TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Er zijn grote tekorten op de huidige woningmarkt, meer specifiek in de sociale huursector.
Een verzwarende factor daarbij is dat de wachtlijsten oplopen door (onder andere)
het hoge aantal te huisvesten statushouders en opvang van Oekraïense ontheemden. De
verwachting is dat het aantal statushouders in de komende jaren hoog zal blijven waardoor
er voor gemeenten en investeerders een aanhoudend hoge huisvestingsopgave blijft bestaan.
Ook is het de verwachting dat er de komende jaren een forse huisvestingsopgave ligt
voor Oekraïense ontheemden, in het verlengde van de huidige opvang. Beide opgaven
zullen zonder extra maatregelen leiden tot toenemende wachtlijsten. Het vergroten
van het woningaanbod, met name in de sociale huursector, is daarom essentieel. In
het coalitieakkoord van het kabinet Rutte IV is de doelstelling opgenomen om 15.000
flexwoningen per jaar te realiseren als onderdeel van de woningbouwopgave om 900.000
woningen te realiseren in de periode tot 2030. Door flexwoningen in te zetten die
modulair en verplaatsbaar zijn, wordt op snelle en efficiënte wijze ingesprongen op
acute veranderingen in de woningvraag. Bovendien kunnen flexwoningen sneller worden
geproduceerd dan reguliere woningen, zonder dat er hoeft te worden ingeleverd op kwaliteit.
Verder kan met de inzet van flexwoningen, dankzij hun verplaatsbare karakter, leefbaarheidsproblematiek
door leegstand makkelijker het hoofd worden geboden. Het programma Woningbouw van
het kabinet Rutte IV vermeldt de doelstellingen per jaar voor de realisering van het
aantal flexwoningen. Ten aanzien van respectievelijk 2022 en 2023 was dit 5.000 en
10.000 en vanaf 2024 geldt de gewenste doelstelling van 15.000 flexwoningen per jaar.
2. Aanwijzing dienst van algemeen economisch belang
Het bouwen en plaatsen van flexwoningen op een tijdelijke locatie is de snelste manier
om in korte tijd extra woningen te realiseren. De gemeenten en investeerders (veelal
woningcorporaties) zien hiervan de meerwaarde in, doordat daarmee snel meer woningvoorraad
wordt gecreëerd en een flexibele schil wordt gevormd. Zij lopen echter bij de investering
in flexwoningen aan tegen financiële risico’s. Het verschil met reguliere woningbouw
is er namelijk in gelegen dat flexwoningen op tijdelijke locaties worden gerealiseerd.
Vaak is een eerste locatie maar voor 10 of 15 jaar beschikbaar. Aangezien geen zekerheid
bestaat of na afloop van de exploitatieperiode een flexwoning kan worden herplaatst,
bestaat het risico dat de investering onrendabel is. De huuropbrengst staat namelijk
qua tijdsduur niet lang genoeg vast om de aanschafprijs van de flexwoning terug te
verdienen, met het gevolg dat een flexwoning in de businesscase te snel wordt afgeschreven,
en de case niet rendabel genoeg is om tot een positieve investeringsbeslissing te
komen. Dit leidt ertoe dat investeerders afzien van het realiseren van dergelijke
projecten, ondanks de vraag naar flexwoningen en de beschikbaarheid van locaties hiervoor.
Hiervan is met name sprake in het sociale huursegment, aangezien daar minder ruimte
is om de extra’s risico die de realisatie van tijdelijke woningen met zich meebrengen
te ondervangen. Verzekeraars en banken willen deze financiële risico’s niet ondervangen,
vanwege het gebrek aan historische gegevens over bijvoorbeeld hoe vaak het voorkomt
dat flexwoningen niet herplaatst kunnen worden, en hoeveel kosten dit met zich mee
brengt. Weliswaar bieden producenten van tijdelijke flexwoningen op kleine schaal
oplossingen aan voor het risico dat er geen vervolglocatie kan worden gevonden en
de initiële investering niet kan worden terugverdiend, maar het gaat dan veelal om
kleinschalige leaseconstructies en buy-backprogramma’s die geen soelaas bieden voor
de schaal van de huidige opgave. Zij kunnen dit niet op grotere schaal aanbieden,
omdat hun primaire bedrijfsvoering gericht is op het inkopen van materialen ten behoeve
van het op snelle wijze produceren van flexwoningen en niet op het aangaan van langdurige
financiële verplichtingen.
De vraag naar flexwoningen neemt toe, en de producenten hiervan geven aan dat zij
kunnen opschalen. Echter leidt de onzekerheid over de herplaatsing ervan na afloop
van de exploitatieperiode ertoe dat investeerders niet overgaan tot het investeren
in meer flexwoningen. Gelet hierop is sprake van marktfalen op de woningmarkt. Met
deze regeling wordt door de Staat een dienst van algemeen economisch belang opgedragen
conform het Vrijstellingsbesluit DAEB.1 Dit wordt aangeduid als de DAEB flexwoningen. Deze taak voorziet in de aanwijzing
aan iedere investeerder van een opdracht om een flexwoning met een in deze regeling
voorgeschreven kwaliteitsniveau tijdelijk te plaatsen voor minimaal 10 jaar als sociale
huurwoning in Nederland voor het huisvesten of doen huisvesten van de doelgroep. Ter
compensatie wordt een subsidie in de vorm van een garantie aan de investeerder geboden
op basis van het DAEB-vrijstellingsbesluit, mits wordt voldaan aan de in deze regeling
opgenomen eisen. Met de taak van algemeen economisch belang wordt beoogd om te zorgen
voor financieel acceptabele risico’s voor een investeerder bij de realisering van
een flexwoning in Nederland, zodat een flexibele schil in de woningvoorraad ontstaat
ten behoeve van de versnelde huisvesting van de doelgroep.
Ten tijde van het opstellen van deze regeling bestaat de noodzaak om niet alleen mensen
die door hun inkomen of anderszins moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende
huisvesting onder de doelgroep van deze regeling te laten vallen, maar ook in het
bijzonder Oekraïense ontheemden die vanwege de oorlog in hun land zijn gevlucht. Vanuit
de staatssteunregels bezien wordt het huisvesten van ontheemden gekwalificeerd als
een dienst van algemeen belang, omdat dit een overheidsprerogatief is (van de gemeente)
en daarom geen sprake is van economische activiteiten. Om die reden is het niet aan
staatssteunregels onderhevig.
3. Doel
De investering in flexwoningen op tijdelijke locaties brengt risico’s met zich mee
voor investeerders. Daarom is een DAEB geformuleerd om ervoor te zorgen dat flexwoningen
met financieel acceptabele risico’s voor investeerders in Nederland geplaatst kunnen
worden, zodat zij meer durven te investeren in flexwoningen op tijdelijke locaties.
Investeren in flexwoningen is nodig om verschillende redenen. Door fabrieksmatig te
bouwen kunnen sneller meer woningen in Nederland worden gebouwd. De kwaliteit van
nieuwe flexwoningen is hoog, vergelijkbaar met reguliere, traditionele woningen, en
ontwikkelt zich nog steeds verder door. Met behulp van een subsidieverlening in de
vorm van een garantie zal de woningvoorraad permanent kunnen worden uitgebreid met
verplaatsbare woningen van een duurzame kwaliteit. Door de bouw en realisatie van
flexwoningen te bevorderen ontstaat daarmee een flexibele schil in de woningvoorraad.
De woningen zijn verplaatsbaar en kunnen bij gemeenten worden ingezet waar een locatie
voorhanden is en er tijdelijk of permanent woningen nodig zijn. Dit is van belang
wanneer er bij gemeenten voor specifieke doelgroepen komende jaren meer woningen nodig
blijken te zijn. Andere reden om verplaatsbare, flexibele woningen te plaatsen is
de tijdelijke behoefte aan woningen in bijvoorbeeld krimp- en groeigebieden.
De kern van deze subsidieregeling is het vergroten van de kans op herplaatsing van
flexwoningen. Dit wordt gerealiseerd door als voorwaarde ter stellen dat als een flexwoning
moet worden herplaatst, de investeerder en de gemeente waarin het project is gerealiseerd
de herplaatsingsladder als bedoeld in deze regeling moet hebben doorlopen. Als onderdeel
van de opdracht die de Minister aan de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO)
in de hoedanigheid als marktmeester mandateert, wordt ervoor gezorgd dat in kaart
wordt gebracht welke flexwoningen verplaatst moeten worden en welke locaties hiervoor
eventueel beschikbaar zijn. Op die manier bevordert de regeling dat een flexwoning
daadwerkelijk kan worden herplaatst na afloop van de exploitatie-periode.
Indien ondanks alle inspanningen van de gemeente, investeerder en de Minister het
toch niet mogelijk blijkt de flexwoningen te herplaatsen, dan wordt aan de investeerder
een subsidie verstrekt ter compensatie van de onrendabele top, mits wordt voldaan
aan de in deze regeling opgenomen eisen. De hoogte van de subsidie bedraagt 60% van
het verschil tussen de marktwaarde en de vastgestelde boekwaarde. Dit subsidiebedrag
wordt door de Minister uitgekeerd. De gemeente waarin het project is gerealiseerd
keert 25% van het hiervoor benoemde verschil uit. De investeerder draagt een eigen
risico van 15%. Hierdoor hebben investeerder en gemeente een financiële prikkel om
ervoor te zorgen dat een flexwoning na afloop van de exploitatie-periode kan worden
herplaatst. Indien herplaatsing niet mogelijk blijkt, gelden als voorwaarden om voor
een subsidie in aanmerking te komen dat de transactie van een flexwoning passend is
gelet op de koper, de herplaatsingslocatie en het beoogde gebruik.
4. Relatie met andere wet- en regelgeving
4.1 Algemene wet bestuursrecht
De subsidie in onderhavige regeling wordt verstrekt in de vorm van een garantie. De
garantie is in de systematiek van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht een
subsidieverlening onder de opschortende voorwaarde dat zich een onzekere gebeurtenis
voordoet. Een beschikking tot het verlenen en vaststellen van een subsidie is een
beschikking in de zin van de Awb. Indien een belanghebbende het niet eens is met de
beschikking van de Minister, kan hij op grond van de Awb daartegen bezwaar maken en
vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter.
4.2 Kaderbesluit BZK-subsidies
Het Kaderbesluit BZK-subsidies strekt ertoe de regels voor de verstrekking van subsidies
op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uniformer
te regelen. Hierdoor hoeven er in afzonderlijke subsidieregelingen, zoals deze, geen
bepalingen te worden opgenomen die in het Kaderbesluit BZK-subsidies zijn geregeld.
Waar relevant wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan op het Kaderbesluit
BZK-subsidies.
5. Gevolgen
5.1 Doeltreffendheid en doelmatigheid
In Nederland is een groot woningtekort dat ook komende jaren nog zal aanhouden, ondanks
dat alle betrokken partijen zich inspannen om snel meer huizen te bouwen. Het Rijk
en de provincies hebben de afgelopen jaren ondersteuning geboden aan gemeenten en
investeerders in hun bouwplannen door middelen beschikbaar te stellen en door het
aanreiken van experts die kunnen adviseren over business cases voor woningbouwplannen.
Op deze wijze verwacht het Rijk ook de gemeenten te stimuleren tot de bouw van woningen
en het meer beschikbaar stellen van woningbouwlocaties. De woondeals die in 2023 zijn
gesloten tussen Rijk, gemeenten, provincies, corporaties en marktpartijen geven een
verdere stimulans. Dat past ook bij de gevoelde verantwoordelijkheden van partijen
om de woningnood op te lossen. Immers, gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om
voor huisvesting te zorgen, en corporaties hebben tot doel om te zorgen voor betaalbare
woningen voor mensen met lage inkomens. Het realiseren van flexwoningen is hierbij
noodzakelijk om sneller meer woningen te kunnen bouwen. Echter, gemeenten en met name
investeerders geven aan terughoudend te zijn om hierin te investeren, vanwege de financiële
risico’s als de flexwoningen na de eerste exploitatielocatie niet herplaatst kunnen
worden naar een nieuwe locatie. Zowel de overheid als de marktsector bieden momenteel
nog geen oplossingen om deze risico’s te ondervangen. De onderhavige regeling voor
een herplaatsingsgarantie sterkt hiertoe. Uit onderzoek (Kamerstukken II, 2022/2023,
32 847, nr. 1037, blg. 1089724) blijkt dat de regeling kan bijdragen om circa 30.000 flexwoningen
te realiseren. De regeling doet daartoe een beroep op de verantwoordelijkheid van
partijen om zich maximaal in te spannen om de kans te vergroten dat flexwoningen herplaatst
kunnen worden. Alleen als dit niet lukt dan kunnen investeerders aanspraak maken op
een financiële compensatie waarbij alle partijen een deel van de kosten op zich nemen.
Het Rijk neemt dan 60% van de uitkering voor haar rekening, de gemeente 25% en de
investeerder heeft een eigen risico van 15%.
5.2 Gevolgen voor burgers en bedrijven
De doelgroep heeft baat bij deze regeling en ondervindt hiervan geen regeldruk. Het
aanbod van betaalbare woningen wordt namelijk uitgebreid, waardoor zij sneller en
meer kans hebben op een woonruimte. Ook zijn zij niet de aanvragers van de garantie;
dit zijn investeerders (doorgaans een corporatie) en gemeenten. Evenmin ondervinden
burgers en bedrijven die in het geheel niet onder de regeling vallen regeldruk. Verder
profiteren ontwikkelaars en bouwbedrijven van deze regeling, doordat ermee wordt beoogd
meer flexwoning bouwprojecten te realiseren.
Ook investeerders hebben baat bij deze regeling. Weliswaar zijn zij niet verplicht
om een subsidieaanvraag- en vaststelling in te dienen, maar degenen die van deze regeling
gebruik willen maken, zullen hiervan wel enige mate van regeldruk ondervinden. Onder
regeldruk wordt verstaan de kosten per handeling (tijdsbesteding x uurtarief + out-of-pocket-kosten)
vermenigvuldigd met het aantal handelingen per jaar.
De regeldruk wordt als volgt gekwantificeerd. Er hoeft per project maar één subsidieaanvraag
te worden gedaan, dus is sprake van een incidentele handeling. Daarbij voorziet de
regeling erin dat, mits het plafond als bedoeld in artikel 4 niet wordt overschreden,
een zeer hoog aantal flexwoningen per project mag worden opgevoerd, waardoor de tijdsbesteding
voor het doen van een aanvraag verhoudingsgewijs wordt vermindert. De regeldruk analyse
is opgedeeld naar de verschillende procedurele stappen die in de regeling genoemd
worden.
Subsidieaanvraag
Met betrekking tot deze regeling is dit in de eerste plaats gelegen in de documenten
die de investeerder bij de subsidieaanvraag moet overleggen. Artikel 6, derde lid,
geeft hiervan een opsomming, waarbij dient te worden opgemerkt dat het merendeel van
de documenten al bij de investeerder voorhanden zijn bij het realiseren van een woningbouwproject,
los of al dan niet gebruik wordt gemaakt van deze regeling:
-
a. het besluit van het college van de betreffende gemeente waarin is beoogd de flexwoning
te realiseren en waarin is beslist dat zij 25% uitkeert van het vastgestelde subsidiebedrag
indien aan de voorwaarden voor subsidievaststelling is voldaan
Aan het besluit van het college gaat een door de investeerder ingediende aanvraag
vooraf. De informatie die daarbij moet worden verschaft, levert verwaarloosbare regeldruk
op, omdat dit eveneens informatie is die een investeerder al voorhanden heeft bij
het realiseren van een woningbouwproject. Hij dient de hiervoor opgesomde documenten
alleen bij de aanvraag toe te voegen.
-
b. de gekozen locatie van de flexwoning, een plattegrond daarvan en termijn waarvoor
de tijdelijke locatie voor de woningen beschikbaar is
Bij toewijzing vanuit de gemeente heeft de investeerder de informatie die bij het
realiseren van een woningbouwproject gevraagd wordt al voorhanden en het nogmaals
aanleveren ervan levert verwaarloosbare regeldruk op.
-
c. het type Product Marktcombinatie flexwoning
De informatie die hierbij moet worden verschaft, levert verwaarloosbare regeldruk
op, omdat dit informatie is die een investeerder al voorhanden heeft vanuit de bestelnota
en offerte vanuit het bouwbedrijf waar de productie van de woningen geplaatst wordt
het type PMC al benoemd wordt. Hij dient de hiervoor opgesomde documenten alleen bij
de aanvraag op deze regeling toe te voegen.
-
d. rapporten waaruit blijkt dat de flexwoning aan de technische eisen voldoet
-
1°. een NTA 8800 rapport;
-
2°. een berekening conform Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken; en
-
3°. een onderbouwing en berekening van de losmaakbaarheid van de flexwoning.
Of een ander gevalideerd rapport worden overlegd, mits daarmee een gelijkwaardig kwaliteitsniveau
wordt aangetoond.
De hier neergelegde technische voorschriften biedt de investeerder ruimte om een bestaand
gevalideerd rapport te overleggen, bijvoorbeeld wat in het kader van het aanbestedingstraject
van het Rijksvastgoedbedrijf of via het collectieve inkooptraject van Aedes is opgesteld.
Dit vermindert de lasten voor investeerders en hiermee bewerkstelligt de regeling
eveneens dat de out-of-pocket-kosten zo veel als mogelijk worden beperkt. Verder zijn
de technische voorschriften toekomstbestendig gemaakt, zodat de regeling ook bij nieuwe
technologische ontwikkelingen effectief blijft.
-
e. de verwachte start- en einddatum van het project op de tijdelijke locatie
Dit staat opgenomen in de toewijzing vanuit de gemeente en levert dus geen extra regeldruk
op.
-
f. een offerte voor de realisering van het project ter onderbouwing van de bouwkosten
van de flexwoning
Volgens het Handboek Meting Regeldrukkosten is de gemiddelde tijdsbesteding voor het
indienen van een aanvraag te kwantificeren als 30 minuten (standaardhandeling: formulieren
invullen, tabelleren, classificeren, moeilijkheidsgraad: complex). Uitgaande van het
standaardtarief van een leidinggevende/manager zoals volgt uit het Handboek (€ 41
bruto per uur) komt de regeldruk daarmee uit op € 20,50.
Subsidieverlening
Gedurende de subsidieverleningsperiode gelden verplichtingen waaraan een investeerder
moet voldoen, hetgeen is neergelegd in artikel 10:
Alleen de verplichtingen die voortvloeien uit onderdeel c, subonderdelen 1° en 3°,
vormen regeldruk in die zin dat de investeerder deze informatie dient te verzamelen.
Dit is echter een incidentele handeling, waarbij de gemiddelde tijdsbesteding volgens
het Handboek is te kwantificeren als tweemaal 15 minuten (standaardhandeling: gegevens
verkrijgen, moeilijkheidsgraad: matig). Uitgaande van het standaardtarief van een
leidinggevende/manager als bedoeld in het Handboek (€ 41 bruto per uur) komt de regeldruk
daarmee uit op € 20,05. Met betrekking tot het overleggen van een rapport van feitelijke
bevindingen van een accountant ter onderbouwing van de bouwkosten van het gerealiseerde
project, komt hier nog de out-of-pocket-kosten voor de inschakeling van een accountant
bij. Dit komt uit op een bedrag van ongeveer € 1.000 voor het gehele project.
Verder informeert de investeerder op verzoek van de Minister over de voortgang van
het project waarvoor de subsidie is verleend en verleent de investeerder medewerking
en verstrekt informatie aan de Minister ten behoeve van de voortgang en evaluatie
van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze regeling. Dit zal zich hooguit éénmaal
per jaar voordoen, waarbij de gemiddelde tijdsbesteding volgens het Handboek is te
kwantificeren als 30 minuten (standaardhandeling: controle / inspecties / audits door
overheidsinstanties, moeilijkheidsgraad: matig). Uitgaande van het standaardtarief
van een leidinggevende/manager als bedoeld in het Handboek (€ 41 bruto per uur) komt
de regeldruk daarmee uit op € 20,50.
Herplaatsingsladder
Weliswaar vormen de gestelde voorwaarden waaraan een flexwoning moet voldoen en het
doorlopen van de herplaatsingsladder een zekere mate van regeldruk, maar de investeerder
is hiermee ook gebaat. Gelet op haar eigen risico van 15% in geval de garantie wordt
ingeroepen, is het namelijk ook in haar eigen belang om te voorkomen dat zij hierop
aanspraak moet maken.
Daarbij dient ook in aanmerking te worden genomen dat met de in de fase van subsidieverlening
gestelde technische voorschriften is beoogd om het inroepen van de garantie zo veel
als mogelijk te voorkomen en daarmee gepaard gaande de regeldruk te beperken.
Subsidievaststelling
In geval de investeerder aanspraak moet maken op de garantie, is de regeldruk erin
gelegen dat zij de in artikel 17, eerste lid, opgesomde documenten bij de aanvraag
tot subsidievaststelling dient te overleggen. Dit is een incidentele handeling:
-
a. de ondertekende voorlopige koopakte met transactieprijs van de flexwoning; en
-
b. de begin- en einddatum van het project waarvan de flexwoning deel uitmaakt
Dit document en de begin- en einddatum van het project waarvan de flexwoning deel
uitmaakt betreft informatie die de investeerder al voorhanden heeft bij het realiseren
van een woningbouwproject, dus los of al dan niet gebruik wordt gemaakt van deze regeling.
Het levert daarom verwaarloosbare regeldruk op.
-
c. een beschrijving hoe wordt voldaan aan de voorwaarden;
-
d. een onderbouwing waaruit blijkt dat de marktwaarde van de flexwoning op het moment
van verkoop lager uitvalt dan de fictieve boekwaarde.
In het verlengde van de voorlopige koopacte kan de investeerder middels een berekening
onderbouwen waaruit blijkt dat de marktwaarde van de flexwoning op het moment van
verkoop lager uitvalt dan de fictieve boekwaarde. Dit is een incidentele handeling,
waarbij de gemiddelde tijdsbesteding volgens het Handboek is te kwantificeren als
15 minuten (standaardhandeling: gegevens verkrijgen, moeilijkheidsgraad: matig). Uitgaande
van het standaardtarief van een leidinggevende/manager als bedoeld in het Handboek
(€ 41 bruto per uur) komt de regeldruk daarmee uit op € 10,25
-
e. de bestuurdersverklaring of eigen verklaring
De totale gemiddelde tijdsbesteding om een beschrijving te geven hoe wordt voldaan
aan de voorwaarden en de bestuurdersverklaring of eigen verklaring te overleggen valt
volgens het Handboek te kwantificeren als 120 minuten (standaardhandeling: gegevens
verkrijgen, moeilijkheidsgraad: complex). Uitgaande van het standaardtarief van een
leidinggevende/manager als bedoeld in het Handboek (€ 41 bruto per uur) komt de regeldruk
daarmee uit op € 82.
De totale berekening van de regeldruk komt per aanvraag uit op € 1.133,25, ongeacht
uit hoeveel woningen het project zal bestaan.
Totale berekening van de regeldruk
Het garantieplafond bedraagt € 783 miljoen. Vanuit dit bedrag kunnen volgens berekening
van prof. J. Conijn (uitgaande van 60% Rijks- en 25% gemeentelijke bijdrage) zo’n
30.000 flexwoningen een tegemoetkoming ontvangen.2 Weliswaar is bekend dat de onkosten per aanvraag € 1.133,25 zijn en is de prognose
dat 30.000 flexwoningen een tegemoetkoming kunnen ontvangen, maar onbekend is uit
hoeveel flexwoningen ieder project zal bestaan. Hierdoor kan de totale berekening
van de regeldruk voor de regeling als geheel niet worden vastgesteld. Wel kan gesteld
worden dat gelet op de bandbreedte en hoge aantal flexwoningen dat voor tegemoetkoming
in aanmerking kan komen, de regeldruk verhoudingsgewijs laag is.
5.3 Gevolgen voor gemeenten
Weliswaar brengt de regeling enige bestuurlijke lasten voor gemeenten mee, maar daar
staat tegenover dat het Rijk voor 60% garant staat aan de realisatie van flexwoonprojecten,
waarbij dit aantal kan oplopen tot 30.000 flexwoningen. Daarbij zijn gemeenten ermee
geholpen dat er een grotere woningvoorraad in hun gemeente wordt toegevoegd, waarbij
(vanwege gestelde technische eisen) rekening wordt gehouden met de toekomstbestendigheid
ervan.
6. Uitvoering
Deze subsidieregeling is vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en bevat voor de uitvoering van deze regeling een overheidstaak die aan de Minister
is opgedragen. RVO heeft mandaat gekregen om dit namens de Minister te doen.3 Dat betekent dat RVO de beschikkingen op grond van deze regeling in naam van de Minister
mag afgeven.
RVO is verantwoordelijk voor de ontvangst van de subsidieaanvragen en de beoordeling
daarvan. Indien aan de in deze regeling gestelde voorwaarden is voldaan, verleent
RVO de subsidie en keert deze uit.
De opdracht van de Minister is echter breder. Deze ziet er ook op om bij de gesprekken
die de gemeenten en investeerders over vervolglocaties van flexwoningen voeren de
discussie en het proces te kunnen sturen naar volgende plaatsingslocaties. Hiervoor
is de marktmeester4 als verbindende partij verantwoordelijk. Deze heeft een netwerk en overzicht op de
markt en brengt partijen met een vraag samen met partijen met een aanbod. De marktmeester
geeft gevraagd en ongevraagd advies over eventuele vervolglocaties voor flexwoningen
en zal minimaal 24 maanden voor het einde van de eerste exploitatietermijn door gemeente
en investeerder worden betrokken om te zoeken naar geschikte herplaatsingslocaties.
Dit tijdig betrekken is een van de voorwaarden voor een uitkering uit de garantie.
De marktmeester zorgt voor een actueel en landelijk overzicht van (locaties voor)
flexwoon projecten in ontwikkeling.
Ter uitvoer van onderdelen van deze regeling voert de marktmeester namens de Minister
de volgende marktmeesterstaken uit:
-
a. het bijhouden van een landelijk overzicht van locaties voor een flexwoning;
-
b. het bijhouden van een landelijk overzicht van gebruikte flexwoningen met een lopende
subsidieverlening in de vorm van een garantie die voor een nieuw project gebruikt
kunnen worden;
-
c. het geven van begeleiding en advies aan de investeerder en de gemeente ter ondersteuning
van hun inspanningsverplichtingen, bedoeld in artikel 16, onderdelen b en c;
-
d. het bijhouden/onderzoeken of er op een flexcity-locatie plek is voor een flexwoning;
-
e. het voeren van gesprekken met investeerders en gemeenten ter vaststelling of wordt
voldaan aan de inspanningsverplichtingen, bedoeld in artikel 16, onderdelen b en c;
-
f. het uitbrengen van advies aan de Minister over de genomen stappen van de herplaatsingsladder;
en
-
g. het vaststellen of de transactie van een flexwoning passend is gelet op de koper,
de herplaatsingslocatie en het beoogde gebruik, hetgeen een zwaarwegend advies vormt
aan de Minister.
Eén van de taken van de marktmeester is het voeren van één of meer gesprekken tussen
investeerder en gemeente indien de woning niet langer op de locatie kan blijven staan.
Hij controleert of wordt voldaan aan de stappen, bedoeld in de herplaatsingsladder
(tweede lid, onderdeel e), en de inspanningsverplichting, zoals bedoeld in artikel
3. Indien een gemeente onverhoopt geen gehoor heeft gegeven, kan dit niet aan de investeerder
worden tegengeworpen.
In het kader van de garantieregelingen is de marktmeester een van de raderen die het
systeem laat draaien. Er bestaat een plicht voor investeerders om de marktmeester
tijdig te betrekken bij hun zoektocht naar een vervolglocatie, en een advies van de
marktmeester is voor RVO essentieel in haar keuze om wel of niet toe te kennen.
Hiernaast speelt de marktmeester ook een rol voor investeerders in krimpregio’s en
andere regio’s die behoefte hebben aan meer begeleiding of wanneer zij een bredere
blik op eventuele vervolglocaties behoeven. De marktmeester kan ook eerder worden
betrokken om te assisteren bij het doorlopen van de herplaatsingsladder en zo toekomstige
vraag en aanbod samen brengen. De marktmeester dient hiertoe een breed netwerk en
goed inzicht te hebben in wat er gerealiseerd wordt in de flexwoning markt en welke
locaties nu en in de toekomst geschikt kunnen zijn voor het tijdelijk plaatsen van
woningen.
RVO weegt het advies van de marktmeester mee in haar advies aan de Minister over een
compensatie op grond van de regeling, naast de onderbouwing van de investeerder die
hij bij zijn aanvraag voor subsidievaststelling indient. Uit deze onderbouwing moet
blijken dat de transactiewaarde van de flexwoning op het moment van verkoop lager
uitvalt dan de fictieve boekwaarde. Bij blijvend verschil van inzicht met betrekking
tot de uitkomst van het besluit van de Minister, kan de investeerder bezwaar maken
en beroep instellen. RVO rapporteert halfjaarlijks aan de Minister over de uitvoering
van de regeling. De Minister kan aan de hand van die rapportages de garantie tijdig
bijstellen.
7. Plafond van de subsidieregeling
Voor de regeling wordt € 220 miljoen aan budget beschikbaar gesteld op de begroting
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De garantie kent
een plafond voor het totaalbedrag aan subsidieverleningen. Het plafond wordt bepaald
door een aantal variabelen:
-
– de verwachte kans dat woningen niet herplaatsbaar blijken en financiële compensatie
nodig blijkt (default kans van 42,5%);
-
– de risicoverdeling tussen Rijk, gemeenten en investeerders;
-
– de bepaling van de afschrijvingsduur en levensduur van de flexwoningen;
-
– de restwaarde van de woning op het moment dat de garantie wordt ingeroepen;
-
– de bijdrage van investeerders voor de uitvoering van de garantie, = de hoogte van
de uitvoeringskosten (deze zijn geraamd op € 51 miljoen) en de eigen bijdrage door
de investeerder van € 1.000 per woning.
Uitgaande van deze variabelen bedraagt het garantieplafond € 783 miljoen.5
Dankzij de eigen bijdrage van een investeerder is het mogelijk om aanzienlijk meer
subsidies in de vorm van een garantie te verlenen. Hierdoor kunnen meer investeerders
gehoor geven aan de DAEB flexwoningen gegeven aanwijzing van een opdracht om een flexwoning
met een voorgeschreven kwaliteitsniveau tijdelijk te plaatsen voor minimaal 10 jaar
als sociale huurwoning voor het huisvesten of doen huisvesten van de doelgroep. Dit
draagt bij aan het doel van de regeling dat een flexibele schil in de woningvoorraad
ontstaat ten behoeve van de versnelde huisvesting van de doelgroep.
8. Financiële gevolgen Rijk
Voor de regeling wordt € 220 miljoen aan budget beschikbaar gesteld op de begroting
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdstuk VII).
In de periode 2023-2028 is € 105,8 miljoen gereserveerd op de begroting van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze middelen worden middels de Ontwerpbegroting 2024
toegevoegd aan de voor de garantie opgerichte risicovoorziening. Bij de eerste suppletoire
begroting van 2024 worden de overige middelen, die buiten de huidige meerjaren periode
zijn gereserveerd, verwerkt in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. RVO ontvangt van deze regeling mandaat voor de kosten in het
kader van de uitkeringen.
De begrote uitvoeringskosten van de regeling zijn geraamd op € 51 miljoen. Daar tegenover
staat een eigen bijdrage van een investeerder van € 1.000 per flexwoning. Dankzij
de eigen bijdrage van een investeerder is het mogelijk om aanzienlijk meer subsidies
in de vorm van een garantie te verlenen. Hierdoor kunnen meer investeerders gehoor
geven aan de DAEB flexwoningen gegeven aanwijzing van een opdracht om een flexwoning
met een voorgeschreven kwaliteitsniveau tijdelijk te plaatsen voor minimaal 10 jaar
als sociale huurwoning voor het huisvesten of doen huisvesten van de doelgroep.
Ter compensatie daarvan zullen meer investeerders tot financieel acceptabele risico’s
komen bij de realisering van een flexwoning in Nederland. Dit draagt bij aan het doel
van de regeling dat een flexibele schil in de woningvoorraad ontstaat ten behoeve
van de versnelde huisvesting van de doelgroep.
De garantie is juridisch gezien aan te merken als een subsidie als bedoeld in titel
4.2 van de Awb. Er is immers sprake van een aanspraak op financiële middelen, door
een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager,
anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.6 In de systematiek van de rijksbegroting dient deze subsidie echter te worden aangemerkt
als een garantie, zijnde een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid
aan een partij buiten het Rijk en decentrale overheden (Provincies, Gemeenten, Waterschappen
en Gemeenschappelijke Regelingen), die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij
een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.Dit is wat de Rijksbegrotingsvoorschriften
voorschrijven.
9. Evaluatie
De vaststelling van de subsidie kent een totale looptijd van veertig jaar. Deze regeling
heeft een looptijd van vijf jaar en wordt, gelet op het financiële risico ervan en
de ontwikkelingen in de markt van flexwoningen, gemonitord en periodiek geëvalueerd.
Na een jaar zal een eerste evaluatie plaatsvinden, op basis van de eerste ervaringsgegevens.
Nadat de regeling met ingang van 1 januari 2029 vervalt, zal worden geëvalueerd wat
de effecten en de doelmatigheid ervan zijn geweest.
Na twaalf jaar, inhoudende twee jaar nadat de eerste aanspraken zich hebben voorgedaan
en er ervaring is met wel of niet gelukte herplaatsingen van flexwoningen en wel of
niet uitgekeerde garanties, zal een derde evaluatie plaatsvinden.
10. Advies en consultatie
10.1 Pré-consultatie
Tussen de zomer van 2022 en oktober 2023 is deze regeling doordacht en opgesteld in
samenspraak met een aantal betrokken partijen, waarbij nut, noodzaak en effectiviteit
ervan is getoetst bij de partijen die met de regeling te maken krijgen.
De garantie uitvoerders Taskforce Versnelling huisvesting (UVTH) en RVO en ook Expertisecentrum
Flexwonen en SVn hebben in de eerste stadia meegedacht. Aedes (met haar achterban
van corporaties) en de VNG (met diverse grote, middelgrote en kleine gemeenten) hebben
op twee conceptversies van de regeling meegelezen en suggesties aangeleverd met betrekking
tot de uitvoerbaarheid ervan.
Vanwege de noodzaak tot versnelling heeft de ministerraad op 6 december 2022 ingestemd
om, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de regeling, het aanvraagloket te openen.
Dat is het geval sinds mei 2023. Via Aanmelden voor de garantie | Versnellen tijdelijke huisvesting | Home | Volkshuisvesting
Nederland zijn de voorwaarden en aan te leveren documenten voor een aanvraag in te zien.
10.2 Internetconsultatie
Van 4 oktober tot en met 31 oktober 2023 heeft een conceptversie van deze regeling
in internetconsultatie voorgelegen. De consultatie had als doel om input op te halen
voor het definitief maken van deze regeling. In totaal zijn er 13 reacties – bestaande
uit 43 separate vragen – binnengekomen. Hieronder staat per thema de meest voorkomende
reacties opgesomd en wat hiermee gedaan is.
1. Stichtingskosten meenemen in bepaling boekwaarde
Diverse corporaties (waaronder Aedes) gaven aan dat alle stichtingskosten (zijnde
kosten die niet onder de eindwaardegarantie voor de verplaatsbare opstal vallen) meegerekend
zouden moeten kunnen worden bij de bepaling van de fictieve boekwaarde. Het voornaamste
argument is dat bij de projectontwikkeling van flexwoningen meer kosten spelen dan
bij reguliere bouw, waaronder het gereed maken van de grond, aansluitingen en verplaatsingskosten.
Antwoord:
Deze regeling is bedoeld als garantie op eindwaarde van de verplaatsbare opstal. Het
is niet bedoeld als 100% dekking voor de locatie gerelateerde kosten. De overweging
om stichtingskosten niet mee te nemen in deze regeling bij realisatie van tijdelijke
flexwoningen is dat deze kosten ook niet meegaan naar de volgende locatie (waaronder
infrastructuur, zoals fundering, de aanleg van leidingen etc.) en vergelijkbaar met
reguliere bouw aan investeerders en gemeenten zelf zijn. De regeling ziet op de bouwkosten.
Ook de verplaatsingskosten na initiële plaatsing worden daarin verrekend, want deze
zitten verdisconteerd in de restwaarde van de woning waarop de garantie toeziet.
De Minister realiseert zich dat door verslechtering van de markt dit de businesscase
niet ten goede zal komen. Daarom is inmiddels voor de aanleg van de infrastructuur
een Stimuleringsregeling (met 9 tranches) in het leven geroepen die toeziet op plan-
en locatie gebonden kosten voor gemeenten. Daarnaast bestaat de Regeling Wooningbouwimpuls
in diverse tranches (WBI).
2. Afschrijvingstermijn 30 naar 50 jaar permanente bouw
Een drietal corporaties geven aan dat de hantering van 30 jaar afschrijving voor een
woning met permanente kwaliteit van 50 jaar niet aansluit bij de praktijk en niet
realistisch is als afschrijvingstermijn. De overweging daartoe is dat wanneer gekeken
wordt naar flexwoningen als permanente woningen op een tijdelijke locatie, dit vraagt
om een manier van bouwen waarbij de permanente eisen van deze woningen niet te onderscheiden
zijn van permanente nieuwbouw met een afschrijvingstermijn van minimaal 50 jaar. Daarbij
zijn de flexwoningen circulair, wat betekent dat de materialen na het einde van de
levensduur hergebruikt kunnen worden. Het gevolg van het niet verlengen van de afschrijvingstermijn
naar 50 jaar is dat het restrisico na 15 jaar lager is dan na 30 jaar, wat de businesscase
nadelig kan beïnvloeden.
Antwoord:
Deze regeling is bedoeld voor de ondersteuning bij herplaatsing van flexwoningen.
Het expert judgement van Finance Ideas (Integrale visie op de woningmarkt | Tweede Kamer der Staten-Generaal) laat zien dat de businesscase voor te verplaatsen flexwoningen na iets minder dan
30 jaar vergelijkbaar wordt met de businesscase voor het scenario waarin de flexwoningen
naar een andere locatie worden geëxploiteerd. Na jaar 30 is de woning (uitgaande van
‘permanente’ kwaliteit) nog goed inzetbaar. Het staat de exploitant natuurlijk vrij
om de flexwoning voor een langere periode dan 30 jaar te exploiteren. De toekomst
is ongewis. Het exploiteren tot en met jaar 50 zal ook met investeringen om de flexwoning
weer courant te krijgen bij herplaatsing in jaar 30 echter zeer waarschijnlijk leiden
tot een verbeterde businesscase.
Weliswaar is de analyse van Finance Ideas voor een groot deel gebaseerd op aannames,
omdat gegevens uit de praktijk destijds niet beschikbaar waren. Indien komende jaren
andere inzichten aan het licht komen, worden die meegenomen in de evaluatie en doorontwikkeling
van de regeling.
Verder worden momenteel studies verricht naar de levensduur van flexwoningen. Wanneer
blijkt dat deze substantieel langer bruikbaar zijn, kan de afschrijvingstermijn op
basis daarvan door investeerders (intern) worden aangepast.
3. Type goedkeuringen flexwoningen
Corporaties geven aan dat permanente kwaliteit de basis van woning- of module niveau
zou moeten zijn, niet op basis van complexniveau. De overweging is dat door de module
permanent te vergunnen, dit het vinden van een nieuwe locatie een stuk makkelijk maakt
omdat ze in vervolglocaties veel flexibeler zijn qua opzet en vormgeving. Ze geven
aan dat dit ook aansluit bij de vraag voor modulaire typegoedkeuring (technische toets
aan Bbl) en dat op dit moment voor een nieuwe locatie bij iedere verandering van configuratie
(hoe klein ook) een volledig nieuwe vergunning aangevraagd dient te worden.
Een andere reactie geeft aan dat een eenmaal afgegeven vergunning voor flexwoningen
als een ‘keurmerk’ (net als in de auto-industrie) mee zou moeten kunnen gaan naar
een eventuele tweede en derde locatie. Maar dat dit alleen kan wanneer enkel gekozen
wordt voor permanente kwaliteit en minimaal de BENG norm, ‘zodat er geen afvalberg
van de toekomst ontstaat’, maar flexwoningen juist kwaliteit toevoegen aan de gebouwde
omgeving. Een keurmerk draagt niet alleen bij aan toename van kwaliteit in de sector,
maar zorgt tevens voor efficiëntie waar het gaat om controles die nu in alle gemeenten
apart (welstand, stedenbouw) worden uitgevoerd.
Antwoord:
Voor de toekomst wordt onderzocht of een keurmerk voor flexwoningen als meerwaarde
wordt gezien. Op het moment van de inwerkingtreding van deze regeling kan hierover
nog geen uitsluitsel worden gegeven. Om die reden voorziet deze regeling hier nog
niet in.
4. Eigen bijdrage van € 1.000 in combinatie met de verplichting tot realisatie project
binnen 18 maanden
Corporaties geven aan dat het inschrijven op de garantie, gegeven de eigen bijdrage
en het vervallen ervan indien binnen 18 maanden plaatsing van de woning niet haalbaar
blijkt, een te grote gok is en daarmee de toch al krappe businesscase negatief wordt
beïnvloed. Ze geven aan zo vroeg mogelijk zekerheid te willen voor de besluitvorming.
Een vertraging die buiten de schuld van de corporatie of gemeente optreedt, mag niet
een dusdanig grote impact hebben op de geldigheid van de inschrijving dan in de conceptregeling
is geformuleerd. Men pleit daarom voor het oprekken van de 18 maanden termijn, indien
bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld tegen de omgevingsvergunning van het
project.
Antwoord:
Naar aanleiding van deze reacties is besloten om in artikel 10, derde lid, een afwijking
op de hoofdregel te formuleren dat een investeerder binnen 18 maanden, gerekend vanaf
de dag na de verzenddatum van de beschikking tot het verlenen van de subsidie, het
project op de locatie, zoals vermeld in deze beschikking, moet hebben geplaatst en
in exploitatie moet hebben genomen. Deze afwijking houdt in dat indien beroep is ingesteld
tegen de voor het project benodigde omgevingsvergunning, de termijn waarbinnen het
project moet zijn gerealiseerd maximaal 36 maanden bedraagt. Hierbij is rekening gehouden
met de redelijke termijn van 18 maanden die in de beroepsfase als uitgangspunt geldt
voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen. Aangezien de beroepsprocedure
veelal buiten de invloedssfeer van de investeerder ligt, wordt met deze uitzondering
op de gestelde hoofdregel van 18 maanden aan de investeerder tegemoet gekomen. Hiermee
wordt beoogd dat de investeerder, ondanks het risico op juridische procedures tegen
de vergunningverlening van het project, niet wordt belet om tot een dergelijke investering
over te gaan.
Aangezien hiermee aan deze wens van de respondenten van de internetconsultatie tegemoet
wordt gekomen, is er geen aanleiding om een aanpassing te doen ten aanzien van de
eigen bijdrage van € 1.000,– per flexwoning.
10.3 Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen
omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Dit artikel geeft een beschrijving van de voornaamste begrippen die in deze regeling
worden gehanteerd.
Artikelen 2 en 3. Doel en activiteiten en Dienst van algemeen economisch belang
De opdracht van de DAEB flexwoningen brengt mee dat door een toegelaten instelling
(woningcorporatie) de huurprijs of gebruikersovereenkomst voor niet-geliberaliseerde
huurwoningen en systematiek van het passend toewijzen voor sociale huisvesting conform
de Woningwet moeten worden toegepast. Dit leidt ertoe dat voor hen geen maximum van
€ 15 miljoen compensatie per jaar geldt, op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel
c, van het Vrijstellingsbesluit DAEB. Voor andere investeerders geldt de huurprijs
of gebruikersovereenkomst voor niet-geliberaliseerde huurwoningen en is er een maximum
van € 15 miljoen compensatie per jaar. De maximale compensatie van € 15 miljoen per
jaar vindt zijn grondslag in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Vrijstellingsbesluit
DAEB.
De DAEB flexwoningen wordt opgedragen voor de duur van maximaal 25 jaar. Dit is een
DAEB-aanwijzing die op basis van artikel 2, tweede lid, van het van Vrijstellingsbesluit
DAEB voor een langere periode mag gelden. Er moet dan sprake zijn van de situatie
dat de investeerder die de DAEB uitvoert een aanzienlijke investering voor het verrichten
van de DAEB heeft gedaan, die boekhoudkundig over een langere periode moet worden
afgeschreven. Daarvan is bij de DAEB flexwoningen sprake. De afschrijvingstermijn
voor een flexwoning die onder de categorie van tijdelijke bouwwerken uit het Besluit
bouwwerken leefomgeving valt, heeft een afschrijvingsduur van 20 jaar en een flexwoning
die onder de categorie van nieuwbouw uit het Besluit bouwwerken leefomgeving valt,
heeft een afschrijvingsduur van 30 jaar. Om die reden wordt voor de maximale duur
van de DAEB het gemiddelde van deze afschrijvingsduur van 25 jaar aangehouden.
Alle investeerders moeten op grond van het Vrijstellingsbesluit DAEB een gescheiden
administratie bijhouden en hebben in het kader van de DAEB een tweejaarlijkse rapportageplicht
aan de Europese Commissie. De investeerders waarvoor het maximum van € 15 miljoen
compensatie per jaar geldt, moeten de uitgaven jaarlijks aan de Minister verantwoorden.
Artikel 4. Plafond
Dit artikel geeft aan wat het plafond is van het totaalbedrag aan subsidieverleningen.
Het aanvraagloket blijft open totdat de regeling vervalt (1 januari 2029), zolang
het plafond niet is bereikt. Indien het plafond wordt overschreden, kan geen aanvraag
meer worden ingediend (zie artikel 6, tweede lid) en wijst de Minister de aanvraag
voor een subsidieverlening geheel of gedeeltelijk af.
Om kleine en middelgrote gemeenten ook een kans te geven om van deze regeling gebruik
te maken, geldt per 10.000 inwoners binnen een gemeente een maximum van 100 flexwoningen
waarvoor een subsidie kan worden verleend.
Artikel 5. Voorwaarden
Dit artikel vermeldt de voorwaarden waaraan een investeerder moet voldoen om voor
een subsidieverlening in aanmerking te komen. Een garantie is in de systematiek van
titel 4.2. Subsidies van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een subsidieverlening
onder de opschortende voorwaarde dat zich een onzekere gebeurtenis voordoet.
De ratio achter het eerste lid, onderdeel a, van dit artikel is dat het college, in
het licht van de plan- en gebiedsontwikkeling, overtuigd moet zijn van nut en noodzaak
dat aan een investeerder een subsidieverlening in de vorm van een garantie wordt verleend,
om een flexwoning met een voorgeschreven kwaliteitsniveau tijdelijk te plaatsen en
voor minimaal tien jaar als sociale huurwoning wordt geëxploiteerd of in gebruik wordt
gegeven voor het huisvesten of doen huisvesten van de doelgroep. Deze eis geldt ook
indien de gemeente een investeerder is in de zin van deze regeling. Hiervoor is gekozen
omdat de gemeente in de hoedanigheid als investeerder een andere rol heeft dan diezelfde
gemeente als zijnde mede-risicodrager.
De gemeente is een belangrijke actor in de zoektocht naar een geschikte vervolglocatie.
Indien het college van de gemeente waarin is beoogd de flexwoning te realiseren een
besluit heeft genomen waarin is beslist dat zij 25% uitkeert van het vastgestelde
subsidiebedrag indien aan de voorwaarden voor subsidievaststelling is voldaan, dan
is de gemeente tevens verplicht om zich in te zetten voor het vinden van een vervolglocatie
van de flexwoning, mocht de investeerder uiteindelijk een beroep doen op de garantie.
Indien het college een beslissing neemt waarin zij weigert om 25% van de subsidiehoogte
uit te keren, ook al is aan de voorwaarden voor subsidievaststelling voldaan, dan
brengt dat mee dat de investeerder geen aanvraag voor subsidieverlening kan indienen.
Onder nieuw geproduceerd wordt een flexwoning verstaan die wordt besteld bij een leverancier
met in zijn geheel nieuwe onderdelen of met een vergelijkbaar kwaliteitsniveau. In
afwijking op deze hoofdregel bepaalt het vijfde lid dat een aanvraag voor een subsidieverlening
tot en met
31 januari 2024 kan worden ingediend als niet eerder dan op 26 augustus 2022 een opdracht
voor de productie van een flexwoning is verstrekt. Er is gekozen voor 26 augustus
2022, omdat toen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over de asielcrisis en de versnelde
huisvesting van statushouders, en deze garantieregeling is aangekondigd. Het is wenselijk
dat investeerders die vanaf deze datum tot en met de inwerkingtreding van de regeling
snel hebben gehandeld door flexwoningen te bestellen ook in aanmerking moeten kunnen
komen voor deze regeling.
Deze regeling ziet op zelfstandige flexwoningen. Dat betekent dat een transformatie
woning niet onder deze regeling valt. Hieronder wordt een woning verstaan die ontstaat
uit de omvorming van een bestaand bouwwerk, waardoor het geschikt wordt gemaakt voor
de huisvesting van personen.
Een flexwoning dient aan de technische voorschriften te voldoen, bedoeld in het tweede
en het derde of vierde lid, zodat een duurzame totstandkoming van de flexibele schil
aan flexwoningen wordt gevormd. Daarbij wordt ingespeeld op eventuele toekomstige
(strengere) eisen door uit te gaan van de voorschriften van het Besluit bouwwerken
leefomgeving die op het moment van eerste plaatsing van een flexwoning gelden.
Met de in dit artikel opgenomen technische voorschriften wordt een standaard opgezet
in de flexibele woningmarkt. Dit draagt bij aan het vertrouwen van de toekomstige
kopers. Zij krijgen hierdoor namelijk zekerheid over de kwaliteit van de al geplaatste
flexwoningen die zij aanschaffen. Dit begunstigt de verkoopbaarheid en inzetbaarheid
van de flexwoningen na de eerste exploitatietermijn.
De Milieuprestatie Gebouwen is de wettelijke methode voor het bepalen van de milieuprestatie
(duurzaamheid) van een gebouw. De investeerder dient de MPG-berekening op te stellen
conform de rekenmethode en berekend met een gevalideerd rekeninstrument, zoals die
ook verplicht is bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.7 Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Voor de woningen die maximaal
twintig jaar worden ondersteund met de garantie, zijn de eisen die gesteld worden
rondom de hittestress (TOJuli) aanvullend van toepassing verklaard.
Een flexwoning die onder de categorie van tijdelijke bouwwerken uit het Besluit bouwwerken
leefomgeving valt, dient bijna energiezuinig te zijn en te voldoen aan de voorschriften
uit artikelen 4.148 en 4.149 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betreft
een aanvullend technische voorschrift. Voor een flexwoning die onder de categorie
van nieuwbouw uit het Besluit bouwwerken leefomgeving valt, geldt dit al en vormt
daarom geen aanvullend voorschrift.
De gestelde eisen over de verplaatsbaarheid binnen een bepaalde termijn worden in
aanbestedingsprocessen van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en Aedes gehanteerd en zijn
daarom in deze regeling opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat ook na de eerste
exploitatietermijn een courante flexwoning wordt geplaatst.
De Woonstandaard is een middel dat door afnemers, conceptaanbieders en de toeleverende
industrie in Nederland wordt gebruikt om vraag en aanbod van bouwconcepten op elkaar
af te stemmen, (door) te ontwikkelen en verder te standaardiseren. De Woonstandaard,
versie 3.0 van juli 2023 voor Product Marktcombinaties 11, 12, 13 of 14 zijn daarom
de minimumeisen die in deze regeling aan een flexwoning worden gesteld.8
In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid voldoet een flexwoning aan de
technische voorschriften, indien door de investeerder een gelijkwaardig kwaliteitsniveau
kan worden aangetoond. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een flexwoningen
is ingekocht via het aanbestedingstraject van het RVB of via het collectieve inkooptraject
van Aedes.
Artikel 6. Aanvraag subsidieverlening
Dit artikel regelt hoe een investeerder een aanvraag voor een subsidieverlening kan
indienen en welke documenten daarbij moeten worden verschaft. Een investeerder kan
per project één aanvraag indienen. Indien hij bijvoorbeeld op één locatie tien flexwoningen
wil realiseren, hoeft hiervoor maar één aanvraag ingediend te worden. Wel moet een
investeerder inzichtelijk maken wanneer sprake is van verschillende bouwkosten per
type product marktcombinatie (PMC) flexwoning, aangezien de bouwkosten en subsidiehoogte
daartussen verschillen. De garantie wordt in dat geval ook verleend per flexwoning,
zodat deze bij verkoop overdraagbaar is en niet het gehele project verkocht hoeft
te worden.
Indien een deel van de flexwoningen van een locatie niet herplaatsbaar blijkt, dan
kan hiervoor een compensatie worden uitgekeerd. Stel in het geval dat na tien jaar
tien van de twintig flexwoningen worden verplaatst, dan moet worden aangegeven van
welk type PMC het verplaatst wordt, en wordt voor de overige tien flexwoningen die
niet herplaatst kunnen worden (volgens type PMC) de compensatie uitgekeerd.
Indien het plafond wordt bereikt, kan geen aanvraag meer worden ingediend en wordt
het aanvraagloket (voortijdig) gesloten (tweede lid).
Bij de aanvraag dient een investeerder een aantal rapporten te overleggen, waaruit
blijkt dat een flexwoning aan de technische voorschriften voldoet. Met het NTA 8800
rapport kan worden getoetst of aan de BENG-eisen en de TOjuli wordt voldaan. De MPG-berekening
wordt bepaald aan de hand van de Bepalingsmethode ‘Milieuprestatie Bouwwerken’.9 De onderbouwing en berekening van de losmaakbaarheid van een flexwoning moet door
investeerder worden aangetoond met een materialenstaat. Dit kan met de MPG-berekening
of het materialenpaspoort. Hieruit blijkt welke materialen (producten) in een flexwoning
worden toegepast en om welke hoeveelheden het gaat.
De losmaakbaarheidsindex kan door de investeerder worden berekend volgens het ‘Circular
Buildings – een meetmethodiek voor losmaakbaarheid v2.0’.10 Dit wordt met de materialenstaat door de investeerder aangeleverd.
Het vierde lid bepaalt dat een aanvrager ter onderbouwing dat een flexwoning aan de
technische eisen voldoet ook andere onafhankelijke, gevalideerde rapporten dan genoemd
in het vorige lid mag overleggen, mits daarmee objectief een gelijkwaardig kwaliteitsniveau
wordt aangetoond. De bewijslast hiervoor ligt bij de investeerder en kan bijvoorbeeld
bestaan uit een deskundige kostenraming, accountantsverklaring of een materiaalstaat.
Voor deze uitzondering is gekozen, omdat de regeling daarmee toekomstbestendig is
voor eventuele toekomstige innovaties die leiden tot minstens even goede technische
eisen als in deze regeling opgenomen.
Artikel 7. Rangschikking van de aanvragen
De verdeling van het uitkeringsplafond vindt plaats op de volgorde waarin volledige
aanvragen binnenkomen. Indien op de dag dat het plafond wordt bereikt meerdere volledige
aanvragen zijn ontvangen, wordt overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van het Kaderbesluit
BZK-subsidies de onderlinge rangschikking van deze aanvragen via loting vastgesteld.
Artikel 8. Verlening
Dit artikel vermeldt welke informatie de beschikking in ieder geval bevat indien een
subsidie wordt verleend. Ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit BZK-subsidies wordt
een beschikking tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag
genomen.
Artikel 10. Verplichtingen
Op grond van artikel 4:38, eerste lid, van de Awb kunnen verplichtingen aan de subsidieontvanger
worden opgelegd die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. De
verplichting dient redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt te zijn om het met de subsidie
nagestreefde doel te verwezenlijken. Deze verplichtingen kunnen rechtstreeks betrekking
hebben op de gesubsidieerde activiteit, maar ook een meer afgeleid en ondersteunend
karakter hebben.
Uit de Kamerstukken bij de invoering van de Awb kan worden opgemaakt dat artikel 4:38,
eerste lid, van de Awb ook een basis kan zijn voor een verplichting aan de subsidieontvanger
om zelf in een eigen bijdrage of aanvullende inkomsten te voorzien.11 Deze eigen bijdrage dient binnen drie maanden na de dag van verzending van de verleningsbeschikking
aan de Minister te worden voldaan.
Het eerste lid, onderdeel b, omvat als hoofdregel dat een investeerder binnen 18 maanden,
gerekend vanaf de dag na de verzenddatum van de beschikking tot het verlenen van de
subsidie, het project op de locatie, zoals vermeld in deze beschikking, dient te hebben
geplaatst en in exploitatie te hebben genomen. Met deze termijn wordt beoogd een flexibele
schil in de woningvoorraad te vormen ten behoeve van de versnelde huisvesting van
de doelgroep. Bij de gekozen termijn van 18 maanden is rekening gehouden met de redelijke
termijn van 6 maanden die in de bezwaarfase als uitgangspunt geldt voor de afdoening
van bestuursrechtelijke geschillen.
De investeerder dient dus rekening te houden met de omstandigheid dat bezwaar kan
worden gemaakt tegen de voor het project benodigde omgevingsvergunning. Indien achteraf
blijkt dat een investeerder zich niet aan deze termijn heeft gehouden, dan kan hij
hiervoor opnieuw een aanvraag indienen. De investeerder is dan opnieuw een eigen bijdrage
van € 1.000 per flexwoning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verschuldigd.
Een afwijking op deze hoofdregel is neergelegd in het derde lid. Indien beroep is
ingesteld tegen de voor het project benodigde omgevingsvergunning, dan bedraagt de
termijn waarbinnen het project moet zijn gerealiseerd maximaal 36 maanden.Hiermee
wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat regelmatig tegen een omgevingsvergunning
rechtsmiddelen worden aangewend. Aangezien dit veelal buiten de invloedssfeer van
de investeerder ligt, wordt met deze afwijking op de gestelde hoofdregel van 18 maanden
aan de investeerder tegemoet komen. Hiermee wordt beoogd dat de investeerder, ondanks
het risico op juridische procedures tegen de vergunningverlening van het project,
niet wordt belet om tot een dergelijke investering over te gaan.
Bij de gekozen termijn van 36 maanden is rekening gehouden met de redelijke termijn
van 18 maanden die in de beroepsfase als uitgangspunt geldt voor de afdoening van
bestuursrechtelijke geschillen. Om het doel van de regeling, namelijk versnelling
van tijdelijke huisvesting, niet uit het oog te verliezen is de redelijke termijn
van 2 jaar die als uitgangspunt wordt gehanteerd bij hoger beroep achterwege gelaten.
Het ligt op de weg van de investeerder om ervoor te zorgen dat hij op tijd de benodigde
omgevingsvergunning voor het project aanvraagt, zodat de maximale termijn van 36 maanden
niet wordt overschreden. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de investeerder maximaal
6 maanden nodig heeft om het project op de locatie te hebben geplaatst en in exploitatie
te hebben genomen nadat de rechter uitspraak heeft gedaan over de voor het project
benodigde omgevingsvergunning.
Het voorgaande brengt mee dat in geval geen beroep is aangewend tegen de omgevingsvergunning
van een project de hoofdregel van 18 maanden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b, geldt.
Het eerste lid, onderdeel c, bepaalt dat een investeerder de Minister direct schriftelijk
informeert zodra het project is gerealiseerd. Hiermee kan worden gecontroleerd of
de investeerder op tijd het project heeft geplaatst, bedoeld in onderdeel b dan wel
het derde lid, in exploitatie heeft genomen en wat de daadwerkelijke bouwkosten ervan
zijn.
Onverminderd hetgeen in dit artikel is geregeld, volgt uit artikel 16, derde lid,
onderdeel a, van het Kaderbesluit BZK-subsidies dat de investeerder de Minister direct
schriftelijk moet informeren als het project waarvoor subsidie is verleend niet, niet
tijdig of niet geheel zal worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel
aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
In het tweede lid zijn voorwaarden opgenomen waaraan de flexwoning gedurende de gehele
looptijd van de subsidie dient te voldoen. Eén van deze voorwaarden is dat de flexwoning
als zelfstandige woonruimte moet zijn verhuurd of in gebruik gegeven aan de doelgroep.
Het begrip zelfstandige woonruimte volgt uit artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek.
De flexwoning moet verder gedurende de hele garantieperiode volgens de NEN 2767 norm
minimaal conditiescore 3, of de uitgangspunten Kwaliteit in Balans zijn onderhouden.12Bij de aanvraag voor subsidievaststelling dient de investeerder middels een bestuurdersverklaring
of een eigen verklaring te onderbouwen dat aan deze vereisten is voldaan (eerste lid,
onderdeel c, subonderdeel 3).
De flexwoning mag gedurende de hele garantieperiode niet materieel zijn gewijzigd
nadat hiervoor een subsidie is verleend. Hiermee wordt bedoeld dat de flexwoning gedurende
de exploitatie‑periode niet in een andere PMC-klasse mag worden geplaatst. Te denken
valt aan de situatie dat een PMC 14 flexwoning wordt opgesplitst naar twee PMC 12
flexwoningen. Een uitzondering op deze regel is in het geval de investeerder na overleg
met de Minister aantoont dat de wijziging een kwalitatieve verbetering van de flexwoning
tot gevolg heeft gehad.
Artikel 13. Overdraagbaarheid
Er kan zich een situatie voordoen waarin een investeerder gedurende de looptijd van
de subsidieverlening één of meerdere flexwoningen wil verkopen, zonder dat aanspraak
op subsidie wordt gemaakt.
Aangezien de subsidie gekoppeld is aan een flexwoning, kan de garantie aan de nieuwe
eigenaar worden overgedragen. Dat zal worden vastgelegd in een andere tenaamstelling
van de beschikking. De fictieve afschrijving van de flexwoning blijft doorlopen en
dezelfde voorwaarden blijven gelden. Het is mogelijk om een geheel of een deel van
het project over te dragen. Vanwege de uitvoerbaarheid is het wenselijk om het project
in zo groot mogelijke delen over te dragen. De verwachting is dat door het doorlopen
van de herplaatsingsladder, de inzet van de marktmeester en het afwegen van de diverse
aan te dragen opties de kans klein is dat een project in kleine eenheden verkocht
moet worden.
De verkoper dient in het geval van herplaatsing de Minister op het moment van overdracht
schriftelijk te informeren naar welke locatie de flexwoning wordt herplaatst en of
dit al dan niet binnen dezelfde gemeente valt. In geval de flexwoning buiten de gemeente
wordt herplaatst dan waar het besluit, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel
a, op ziet, is het de verantwoordelijkheid van de investeerder of de nieuwe eigenaar
om ervoor te zorgen dat de gemeente waarin de flexwoning wordt herplaatst een besluit
neemt, waarin wordt beslist dat de gemeente 25% van het vastgestelde subsidiebedrag
uitkeert indien aan de voorwaarden voor subsidievaststelling is voldaan. Tot slot
bepaalt dit artikel als voorwaarde voor overdraagbaarheid dat de Minister een door
de verkoper ingediende verzoek om wijziging van de tenaamstelling en locatie van de
beschikking heeft toegekend.
De nieuwe eigenaar van een flexwoning draagt de verantwoordelijkheid om te voldoen
aan alle eisen die in deze regeling zijn opgenomen. Mocht bij de subsidievaststelling
blijken dat de initiële investeerder niet heeft voldaan aan de voorwaarden om aanspraak
te kunnen maken op subsidie, dan kan de Minister dit in het kader van de subsidievaststelling
aan de nieuwe eigenaar tegenwerpen.
Artikel 14. Terugwerkende kracht
Deze regeling vormt het wettelijke voorschrift, bedoeld in artikel 4:23, eerste lid,
in samenhang met het derde lid, onderdeel a, van de Awb ten aanzien van de vóór de
inwerkingtreding van deze regeling verleende subsidiebeschikkingen.
Artikel 15. Voorwaarden
Dit artikel vermeldt de voorwaarden waaraan een investeerder moet voldoen om voor
een subsidievaststelling in aanmerking te komen.
Bij de berekening hiervan is onder andere de transactieprijs van belang. Dat betekent
dat een investeerder niet voor een subsidievaststelling in aanmerking komt indien
de flexwoning in zijn bezit blijft, al dan niet voor een volgende exploitatietermijn
elders. De investeerder kan schriftelijk aantonen dat aan de voorwaarden is voldaan.
De restwaarde van de flexwoningen wordt vastgesteld indien deze niet herplaatst kunnen
worden, zodat investeerders een prikkel behouden om flexwoningen ergens anders te
exploiteren of zo goed mogelijk te verkopen. In dat verband kan RVO een aanvullend,
onafhankelijk en gevalideerd waarde rapport opvragen. Dit zal per geval bekeken worden
en zal (naast het advies van de marktmeester) bij verschil van inzicht tussen investeerder
en RVO ten aanzien van de bepaling van een passende transactieprijs als uitkomst toegevoegd
worden aan het advies aan de Minister.
De Minister stelt vast of de relevante stappen van de herplaatsingsladder zijn doorlopen.
Afhankelijk van de omstandigheden van het betreffende project hoeven niet alle stappen
te worden doorlopen, noch in de volgorde zoals in de regeling is opgenomen. Bij de
berekening van de subsidievaststelling is onder andere de transactieprijs van belang.
Dat betekent dat een investeerder niet voor een subsidievaststelling in aanmerking
komt indien de flexwoning in zijn bezit blijft, al dan niet voor een tweede exploitatietermijn
elders.
Om in aanmerking te komen voor een compensatie dient de investeerder de flexwoning
tegen een passende prijs te verkopen, gelet op de koper, de herplaatsingslocatie en
het beoogde gebruik. De Minister beslist of hieraan is voldaan. Voor de bepaling van
de hoogte van de compensatie is de verkoopprijs van de flexwoning en de fictieve boekwaarde
ervan van belang. Het gaat daarbij om het vaststellen van een bandbreedte van de prijs
middels een taxatie of accountantsverklaring, zodat met de bandbreedte rekening gehouden
kan worden met de specifieke omstandigheden van de flexwoning, de nieuwe locatie,
verplaatsingskosten, marktontwikkelingen en andere waarde beïnvloedende factoren.
De investeerder moet aantonen dat de transactieprijs lager uitvalt dan de boekwaarde.
Indien een investeerder het niet eens is met de beschikking (de subsidievaststelling)
van de Minister, kan hij op grond van de Awb daartegen bezwaar maken en vervolgens
beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 16. Herplaatsingsladder
Het doel van de herplaatsingsladder is om er voor te zorgen dat een flexwoning kan
worden herplaatst binnen Nederland, zodat de woningvoorraad op peil blijft. Verder
vermeldt dit artikel de inspanningsverplichtingen van de investeerder en gemeente.
Eén van de voorwaarden om voor subsidievaststelling in aanmerking te komen, is dat
de gemeente en investeerder de relevante stappen van de herplaatsingsladder hebben
doorlopen (artikel 15, derde lid, onderdeel a). Dit moet minimaal 24 maanden voorafgaand
aan het vervallen van de tijdelijke locatie gebeuren, zodat de marktmeester tijdig
kan onderzoeken of er een andere locatie voor de flexwoning kan worden gevonden. Gemeenten
en investeerders zeggen toe om hun projecten bij deze marktmeester aan te melden.
Door in een vroeg stadium al betrokken te zijn kan de marktmeester ook ondersteunen
in de zoektocht naar herplaatsingslocaties terwijl er nog geen acuut probleem is.
Dit is bijvoorbeeld voor investeerders in krimpgebieden handig. Daarnaast zal de marktmeester
landelijk bemiddelen als er provinciaal geen nieuwe plek voor de woning gevonden kan
worden. De herplaatsingsladder wordt doorlopen vanaf het moment dat een flexwoning
herplaatst dient te worden, zodat er meer zekerheid is over een vervolglocatie wanneer
de locatie waar de flexwoning zich bevindt vervalt.
De stappen binnen de herplaatsingsladder zijn als volgt:
-
– De investeerder heeft na plaatsing van de flexwoningen een inspanningsverplichting
om binnen het eigen bedieningsgebied te zoeken naar een herplaatsingslocatie. Zij
dient de gemeente hier actief voor te benaderen;
-
– De gemeente heeft na plaatsing van de flexwoningen een inspanningsverplichting om
te zoeken naar een herplaatsingslocatie binnen en buiten haar gemeentegrenzen;
-
– Als de investeerder en de gemeente niet zelf een locatie kunnen vinden, gaan ze samen
in het regionale werkgebied in de zin van de Woningwet of binnen de woningmarktregio,
bedoeld in artikel 1 van de Huisvestingswet 2014, op zoek naar een geschikte locatie;
-
– Als daarbinnen geen plek te vinden is, zal de gemeente, met ondersteuning van de marktmeester,
de provincie vragen om ondersteuning;
-
– De marktmeester zorgt voor een actueel en landelijk overzicht van locaties voor flexwoning
projecten in ontwikkeling. De gemeente en investeerder zeggen toe om hun projecten
bij deze marktmeester aan te melden. Als provinciaal geen nieuwe plek voor de flexwoning
is, zal de marktmeester landelijk bemiddelen. Deze rol neemt de marktmeester op zich,
omdat niet van een investeerder en gemeente kan worden verlangd om zelf een landelijk
overzicht te hebben en de flexwoning te koop aan te bieden;
-
– Indien landelijk geen plek is, dan kan de investeerder de flexwoning overdragen aan
een reservelocatie waar deze geëxploiteerd zal worden. Dit is de zogenaamde flexcity,
waar op basis van afspraken tussen de Minister en de gemeente flexwoningen worden
gevestigd.
De stappen van de herplaatsingsladder hoeven niet in de volgorde als omschreven te
worden doorlopen. Ze kunnen ook gelijktijdig of los van elkaar worden ingezet. De
marktmeester stelt bij het advies vast of dit proces vanuit partijen naar behoren
is verlopen. Gedurende het doorlopen van de stappen dient tenminste minimaal één gesprek
te hebben plaatsgevonden tussen de investeerder, gemeente en marktmeester, waarin
wordt teruggeblikt op het proces waarmee de herplaatsingsladder doorlopen is. Dit
is een gezamenlijk proces.
De investeerder besluit uiteindelijk of de locatie geschikt is, gegeven de kenmerken
van de flewoning en gelet op de uitkomst van de zoektocht na het aflopen van de herplaatsingsladder.
De marktmeester zal in het advies aan de Minister aangeven of dat proces voldoende
is doorlopen, bijvoorbeeld dat de investeerder geen locatie weigert die in principe
geschikt is. Hierbij wordt de ‘geschiktheid’ beoordeeld aan de hand van ‘passend in
de context van planologische ruimtelijke ontwikkelingen.’ Weliswaar geeft de marktmeester
advies aan de investeerder en gemeente, maar de uiteindelijke keuze voor een vervolglocatie
is aan de investeerder. Er kan dus gemotiveerd van het advies van de marktmeester
worden afgeweken.
Dat gaat ook op indien een project in meerdere delen herplaatst moet worden. Het verdient
de voorkeur om de flexwoningen op een locatie te herplaatsen, waarbij het grootste
deel ervan kan worden geplaatst ten opzicht van slechts één of enkele flexwoningen.
Dit gelet op de uitvoeringslasten voor alle partijen. Indien de herplaatsingsladder
goed doorlopen wordt, is de kans op verkoop van flexwoningen in veel kleine eenheden
klein.
Indien helemaal geen geschikte locatie voorhanden is, kan een beroep gedaan worden
op compensatie. De marktmeester zal daarbij vaststellen of de transactie van de flexwoning
passend is gelet op de koper, de herplaatsingslocatie en het beoogde gebruik.
In de praktijk kan het voorkomen dat voordat 10 jaar is verstreken het nodig is dat
de flexwoning herplaatst wordt. In dat geval kan de marktmeester helpen, maar bestaat
geen recht op compensatie indien de flexwoning tenminste niet direct weer op een andere
plaats in dezelfde gemeente geëxploiteerd kan worden. Indien de woning wel direct
verplaatst wordt (met uitzondering van een ‘redelijke’ herplaatstingstermijn), dan
wordt wel voldaan aan de voorwaarde dat de flexwoning de eerste tien jaar doorlopend
geplaatst moet zijn geweest. De definitie van een ‘redelijke termijn’ wordt per geval
bekeken en nader uitgewerkt door de marktmeester en RVO wanneer de locatie voorligt.
Pas nadat voldaan is aan de taak die is opgedragen met de DAEB kan na verloop van
tien jaren subsidievaststelling plaatsvinden.
Artikel 17. Aanvraag subsidievaststelling
Dit artikel vermeldt hoe een investeerder een aanvraag tot subsidievaststelling kan
indienen en welke informatie daarbij moet worden verschaft om aan te tonen dat is
voldaan aan de voorwaarden die aan subsidievaststelling zijn gesteld in artikel 19
van deze regeling. In tegenstelling tot de subsidieverlening, geldt bij de subsidievaststelling
geen plafond.
Artikel 18. Hoogte van de compensatie
Dit artikel vermeldt de wijze van berekening van de subsidievaststelling. De Minister
keert 60% uit van het verschil tussen de fictieve boekwaarde van de flexwoning en
de transactieprijs. De gemeente waarin het project is gerealiseerd keert 25% van dit
bedrag uit, en overlegt hiervoor een afzonderlijke beschikking aan de investeerder.
De investeerder heeft een eigen risico van 15%.
Artikel 19. Fictieve boekwaarde
De fictieve boekwaarde wordt berekend door de bouwkosten van de flexwoning op te tellen
met 21%, indien de BTW niet terug vorderbaar is.
Er is in deze regeling gekozen voor een fictieve boekwaarde gebaseerd op een lineaire
afschrijving naar 0 over 30 jaar, daar de grootste onzekerheid (het vinden van een
tweede herplaatsingslocatie) zich in de jaren zal voordoen waarin de fictieve boekwaarde
nog substantieel is. De termijn van 30 jaar is gekozen omdat dit de termijn is waarop
de initiële bouwkosten voor de flexwoning zich ongeveer terug hebben verdiend. Na
30 jaar zal een flexwoning met een permanente kwaliteit een positieve businesscase
opleveren. Voor een flexwoning met een tijdelijke kwaliteit zal dit punt op ongeveer
20 jaar liggen.
In de eerste plaats vallen onder bouwkosten de productie-, plaatsing- en montagekosten
die vermeld staan in de Woonstandaard, versie 3.0 van juli 2023 bij casco+. Het gaat
dan om:
-
– vlakke vloeren (vlakheidsclassificatie tenminste 4), geschikt voor verdere afwerking
door huurder, gebruiker of eigenaar;
-
– wanden klaar om afgewerkt te worden;
-
– centraaldozen in het plafond + deksel bediening via aan/uit lichtschakelaar;
-
– aansluiting voor internet & televisie;
-
– draai en kiepramen met ventilatieroosters.
Ten aanzien van de keuken geldt het volgende (inclusief aansluitingen):
-
– 6x keukenkastjes (kan zowel boven als beneden);
-
– gootsteen met warm en koud water (enkele bak) inclusief mengkraan;
-
– inductiekookplaat, inbouwkoelkast, recirculatieafzuigkap, combi-oven en vaatwasser.
Ten aanzien van de badkamer geldt het volgende:
-
– volledig afgewerkt;
-
– doucheruimte;
-
– toilet (inclusief bril, exclusief garnituur);
-
– wastafel, spiegel, planchet, mengkraan, WCD voor scheren/föhnen;
-
– ventilatie en overige garnituur (toilethouder/-borstel).
Daarnaast geeft dit artikel een opsomming welke gebouwdelen onder bouwkosten vallen,
mits deze onderdeel van het project zijn en waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen
dat deze bij toekomstige verkoop met de flexwoning mee verkocht zullen worden.
Tot slot geeft het derde lid een opsomming wat niet onder bouwkosten vallen. Dit zijn
kosten die wel noodzakelijk zijn voor de plaatsing van de woningen, maar die niet
onder de eindwaardegarantie voor de verplaatsbare opstal vallen. De compensatie is
namelijk bedoeld als garantie op de eindwaarde van de verplaatsbare opstal, niet als
dekking voor de locatie gerelateerde kosten.
Artikel 20. Vaststelling
Dit artikel vermeldt welke informatie de beschikking tot subsidievaststelling in ieder
geval bevat. Indien niet aan de voorwaarden uit deze regeling is voldaan, kan de subsidie
op nihil worden vastgesteld. In het tweede lid is geregeld dat de Minister ambtshalve
de subsidie op nihil kan vaststellen indien de investeerder nalaat tijdig een aanvraag
tot subsidievaststelling te doen.
Artikelen 21 en 22. Inwerkingtreding en vervaltermijn
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Hiermee wordt afgeweken
van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden. Aangezien het vooruitlopend op deze
regeling al sinds mei 2023 mogelijk is om een aanvraag voor een subsidie in de vorm
van een garantie in te dienen, is het gelet op artikel 4:23, eerste lid, in samenhang
met het derde lid, onderdeel a, van de Awb wenselijk om de regeling zo spoedig mogelijk
in werking te laten treden.
Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2029. Wel kan na deze datum een subsidie
worden vastgesteld waarvoor eerder een subsidie is verleend.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge