Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 november 2023, nr. WJZ/40757653, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met de invoering van de subsidiemodule Warmte-infrastructuur glastuinbouw

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5, 6, derde lid, 11, eerste lid, 15 tot en met 17, eerste en vierde lid, 19, 23, onderdeel b, 25, 34, eerste lid, 44 en 50, tweede en vierde lid van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Na titel 2.22 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 2.23 Warmte-infrastructuur glastuinbouw

Artikel 2.23.1 Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

aansluiting:

individuele of centrale aansluiting op een warmtenet;

afleverset voor warmte:

installatie waarmee ten behoeve van warmtelevering aan een verbruiker energieoverdracht plaatsvindt tussen een warmtenet en een binneninstallatie of een inpandig leidingstelsel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

binneninstallatie:

leidingen, installaties of hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, gelegen in een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a en c tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken van een verbruiker;

efficiënt warmtenet:

energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling als bedoeld in artikel 2, punt 124, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een combinatie hiervan met een warmteopslag of koppelleiding behorende tot het warmtenet;

financieringsbesluit:

een door een daartoe bevoegd persoon ondertekend document waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over een sluitende financiering voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet;

investeringsbesluit:

een door een daartoe bevoegd persoon ondertekend document waaruit blijkt dat de aanvrager het besluit tot het doen van de investering voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet definitief heeft genomen;

koppelleiding:

een warmteleiding die een verbinding vormt met een ander warmtenet of andere warmtebron;

onrendabele top:

de financieringskloof als bedoeld in artikel 2, punt 118 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

overcapaciteit:

het verschil tussen de totale capaciteit van het gesubsidieerde warmtenet en de capaciteit die op grond van het projectplan nodig is voor de levering van warmte die bij de start van het project gecontracteerd is;

warmte:

thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water;

warmtebron:

installatie waar thermische energie vrijkomt of thermische energie vrijgemaakt wordt;

warmtenet:

warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

warmteoverdrachtstation:

een locatie met een installatie die grootschalig warmte overdraagt aan een warmtenet of binnen een warmtenet aan een ander deel van het warmtenet.

Artikel 2.23.2 Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming, ten behoeve van de levering van warmte aan een of meerdere glastuinbouwondernemingen, voor de investering in een project gericht op de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt slechts subsidie verstrekt voor een project dat niet behoort tot het deel van het warmtenet dat subsidiabel is op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie of artikel 2.3.2.

Artikel 2.23.3 Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 30 procent van de subsidiabele kosten. Indien en voor zover het efficiënte warmtenet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 46, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bedraagt de subsidie voor het project 45 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie is niet hoger dan € 12.500.000 per project.

  • 3. Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en van openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximumbedrag dat krachtens deze titel per project kan worden verstrekt.

Artikel 2.23.4 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen de investeringskosten, bedoeld in artikel 46, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voor subsidie alleen de kosten in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op investeringen in het efficiënte warmtenet ten behoeve van levering van warmte aan glastuinbouwondernemingen.

  • 3. In geval van een gecombineerd project waarbij een efficiënt warmtenet wordt aangelegd ten behoeve van zowel de aansluiting van glastuinbouwondernemingen als andere aansluitingen worden de subsidiabele kosten per onderdeel van het efficiënte warmtenet als volgt bepaald:

    Ka = Pg/(Pg+Po) x Kt

    Per onderdeel van het efficiënte warmtenet geldt:

    • Ka zijn de subsidiabele kosten van dat onderdeel

    • Pg is de capaciteit voor de warmtelevering aan glastuinbouwondernemingen dat via dat onderdeel geleverd wordt (exclusief overcapaciteit))

    • Po is de capaciteit voor de warmtelevering aan andere aansluitingen dat via dat onderdeel geleverd wordt (exclusief overcapaciteit)

    • Kt zijn de kosten van dat onderdeel (inclusief de overcapaciteit)

    Voor de koppelleiding als onderdeel van het efficiënte warmtenet geldt dat Pg en Po in de formule gelijk zijn aan de capaciteiten die gelden voor het hele project.

  • 4. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten ten behoeve van investeringen in een warmtebron, warmteleiding van de warmtebron naar het eerste warmteoverdrachtsstation, de afleverset voor warmte, het warmtenet vanaf de afleverset voor warmte en de binneninstallatie van een glastuinbouwonderneming;

    • b. kosten die niet te activeren zijn en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord.

  • 5. Voor de berekening van de subsidiabele kosten is de vaste-uurtarief-systematiek, bedoeld in artikel 14 van het besluit, aangewezen.

  • 6. Artikel 10, derde lid, van het besluit is niet van toepassing.

Artikel 2.23.5 Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.23.6 Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. ten aanzien van hetzelfde project eerder subsidie is verstrekt op grond van artikel 2.23.2;

  • b. de onrendabele top voor het efficiënte warmtenet, berekend met gebruikmaking van de formules en uitgangspunten in onderdeel 1 van bijlage 2.23.1 en een model exploitatieberekening dat door de minister beschikbaar wordt gesteld, lager is dan 25% van de subsidiabele kosten;

  • c. de kwaliteit van het project onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van het project, het voorlopig of definitief ontwerp, de omgang met risico's, de uitvoerbaarheid, de aantoonbaarheid dat alle benodigde partijen die een essentiële rol spelen in de keten van warmtelevering en stakeholders in het project vertegenwoordigd zijn, de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet of de juridische haalbaarheid;

  • d. de hoogte van de subsidie minder dan € 125.000,- bedraagt;

  • e. niet met gebruikmaking van het model, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling modellen ex artikel 7a, vierde lid, Warmteregeling aannemelijk is gemaakt dat het aan te leggen warmtenet zal voldoen aan artikel 46, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f. niet kan worden aangetoond dat ten minste 60% van de totale capaciteit, met uitzondering van overcapaciteit of koppelleiding, die volgens het projectplan nodig is voor de warmtelevering aan glastuinbouwondernemingen binnen de looptijd van het project zal worden aangesloten.

Artikel 2.23.7 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger voldoet aan, indien van toepassing, artikel 46, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan het verspreiden van de resultaten van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. De subsidieontvanger verstrekt gedurende de looptijd van het project jaarlijks

    een voortgangsrapportage over het project die de minister kan gebruiken voor de openbare brede verspreiding van de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project worden opgedaan.

  • 4. De informatie, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verstrekt met gebruikmaking van een elektronisch formulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 5. De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

  • 6. Artikel 38, eerste lid, onderdeel b van het besluit is niet van toepassing.

Artikel 2.23.8 Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van het op grond van deze titel gesubsidieerde project wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is vijf jaar.

  • 3. De subsidieontvanger neemt uiterlijk één jaar na de datum van subsidieverlening een finaal investeringsbesluit en een financieringsbesluit en verstrekt hiervan onverwijld een afschrift aan de minister.

  • 4. De subsidieontvanger verstrekt binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening de opdracht tot het de bouw of uitbreiding van een nieuw warmtenet en verstrekt hiervan onverwijld een afschrift aan de minister.

  • 5. De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijnen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, verlengen indien dit naar het oordeel van de minister passend en geboden is.

Artikel 2.23.9 Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.23.2, eerste lid, bevat tenminste:

    • a. de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer; en

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan, bestaande uit:

      • 1°. een omschrijving van het project gericht op de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet;

      • 2°. een overzicht met onderbouwing van de capaciteit van het aan te leggen efficiënte warmtenet in MW, van de naar verwachting aan te sluiten glastuinbouwondernemingen, van de verwachte afname van warmte in GJ per jaar door glastuinbouwondernemingen per glastuinbouwonderneming en door andere aansluitingen;

      • 3°. indien het project een gecombineerd project betreft, bedoeld in artikel 2.23.4, derde lid: een onderbouwing van het percentage van het totale vermogen per onderdeel van het aan te leggen efficiënte warmtenet dat nodig is voor de warmtelevering aan glastuinbouwondernemingen;

      • 4°. een onderbouwing van de voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet benodigde investeringen, waaronder een toelichting op de model exploitatieberekening, bedoeld in artikel 2.23.6, onderdeel b;

      • 5°. een omschrijving van de planning van de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet inclusief mijlpalen en meetbare indicatoren;

      • 6°. een onderbouwing van de voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet benodigde gebiedsgebonden maatregelen en de effecten van de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet op het openbaar gebied;

      • 7°. een onderbouwing van de overcapaciteit door een beschrijving van de opschalingsmogelijkheden van het efficiënte warmtenet;

    • b. een door de aanvrager ingevuld model exploitatieberekening als bedoeld in artikel 2.23.6, onderdeel b, inclusief mijlpalenbegroting van de subsidiabele kosten, en financieringsplan zoals beschikbaar gesteld door de minister, bestaande uit;

      • een ingevuld model exploitatieberekening inclusief de investeringskosten per kostencomponent van het efficiënte warmtenet, de kostenopbouw toegespitst op de verschillende kostencomponenten en informatie over de verwachte subsidiabele investeringskosten en baten gedurende ten minste 15 jaar;

      • een mijlpalenbegroting inclusief de subsidiabele investeringskosten op basis van de kostenraming voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet en de opbrengsten uit subsidies en aansluitbijdragen per glastuinbouwonderneming. De totale subsidiabele investeringskosten moeten worden uitgesplitst naar de volgende kostencomponenten: loonkosten, leidingdelen, warmteoverdrachtstations, kosten derden en gebouwen en gronden;

      • een financieringsplan voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet met informatie over de wijze waarop de onderneming het eigen aandeel in de totale projectkosten gaat financieren; en

      • een overzicht en uitsplitsing van de subsidiabele kosten en niet-subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.23.4, als onderdeel van de mijlpalenbegroting.

    • c. een voorlopig ontwerp of definitief ontwerp met daarop aangegeven de afbakening van het aansluitgebied met de warmteleidingen en het type afnemers die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in onderdeel 2 van bijlage 2.23.1;

    • d. de voor het project benodigde vergunning of de door de gemeente voor het project verstrekte concessie, indien aanwezig;

    • e. een onderbouwing van het financieringsplan, bedoeld in onderdeel b, onder 3;

    • f. een ingevuld model, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling modellen ex artikel 7a, vierde lid, Warmteregeling, waarmee aannemelijk is gemaakt dat het aan te leggen warmtenet zal voldoen aan artikel 46, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

    • g. indien van toepassing, een onderbouwing dat het warmtenet zal voldoen aan artikel 46, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.23.10 Aanvraag subsidievaststelling
  • 1. De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie die krachtens deze titel is verleend, bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. een overzicht waarin de totale subsidiabele kosten van de activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten in een door de minister beschikbaar gesteld model; en

    • c. de omvang van de vast te stellen subsidie.

  • 2. Het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, bevat, voor zover van toepassing, in ieder geval:

    • a. tekeningen van het gerealiseerde efficiënte warmtenet;

    • b. een overzicht met onderbouwing waaruit blijkt welke aansluitingen gerealiseerd zijn;

    • c. een overzicht met onderbouwing van de verwachte toekomstige aansluitingen voor de komende 10 jaar;

    • d. een overzicht met onderbouwing van de gerealiseerde capaciteit in MW van het aan te leggen efficiënte warmtenet en van de gerealiseerde afname van warmte in GJ per jaar door glastuinbouwondernemingen per glastuinbouwonderneming en door andere aansluitingen;

    • e. een overzicht met onderbouwing van de verwachte toekomstige afname van warmte in GJ per glastuinbouwonderneming;

    • f. indien het project een gecombineerd project betreft, bedoeld in artikel 2.23.4, tweede lid, een document waaruit blijkt welk percentage van de totale capaciteit per onderdeel van het gerealiseerde efficiënte warmtenet nodig is voor de warmtelevering aan glastuinbouwondernemingen;

    • g. de vervolgstappen die aanvrager na afloop van het project zet om te komen tot volloop van het efficiënte warmtenet;

    • h. een algemene en technische beschrijving van het uitgevoerde investeringsproject en de afwijkingen; en

    • i. de opschalingsmogelijkheden van het efficiënte warmtenet.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een document, opgesteld door een derde partij, waaruit blijkt dat het efficiënte warmtenet in gebruik is genomen; en

    • b. een ingevuld model, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling modellen ex artikel 7a, vierde lid, Warmteregeling waarin een derde partij aantoont dat het warmtenet voldoet aan en zal blijven voldoen aan artikel 46, tweede lid en, indien van toepassing, artikel 46, achtste lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.23.11 Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.23.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.23.12 Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.23.1 vervallen met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Na bijlage 2.22 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 2.23.1 behorende bij artikel 2.23.6 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Onderdeel 1

Op grond van artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies wordt een aanvraag om subsidie afgewezen als de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd. Om aan te tonen dat een subsidie nodig is, wordt een onrendabele topberekening gevraagd. Uit deze berekening moet blijken dat de onrendabele top niet lager is dan 25% van de subsidiabele kosten. Voor de onrendabele topberekening wordt in deze bijlage de berekeningsmethode en een aantal te hanteren uitgangspunten gedefinieerd.

Berekeningsmethode

De onrendabele top is gelijk aan de negatieve Netto Contante Waarde van de investering over de exploitatieduur van het project vanaf het moment dat het warmtenet wordt aangelegd. De Netto Contante Waarde (NCW) wordt berekend met de volgende formule:

Waarbij

Ot = Opbrengsten vanuit glastuinbouwafnemers in jaar t

Ut = Uitgaven ten behoeve van glastuinbouwafnemers in jaar t

i = Discontovoet (WACC voor belasting)

T = Exploitatieduur

Voor de berekening worden, in lijn met het subsidiedoel genoemd in artikel 2.23.2, alleen de uitgaven ten behoeve van en opbrengsten vanuit de glastuinbouw in aanmerking genomen. Wanneer een warmtenet wordt aangelegd waarbij er zowel glastuinbouwafnemers als andere afnemers zijn, worden alleen de uitgaven ten behoeve van en opbrengsten vanuit de glastuinbouwafnemers beschouwd. Voor investeringen betekent dit dat de investeringen naar rato van de capaciteit van de betreffende onderdelen van het warmtenet worden toegerekend. Hiervoor geldt hetgeen vermeld in artikel 2.23.4, derde lid.

Algemene uitgangspunten

T

Minimaal 15 jaar

 

i

Maximaal 6,8%

 

Op de jaarlijkse uitgaven en opbrengsten wordt een indexatie toegepast van 2%.

Er wordt in de berekening rekening gehouden met de af te dragen vennootschapsbelasting.

Opbrengsten

De opbrengsten in het jaar t (Ot...) zijn gelijk aan:

Ot = TTt = AVt = OSt + (Ovar x Qt) + Ovast

Waarbij

TTt = Transporttarief in jaar t;

AVt = Aansluitvergoeding in jaar t;

OSt = Overige subsidies in jaar t;

Ovar = Variabele opbrengsten in € / GJ geleverd;

Qt = hoeveelheid geleverde warmte in GJ in jaar t;

Ovast = overige inkomsten in jaar t.

Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

 

Uitgangspunt

TTt

Minimaal € 30.000 per MW, waarbij de minimale aansluitcapaciteit 0,3 MW/ha is

AVt

Minimaal € 6.000 per aansluiting

Ovar

Indien er in de business case van de aanvrager netto opbrengsten per GJ bestaan dan worden die meegenomen in de berekening

Ovast

Indien er in de business case van de aanvrager overige opbrengsten bestaan dan worden die meegenomen in de berekening

Ost

Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en van openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen'

Uitgaven

De totale uitgaven in het jaar t (Ut) zijn gelijk aan:

Ut = OKt + AKt + WVt + OPt + ALt

Waarbij:

OKt= Onderhoudskosten in jaar t;

AKt = Administratieve lasten in jaar t;

WVt = Kosten van warmteverliezen in jaar t;

OPt = Opstalrechten en precario in jaar t;

ALt = investeringen in jaar t.

Bij de berekening van de uitgaven gelden de volgende uitgangspunten:

 

Uitgangspunt

OKt

Voor leidingen: maximaal 1% van de subsidiabele investeringskosten

Voor overdrachtsstations: maximaal 3% van de subsidiabele investeringskosten

Voor warmteopslag, maximaal 1,5% van de investering

AKt

Geen vast uitgangspunt, waarde onderbouwen in projectplan

WVt

De kosten van warmteverliezen worden als volgt bepaald:

WVt = P x QDV

Waarbij:

P = productie- of inkoopprijs van warmte in €/GJ, waarbij de maximumwaarde voor P het minimum is van

a) het laatst gepubliceerde basisbedrag voor diepe geothermie in Euro per kWh onder het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++ regeling) of, indien dit lager is,

b) het laatst gepubliceerde correctiebedrag voor diepe geothermie in Euro per kWh onder Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

QDV = warmteverlies in GJ/jaar, bepaald door

Waarbij:

L = Leidinglengte (m)

U = warmteverlies coëfficiënt van de leiding (W/(m¹K)

Tomgeving = temperatuur van de omliggende omgeving, voor ondergrond wordt een waarde van 12°C aangehouden.

OPt

Jaarlijks: maximaal 6% van de grondprijs per jaar en een maximale grondprijs van € 100.000,- per hectare

Eénmalig: Maximaal € 3,68 per m2 afsluitvergoeding opstalrecht.

Alt

Subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalenbegroting als bedoeld in artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel b, onder 2◦.

Onderdeel 2

In dit onderdeel is uitgewerkt welke documenten van het voorlopig – of definitieve ontwerp, als bedoeld in artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel c, dienen te worden aangeleverd. Dit ontwerp moet minimaal bestaan uit de volgende onderdelen en dient aangeleverd te worden in PDF-format.

  • 1. De afbakening van het aan te sluiten gebied met een gedetailleerde weergave van de begrenzing van het aan te sluiten gebied en de aan te leggen infrastructuur. De bestaande infrastructuur van het gebied moet opgenomen worden in deze tekening.

  • 2. Tekening met leidingligging en warmteoverdrachtstations in het x-y vlak, afgestemd op andere ondergrondse- en bovengrondse infrastructuur. De afstemming op andere boven- en ondergrondse infrastructuur moet blijken uit de ontwerptekening en/of uit een aparte toelichting op de ontwerptekening.

  • 3. De tekening bevat de leidingdelen ten behoeve van levering aan glastuinbouwondernemingen en/of overige aansluitingen (niet-subsidiabel). Voor alle leidingdelen dient een duidelijke nummering/labeling aangegeven te worden op de tekening die ook gehanteerd wordt in de uitsplitsing van de kosten zoals bedoeld in artikel 2.23.4, derde lid en in de begroting, zodat dit herleidbaar is.

  • 4. Een tekening met de fasering van de bouw van het warmtenet. De fases dienen overeen te komen met de fasering die in het projectplan is opgenomen voor de mijlpalen. De fasering mag ook in een andere tekening verwerk worden, mits dit duidelijk is aangegeven.

  • 5. Het ontwerp van de aansluitingen van de afnemers. Hierin wordt minimaal inzichtelijk gemaakt het leidingverloop op het terrein van de afnemer en de demarcatie tussen de leidingen die behoren bij het aan te leggen warmtenet en de leidingen en installaties van de afnemer.

  • 6. Risico-inventarisatie ondergrond waaruit blijkt welke risico's zich mogelijk aandienen bij het aanleggen van de leidingdelen. Denk aan risico's rond drukte in de ondergrond, complexe kruisingen, archeologie, explosieven, bomen, bodemverontreiniging. De risico's worden gescoord op kans en impact.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 november 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit P. Adema

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) gewijzigd. Er wordt een nieuwe subsidiemodule geïntroduceerd, getiteld Warmte-infrastructuur glastuinbouw (hierna: SWiG).

In aanvulling op het instrumentarium gericht op energiebesparing en in samenhang met het belasten van het gebruik van aardgas, zijn stimulansen nodig die de energietransitie in de glastuinbouw ondersteunen. Infrastructuur voor warmte is een randvoorwaarde voor het halen van de beoogde klimaatdoelen in de glastuinbouw; de bouw van warmte-infrastructuur draagt bij aan de noodzakelijke transitie naar een continue, betrouwbare en duurzame warmtevoorziening voor de glastuinbouwsector.

Om deze randvoorwaarde voor warmte-infrastructuur in te kunnen vullen, wordt – aansluitend op het reeds bestaande instrumentarium – in de RNES een subsidiemodule ingericht voor warmte-infrastructuur. Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor nieuw aan te leggen warmtenetten met als doel glastuinbouwondernemingen in staat te stellen hun bedrijfsvoering te verduurzamen.

2. Hoofdlijnen van de subsidiemodule

Zowel de opwarming van de aarde als de geopolitieke situatie benadrukken de urgentie van de klimaat- en energietransitie – onder meer in de glastuinbouw. De glastuinbouwsector staat voor een grote uitdaging en zal versneld moeten voortbouwen op de transitieaanpak tot nu toe. De aanpak van de energietransitie en de gebiedsgerichte vertaling hiervan zijn onderdeel van zowel het klimaatakkoord als het Coalitieakkoord uit 2021. De akkoorden schetsen afspraken en het belang voor het stimuleren en creëren van randvoorwaarden om de glastuinbouw verder te verduurzamen. Daarnaast is in het Convenant Energietransitie glastuinbouw 2022-2030 afgesproken om de afhankelijkheid van fossiele energiebronnen (met name aardgas) af te bouwen door energiebesparing, inzet op duurzame alternatieve energievoorziening en alternatieve (bij voorkeur biogene) CO2-voorziening.

Eén van de randvoorwaarden om de klimaatdoelen te kunnen behalen, is de aanleg van warmte-infrastructuur. Het Rijk ontwikkelt (mede) daartoe onder meer de Wet Collectieve Warmtevoorziening en heeft een subsidiemodule toegesneden op warmtenetten voor de gebouwde omgeving. Parallel daaraan is deze nieuwe subsidiemodule, de SWiG, ontwikkeld.

Het doen van investeringen in warmtenetten is risicovol. Dit komt doordat de kosten van het project vaak niet terugverdiend kunnen worden over de levensduur (met andere woorden: de investeringsprojecten in warmtenetten hebben een onrendabele top). Tevens kennen de projecten vaak onzekerheden aangaande het toekomstig gebruik van de netten (volloop) en hebben ze te maken met organisatie- ofwel coördinatierisico’s. Een subsidie op de investering intervenieert niet in de markt, maar verlaagt de onrendabele top en dus het financieel risico voor de investeerder. Daarbij wordt van investeerders gevraagd rekening te houden met de toekomstige vraag naar warmte in het gebied waar de infrastructuur wordt aangelegd. Een bijdrage van de rijksoverheid zal daardoor de investeringen in warmtesystemen helpen te versnellen. Dit draagt bij aan realisatie van de klimaatdoelen. Met subsidie kunnen warmtesystemen toekomstbestendig en zo spoedig mogelijk gerealiseerd worden.

Deze regeling beoogt, mits een warmteproject aan de gestelde voorwaarden voldoet, subsidie te verlenen voor een deel van de investeringskosten. Door subsidie te verlenen en daarmee het risico op een negatief financieel rendement (deels) af te dekken, wordt het voor een onderneming mogelijk een efficiënt warmtenet aan te leggen. Dit is passend bij het uitgangspunt in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022-2030 om de randvoorwaarden te creëren om de glastuinbouw verder te verduurzamen, met het oog op een sector die klimaatneutraal en rendabel is.

Het doel van deze regeling is om te komen tot een versnelling van de bouw van warmtenetten ten behoeve van de glastuinbouw in Nederland. Naar verwachting kan in de periode tot 2030 circa 7 Petajoule per jaar aan warmtelevering gerealiseerd worden met de 300 miljoen euro klimaatfondsmiddelen die bij voorjaarsnota 2023 aan deze regeling zijn toegewezen (inclusief uitvoeringskosten). Daarnaast is er op de LNV-begroting 11 miljoen euro aan compensatiemiddelen Opslag Duurzame Energie (ODE) beschikbaar voor deze regeling.

De subsidiemodule wordt vormgegeven als een investeringssubsidie voor een project dat ziet op de bouw en/of uitbreiding van een efficiënt warmtenet, mogelijk in combinatie met een warmteopslag of koppelleiding behorende tot het warmtenet. De subsidie is dus niet bedoeld voor de upgrade van een bestaand warmtenet, zijnde het verbeteren van een bestaand net, zoals het geschikt maken van het net voor het transport van duurzame warmte. Er wordt subsidie verleend aan een onderneming die een efficiënt warmtenet bouwt of uitbreidt waarmee:

  • Warmte geleverd kan worden aan glastuinbouwondernemingen en/of ondersteunend is aan warmtelevering aan glastuinbouwondernemingen én;

  • Het warmtenet adequaat/passend is voor de vraag vanuit het glastuinbouwgebied op het moment van oplevering, maar ook passend is voor de toekomstige vraag vanuit dat glastuinbouwgebied.

Deze subsidieregeling sluit direct aan op het belangrijkste knelpunt in de versnelling van de bouw en uitbreiding van warmtenetten, namelijk het niet of niet tijdig terugverdienen van de investering in warmte-infrastructuur. De vormgeving van de subsidiemodule sluit aan bij de aanzienlijke kapitaalbehoefte die zich concentreert rondom de bouw en uitbreiding van een warmtenet. De keuze voor een investeringssubsidie gericht op de bouw en uitbreiding van het warmtenet zorgt ervoor dat naast de kapitaalbehoefte voor de bouw en uitbreiding van het warmtenet ook de kapitaallasten, waaronder bijvoorbeeld de rente en afschrijfkosten van de investeringen, zullen verminderen.

In de subsidiemodule is ervoor gekozen om de mogelijkheid tot het doen van een subsidieaanvraag te beleggen bij de onderneming die investeert in het project gericht op de bouw van een efficiënt warmtenet. Op deze manier wordt het aantal subsidieaanvragers beperkt, blijft tijdens het realiseren van het project steeds helder wie welke activiteiten heeft uit te voeren en daarover verantwoording af te leggen heeft, hetgeen zorgt voor een beperking van de uitvoeringslasten.

Door het hanteren van voorwaarden wordt er gestuurd op het indienen van aanvragen die zien op projecten met een hoge mate van rijpheid en uitvoeringsgereedheid. Zo wordt van projecten verwacht dat ze binnen 5 jaar gerealiseerd kunnen zijn en van enige omvang zijn. Zodoende kunnen de projecten snel en met enige substantie bijdragen aan de ambitie van de glastuintuinbouw en het klimaatdoel voor deze sector in 2030 zoals bepaald bij voorjaarspakket klimaat.

3. Overwogen alternatieven

In het proces dat heeft geleid tot de keuze voor een up front investeringssubsidie zijn ook andere opties overwogen. Hieronder wordt per alternatief kort de belangrijkste reden gegeven waarom deze opties afgevallen zijn.

  • 1. Exploitatiesubsidie – De kapitaalbehoefte van een warmtenet ligt voor 60-80% in de realisatiefase. Een exploitatiesubsidie smeert de subsidiebijdrage uit over de looptijd, en levert daardoor een beperkte bijdrage aan het beantwoorden van de kapitaalvraag in het begin. Daarbij is bij een warmtenet de onrendabele top op voorhand goed te berekenen. Een jaarlijkse herberekening geeft onnodig uitvoeringslasten en regeldruk.

  • 2. Een garantie of achtergestelde lening – Het belangrijkste knelpunt dat de realisatie van warmtenetten in de weg staat is de onrendabele top. Deze is op voorhand relatief goed te berekenen. Een garantie of achtergestelde lening zou vrijwel zeker aangesproken of niet terugbetaald worden, waarmee het effect hetzelfde is als een investeringssubsidie, maar zonder de uitvoeringstechnische voordelen die daarbij horen. Een garantie of achtergestelde lening zou tevens extra beheerskosten en onzekerheid geven op de Rijksbegroting.

4. Verhouding tot hoger en overig recht

Deze subsidiemodule draagt, evenals de in voorbereiding zijnde Wet Collectieve Warmtevoorzieningen, bij aan de bouw van warmte-infrastructuur. Voor deze subsidiemodule gericht op glastuinbouw is, tenzij er gegronde redenen voor waren om af te wijken, aansluiting gezocht bij de subsidiemodule geregeld in paragraaf 4.10 van RNES (hierna: WIS). Deze subsidiemodule subsidieert namelijk tevens warmtenetten, hoewel deze module is gericht op gebouwde omgeving. De kosten die subsidiabel zijn onder de WIS, namelijk investeringen in het warmtenet ten behoeve van de gebouwde omgeving, zijn niet subsidiabel onder de SWiG. Een belangrijke reden voor een aparte subsidieregeling voor glastuinbouwbedrijven naast de WIS is dat de gebouwde omgeving regulering kent onder de Warmtewet in tegenstelling tot de warmtelevering aan bedrijven die niet gereguleerd is.

Om inhoudelijke overlap te voorkomen met andere subsidiemodules is aangesloten op artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: SDE++) en artikel 2.3.2 van de RNES (hierna: EG-regeling). De subsidiemogelijkheid waarin deze regelingen in fysieke zin voorzien, vult deze regeling aan. Een fysiek leidingdeel kan niet subsidie krijgen op grond van zowel de SDE++ (bij de bron) als deze regeling en ook niet zowel op grond van de EG-regeling (bij de afnemer van warmte) als deze regeling subsidie krijgen. Dit blijkt uit artikelen 2.23.2, tweede lid en 2.23.6, onderdeel a. Deze ‘fysieke’ grens geeft duidelijkheid en voorkomt stapeling van subsidies. De verhouding tot de SDE++ en EG-regeling is verder toegelicht bij de artikelen 2.23.2 en 2.23.4.

De verhouding tot de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (EIA) is als volgt. De EIA is een belastingvoordeel, maar daarmee geen staatssteun. Het verkrijgen van een belastingvoordeel door gebruikmaking van de EIA wordt bij de beschikking tot subsidievaststelling op grond van deze subsidiemodule (na afloop van het project) meegenomen. Een aanvraag op grond van de EIA zal (bijna) altijd later in de tijd plaats vinden dan een aanvraag op grond van de subsidiemodule SWiG. Omdat het EIA-voordeel wel de investeringskosten van het project verlaagt, dient het ontvangen EIA-voordeel bij de beschikking tot subsidievaststelling op grond van de SWiG in mindering gebracht te worden op het bedrag aan subsidiabele kosten waar op grond van deze subsidiemodule subsidie voor kan worden verkregen. Daarbij zal worden gekeken naar het EIA-voordeel dat tot en met de einddatum van het project is verkregen.

5. Gevolgen

Met het creëren van deze mogelijkheid om subsidie te verkrijgen voor warmte-infrastructuur wordt aan een belangrijke randvoorwaarde voor verduurzaming in de glastuinbouw voldaan. Zoals hiervoor benoemd wordt met de openstelling van deze regeling over een periode van circa 6 jaar een versnelling beoogd van de bouw van warmtenetten ten behoeve van de glastuinbouw in Nederland. Naar verwachting kan in de periode tot 2030 circa 7 Petajoule per jaar aan warmtelevering gerealiseerd worden. Nadat externe warmte beschikbaar is, zullen tuinders ook de CO2-levering en elektriciteitsvoorziening verduurzamen, richting de ambitie om klimaatneutraal te zijn in 2040. Het voldoende beschikbaar zijn van ondersteunende middelen vanuit het Rijk draagt bij aan het realiseren van de klimaatdoelstelling in de glastuinbouw.

Waar verschillende warmtebronnen onderling verbonden worden, vergroot dit de continuïteit van warmtelevering. Door de koppeling van warmtenetwerken ontstaat er ook een robuuster netwerk van afnemers. Door het effectief cascaderen van warmte (hoge temperaturen benut voor processen die een hoge temperatuur vragen, waarna de restwarmte nog warm genoeg is om te benutten voor processen die minder warmte vragen) kunnen meerdere doelgroepen van warmte worden voorzien op de voor hen noodzakelijke temperatuur. Ook kunnen met koppeling van warmtenetten calamiteiten of momenten van storing in de warmtelevering worden ondervangen.

Voor de aanvragers die subsidie toegezegd krijgen geldt dat zij een deel van de activiteiten van de projecten met de voorgenomen subsidie bekostigen. Het financiële gevolg is dat deze onderneming deze kosten niet zelf hoeft te dragen.

Indirect profiteren de aangesloten glastuinbouwondernemingen omdat een deel van de activiteiten van de projecten met een subsidie is bekostigd; deze bedrijven verkrijgen het handelingsperspectief over te kunnen stappen naar alternatieve warmte in plaats van fossiele warmte uit aardgas. De onderhavige subsidiemodule draagt daarom bij aan de realisatie van de verduurzaming van de glastuinbouw.

De onderhavige subsidiemodule draagt daarom bij aan de realisatie van de verduurzaming van de glastuinbouw. De eerste openstelling wordt voorzien van 1 februari tot en met 30 augustus 2024. De omvang van het openstellingsbudget zal initieel relatief beperkt zijn omdat de behandeling van de LNV-begroting in het Parlement nog moet plaatsvinden. Naar verwachting kan het openstellingsbudget aansluitend worden opgehoogd met klimaatfondsmiddelen. Voor de daaropvolgende openstellingen tot en met 2030 zijn dan eveneens middelen uit het klimaatfonds beschikbaar. De openstelling zal apart worden geregeld in de Regeling openstelling EZK- en LNV subsidies 2024.

6. Uitvoering

Deze regeling zal door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden uitgevoerd. De verwachting is dat er in de eerste openstelling vijf tot tien subsidieaanvragen worden behandeld en beoordeeld. De beoordeling van de subsidieaanvragen dient te gebeuren aan de hand van de bepalingen uit de regeling en de door de subsidieaanvrager aangeleverde stukken, waaronder een projectplan, begroting en exploitatieberekening. Naar verwachting heeft RVO 1,4% van het totale budget, inclusief de ophoging met middelen uit het klimaatfonds, nodig voor de uitvoeringskosten, zowel voor personele capaciteit als voor ondersteunende diensten.

Om de voortgang van de projecten te bewaken moeten van het investeringsbesluit en het financieringsbesluit afschriften door de aanvrager aan RVO worden verstrekt. Daarnaast moet aan RVO een afschrift worden overgelegd van de opdracht voor de bouw van het warmtenet. Ook dient de aanvrager jaarlijks een voortgangsrapportage aan te leveren en zal elk project gedurende de looptijd circa twee keer door RVO worden bezocht.

Deze regeling wordt door RVO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht. De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld via de website van RVO.

7. Regeldruk

Er worden inspanningen van aanvragers van de subsidie verwacht. Bij de inrichting van de SWiG is nadrukkelijk gezocht naar een eenvoudige en simpele vormgeving, zowel voor RVO als de aanvragers. Tegelijk wordt met de subsidievoorwaarden de lat om in aanmerking te komen voor subsidie voor het investeringsproject hoog gelegd. Dit gaat naar verwachting leiden tot zelfselectie bij aanvragers. De gestelde voorwaarden selecteren dusdanig op ver uitgewerkte projecten dat minder uitgewerkte projecten niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening kunnen voldoen. Om die reden wordt verwacht dat in totaal 75 complete aanvragen worden ingediend over de gehele periode tot en met 2030. De berekening voor de administratieve lasten gaat uit van een verwacht budget van 300 miljoen euro tot en met 2030.

De volgende activiteiten zullen gevraagd worden in het kader van de aanvraag. Hierbij wordt gerekend met een standaardtarief van € 54 per uur.

Activiteit

Uren

Regeldrukkosten

Kennisname

3 uur

€ 162

Aanvraagformulier indienen in een onlineplatform

1,5 uur

€ 81

Opstellen projectplan

20 uur

€ 1.080

Invullen model exploitatieberekening

3 uur

€ 162

Aanleveren onderbouwing financiering eigen aandeel in investering

0,5 uur

€ 26

Totaal regeldrukkosten aanvraagfase per aanvrager

€ 1.511

Totaal regeldrukkosten aanvraagfase voor 75 aanvragers

€ 113.325

Afgaande op de bekende gemiddelde omvang van investeringsprojecten in warmtenetten en de begrenzing van de subsidiebijdrage per project door de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV)1 (hierna: AGVV) wordt verwacht dat 30 projecten een beschikking tot subsidieverlening zullen ontvangen. Op basis van ervaringen naar aanleiding van de openstelling van voorgaande subsidiemodules wordt ingeschat dat er nauwelijks bezwaarprocedures gestart zullen worden. Voor de uitvoeringsfase tot het moment van de beschikking tot subsidievaststelling worden van deze projecten de volgende activiteiten verwacht.

Activiteit

Uren

 

Regeldrukkosten

Kick-off bijeenkomst

2 uur

 

€ 108

Voortgangsrapportage

4 uur per jaar (maximale looptijd van een project is 7 jaar) = 28 uur

 

€ 1.512

Projectbezoek RVO adviseur

2 keer gedurende de looptijd van het project, 2 uur per bezoek = 4 uur

 

€ 216

Eindverslag

20 uur

 

€ 1.080

(Vrijwillige) deelname aan evaluatie regeling

2 uur

 

€ 108

Document efficiënt warmtenet en (indien van toepassing) uitsluitend hernieuwbaar

Wordt opgesteld door derde partij

 

€ 200

Accountantsverklaring bij vaststelling

Wordt opgevraagd bij accountant

 

€ 2.500–€ 3.500

Aanleveren onderbouwing financiering eigen aandeel in investering

0,5 uur

 

€ 26

Totaal regeldrukkosten uitvoeringsfase per project

 

€ 5.750-€ 6.750

Totaal regeldrukkosten uitvoeringsfase voor 30 projecten

 

€ 172.500-€ 202.500

Hiermee komen de totale regeldrukkosten van deze subsidiemodule op € 285.825,-tot € 315.825,-. Uitgaande van een totaal subsidiebudget van 300 miljoen euro is het regeldrukpercentage daarmee 0,1%.

8. Advies en consultatie

De vormgeving en inrichting van deze regeling is nauw overleg gevoerd met partijen uit de sector en medeoverheden. Daarnaast is een adviesrapport opgesteld door extern adviesbureau Berenschot. De suggesties en adviezen van deze partijen zijn gewogen en, waar mogelijk en dienend, verwerkt in de regeling.

  • Berenschot heeft in maart 2023 het rapport ‘Subsidie-instrumenten warmtenetten glastuinbouw’ opgeleverd. Dit rapport is een belangrijke bouwsteen geweest aangaande de berekening van de onrendabele top van warmtenetten gericht op de glastuinbouw. Tevens is dit advies uitgangspunt geweest bij het bepalen van parameters in onderhavige regeling. Het door Berenschot ontwikkelde template om de ORT te berekenen is ontleend aan de systematiek van de WIS, maar toepasselijk gemaakt voor glastuinbouw. Deze template is verder bewerkt, zodat deze door subsidieaanvragers gebruikt kan worden voor de berekening van de business case.

  • RVO heeft bijgedragen aan de vormgeving van de regeling door inbreng van praktijkkennis en door inzichten aan te reiken met het oog op een uitvoerbare, doeltreffende regeling.

  • Praktijkkennis en toepasbaarheid van de regeling en de voorwaarden is periodiek op hoofdlijnen besproken met Glastuinbouw Nederland, met als doel te borgen dat de regeling goed zou passen bij de behoefte naar duurzame warmte in de glastuinbouw. Aanvullend hierop is voorafgaand aan publicatie met een relevante groep bedrijven een marktconsultatie gedaan.

In het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) is geconcludeerd dat de regeldruk kosten beperkt zijn en in verhouding zijn met de belangrijke energietransitie om klimaatverandering tegen te gaan.

In september is een bijeenkomst georganiseerd met als doel de uitgangspunten in de subsidiemodule te toetsen bij marktpartijen. Aan deze bijeenkomst namen adviseurs en warmtebedrijven deel uit diverse regio's van Nederland. Naar aanleiding van deze consultatie is de maximale subsidieomvang per project naar boven bijgesteld. Deze keuze is toegelicht onder artikel 2.23.3. Daarnaast is aandacht besteed aan de constatering dat het moeilijk is voor aanvragers om te kunnen voldoen aan de eisen van volledig hernieuwbare warmte. Deze eis, afkomstig uit de nieuwe AGVV om in aanmerking te komen voor 45% subsidie, biedt echter niet de ruimte voor een soepelere interpretatie. Tegelijkertijd is het beleidsmatig wel wenselijk om een stimulans te bieden aan dergelijke projecten, waardoor er – ondanks dat weinig projecten direct aan deze eis zullen voldoen – toch voor gekozen is deze optie in de regeling op te nemen.

9. Staatssteun

De onderhavige subsidiemodule is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Voor deze subsidiemodule is daarom aansluiting gezocht bij artikel 46 van de AGVV. Artikel 46 van de AGVV bepaalt dat investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling verenigbaar is met de interne markt in de zin van artikel 107, derde lid, van het VWEU en dat dergelijke steun van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid, van het VWEU is vrijgesteld mits de in artikel 46 en de in hoofdstuk I van de AGVV vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

De onderhavige subsidiemodule past binnen de reikwijdte van artikel 46, zesde lid, van de AGVV en zowel aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 46, als de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk I van de AGVV is gevolg gegeven in de subsidiemodule. De in aanmerking komende kosten zijn in onderhavige subsidiemodule vastgesteld als de investeringskosten gerelateerd aan de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet. Dit komt overeen met het zesde lid van artikel 46 van de AGVV.

De hoogte van de subsidie bedraagt 30 procent van de in aanmerking komende kosten. Dit is in lijn met artikel 46, zevende lid, van de AGVV. Het is mogelijk om 15 procent extra subsidie te verstrekken indien en voor zover het project voldoet aan de voorwaarden uit artikel 46, achtste lid, van de AGVV.

Van de steunmaatregel zal kennisgeving aan de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, eerste lid, onder a, van de AGVV. Daarnaast zal jaarlijks verslag aan de Europese Commissie worden uitgebracht, conform artikel 11, eerste lid, onder b, van de AGVV. Voor zover er in individuele gevallen steun wordt verleend van meer dan € 100.000,- worden ook de in bijlage III van de AGVV bedoeld gegevens gepubliceerd, zoals vereist op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de AGVV.

II. Artikelsgewijs

Onderdeel A

Artikel 2.23.1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor deze subsidiemodule. Er wordt verwezen naar en er is aansluiting gezocht bij begripsbepalingen zoals die zijn opgenomen in de Warmtewet. Waar mogelijk is ook aangesloten bij de definities uit titel 4.10 aangaande de Warmtenetten Investeringssubsidie (op grond waarvan warmtenetten voor de gebouwde omgeving worden gesubsidieerd). Er zijn daarnaast definities opgenomen voor de afbakening van het warmte-infrastructuurproject ten opzichte van de levering van warmte en met het oog op de realisatie van het project zoals het investeringsbesluit. Een aantal begrippen wordt hieronder toegelicht.

De aansluiting betreft het fysieke deel van de infrastructuur waarmee het warmtenet koppelt aan het private warmtenet van de afnemer. Dit kan een individuele aansluiting zijn van één tuinder of een collectieve (centrale) aansluiting waarop meerdere glastuinbouwondernemingen zijn aangesloten. In beide gevallen geldt dat deze fysieke aansluiting subsidiabel is onder de module energie-efficiëntie glastuinbouw (titel 2.3). Er is daarom gekozen om in deze subsidiemodule de aansluitingen uit te sluiten van subsidie. Dit deel van het warmtenet komt niet voor subsidie in aanmerking op grond van artikel 2.23.2 lid 2.

Het begrip efficiënt warmtenet is opgenomen omdat dit een vereiste is om gebruik te kunnen maken van het steunkader van de AGVV. Voor de definitie van dit begrip is aangesloten bij de definitie van energie-efficiënte stadsverwarming- en koeling uit punt 124, van artikel 2, van de AGVV, waarin vervolgens wordt doorverwezen naar de definitie van efficiënte stadsverwarming- en koeling zoals deze is opgenomen in de Richtlijn 2012/27/EU.2 Uit laatstgenoemde definitie volgt dat het project, om voor subsidie in aanmerking te komen, ten minste moet voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 2 (41) van Richtlijn 2012/27/EU. In punt 41 is efficiënte stadsverwarming en -koeling’ gedefinieerd: ‘een systeem voor stadsverwarming of -koeling dat ten minste 50% hernieuwbare energie, 50% afvalwarmte (restwarmte), 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt.’ Ook de definitie van het begrip 'stadsverwarming en stadskoeling' uit punt 124bis van de AGVV is in dit kader van belang. Dit begrip wordt gedefinieerd als 'de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere locaties of gebouwen, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen'. Om te verduidelijken dat ook een warmteopslag die onderdeel is van het warmtenet voor subsidie in aanmerking komt, is de warmteopslag en koppelleiding toegevoegd aan de definitie van een efficiënt warmtenet.

Een koppelleiding is een leiding die een verbinding vormt met een ander warmtenet. Omdat de verbonden warmtenetten ieder beschikken over een eigen bron creëert een koppelleiding (of warmtekoppeling) flexibiliteit. Ook is de warmtelevering betrouwbaarder omdat er meer bronnen ingezet kunnen worden.

Het begrip onrendabele top is opgenomen aangezien dit onderdeel uitmaakt van de toetsing. De onrendabele top geeft aan welk deel van de investering niet terug te verdienen is in de markt. De subsidie bedraagt een percentage van de subsidiabele kosten, maar wordt alleen toegekend indien blijkt dat de onrendabele top van het project minimaal 25% bedraagt. Hiermee wordt voorkomen dat rendabele projecten ook voor subsidie in aanmerking komen en gaat er een zekere stimulerende werking uit van deze subsidieregeling. De definitie sluit aan bij de berekeningsmethodiek (financieringskloof-methode) als bedoeld in artikel 2, punt 118 van de AGVV.

Artikel 2.23.2. Subsidieverstrekking

Op grond van de SWiG wordt op aanvraag subsidie verleend aan een onderneming die investeert in de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet voor de glastuinbouw. Deze onderneming is verantwoordelijk voor de uitvoering van het project, doet de investeringen, begroot de inkomsten en is verantwoordelijk voor de financiering van het project.

In het eerste lid wordt bepaald dat subsidie wordt verstrekt voor de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet. Bij aansluiting op bestaande warmtenetten wordt dit bestaande net voor de bepaling van de hoogte van de subsidie niet in beschouwing genomen. Deze subsidiemodule richt zich specifiek op de investeringskosten in de warmte-infrastructuur ten behoeve van glastuinbouwondernemingen. Investeringskosten ten behoeve van andere doelgroepen/afnemers van warmte kunnen onderdeel zijn van het project, maar komen niet voor subsidie in aanmerking.

Op grond van het tweede lid kan geen subsidie worden verstrekt voor het deel van het warmtenet dat voor subsidie in aanmerking komt op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++- regeling) of artikel 2.3.2 van deze regeling (EG-regeling). Indien het eerste warmteoverdrachtstation onder de beschrijving van de betreffende categorie van de SDE++ valt, kan die niet opgevoerd worden bij deze regeling. In het geval dat het warmtenet gevoed wordt door een restwarmtebron die SDE++ ontvangt binnen de categorie restwarmte van de SDE++ regeling, kunnen de kosten van de maximale lengte van de warmteleidingen die onder de betreffende SDE++ categorie gesubsidieerd wordt, niet worden opgevoerd.

Artikel 2.23.3. Hoogte subsidie

Dit artikel regelt de hoogte van de te verstrekken subsidiebijdrage per investeringsproject dat ziet op de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet. Uit artikel 46, achtste lid, van de AGVV volgt dat een project 30% van de subsidiabele kosten aan subsidie kan ontvangen indien het voldoet aan de criteria van een efficiënt warmtenet en 45% indien het warmtenet voldoet aan artikel 46, achtste lid, van de AGVV doordat het alleen gebruikt: hernieuwbare warmte, restwarmte of een combinatie daarvan, inclusief hernieuwbare opwekking van warmte en kracht met een warmtekrachtkoppeling (wkk) op basis van duurzame brandstoffen (zoals biogas of groene waterstof). Hernieuwbare warmte is gedefinieerd in artikel 2 van Verordening 2018/2001/EU. Onder hernieuwbare warmte valt volgens deze definitie onder meer aardwarmte. Bij het winnen van aardwarmte kunnen kleine hoeveelheden opgeloste koolwaterstoffen meegewonnen worden (dit wordt ook wel formatiegas of ‘bijvangst’ genoemd). Om in aanmerking te komen voor 45% subsidie, kan dit fossiele gas worden afgezet op een ander warmtenet dan het gesubsidieerde warmtenet.

Het vrijgekomen gas wordt op deze wijze nuttig gebruikt, in lijn met de bedoeling van artikel 46, achtste lid, van de AGVV om meer subsidie te verstrekken voor duurzame projecten.

Door het overgrote deel van de investeringskosten bij de ondernemer te houden, wordt verwacht dat alleen investeringen in toekomstbestendige gebieden gerealiseerd worden. De overige 55 of 70% van de investeringskosten zal gedragen worden door andere financiers, die zogenaamde ‘stranded assets’ zullen willen voorkomen. Dit borgt de doelmatige besteding van overheidsmiddelen via de regeling.

Uit artikel 4, eerste lid, onderdeel w, van de AGVV volgt dat de subsidiebijdrage maximaal € 50 miljoen per investeringsproject bedraagt. Eerdere subsidieverlening voor projecten voor vergelijkbare infrastructuur laten zien dat de subsidieomvang beperkter kan zijn. In deze regeling is de grens op grond van die ervaring gelegd op een maximum subsidiebedrag per investeringsproject van € 12,5 miljoen. Hoewel eerder ook grotere bedragen zijn toegekend, is de verwachting dat het merendeel van de te verwachten projecten met een subsidiebedrag van € 12,5 miljoen goed uit de voeten zal kunnen. Om de omvang en de complexiteit van projecten te doseren kan het aan te raden zijn een groot project gefaseerd te ontwikkelen. Het project kan dan in de openstellingen in de jaren na inwerkingtreding van de regeling worden ingediend. Dit bevordert de kwaliteit en voortvarende afwikkeling van projecten.

In het derde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 6, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit) biedt om van de anticumulatiebepaling uit artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit af te wijken. In artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bepaald dat indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie, met uitzondering van subsidie aan een financier, is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens het Kaderbesluit kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders. Dat betekent dat deze reeds verstrekte subsidies in mindering gebracht moeten worden op de subsidie die krachtens het Kaderbesluit nog verstrekt kan worden, ook als er nog steunruimte op grond van het toepasselijke staatssteunkader is. Dit is met name nadelig in geval van grote projecten die met het toepasselijke subsidiepercentage op een hoger subsidiebedrag zouden uitkomen dan het maximale subsidiebedrag per project dat op grond van de RNES mogelijk is. Met het derde lid wordt beoogd ervoor te zorgen dat goede projecten niet belemmerd worden om subsidie aan te vragen en de staatssteunruimte die er is te benutten door een combinatie van publieke middelen toe te staan. Hierdoor kunnen ook aan grotere projecten voldoende ondersteuningsmogelijkheden geboden worden om ze tot realisatie te laten komen.

Artikel 2.23.4. Subsidiabele kosten

In dit artikel wordt bepaald welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het eerste lid bepaalt dat, aansluitend op het steunkader van artikel 46 van de AGVV, investeringskosten voor de bouw of uitbreiding van systemen voor energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling voor subsidie in aanmerking komen. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van kosten die wel en niet worden aangemerkt als investeringskosten in de zin van artikel 46 van de AGVV en daarmee als subsidiabele kosten:

Niet-subsidiabel:

  • Kosten ten behoeve van de administratie, projectcontroller, kostencalculaties etc.

  • Kosten ten behoeve van het werven van klanten/aansluitingen

  • Juridische kosten: kosten voor het oplossen van geschillen, organisatiestructuur, financiering etc.

  • Financieringskosten

  • Omgevingsmanagement niet gericht op de bouw van het warmtenet, zoals informatieavonden voor klanten, participatietrajecten.

  • Communicatie niet ten behoeve van bouwwerkzaamheden

  • VGWM coördinatie niet gericht op de bouwplaats

  • Accountmanagement met stakeholders of aandeelhouders

  • Algemene ondersteunende werkzaamheden zoals secretariële ondersteuning

  • Kosten projectmanagement en kennisverspreiding3

Wel subsidiabel, voor zover de kosten geactiveerd worden:

  • Aanneemsom voor de bouw van het warmtenet

  • Juridische kosten: advies voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning, adviescontracten met aannemers voor de bouw van het warmtenet.

  • Kosten voor aanbesteding

  • Omgevingsmanagement gericht op de bouw van het warmtenet, zoals het regelen van de wegafsluiting, bomen, afstemming over het riool en andere leidingen.

  • Vooronderzoek ten behoeve van bomen, archeologie, bodemverontreiniging en explosieven.

  • Engineering

  • Ontwerpkosten

  • Projectmanagement ten behoeve van de bouw van het warmtenet

Loonkosten zijn subsidiabel voor zover deze rechtstreeks verbonden zijn met de realisatie van het warmtenet en als investering ten behoeve van dit warmtenet te activeren zijn. Onder loonkosten worden kosten van medewerkers die in dienst zijn van de onderneming opgenomen in de begroting. Indien sprake is van inhuur van personen dan dient dit onder kosten derden te worden opgenomen in de begroting.

Om een doelmatige inzet van onderhavige regeling te borgen is in het tweede lid, in aanvulling op het eerste lid, opgenomen dat alleen de kosten in aanmerking komen zover deze betrekking hebben op investeringen in het warmtenet ten behoeve van levering van warmte aan glastuinbouwondernemingen.

In het derde lid is uitgewerkt wat de subsidiabele kosten zijn bij een gecombineerd project. In dit geval levert de aan te leggen infrastructuur zowel warmte aan de glastuinbouw als aan andere aansluitingen, zoals de gebouwde omgeving. In dat geval geeft de formule aan dat alleen de kosten subsidiabel zijn die gemaakt worden voor de levering van warmte aan de glastuinbouw.

In het vierde lid wordt bepaald welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. In onderdeel a worden de kosten uitgezonderd die zien op investeringen in een warmtebron en het optimaliseren van de bron middels bijvoorbeeld een warmtebuffer en hulpketels. Het warmteoverdrachtstation (WOS) aan de bronkant is subsidiabel, tenzij er SDE++ subsidie is voor de bron en het warmteoverdrachtstation is opgenomen in de beschrijving van de betreffende SDE++-categorie. Dit geldt ook voor de leiding vanaf een restwarmtebron met SDE++. Zie de toelichting op artikel 2.23.2, tweede lid. Daarnaast zijn de warmteafleverset (WAS) en alle kosten na de afleverset die betrekking hebben op de binneninstallatie (leidingen, installaties en hulpmiddelen bestemd voor de toe- en afvoer van warmte ten behoeve van het verwarmen van kassen en ruimten) niet-subsidiabel. Een koppelleiding naar een andere bron of leidingnet is subsidiabel als die als onderdeel van het warmtenet wordt aangelegd. In de onderstaande figuur is schematisch aangegeven welke investeringen in het warmtenet subsidiabel zijn.Schematische weergave van de investeringen in het warmtenet die subsidiabel zijn.

Schematische weergave van de investeringen in het warmtenet die subsidiabel zijn.

In onderdeel b wordt bepaald dat de kosten die niet te activeren zijn en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord, niet voor subsidie in aanmerking komen.

In het vijfde lid van dit artikel wordt voor de berekening van de subsidiabele kosten de vaste-uursystematiek aangewezen, zoals opgenomen in artikel 14 van het Kaderbesluit. Hierbij is in artikel 2.1.1 vastgesteld dat subsidiabele loonkosten kunnen worden opgenomen tot een maximum uurtarief van € 60,– per uur. De in artikel 12 en 13 van het Kaderbesluit opgenomen standaardmethoden voor de berekening van de subsidiabele kosten zijn uitgesloten, omdat daarin relatief veel overheadkosten opgenomen mogen worden. Overheadkosten zijn kosten die een organisatie wel heeft, maar die niet aan het investeringsproject zijn te relateren. Aangezien het gekozen steunkader van artikel 46 van de AGVV voorschrijft dat de in aanmerking komende kosten van het distributienetwerk de investeringskosten zijn, wordt de standaardmethode van artikel 14 van het Kaderbesluit voorgeschreven.

Artikel 2.23.5. Verdeling subsidieplafond

Dit artikel bepaalt dat de behandeling van de subsidieaanvragen plaatsvindt op volgorde van binnenkomst (first come, first served). De dag waarop de subsidieaanvraag volledig is geldt hierbij als ijkmoment. Op grond van artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit wordt, als op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag wordt ontvangen, de volgorde van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Deze methode bevordert het aanleveren van volledige subsidieaanvragen. De projecten waarvoor subsidieaanvragen gedaan zullen worden, zijn afkomstig van gedreven, professionele ondernemers. De criteria en voorwaarden van de regeling brengen doelmatigheid en realisme in de projecten evenals de benodigde kwaliteit van de aanvragen. De verwachting is dat de aanvragers kwalitatief goede projectaanvragen zullen indienen. Met de klimaatfondsmiddelen die het kabinet heeft gereserveerd voor deze regeling, is er duidelijkheid over de beschikbaarheid van budget in de periode tot 2030. Dit voorkomt onrust bij ondernemers die een eenmalige openstelling zou geven.

Artikel 2.23.6. Afwijzingsgronden

In dit artikel zijn gronden opgenomen voor het afwijzend beslissen op een subsidieaanvraag. Deze gronden zijn aanvullend op hetgeen al is geregeld in hoofdstuk 8 van het Kaderbesluit. In artikel 23, aanhef en onder f, van het Kaderbesluit is bijvoorbeeld opgenomen dat Onze minister afwijzend op een aanvraag om subsidie beslist voor zover de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie en in onderdelen a, d en e van dit artikel staat dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien er onvoldoende vertrouwen is dat de aanvrager zijn eigen deel kan financieren of indien er te weinig vertrouwen is in de economische of technische haalbaarheid.

De aanvrager maakt de rijpheid en uitvoeringsgereedheid van het project bij het indienen van de aanvraag aannemelijk met informatie van derden; warmteleverancier, warmteafnemer(s), bevoegd gezag. Deze derden verklaren dat de plannen van de investeerder passen binnen de bedrijfsontwikkeling van de eigen onderneming dan wel dat er geen redenen zijn om het plan van de investeerder en de haalbaarheid ervan onrealistisch te vinden. De aanvrager levert bij zijn aanvraag inzicht in de financiële haalbaarheid die wordt nagestreefd en gebruikt daarbij de informatie van de genoemde derden.

Een project wordt op grond van onderdeel b van dit artikel afgewezen indien de onrendabele top lager is dan 25% van de subsidiabele kosten. De onrendabele top wordt berekend voor de levering aan de glastuinbouw op basis van de capaciteit voor de glastuinbouw en de subsidiabele kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de glastuinbouw. De methodiek is uitgewerkt in bijlage 2.23.1. Hiervoor is gekozen om de volgende redenen:

  • Volgens artikel 23 onder c van het Kaderbesluit mag er geen subsidie worden verstrekt indien het aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd. Hieruit volgt dat er in ieder geval en onrendabele top moet zijn.

  • Vanwege effectieve besteding van overheidsmiddelen is het streven om niet veel meer dan de onrendabele top te financieren.

  • Projecten moeten na subsidie rendabel kunnen zijn.

  • Daarnaast krijgen projecten met een onrendabele top lager dan 25% hierdoor naar verwachting een prikkel om het project te over-dimensioneren (het netwerk wordt niet alleen ingericht op de huidige vraag, met een kleine onrendabele top, maar op de toekomstige vraag, met een grotere onrendabele top)

Voor het berekenen van de onrendabele top is een model exploitatieberekening beschikbaar. De hierbij behorende berekeningsmethodiek is opgenomen in onderdeel 1 van bijlage 2.23.1 bij deze regeling. Voor de berekening van de onrendabele top worden de kosten en opbrengsten voor een periode van minimaal vijftien jaar vanaf de bouw van de infrastructuur voor elk jaar berekend met gebruikmaking van de formules en uitgangspunten in onderdeel 1 van bijlage 2.23.1. De berekening van de onrendabele top wordt uitgevoerd aan de hand van een model dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Dit model wordt door RVO bij de uitvoering van de subsidiemodule gehanteerd om te toetsen of de onrendabele top van het project minimaal 25% bedraagt.

In dit model is voor een aantal van de onderdelen van de exploitatieberekening een standaardwaarde bepaald (zie voor de nadere uitwerking de toelichting bij de bijlage van deze regeling). Dit is gedaan met het oog op standaardisatie en transparantie van berekening van de onrendabele top. Daarnaast zorgt het werken met de standaardwaarden voor een doelmatige inzet van overheidsmiddelen; door bijvoorbeeld het stellen van maxima aan bepaalde waarde komen alleen kosteneffectieve investeringen voor subsidie in aanmerking.

Op grond van onderdeel c kan een project ook worden afgewezen als de kwaliteit van het project onvoldoende is. De kwaliteit van het project wordt beoordeeld op basis van onder meer het ingediende projectplan, de relatie daarvan tot de begroting en het voorlopige of definitieve ontwerp, en de omgang met risico’s. De mate van detaillering in de begroting en het ontwerp spelen een belangrijke rol bij de beoordeling van het project.

Het doel van deze subsidiemodule is om versnelling te realiseren in de energietransitie in de glastuinbouw. Daarbij is het passend dat projecten worden gerealiseerd die glastuinbouwonderneming(en) duurzaam en toekomstbestendig voorzien van warmte. Investeringen in bijvoorbeeld aardwarmte-infrastructuur zijn interessant vanaf een bepaald minimum beschikbare capaciteit. Kleinere investeringen of projecten met een geringe onrendabele top worden vanuit het oogpunt van efficiëntie uitgesloten. De subsidie op het project moet daarom op grond van onderdeel d ten minste € 125.000,- bedragen. Het idee is dat robuuste projecten van enige omvang nodig zijn om stappen te zetten in de energietransitie. Ook is het voor de uitvoerbaarheid van de regeling aan te bevelen om geen tijd te (hoeven) besteden aan te kleine projecten.

Op grond van onderdeel e kan afwijzend worden beslist op een aanvraag als de aanvrager het model, bedoeld in het model, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling modellen ex artikel 7a, vierde lid, Warmteregeling, niet invult. Het gaat hier om een verklaring van duurzaamheid. Met dit model moet ten minste aannemelijk worden gemaakt dat het warmtenet efficiënt zal zijn en daarmee voldoet aan de duurzaamheidseisen. De methodiek en de actuele lijst met factoren die toegepast moet worden is te vinden is op www.rvo.nl/warmtewet.

Om de kans te beperken dat projecten na subsidie niet van de grond komen omdat er vanuit de tuinbouwondernemingen onvoldoende bereidheid is om aan te sluiten op het warmtenet is in onderdeel f de eis opgenomen dat de aanvrager aannemelijk kan maken dat ten minste 60% van de beoogde capaciteit voor de glastuinbouw (exclusief overcapaciteit) ook daadwerkelijk binnen de looptijd van het project zal worden aangesloten.

Artikel 2.23.7. Verplichtingen subsidieontvanger

Voor de subsidiemodule SWiG zijn in artikel 2.23.7 een aantal verplichtingen opgenomen. Op grond van het eerste lid dient de subsidieontvanger die 45% subsidie ontvangt te voldoen aan artikel 46, achtste lid, van de AGVV. Dit is toegelicht bij artikel 2.23.3.

De subsidieontvanger dient op grond van het derde lid gedurende de looptijd van het project jaarlijks een voortgangsrapportage te verstrekken die de minister kan gebruiken voor de openbare brede verspreiding van de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met de projecten worden opgedaan. De minister zal hiervoor een format beschikbaar stellen. Deze rapportage is aanvullend op de rapportages waarvoor op grond van artikel 39 van het Kaderbesluit in de subsidiebeschikking een verplichting opgenomen moet worden. Het beschikbaar maken van kennis en leerervaringen die met de projecten worden opgedaan gedurende de looptijd, in plaats van na afloop van de bouw van het warmtenet, kan de verdere uitrol van dergelijke projecten en de warmtetransitie versnellen. Daarnaast kan het delen van deze kennis de kosten voor navolgers verlagen doordat zo geleerd kan worden van andere projecten. Door de rapportage kan de minister deze informatie centraal beschikbaar stellen en kan de voortgang van de projecten, alsook de voortgang op de meer overkoepelende thema’s, beter gevolgd worden.

Het vierde lid regelt dat de hiervoor bedoelde informatie wordt verstrekt met gebruikmaking van een (elektronisch) formulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Dit formulier zal beschikbaar worden gesteld op de website van RVO.

In het zesde lid wordt artikel 38, eerste lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit niet van toepassing verklaard. Hiermee worden de administratieve verplichtingen beperkt. Dit betekent dat uit de administratie niet hoeft te blijken wat het aantal eenheden is dat per kostendrager besteed is aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen. Deze administratieve verplichting is niet nodig omdat het hier om een subsidie voor investeringen gaat waarvoor veel werkzaamheden door de toeleverancier(s) verricht zullen worden. Het bijhouden van hiervoor genoemde interne kosten is dan ook niet nodig.

Artikel 2.23.8. Start- en realisatietermijn

In dit artikel zijn voor verschillende verplichtingen die betrekking hebben op een project gericht op de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet de termijnen opgenomen waarbinnen aan deze verplichtingen moet worden voldaan. Er is voor deze termijnen gekozen omdat de verwachting is dat de verschillende stappen binnen het project binnen de opgenomen termijnen kunnen worden afgerond. Ook zorgen deze realisatietermijnen ervoor dat de projecten die zien op de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet op korte termijn kunnen bijdragen aan de doelstelling van deze subsidiemodule. Als de aanvrager in het projectplan een kortere termijn opneemt dan de gestelde termijn in de regeling moet conform het projectplan worden gehandeld. De termijn uit het projectplan kan, onverminderd dit artikel, worden verlengd middels een wijziging van het projectplan.

De in het eerste lid van dit artikel genoemde startdatum betreft de datum waarop de subsidieontvanger start met de werkzaamheden behorende bij de eerste mijlpaal als bedoeld in artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel b, onder 1 en 2. Aan deze mijlpaal dienen kosten verbonden te zijn in verband met de werkzaamheden die gestart zijn. De startdatum van de eerste mijlpaal is de startdatum van het project.

Indien uit het projectplan blijkt dat het investeringsproject niet uiterlijk binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.23.8, tweede lid, gerealiseerd kan worden, zal de subsidieaanvraag op grond van artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit afgewezen worden. De aanvrager kan, voor zover het project nog niet gestart is, zijn project aanscherpen en kwalitatief verbeteren om vervolgens opnieuw in te dienen.

Het in het derde lid genoemde finale investeringsbesluit is een door een bevoegd persoon getekend en gedateerd document waaruit blijkt dat de definitieve investeringsbeslissing is genomen. Indien sprake is van aanvullende voorwaarden, uitsluitende voorwaarden of ontbindende voorwaarden ten aanzien van het besluit worden deze opgenomen in het definitieve investeringsbesluit. Het financieringsbesluit betreft het onherroepelijke besluit van de aanvrager waaruit blijkt op welke wijze de financiering eigen aandeel van het investeringsproject wordt gefinancierd. RVO kan eventueel onderbouwende documenten opvragen ten aanzien van het financieringsbesluit en finaal investeringsbesluit

De in het vierde lid van dit artikel genoemde opdracht betreft de opdracht die de subsidieontvanger aan derden verstrekt ten behoeve van de bouw of uitbreiding van het warmtenet.

Het vijfde lid van dit artikel is een nadere uitwerking van de in artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit vastgelegde bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger uit te voeren. De realisatietermijn zou dan, op verzoek en voorzien van een goede onderbouwing, in uitzonderlijke gevallen kunnen worden verlengd. Bij omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de ondernemer liggen kan verlenging naar oordeel van de minister geboden zijn, maar alleen als dit dienstbaar is aan (het tempo van) de energietransitie in de glastuinbouw en het doel van deze subsidiemodule.

Artikel 2.23.9. Informatieverplichtingen

Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag opgenomen moet worden. Het betreft hier de informatie over onder andere de subsidieaanvrager en de contactpersoon bij de aanvrager. Deze vereisten zijn in overeenstemming met de vereisten op grond van de AGVV en sluiten aan bij de wijze waarop andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de RNES zijn vormgegeven.

Voorts bepaalt het tweede lid van welke informatie de aanvraag vergezeld moet gaan. Zo moet een projectplan worden aangeleverd dat dient te bestaan uit de onderdelen zoals opgenomen in artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel a. In specifieke gevallen zijn voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet gebiedsgebonden maatregelen nodig. Dit kunnen kunstwerken zijn of bijvoorbeeld een tijdelijke omleiding als gevolg van de werkzaamheden. Deze maatregelen, de noodzaak en de effecten worden beschreven in het projectplan. Daarnaast moet een onderbouwing worden verstrekt van de verwachte afname en levering van warmte. Het gaat om de afname en levering die aannemelijk wordt geacht en kan worden onderbouw met intentieverklaringen en, indien beschikbaar, contracten.

Met al deze gevraagde gegevens in het projectplan kan een goede inschatting gemaakt worden van de kwaliteit van het project, de kosten voor het project en of het project aan de doelstelling van deze subsidiemodule voldoet.

Daarnaast dienen op grond van artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel b, het model exploitatieberekening ingevuld te worden, inclusief mijlpalenbegroting, en financieringsplan, bestaande uit de subonderdelen 1 tot en met 4. In het model zijn parameters gekozen gebaseerd op een studie van Berenschot (Verbeek e.a., maart 2023). Om te kunnen beoordelen of de activiteiten, waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft, uitgevoerd kunnen worden, dienen daarnaast relevante bescheiden aangeleverd te worden, zoals een ontwerp, vergunning en/of concessie. Als vuistregel voor het detailniveau van het ontwerp geldt dat dit op totaalniveau moet kunnen leiden tot een raming met een nauwkeurigheid met een afwijking van maximaal 25%. Met de informatie die moet worden verstrekt op grond van het tweede lid, onderdeel a, onder twee en zeven, toont de aanvrager aan dat het project passend is bij de vraag vanuit de glastuinbouw op het moment van oplevering en de toekomstige vraag. Het belang hiervan is toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.

Tevens dient de aanvrager het model, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling modellen ex artikel 7a, vierde lid, Warmteregeling, in te vullen. Dit model is toegelicht onder artikel 2.23.6.

Als de aanvrager 45% subsidie wil ontvangen, moet hij onderbouwen dat het warmtenet zal voldoen aan de voorwaarden die artikel 46, achtste lid, van de AGVV stelt aan het ontvangen van 15% extra subsidie. Deze voorwaarden zijn toegelicht onder artikel 2.23.3.

Artikel 2.23.10. Aanvraag subsidievaststelling

Voor de RNES zijn de verplichtingen inzake subsidievaststelling opgenomen in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Er is voor gekozen om deze verplichtingen in dit artikel aan te vullen. De aanvraag voor subsidievaststelling bevat onder meer de hoogte van de subsidie. Deze moet worden berekend op de manier die beschreven is in artikel 2.23.3.

Het tweede lid bevat een opsomming van informatie die opgenomen moet worden in het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a van het Kaderbesluit, dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend. Deze onderdelen dienen om na te kunnen gaan of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk (in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke vereisten) hebben plaatsgevonden, alsook of de subsidiabele activiteiten tot het gewenste eindresultaat hebben geleid. Daarom wordt onder andere gevraagd om documenten die het bewijs vormen dat deze activiteiten zijn uitgevoerd.

In het eindverslag moet onder andere een tekening worden opgenomen van het gerealiseerde efficiënte warmtenet. Het gaat hier om een ‘as built’-tekening. Uit deze tekening moet blijken hoe het gerealiseerd warmtenet verschilt van het warmtenet zoals dat omschreven is in het projectplan. In het eindrapport moet tevens met contracten of intentieverklaringen worden aangetoond welke glastuinbouwondernemingen reeds zijn aangesloten dan wel gaan aansluiten in de toekomst. Deze onderbouwing heeft bij een gecombineerd project direct invloed op de hoogte van het subsidiebedrag omdat enkel het deel van de warmtelevering die naar de glastuinbouwonderneming gaat voor subsidie in aanmerking komt.

In het eindverslag moet ook de gerealiseerde en toekomstige afname van warmte per glastuinbouwonderneming en levering van warmte door een warmtebron worden onderbouwd. Bij de toekomstige afname en levering gaat het om de afname en levering die aannemelijk wordt geacht en kan worden onderbouw met intentieverklaringen en, indien beschikbaar, contracten.

Daarnaast moet in het eindverslag een document worden opgenomen waarmee aan wordt getoond dat het warmtenet in gebruik is genomen. Dit kan een bewijs van oplevering van het warmtenet inhouden van de aannemer. Tenslotte bevat het eindverslag gegevens ten aanzien van de gestelde duurzaamheidseisen. Deze zijn toegelicht onder artikel 2.23.9.

Bij de vaststelling dient op grond van artikel 50, tweede lid, onderdeel c van het Kaderbesluit een controleverklaring te worden aangeleverd. De Accountant of Accountant-Administratieconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast op met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3 van de RNES. Tevens stuurt de accountant een gewaarmerkt en gedateerd kostenoverzicht mee op basis van het door de minister beschikbaar gestelde model.

De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijk gerealiseerde kosten ten behoeve van de investering maal het subsidiepercentage voor vaststelling zoals opgenomen in de verleningsbeschikking, met als maximum het verleende subsidiebedrag.

De aanvraag om subsidievaststelling dient op grond van artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk dertien weken na het verstrijken van de realisatietermijn, als bedoeld in artikel 2.23.8, te worden ingediend.

Bijlage 2.23.1

Onderdeel 1

In dit onderdeel is de formule voor de berekening van de onrendabele top opgenomen. Het onderdeel bevat de vaste waarden en uitgangspunten waar gebruik van dient te worden gemaakt bij de berekening van de onrendabele top. De formule wordt gebruikt om aan te tonen dat de onrendabele top minimaal 25% van de subsidiabele kosten bedraagt, als bedoeld in artikel 2.23.6 onderdeel b. Ondernemingen die subsidie aanvragen op grond van onderhavige subsidiemodule dienen bij hun aanvraag onder andere een ingevulde model exploitatieberekening aan te leveren en daarbij gebruik te maken van de formule en uitgangswaarden zoals opgenomen in onderdeel 1 van de bijlage.

In dit onderdeel is ook weergegeven hoe respectievelijk de opbrengsten en de uitgaven worden berekend die onderdeel vormen van de exploitatieberekening. De bedragen die per onderdeel van de infrastructuur van het warmtenet zijn opgenomen zijn vastgesteld op basis van diverse onderzoeken.

Voor de berekening van de onrendabele top zijn naast opbrengsten en uitgaven ook de discontovoet en de exploitatieduur relevant. Voor de exploitatieduur geldt dat deze minimaal 15 jaar is. De discontovoet kent een maximum van 6,8% voor belasting.

Onderdeel 2

Dit onderdeel van de bijlage bevat een technische beschrijving van de vereisten waaraan diverse onderdelen van de aanvraag tot subsidie op grond van onderhavige subsidiemodule moeten voldoen. Het gaat hierbij om de technische vereisten die worden gesteld aan het voorlopig of definitief ontwerp dat moet worden aangeleverd als onderdeel van de aanvraag.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
2

Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315);

Naar boven