Regeling van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 16 november 2023, nr. PO/42234368, houdende regels met betrekking tot subsidieverstrekking aan de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland voor de jaren 2024 tot en met 2028 (Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2024–2028)

Gelet op de artikelen 4, 5 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Europese school:

school gesticht en in stand gehouden op grond van het Verdrag houdende het statuut van de Europese scholen (Trb. 1994, 250);

mandaatbesluit:

Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019;

Minister:

Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;

onderwijs op locatie:

onderwijs dat wordt verzorgd op een onderwijsvoorziening;

onderwijsvoorziening:

school of voorziening die in stand wordt gehouden door een rechtspersoon, die volledig Nederlands onderwijs of onderwijs in de Nederlandse taal en cultuur verzorgt, op grond van artikel 5 vallend onder het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs;

rechtspersoon:

rechtspersoon zonder winstoogmerk welke de onderwijsvoorziening in stand houdt;

stichting:

Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (Stichting NOB), statutair gevestigd te Leidschendam-Voorburg;

toezichthouder:

toezichthouder als bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

  • 1. Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 2. Artikel 8.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is niet van toepassing.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De Minister verstrekt aan de stichting voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2028 instellingssubsidie voor:

    • a. het ondersteunen van onderwijsvoorzieningen waaronder begrepen het onderhouden van een infrastructuur ten behoeve van kwaliteitsbewaking en lerarenbegeleiding;

    • b. het namens de Minister nemen van besluiten inzake leerlinggebonden subsidie aan tot de ondersteuning toegelaten onderwijsvoorzieningen en de uitvoering daarvan;

    • c. het op verzoek van de Minister uitvoeren van werkzaamheden ter ondersteuning van de Minister of diens vertegenwoordiger bij de vervulling van zijn taak in de Raad van Bestuur voor de Europese scholen in het kader van het bij het mandaatbesluit aan de stichting gemandateerde werkgeverschap van de Europese scholen; en

    • d. het namens de Minister uitvoeren van de in het mandaatbesluit opgenomen activiteiten betreffende de Europese scholen.

  • 2. Onder de in het eerste lid, onder a, bedoelde activiteiten wordt ten minste verstaan:

    • a. informatieverstrekking over het onderwijs aan ouders, scholen en overige belanghebbenden;

    • b. kwaliteitsbewaking en -bevordering door het adviseren en begeleiden van scholen op onderwijsinhoudelijk en bestuurlijk terrein; en

    • c. het bevorderen van professionalisering van leerkrachten en schoolleiding.

  • 3. De in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde activiteiten zijn bedoeld voor leerlingen van ouders afkomstig uit de Europese Unie en zijn gericht op aansluiting van deze leerlingen bij het Nederlandstalig onderwijs in Nederland en België, mits de leerlingen:

    • a. de Nederlandse taal zodanig beheersen dat zij in staat zijn het onderwijs bij de onderwijsvoorziening te volgen;

    • b. zich bevinden in de leeftijd van 2,5 tot en met 18 jaar;

    • c. zich bevinden en het onderwijs volgen buiten het Nederlands en Belgisch grondgebied; en

    • d. staan ingeschreven bij een tot de ondersteuning toegelaten onderwijsvoorziening.

Artikel 4. Subsidie

  • 1. De Minister verstrekt leerlinggebonden subsidie aan de rechtspersoon die een tot de ondersteuning toegelaten onderwijsvoorziening in stand houdt.

  • 2. Eén deel van de leerlinggebonden subsidie aan de onderwijsvoorziening wordt per kalenderjaar toegekend per leerling als bedoeld in artikel 3, derde lid, die op 1 oktober van enig jaar staat ingeschreven bij de onderwijsvoorziening, bedoeld in artikel 9, tweede lid. De hoogte van dit bedrag per subsidiabele leerling wordt per kalenderjaar berekend door 85% van het totale voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, te delen door het totaal aantal subsidiabele leerlingen van alle tot de ondersteuning toegelaten onderwijsvoorzieningen.

  • 3. Het aanvullende deel, 15% van het totale voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt per kalenderjaar toegekend aan onderwijsvoorzieningen waar op locatie les wordt gegeven gelegen buiten het Nederlands en Belgisch grondgebied. De hoogte van dit bedrag per onderwijsvoorziening wordt per kalenderjaar vastgesteld naar rato van het aantal leerlingen dat bij de onderwijsvoorziening staat ingeschreven, bedoeld in artikel 9, tweede lid.

  • 4. Aan de directeur-bestuurder van de stichting wordt mandaat verleend tot het nemen van besluiten namens de Minister inzake de subsidie, bedoeld in dit artikel.

  • 5. De directeur-bestuurder van de stichting kan ondermandaat verlenen aan één of meer onder hem ressorterende medewerkers.

Artikel 5. Beoordeling toelating onderwijsvoorziening

  • 1. De stichting kan een onderwijsvoorziening slechts toelaten indien deze toegankelijk is voor leerlingen van ouders afkomstig uit de Europese Unie, mits de leerlingen Nederlandstalig zijn, in de leeftijd van 2,5 tot en met 18 jaar en zich bevinden buiten het Nederlands en Belgisch grondgebied.

  • 2. De stichting kan een onderwijsvoorziening slechts toelaten indien deze bereid is zich onder het toezicht door de toezichthouder te plaatsen en om deze toegang te verlenen tot de onderwijsvoorziening.

  • 3. De stichting beoordeelt aan de hand van door haar vast te stellen criteria welke onderwijsvoorzieningen tot de ondersteuning bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, worden toegelaten.

  • 4. De criteria hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de vorm en inrichting van het bestuur van de onderwijsvoorziening;

    • b. de kwaliteit van de inrichting van het onderwijs, zoals geoperationaliseerd in de geldende onderzoekskaders;

    • c. de minimum grootte van de onderwijsvoorziening;

    • d. de bevoegdheden en bekwaamheden van leraren; en

    • e. de aanwezigheid van een schoolplan en schoolgids die voldoen aan de door de stichting vastgestelde modellen voor de schoolgids en het schoolplan.

  • 5. De criteria worden eerst na overleg met de Minister en na advies van de toezichthouder vastgesteld.

  • 6. De stichting publiceert de criteria op haar website.

Artikel 6. Toezichthouder

  • 1. Als toezichthouder als bedoeld in artikel 10 van de Wet overige OCW-subsidies en belast met het toezicht op de naleving van deze regeling wordt aangewezen: de inspecteur-generaal van het onderwijs en de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs die zijn belast met de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

  • 2. De stichting draagt er zorg voor dat de toezichthouder zijn werkzaamheden zodanig kan uitvoeren dat hij in voldoende mate toezicht kan uitoefenen op de tot de ondersteuning toegelaten onderwijsvoorzieningen.

  • 3. De Minister stelt na overleg met de stichting en in overeenstemming met de toezichthouder vast wat in ieder geval behoort tot de werkzaamheden van de toezichthouder als bedoeld in het eerste lid. De toezichthouder hanteert bij haar toezichtactiviteiten de door de Minister vastgestelde onderzoekskaders Nederlands onderwijs in het buitenland.

Artikel 7. Subsidieplafond

  • 1. De subsidie ten behoeve van de in artikel 3, eerste lid, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt ten hoogste € 2.708.120,00 per kalenderjaar.

  • 2. De subsidie ten behoeve van de in artikel 3, eerste lid, onder b, bedoelde activiteiten bedraagt ten hoogste € 4.044.439,00 per kalenderjaar.

  • 3. De subsidie ten behoeve van de in artikel 3, eerste lid, onder c, bedoelde activiteiten bedraagt ten hoogste € 120.710,00 per kalenderjaar.

  • 4. De subsidie ten behoeve van de in artikel 3, eerste lid, onder d, bedoelde activiteiten bedraagt ten hoogste € 328.845,00 per kalenderjaar.

  • 5. Met ingang van het kalenderjaar 2024 kunnen de genoemde bedragen in telkens worden bijgesteld met het percentage dat de Minister van de Minister van Financiën in het voorgaande kalenderjaar voor loonbijstelling heeft ontvangen, mits de Minister deze heeft ontvangen.

Artikel 8. Egalisatiereserve

  • 1. De stichting vormt een egalisatiereserve als bedoeld in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 2. De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 10% van de bedragen, bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, dat door de Minister bij de beschikking tot verlening is bepaald.

Artikel 9. Subsidieaanvraag en betaling

  • 1. In afwijking van artikel 8.2 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS dient de stichting uiterlijk zes weken voor de aanvang van het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd een aanvraag in tot subsidieverlening voor het daaropvolgende kalenderjaar aan de hand van een sluitende begroting en een activiteitenplan. De subsidieaanvraag kan worden ingediend met het digitale aanvraagformulier dat te vinden is op de website www.dus-i.nl.

  • 2. In de begroting neemt de stichting in ieder geval een overzicht op van het aantal leerlingen per onderwijsvoorziening dat in aanmerking komt voor de leerlinggebonden subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, op 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarover de subsidie wordt verstrekt.

  • 3. Voor zover van toepassing in afwijking van artikel 8.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt de subsidie betaald in maandelijkse gelijke termijnen met uitzondering van de subsidie bedoeld onder artikel 3, eerste lid, onder b, die uiterlijk op 1 februari in zijn geheel worden betaald.

Artikel 10. Subsidievaststelling

  • 1. Onverminderd artikel 7.8 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS neemt de stichting in het activiteitenverslag in ieder geval een overzicht op van het vastgestelde aantal leerlingen per onderwijsvoorziening dat in aanmerking komt voor de leerlinggebonden subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, op 1 oktober van het kalenderjaar waarop het activiteitenplan betrekking heeft.

  • 2. Een afschrift van het activiteitenverslag wordt gezonden aan de toezichthouder.

Artikel 11. ABP-status

  • 1. Het personeel dat wordt aangesteld in dienst van de stichting is deelnemer in de Stichting Pensioenfonds ABP in de zin van de statuten van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van het bepaalde in de Wet Privatisering ABP.

  • 2. Jaarlijks overlegt de stichting een verklaring dat alle over het voorafgaande kalenderjaar aan de Stichting Pensioenfonds ABP verschuldigde pensioenbijdragen voor het personeel in dienst van de stichting zijn voldaan.

Artikel 12. Overgangsbepaling

Belgische onderwijsvoorzieningen met een fysieke leslocatie in België die op grond van de Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2014-2018 waren aangemerkt als onderwijsvoorziening, kunnen tot de ondersteuning toegelaten blijven zolang zij voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 5. Zij komen echter niet in aanmerking voor de leerlinggebonden subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, of voor andere financiële middelen.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2029.

Artikel 14. Intrekking

De Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019-2023 vervalt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2024–2028.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul

TOELICHTING

Algemene toelichting

Deze regeling vervangt de Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019-2023. De subsidie die de Minister op grond van deze regeling aan de Stichting NOB (stichting) verstrekt heeft een tweeledig doel. Ten eerste gaat het om het ondersteunen van Nederlandse onderwijsvoorzieningen in het buitenland met het oog op de terugkeer van Nederlandse en Belgische leerlingen en hun aansluiting bij het Nederlandstalig onderwijs in Nederland en België. Ten tweede gaat het om de activiteiten die de stichting uitvoert voor de Europese scholen in het licht van het mandaat dat de stichting heeft voor de Europese scholen.

Daarnaast zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:

Omdat er weer een leerlinggebonden subsidie wordt verstrekt aan onderwijsvoorzieningen door de NOB, bevat deze regeling voorschriften voor het verstrekken van leerlinggebonden subsidie.

In de verdeling van de leerlinggebonden subsidie aan de onderwijsvoorzieningen wordt er nu, in tegenstelling tot de regeling uit 2019-2023, onderscheid gemaakt. Ten behoeve van leerlingen die op een fysieke locatie onderwijs volgen wordt een hoger bedrag toegekend dan leerlingen die via afstandsonderwijs les volgen. Deze wijziging wordt ingevoerd, omdat afstandsonderwijs minder overheadkosten heeft.

Verder zijn er enkele aanpassingen van technische aard.

Leerlinggebonden subsidie

In deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in het Regeerakkoord Rutte III om de Nederlandse scholen in het buitenland structureel extra te ondersteunen met 3 miljoen euro per jaar. Om die reden is de leerlinggebonden subsidie in deze regeling weer opgenomen. De leerlinggebonden subsidie is niet kostendekkend; ouders en bedrijfsleven dragen het grootste deel van de kosten.

De stichting verstrekt de leerlinggebonden subsidie namens de Minister in mandaat. De tot de ondersteuning toegelaten onderwijsvoorzieningen doen ieder jaar opgaaf aan de stichting van de leerlingen die op 1 oktober staan ingeschreven en in aanmerking komen voor de leerlinggebonden subsidie. Die opgave wordt door de stichting gecontroleerd.

Overgangsregeling voor Nederlandse scholen in België

Als gevolg van de afspraken tussen de Vlaamse en Nederlandse Ministers van onderwijs zijn de ondersteuningsactiviteiten van de stichting en de leerlinggebonden subsidie bedoeld voor zowel Nederlandse als Belgische leerlingen in het buitenland. In de vervallen regeling was wel bepaald dat de regeling alleen betrekking had op onderwijsvoorzieningen buiten het Nederlands grondgebied, maar voor België gold niet een vergelijkbare bepaling. Aangezien de regeling geen onderscheid maakt tussen faciliteiten voor Nederlandse of Belgische leerlingen is het logisch wanneer op het niveau van onderwijsvoorzieningen eveneens dezelfde regels gelden.

Met de inwerkingtreding van deze regeling komen onderwijsvoorzieningen op Belgisch grondgebied niet langer in aanmerking voor ondersteuning net zoals dat al gold voor de onderwijsvoorzieningen op Nederlands grondgebied.

Voor de drie Belgische instellingen die tot op het moment van inwerkingtreding van de regeling in 2019 wel golden als onderwijsvoorziening geldt een overgangsregeling. Deze scholen kunnen gedurende de looptijd van de Regeling Nederlands onderwijs in het buitenland 2023–2028 gebruik blijven maken van de ondersteuningsactiviteiten van de stichting, maar zij komen niet in aanmerking voor de financiële faciliteiten of voor de leerlinggebonden subsidie. Het gaat om de volgende drie scholen:

  • Burgermeester Marnixschool in Schoten;

  • Basisschool Prinses Juliana in Brussel;

  • International School of Brussels in Brussel.

Voorhang

Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2024–2028 heeft van 25 september 2023 tot 20 oktober 2023 voorgehangen bij de Tweede Kamer. In dat kader zijn geen opmerkingen gemaakt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Er is gekozen voor de term onderwijsvoorziening, omdat het onderwijs in de Nederlandse taal en cultuur op verschillende manieren vorm kan krijgen en er niet altijd sprake is van een school. Het kan gaan om volledig Nederlandstalig dagonderwijs, Nederlands als onderdeel van het curriculum van een (internationale) dagschool, aanvullend onderwijs Nederlandse taal en cultuur en om onderwijs op afstand. Onder Nederlands grondgebied wordt ook Caribisch Nederland (de zogenaamde BES-eilanden) verstaan.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing op deze regeling. Deze regeling is een aanvulling daarop en wijkt daar op enkele punten van af. Artikel 8.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS heeft betrekking op de eerste aanvraag voor een instellingssubsidie. Omdat het hier gaat om de hernieuwing van een bestaande instellingssubsidie aan de stichting is dit artikel niet van toepassing.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

De activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie vallen uiteen in de volgende categorieën en subcategorieën.

Nederlands onderwijs in het buitenland

In standhouden van een ondersteunende infrastructuur

- Artikel 3, eerste lid, onder a

- Activiteiten artikel 3, tweede lid, onder a t/m c

 

Verstrekken leerlinggebonden subsidie

- Artikel 3, eerste lid, onder b

Europese scholen

Ondersteuning Minister bij Raad van Bestuur

- Artikel 3, eerste lid, onder c

 

Uitvoering mandaatbesluit

- Artikel 3, eerste lid, onder d

Met kwaliteitsbewaking en lerarenbegeleiding in artikel 3, eerste lid, onder a, wordt bedoeld het stimuleren en bevorderen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs en professionalisering van leraren, schoolleiders en bestuurders.

De subsidie die aan de stichting verstrekt wordt in het kader van de Europese scholen houdt verband met het mandaat dat de stichting heeft ten aanzien van de Europese scholen en dat is vastgelegd in het Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019. Het mandaatbesluit wordt eveneens gewijzigd.

De stichting heeft mandaat voor het werkgeverschap van het aan de Europese scholen gedetacheerde personeel en het beheer van de middelen die jaarlijks op de Rijksbegroting zijn gereserveerd voor het groot onderhoud van de Europese school in Bergen. De uitvoeringskosten van het mandaat vallen onder deze subsidieregeling.

Artikel 4. Leerlinggebonden subsidie

De stichting heeft op grond van deze regeling mandaat voor het verstrekken van de leerlinggebonden subsidie.

De in deze regeling doorgevoerde wijziging heeft betrekking op het verschil in hoogte van de leerlinggebonden subsidie.

De stichting heeft op grond van deze regeling mandaat voor het verstrekken van de leerlinggebonden subsidie. Fysieke leslocaties in het buitenland hebben meer overheadkosten dan onderwijsvoorzieningen op afstand. Om deze leslocaties voor deze overheadkosten te compenseren, wordt het aanvullende deel van het totale voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag, zijnde 15%, verdeeld onder deze onderwijsvoorzieningen in het buitenland naar rato van het totaal aantal subsidiabele leerlingen dat bij de voorziening staat ingeschreven en op de locatie onderwijs geniet.

Het Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019 heeft namelijk uitsluitend betrekking op de Europese scholen.

Artikel 5. Beoordeling toelating onderwijsvoorziening

In dit artikel is bepaald hoe de stichting beoordeelt of een onderwijsvoorziening wordt toegelaten tot de ondersteuning. De criteria voor toelating worden vastgesteld door de stichting na overleg met de Minister en nadat advies van de toezichthouder is gekregen. De criteria voor toelating (Reglement van aansluiting) worden door de stichting gepubliceerd op haar website. De NOB heeft het recht de aansluiting van een onderwijsvoorziening te beëindigen als het bestuur niet meer voldoet aan de door haar gestelde criteria.

In het vierde lid, onder e, is sprake van door de stichting vast te stellen modellen voor de schoolgids en het schoolplan. De modellen zijn zoveel mogelijk afgestemd op de kerndoelen die gelden voor het primair- en voortgezet onderwijs om de aansluiting op het onderwijs in Nederland en België te bevorderen.

Artikel 6. Toezichthouder

Met dit artikel wordt het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs geregeld aan de hand van de door de Minister vast te stellen onderzoekskaders.

Artikel 7. Subsidieplafond

Nederlands onderwijs in het buitenland

Instandhouden van een ondersteunende infrastructuur

€ 2.708.120,00

 

Verstrekken leerlinggebonden subsidie

€ 4.044.439,00

Europese scholen

Ondersteuning Minister bij Raad van Bestuur

€ 120.710,00

 

Uitvoering mandaatbesluit

€ 328.845,00

Artikel 8. Egalisatiereserve

De stichting mag een egalisatiereserve vormen. Een egalisatiereserve is alleen aan de orde bij instellingssubsidie. Die betreft de voortdurende, structurele activiteiten van een instelling.

Artikel 9. Subsidieaanvraag en betaling

In afwijking van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt in het eerste lid een termijn gehanteerd van 6 weken in plaats van 13 weken. Voor deze termijn is gekozen, omdat de stichting in staat moet worden gesteld om de leerlingaantallen op 1 oktober voor iedere onderwijsvoorziening in het activiteitenverslag op te nemen. In de vervallen regeling was ook sprake was van een afwijkende termijn van indiening, te weten 15 december, circa twee weken voor de aanvang van het kalenderjaar.

Een deel van de subsidie wordt betaald in maandelijks gelijke termijnen. Het deel van de subsidie dat betrekking heeft op de leerlinggebonden subsidie die de onderwijsvoorzieningen ontvangen wordt in een keer en uiterlijk op 1 februari uitgekeerd. Dat stelt de stichting in de gelegenheid om aan het begin van het jaar de leerlinggebonden subsidie aan de onderwijsvoorzieningen in één keer uit te keren en zij daarover tijdig kunnen beschikken.

Artikel 10. Subsidievaststelling

Om ervoor te zorgen dat OCW een goed zicht heeft op de besteding van de middelen voor de leerlinggebonden subsidie rapporteert de stichting jaarlijks hoeveel Nederlandse en Belgische leerlingen aan welke onderwijsvoorzieningen verbonden zijn. Daarnaast gelden de voorschriften voor verantwoording zoals die zijn vastgelegd in artikel 7.8 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Die bepaling sluit niet uit dat de huidige wijze van verantwoording door middel van de jaarverslaggeving wordt voortgezet.

Artikel 12. Overgangsbepaling

Door de wijziging van de begripsbepalingen in artikel 1 met de Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019-2023 kan een onderwijsvoorziening die zich op Belgisch grondgebied bevindt, niet langer gelden als onderwijsvoorziening in de zin van deze regeling. Met het eerste lid uit dit artikel wordt echter geregeld dat de drie Belgische scholen die door deze wijziging in aanmerking komen voor ondersteuning, gebruik kunnen blijven maken van de ondersteunende infrastructuur. Voor de leerlinggebonden subsidie en voor andere financiële middelen komen zij echter niet langer in aanmerking.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

De Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2024–2028 is vastgesteld voor de jaren 2024 tot en met 2028 en vervalt met ingang van 1 januari 2029. Deze termijn is nodig om de afwikkeling van de subsidies aan de onderwijsvoorzieningen op grond van deze regeling te regelen.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul

Naar boven