onderzoek naar de naleving en invulling van de vergunningvereisten in de praktijk. Als blijkt dat de betrokkene onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de gegevens die noodzakelijk zijn ten behoeve van een besluit, kan dit leiden tot toepassing van de Wet Bibob. Ook andere verdachte gedragingen zoals het vertonen van ontwijkend gedrag en/of niet meewerken aan en/of tegenwerken bij een onderzoek, kunnen leiden tot een Bibob-onderzoek.
De gedragingen die in artikel 5 worden genoemd, zijn niet limitatief en kunnen zowel op zichzelf als in onderling verband en samenhang bezien leiden tot toepassing van de Wet Bibob.
Een toetsing aan de Wet Bibob geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. De NIWO moet daarom altijd de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen met zich mee dat de NIWO eerst gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voordat toepassing wordt gegeven aan de Wet Bibob, zal de NIWO eerst beoordelen of een weigerings- dan wel een intrekkingsgrond vanuit de onderliggende (Europese) wet- en regelgeving van de vergunning bestaat. De NIWO vraagt daarom in ieder geval een niet ouder dan twee maanden zijnde VOG op. Niet alleen vanwege de proportionaliteiteis, maar ook vanwege proceseconomische redenen kan de NIWO ervoor kiezen om in een concreet geval de toepassing van de Wet Bibob achterwege te laten.
Indien één van de bovengenoemde kenmerken zich heeft voorgedaan en geen weigerings- dan wel intrekkingsgrond bestaat vanuit de onderliggende (Europese) wet- en regelgeving, wordt besloten om over te gaan tot een toetsing op basis van de Wet Bibob. Hierin kunnen twee fasen worden onderscheiden.
De eerste fase van de toetsing bestaat uit een eigen onderzoek van de NIWO. Dit gebeurt aan de hand van gesloten en openbare bronnen die de NIWO kan raadplegen (Handelsregister van de Kamer van Koophandel, RDW etc.). Daarnaast put de NIWO ook informatie uit het bij ministeriële regeling vastgestelde Bibob-vragenformulier (Regeling Bibob-formulieren). Het Bibob-vragenformulier moet worden ingevuld door de betrokkene die wordt getoetst en moet inclusief de bijlagen worden overgelegd aan de NIWO. De NIWO kan hiernaast nog aanvullende vragen stellen en/of stukken opvragen die zij in het kader van het eigen onderzoek relevant acht.
Het Bibob-vragenformulier moet – zoals ook op het formulier zelf staat vermeld – volledig, correct en waarheidsgetrouw worden ingevuld en met de juiste bijlagen worden ingeleverd. De NIWO kan een verlen(g)ingsaanvraag buiten behandeling stellen, weigeren of, na mogelijkheid van herstel, een vergunning intrekken indien een Bibob-vragenformulier niet, niet volledig, niet tijdig of onjuist wordt aangeleverd of aanvullende vragen niet, niet volledig, niet tijdig of onjuist worden beantwoord. Dit wordt aangemerkt als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Indien de NIWO constateert dat de betrokkene het Bibob-vragenformulier niet naar waarheid heeft ingevuld en hiermee opzettelijk onjuiste informatie heeft verschaft, kan de NIWO aangifte doen wegens valsheid in geschrifte op grond van artikel 225 Wetboek van strafrecht.
De tweede fase van de toetsing bestaat uit de adviesaanvraag bij het LBB. Blijkens de memorie van toelichting van de Wet Bibob moet de NIWO, vanwege het ingrijpend karakter van een Bibob-onderzoek, weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur besluiten of er wordt overgegaan tot het aanvragen van een Bibob-advies. De NIWO zal aan de hand van het Bibob-vragenformulier, de geraadpleegde bronnen etc. beoordelen of het aanvragen van een Bibob-advies mogelijk en noodzakelijk is. De NIWO kan een Bibob-advies aanvragen bij het LBB indien na eigen onderzoek (eerste fase) vragen of onduidelijkheden blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de vergunninghouder en/of daarmee in verband te brengen derden als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob (het zogenoemde zakelijk samenwerkingsverband), de bedrijfsstructuur van de vervoersonderneming, de financiering van de vervoersonderneming/-activiteiten. Ook wordt een Bibob-advies aangevraagd na het ontvangen van een tip van het LBB als bedoeld in artikel 11a van de Wet Bibob of een tip van de officier van justitie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob. Het LBB heeft toegang tot gesloten bronnen waardoor een bredere screening en diepgaander onderzoek mogelijk is.
Het Bibob-advies kan drie conclusies hebben: er is ernstig gevaar, een mindere mate van gevaar of er is geen (gebleken) gevaar. De mate van gevaar wordt vastgesteld op basis van antecedenten van de betrokkene en van bepaalde in de Wet Bibob aangewezen derden (bijvoorbeeld financiers, bestuurders, leidinggevende van of zeggenschaphebbende over betrokkene, zie artikel 12, lid 3, van de Wet Bibob). Als er een relatie wordt vastgesteld tussen de betrokkene en de derde, worden de antecedenten van die derde ook meegewogen bij het bepalen van de mate van het gevaar. Het doel hiervan is om de eerder aangehaalde versluieringsconstructies(stromannen/katvangers) te voorkomen. Er moet wel een relatie aanwezig zijn tussen de aard van de strafbare feiten die in het onderzoek van het LBB zijn gebleken en het te nemen bestuursbesluit. Niet alle strafbare feiten zijn dan ook relevant. Alleen strafbare feiten die relevant zijn voor de vervoersactiviteiten die kunnen worden ontplooid bij het gebruik van de vergunning zullen worden verwerkt en vermeld in de motivering van het Bibob-advies.
Na de verstrekking van het reguliere Bibob-advies kan er in het kader van de vergewisplicht (zie artikel 11) een aanvullend Bibob-advies worden aangevraagd. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de betrokkene (dan wel relevante derden) tijdens de zienswijzeprocedure of bezwaarfase nieuwe informatie overlegt die de conclusie over de mate van gevaar kan doen veranderen. Ten aanzien van het aanvullend Bibob-advies gelden dezelfde regels.
De adviesaanvraag bij het LBB is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat hiertegen geen rechtsmiddel (bezwaar of beroep) open staat.
Het Bibob-advies wordt na de aanvraag zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen een termijn van acht weken afgegeven door het LBB. Deze termijn kan worden opgeschort door het LBB wanneer de betrokkene is verzocht om (aanvullende) gegevens. Het LBB kan deze termijn eenmalig met hoogstens vier weken verlengen.
De NIWO moet op grond van artikel 3.1, lid 1, van de wet, binnen acht weken een beslissing nemen op de verlen(g)ingsaanvraag van de communautaire vergunning. Wanneer een Bibob-vragenformulier wordt uitgereikt, aanvullende vragen worden gesteld of een Bibob-advies wordt aangevraagd, wordt de wettelijke beslistermijn van de NIWO op grond van artikel 4:15 van de Awb opgeschort. Als het LBB echter de wettelijke adviestermijn overschrijdt, dan duurt de opschorting van de beslistermijn van het bestuursorgaan niet langer dan de maximale wettelijke adviestermijn.
Indien uit eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven Bibob-advies van het LBB blijkt dat sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan kan de NIWO een verlen(g)ingsaanvraag van de communautaire vergunning weigeren of een verleende vergunning intrekken.
Een Bibob-advies is niet bindend. Een belangrijk uitgangspunt van het Bibob-instrumentarium is dat de NIWO bij de toepassing van het instrumentarium zelf de volledige verantwoordelijkheid blijft dragen voor de voorkoming van bestuurlijke facilitering van criminele activiteiten. De NIWO besluit in de eerste plaats zelfstandig of de Wet Bibob wordt toegepast en een Bibob-advies wordt aangevraagd. Ten tweede blijft de NIWO, indien ervoor is gekozen de Wet Bibob toe te passen, zelf verantwoordelijk voor de beslissing die met inachtneming van het Bibob-advies wordt genomen. Daardoor is het aan de NIWO om in het concrete geval de afweging te maken of de lasten van toepassing van de Wet Bibob kunnen worden gerechtvaardigd, alsmede de inbreuk op de privacy van de betrokkenen, in relatie tot de mogelijke risico’s die in het concrete geval aan de orde zouden kunnen zijn. Wanneer de conclusie van een eigen onderzoek en/of een Bibob-advies luidt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan moet de NIWO afwegen of het vastgesteld gevaar zo zwaarwegend is dat een weigering of een intrekking proportioneel is. Ook is het mogelijk om voorschriften te verbinden aan de vergunning. Hier wordt onder artikel 10 nader op ingegaan.
Indien bezwaar wordt ingediend tegen de weigering van de verlen(g)ingsaanvraag van de communautaire vergunning of intrekking van de vergunning op grond van de Wet Bibob, zal de werking van het besluit gedurende de bezwaarprocedure niet geschorst worden. Zie hiervoor ook de Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO.
Wanneer uit een eigen onderzoek en/of een Bibob-advies blijkt dat sprake is van mindere mate van gevaar, kunnen op grond van artikel 3, lid 7, van de Wet Bibob voorschriften worden verbonden aan de vergunning. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het jaarlijks overleggen van een VOG of niet meer in aanraking mogen komen met justitie. Dezelfde bevoegdheid geldt ook indien sprake is van ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten, volgens de NIWO, de weigering van de verlen(g)ingsaanvraag van een communautaire vergunning of intrekking van de vergunning niet rechtvaardigt. De NIWO kan de verbonden voorschriften wijzigen. Indien een betrokkene niet aan de voorschriften voldoet, kan de NIWO de vergunning intrekken.
De NIWO mag gelet op de expertise van het LBB in beginsel van het Bibob-advies uitgaan. Dit neemt niet weg dat de NIWO zich – voordat zij een negatief besluit (weigering, intrekking of verbinden van voorschriften) neemt – op grond van artikel 3:9 van de Awb ervan moet vergewissen dat het Bibob-advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.
Wanneer de NIWO tot de conclusie is gekomen dat een ernstig gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob en dat een negatief besluit (weigering, intrekking of verbinden van voorschriften) proportioneel is, zal dit in de vorm van een voornemen (tot weigering, intrekking of verbinden van voorschriften) aan de betrokkene kenbaar worden gemaakt. De betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld om een (schriftelijke) zienswijze met betrekking tot dit voornemen in te dienen.
Indien de NIWO voornemens is om voorschriften te verbinden aan de vergunning omdat sprake is van een mindere mate van gevaar, wordt de betrokkene eveneens in de gelegenheid gesteld om een (schriftelijke) zienswijze naar voren te brengen (zie ook de toelichting bij artikel 10).
De (schriftelijke) zienswijze moet in beginsel binnen vier weken ingediend worden. Onder omstandigheden kan op verzoek van de betrokkene uitstel worden verleend.
Tezamen met het voornemen ontvangt de betrokkene ook een afschrift van het Bibob-advies. Op grond van artikel 28 van de Wet Bibob rust een geheimhoudingsplicht op zowel de NIWO als op de betrokkene.
Wanneer de NIWO naar aanleiding van het eigen onderzoek – zonder tussenkomst van het LBB – tot de conclusie komt dat sprake is van ernstig gevaar of mindere mate van gevaar, meldt zij dit op grond van artikel 7a van de Wet Bibob dit aan het LBB. De NIWO is en blijft verantwoordelijk voor de juistheid van deze gegevens en moet ook eventuele correcties melden, wanneer bijvoorbeeld de gevaarsconclusie is vervallen in een bezwaarprocedure of gerechtelijke procedure. Naast de gevaarsconclusies doet de NIWO ook een melding van terugtrekking wanneer zij vermoedt dat de betrokkene zich vanwege de toepassing van de Wet Bibob – na de start van het eigen onderzoek of nadat het Bibob-advies is aangevraagd – terugtrekt uit de procedure door bijvoorbeeld een verlen(g)ingsaanvraag van de communautaire vergunning of de vergunning op eigen verzoek in te trekken.
De NIWO kan een Bibob-advies gedurende vijf jaren nadat het is uitgebracht gebruiken in verband met een andere beslissing. Dit geldt ook voor bevindingen van eigen onderzoek en de gegevens die daaraan ten grondslag liggen. Maximaal na vijf jaren na het einde van een Bibob-procedure, worden de gegevens vernietigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-34393.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.