Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 29 november 2023, nr. IENW/BSK-2023/343076, houdende wijziging Uitvoeringsregeling en beleidsregel BDU verkeer en vervoer (vaststellen absoluut aandeel 2024)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 4, derde lid, van het Besluit BDU verkeer en vervoer;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Artikel 3 van de Uitvoeringsregeling en beleidsregel BDU verkeer en vervoer komt te luiden:

Artikel 3

Het absolute aandeel bedraagt voor het uitkeringsjaar 2024 het bij de uitkeringsontvanger genoemde bedrag in onderstaande tabel:

Uitkeringsontvanger

Bedrag (x 1.000 euro)

Openbaar lichaam, als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdeel a, Besluit personenvervoer 2000

14.264

Openbaar lichaam, als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdeel b, Besluit personenvervoer 2000

28.994

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van de uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

TOELICHTING

Algemeen

De Wet BDU verkeer en vervoer dient het regionale verkeer- en vervoerbeleid. Met de Wet BDU verkeer en vervoer kan door het Rijk aan de Vervoerregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag een brede doeluitkering worden verstrekt ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van dat regionaal verkeer- en vervoerbeleid. De vervoerregio’s zetten deze middelen in hun werkgebied in voor regionaal openbaar vervoer en infrastructuur.

Op basis van de gewijzigde uitvoeringsregeling kunnen in december 2023 de BDU-beschikkingen worden vastgesteld. Daarin worden de nieuwe BDU- uitkeringen voor het uitkeringsjaar 2024 opgenomen.

De wettelijke grondslag voor het verschaffen van deze middelen is artikel 3 van de Wet BDU verkeer en vervoer, waarin is bepaald dat de Minister jaarlijks voor het uitkeringsjaar aan een openbaar lichaam een brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoerbeleid verstrekt in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied.

De hoogte van de BDU-uitkering wordt in de eerste plaats bepaald aan de hand van een relatieve verdeling van het beschikbare budget. Dit geschiedt op basis van de twee gebiedsgerichte structuurkenmerken. Dat zijn het aantal woningen en de omgevingsadressendichtheid (artikel 4, eerste lid, van het Besluit BDU verkeer en vervoer). De hoogte van de BDU-uitkering wordt in de tweede plaats bepaald aan de hand van het absolute aandeel in het beschikbare budget (artikel 5, derde lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer). Dat komt neer op de kosten van de verkeer- en vervoerprojecten van de vervoerregio’s van dat jaar, die voortvloeien uit separate projecten die de vervoerregio’s uitvoeren in afstemming met IenW. De berekeningswijze – de wettelijke verdeelsleutel – staat in arikel 4, tweede lid, van het Besluit BDU verkeer en vervoer.

De wijzigingsregeling wijzigt de hoogte van de zogenaamde absolute aandelen (bedragen) van de BDU-uitkering voor de voorbereiding en de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoerbeleid. De toekenning van extra middelen geschiedt inhoudelijk op basis van afspraken met de regio’s en wordt gedekt uit de beleidsartikelen met betrekking tot verkeer en vervoer.

Administratieve lasten

De onderhavige wijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burgers en het bedrijfsleven. Ook heeft de wijzigingsregeling geen gevolgen voor de uitvoeringspraktijk van de twee vervoerregio’s. Omdat er geen verzwaring van de administratieve lasten voor de betrokken partijen wordt verwacht, kon internetconsultatie op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie achterwege blijven1.

Vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn

De systematiek van de Wet BDU verkeer en vervoer en het Besluit BDU verkeer en vervoer vereist een jaarlijkse wijziging van de uitvoeringsregeling voordat de brede doeluitkering overeenkomstig artikel 2 van het Besluit BDU Verkeer en Vervoer in december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar wordt verstrekt. Gezien de vaste verandermomenten zou de wijziging op 1 oktober 2023 in werking moeten zijn getreden (artikel 4.17, tweede lid, Aanwijzingen voor de regelgeving). Gezien de minimuminvoeringstermijn zou de wijziging uiterlijk op 1 augustus 2023 gepubliceerd moeten zijn (artikel 4.17, vierde lid, Aanwijzingen voor de regelgeving).

De voor die wijziging noodzakelijke informatie is echter pas na die data bekend.

Alleen met spoedige inwerkingtreding waarbij wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn, kan worden voldaan aan het vereiste dat de brede doeluitkering voor het uitkeringsjaar 2024 uiterlijk in december 2023 wordt verstrekt. Hiermee worden bovendien grote publieke nadelen voorkomen.

Artikelsgewijs

Artikel I

De tabel in artikel 3 bevat de absolute aandelen voor de twee uitkeringsontvangers voor het uitkeringsjaar 2024. In verband met afspraken met de beide vervoerregio’s is het absolute aandeel van de Vervoerregio Amsterdam gestegen en is het absolute aandeel van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag gedaald. Voor beide vervoerregio’s geldt dat de brede doeluitkering van 2024 hoger is dan die van 2023.

Artikel II

De wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

Naar boven