BIJLAGE BIJ ARTIKEL II, ONDERDEEL B
BIJLAGE 1. BIJ DE ARTIKELEN 11, ZESDE LID, EN 22, TIENDE LID, VAN DE REGELING
TOEGELATEN INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING 2015
Aan de hand van de volgende twee stroomschema’s kan de toegelaten
instelling het huishoudinkomen bepalen, zoals bedoeld in artikel 11, eerste
lid, aanhef, en onder b, en artikel 22, eerste lid, aanhef, en onder b, van de
Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (verkoop met korting,
respectievelijk woningtoewijzing in het kader van de DAEB).
Het vaststellen van het huishoudinkomen aan de hand van een
inkomensverklaring van de Belastingdienst of een (voorlopige) aanslag IB van de
Belastingdienst is verplicht, tenzij de uitzonderingsgevallen zoals omschreven
in artikel 22, derde en vierde lid, van de ministeriële regeling zich voordoen
(zie ook hierna).
Schema A. betreft toetsing aan de hand van gegevens van de
Belastingdienst.
Schema B. moet worden toegepast indien gegevens van de Belastingdienst
ontbreken.
Ter bepaling van het huishoudinkomen (in 2024) worden de verzamelinkomens
uit het jaar 2023 respectievelijk 2022 geïndexeerd met index I1 (=1,0832)
respectievelijk index I2 (=1,1701). Deze indices betreffen de factor waarmee
het verzamelinkomen zoals dat door de Belastingdienst wordt vastgesteld dient
te worden vermenigvuldigd gelet op de gemiddelde inkomensstijging in 2023,
respectievelijk 2022.
De hoogten van I1 en I2 worden jaarlijks bij ministeriële regeling
gepubliceerd.
A. Toetsing huishoudinkomen op basis van inkomensverklaring/aanslag
IB
Bepaal de samenstelling van het huishouden (woningzoekende en eventuele
medebewoners, inclusief eventuele kinderen), en bepaal aan de hand daarvan of
het huishoudinkomen moet worden getoetst. * (zie uitzonderingen)
Toets huishoudinkomen van woningzoekende en overige leden huishouden
(indien van toepassing; exclusief het inkomen van de eventuele kinderen) o.b.v.
(voorlopige) aanslag IB of inkomensverklaring van de Belastingdienst. ** (zie
uitzonderingen)
N.b. de aanwezigheid van kinderen in het huishouden dient te worden
opgegeven om de voor het huishouden toepasselijke aftoppingsgrens voor de
huurtoeslag te bepalen. Het inkomen van deze kinderen telt niet mee voor de
toets.
Huishoudinkomen =
Verzamelinkomen als door Belastingdienst vastgesteld over 2023 x 1,0832,
of
Verzamelinkomen als door Belastingdienst vastgesteld over 2022 x
1,1701
Bepaal of het huishoudinkomen:
-
– lager of gelijk is dan/aan de inkomensgrens voor het op grond van artikel
48, eerste lid, derde zin, van de wet geldende percentage toewijzingen aan de
doelgroep van € 47.699 voor eenpersoonshuishoudens of de tijdelijk verhoogde
inkomensgrens van € 52.671 voor meerpersoonshuishoudens (in 2024);
-
– hoger is dan de inkomensgrens voor het op grond van artikel 48, eerste lid,
derde zin, van de wet geldende percentage toewijzingen aan de doelgroep
€ 47.699 voor eenpersoonshuishoudens of de tijdelijk verhoogde inkomensgrens
van € 52.671 voor meerpersoonshuishoudens (in 2024).
N.b. de laatstbedoelde inkomensgrens is tevens de grens die geldt bij
verkoop onder voorwaarden met korting als bedoeld in artikel 11, aanhef, van
deze regeling.
*Uitzondering op de inkomenstoets:
-
i. statushouders die, uitsluitend met medebewoners die statushouder zijn,
vanuit een COA-voorziening een sociale huurwoning betrekken (een verklaring van
het COA, niet ouder dan 6 maanden, volstaat);
-
ii. woningzoekenden die studiefinanciering genieten, die voltijds studeren of
gaan promoveren en die de woongelegenheid als enig student of met maximaal één
andere student willen betrekken (bewijs van inschrijving aan de
onderwijsinstelling waaruit blijkt dat de betrokkene bij één van de genoemde
doelgroepen behoort of bewijs van studiefinanciering verstrekt door DUO
volstaat);
-
iii. uit het buitenland afkomstige studenten aan een instelling voor hoger of
wetenschappelijk onderwijs (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling
volstaat);
-
iv. woningzoekenden met een zorgindicatie zoals bedoeld in artikel 57,
onderdeel b tot en met d, van het Besluit toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015 en die op grond daarvan ook bij een inkomen boven de
inkomensgrens van € 47.699 voor eenpersoonshuishoudens of de tijdelijk
verhoogde inkomensgrens van € 52.671 voor meerpersoonshuishoudens (in 2024)
recht hebben op een sociale huurwoning (bij de toetsing kan worden volstaan met
de indicatie voor verblijf of voor ADL-assistentie, dan wel het deel van het
zorgplan van de wijkverpleegkundige waaruit blijkt dat de betrokkene een
zorgindicatie voor minimaal 10 uur verpleging of verzorging per week voor een
periode van ten minste één jaar heeft).
** Uitzonderingen op de verplichte toetsing aan de hand van
belastingbescheiden zijn:
-
i. woningzoekenden van wie de inkomensgegevens blijkens een verklaring van die
dienst niet bekend zijn bij de Belastingdienst;
-
ii. woningzoekenden van wie het actuele inkomen dusdanig is gedaald ten
opzichte van het door de Belastingdienst vermelde inkomen dat het inmiddels
onder de voor hen toepasselijke inkomensgrens is komen te liggen;
-
iii. woningzoekenden die, blijkens een specificatie daarvan, een algemene
bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet ontvangen;
-
iv. woningzoekende arbeidsmigranten uit een van de lidstaten als bedoeld in
artikel 22, achtste lid, van deze regeling, aan wie een woning wordt toegewezen
via een rechtspersoon die beschikt over een in dat artikellid genoemd
keurmerk.
B. Toetsing huishoudinkomen op basis van een inkomensverklaring en
bijbehorende bewijsstukken
Toets huishoudinkomen o.b.v. een door woningzoekende opgestelde en
ondertekende inkomensverklaring en onderliggende bewijsstukken
Woningzoekende stelt een inkomensverklaring op en ondertekent deze. Deze
verklaring dient minimaal de volgende elementen te bevatten:
-
• In geval van een lager inkomen dan volgens de Belastingdienst: de oorzaak
van de inkomensverandering (bijv. andere baan, pensioen, ontslag)
-
• De geschatte omvang van het actuele huishoudinkomen, gebaseerd op:
-
– inkomen uit arbeid
-
– inkomen uit vermogen. Indien onveranderd, kan de woningzoekende verwijzen
naar het inkomen uit vermogen (box 3), aangegeven op de inkomensverklaring van
de Belastingdienst of naar de (voorlopige) aanslag IB
-
– vakantiegeld (eventueel hoogte)
-
– evt. 13e maand/eindejaarsuitkering
-
– evt. inkomen uit onderneming of freelance-activiteiten.
Controleer het door de woningzoekende geschatte actuele huishoudinkomen
o.b.v. overgelegde bescheiden:
1. Jaaropgaven werkgever(s)/uitkeringsinstanties
2023:
Huishoudinkomen = het loon voor loonheffing (vermeld op de opgave als
‘fiscaal loon’, ‘loonheffing loon’, ‘LH-loon’, ‘heffingsloon’ of ‘loon voor
loonbelasting/premies’) x 1,0832.
of,
2. Recente loonstrook/uitkeringsspecificatie (1
loonstrook/specificatie is voldoende):
Stap 1:
-
– Het loon voor loonheffing (zie uitleg vorige bullit) x 12 (indien
loon/uitkering maandelijks wordt uitbetaald),
of
-
– Het loon voor loonheffing (zie uitleg vorige bullit) x 13 (indien
loon/uitkering per 4 weken wordt uitbetaald).
N.b.: Indien op een loonstrook incidentele beloningen of andere variabele
inkomenscomponenten zijn aangegeven, bijv. overwerk, dan dienen deze
niet te worden meegerekend. Bij twijfel kan de
toegelaten instelling meerdere loonstroken van de woningzoekende
verlangen.
Stap 2:
Indien het vakantiegeld niet maandelijks wordt uitgekeerd: uitkomst stap 1
x 1,08.
3. Bij inkomen uit onderneming dient een
schatting te worden gemaakt van het belastbaar jaarinkomen (de winst, eventueel
verminderd met de fiscaal toepasbare aftrekposten zoals zelfstandigenaftrek,
startersaftrek of MKB-vrijstelling).
Voor het lopende jaar (2024) kan dit jaarinkomen vastgesteld worden aan de
hand van de laatste winst- en verliesrekening, waarbij het aldus vastgesteld
belastbaar inkomen (over 2023) vermenigvuldigd dient te worden met 1,0832. Voor
het lopende jaar kan de verwachte winst bepaald worden op basis van een
prognose.
Bij inkomen uit overige werkzaamheden (niet in
loondienst en geen inkomen uit onderneming) wordt een schatting gemaakt van het
belastbaar jaarinkomen uit de opbrengsten van die werkzaamheden minus de
daarvoor gemaakte kosten.
Voor het lopende jaar (2024) kan dit jaarinkomen vastgesteld worden door
het belastbaar jaarinkomen van 2023 te vermenigvuldigen met 1,0832. Voor het
lopende jaar kan het betreffende belastbaar jaarinkomen bepaald worden op basis
van een prognose.
Zie voor de inkomensgrenzen waaraan het huishoudinkomen moet worden
getoetst: de bedragen bij laatste stap van toetsingsschema A.
TOELICHTING
ALGEMEEN
Deze regeling voorziet in de jaarlijks voorgeschreven wijziging van de
bedragen in artikel 49, eerste lid, van de Woningwet en de artikelen 16, eerste
lid, en 22, tweede lid, van het Besluit toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015 (hierna: BTIV). Daarnaast zijn met deze regeling de
indexen in artikel 22, elfde lid, van de Regeling toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015 (hierna: RTIV) gewijzigd en is bijlage 1 bij de RTIV
opnieuw vastgesteld.
Deze regeling brengt geen gevolgen voor de administratieve lasten voor
burgers en bedrijven met zich mee. De regeling bevat slechts aanpassingen van
bedragen en indexen en een technische wijziging.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
A
De indexering ziet op de aanpassing van de inkomensgrens die toegelaten
instellingen moeten hanteren bij de toewijzing van vrijkomende sociale
huurwoningen aan de doelgroep. De inkomensgrenzen worden op grond van artikel
16, tweede lid, BTIV jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd met het
percentage waarmee het bedrag in artikel 18, eerde lid, onderdeel d, van de Wet
op de huurtoeslag (het referentie-inkomensijkpunt voor een
meerpersoonsouderenhuishouden) wordt gewijzigd. Voor 2024 is dat 8,32%. Daarmee
komt de inkomensgrens voor een eenpersoonshuishouden op € 47.699 en voor een
meerpersoonshuishouden op € 52.671.
B
Als toegelaten instellingen voldoen aan de voorwaarden uit artikel 22,
eerste lid, onderdeel a, BTIV, hoeven zij een besluit tot vervreemding van
(complexen met) woongelegenheden niet ter goedkeuring voor te leggen aan de
Minister. Dit in afwijking van de hoofdregel in artikel 27, eerste lid,
onderdeel a, van de Woningwet. Voor vervreemding aan een natuurlijk persoon
voor eigen gebruik tegen een prijs tussen de 50% en 90% van de getaxeerde
marktwaarde vrij van huur en gebruik of de WOZ-waarde, kan bij ministeriële
regeling een onderscheid worden gemaakt tussen personen met een huishoudinkomen
van hoogstens € 49.130 en personen met een huishoudinkomen hoger dan dit bedrag
(artikel 22, derde lid, BTIV). Dit bedrag wordt met ingang van elk kalenderjaar
bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag in
artikel 18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag (het
referentie-inkomensijkpunt voor een meerpersoonsouderenhuishouden) wordt
gewijzigd. Voor 2024 is dat 8,32%. Daarmee komt het bedrag op € 53.218.
ARTIKEL II
A
In bijlage 4 bij het BTIV is vastgelegd hoe de toegelaten instelling voor
de toepassing van artikel 46, tweede lid, van de Woningwet, het huishoudinkomen
van de potentiële huurder moet bepalen (passend toewijzen). In deze bijlage
worden twee indexen genoemd, index I1 en index I2. Artikel 56, tiende lid, van
het BTIV bepaalt dat die indexen bij ministeriële regeling worden vastgesteld
en jaarlijks worden aangepast aan het percentage waarmee het bedrag, als
bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag
(het referentie-inkomensijkpunt voor een meerpersoonsouderenhuishouden) wordt
gewijzigd. Voor 2024 is dat 8,32%. Daarmee komt index I1 op 1,0832 en index I2
op 1,1701.
B
In bijlage 1 bij de RTIV wordt verwezen naar de indexen I1 en I2 en de
inkomensgrenzen in het BTIV. Om deze reden is ook deze bijlage gewijzigd. Voor
de overzichtelijkheid is de bijlage opnieuw vastgesteld.
ARTIKEL III
Overeenkomstig het stelsel van vaste verandermomenten treedt deze regeling
in werking met ingang van 1 januari 2024.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge