Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 november 2023, kenmerk 3716675-1056171-WJZ, houdende wijziging van de Regeling Jeugdwet in verband met het aanwijzen van gekwalificeerde gedragswetenschappers en jeugdhulpverantwoordelijken en het stellen van regels over de toekenning van zak- en kleedgeld

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

handelende in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming;

Gelet op de artikelen 1.1 en 4.1.1a van de Jeugdwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt na het derde onderdeel een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • beroepsbeoefenaren die als psychiater zijn ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

B

Na paragraaf 2 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2a. Jeugdhulpverantwoordelijke

Artikel 2a.1

Als categorie van deskundigen als bedoeld in de begripsomschrijving van jeugdhulpverantwoordelijke in artikel 1.1 van de wet worden aangewezen:

  • a. beroepsbeoefenaren die zijn ingeschreven in het register Kinder- en Jeugdpsychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen;

  • b. geregistreerde jeugdprofessionals die in het bezit zijn van een diploma op ten minste HBO-niveau;

  • c. geregistreerde professionals die in het bezit zijn van een diploma op ten minste HBO-niveau.

C

Na paragraaf 5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5a. Toekennen zak- en kleedgeld in accommodaties

Artikel 5a.1
  • 1. Ingeval een jeugdige ten minste gedurende een maand voltijds verblijft in een accommodatie en diens ouders niet voldoen aan hun onderhoudsplicht verstrekt de jeugdhulpaanbieder:

    • a. zakgeld aan een jeugdige die de leeftijd van zes maar nog niet van twaalf jaar heeft bereikt; en

    • b. zak- en kleedgeld aan een jeugdige van twaalf jaar of ouder.

  • 2. Het zakgeld of het zak- en kleedgeld bedraagt het bedrag, genoemd in bijlage 1a bij deze regeling.

  • 3. De jeugdhulpaanbieder kan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, vermeerderen voor zover dat naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder redelijkerwijs noodzakelijk is in verband met bijzondere omstandigheden.

  • 4. De jeugdhulpaanbieder maakt afspraken met de jeugdige over de wijze en de tijdstippen waarop het zakgeld of zak- en kleedgeld zal worden verstrekt.

  • 5. Indien een jeugdige wordt overgeplaatst naar een accommodatie van een andere jeugdhulpaanbieder voor een periode van ten minste een maand verstrekt die jeugdhulpaanbieder het zakgeld of zak- en kleedgeld conform de afspraken, bedoeld in het vierde lid, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.

Artikel 5a.2

Indien een jeugdige bij de opname of gedurende het verblijf in een accommodatie geen of onvoldoende kleding of schoeisel tot zijn beschikking heeft, verstrekt de jeugdhulpaanbieder op de kortst mogelijke termijn benodigde kleding en schoeisel aan de jeugdige.

Artikel 5a.3

Het bedrag, bedoeld in artikel 5a.1, tweede lid, wordt periodiek aangepast.

D

Na bijlage 1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE 1A. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 5A.1 VAN DE REGELING JEUGDWET

Bedragen zak- en kleedgeld

Leeftijd

Zakgeld

(€ / maand)

Kleedgeld

(€ / maand)

Totaal

(€ / maand)

6-12 jaar

€ 12,–

€ 0,–

€ 12,–

12 + jaar

€ 30,–

€ 54,–

€ 84,–

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

De Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp wijzigt de Jeugdwet op het gebied van gesloten jeugdhulp. Met deze wetswijziging wordt de rechtspositie van jeugdigen voor wie de kinderrechter een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend, versterkt. Daarbij is het doel dat binnen de gesloten accommodatie vrijheidsbeperking van jeugdigen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het nee, tenzij-beginsel staat daarbij centraal: vrijheidsbeperking wordt alleen toegepast als er geen minder bezwarende alternatieven zijn, de maatregel evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat de maatregel effectief is.

De Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp bevat tevens een aantal delegatiegrondslagen op grond waarvan nadere regels kunnen of moeten worden gesteld. Zo is met deze wetswijziging de jeugdhulpverantwoordelijke geïntroduceerd in de gesloten jeugdhulp. Op grond van de definitie van jeugdhulpverantwoordelijke in artikel 1.1 van de Jeugdwet is de jeugdhulpverantwoordelijke degene die behoort tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie van deskundigen en die door de jeugdhulpaanbieder als jeugdhulpverantwoordelijke is aangewezen, verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulp en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in een gesloten accommodatie.

Daarnaast worden in een nieuwe paragraaf 5a in de Regeling Jeugdwet regels opgenomen over het toekennen van zak- en kleedgeld en het verstrekken van kleding en schoeisel aan jeugdigen die in jeugdhulpinstellingen verblijven. Met een amendement van de leden Raemakers en Westerveld is namelijk in artikel 4.1.1a van de Jeugdwet opgenomen dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het toekennen van zak- en kleedgeld ten aanzien van een jeugdige die in een accommodatie verblijft en de omstandigheden waaronder de jeugdhulpaanbieder in plaats van kleedgeld in kleding of schoeisel kan voorzien.1 Dit betreft alle jeugdigen die in een accommodatie verblijven en niet alleen de jeugdigen die in een gesloten accommodatie verblijven.

Hoofdlijnen van de wijzigingen

Aanwijzing gekwalificeerde gedragswetenschappers

Gezien de arbeidskrapte op het terrein van de jeugdhulp is het noodzakelijk om extra beroepsbeoefenaren aan te wijzen voor de functie van gekwalificeerde gedragswetenschapper. In de gesloten jeugdhulp vervult de gekwalificeerde gedragswetenschapper een aantal belangrijke taken. Dit betreft ten eerste het adviseren en mede beslissen over het opnemen van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan. Alleen in noodsituaties mogen deze maatregelen worden toegepast zonder dat zij zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van de betreffende jeugdige. Voor de meeste maatregelen geldt dat indien een maatregel ter afwending van een noodsituatie niet binnen twaalf uur kan worden beëindigd, voor de voortzetting van de maatregel de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper is vereist. Deze beoordeelt of de voortzetting van de maatregel noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden. Indien de gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt dat de maatregel niet noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden, wordt de maatregel onmiddellijk beëindigd. Zoals bepaald in het Besluit Jeugdwet, moet de gekwalificeerde gedragswetenschapper in geval van insluiting zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen drie uur deze beoordeling doen. Verder is altijd de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper vereist bij het doen van een verzoek om een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp.

Aanwijzing jeugdhulpverantwoordelijken

In deze wijzigingsregeling worden in het nieuwe artikel 2a.1 categorieën van deskundigen aangewezen die als jeugdhulpverantwoordelijke kunnen optreden.

Degenen die als jeugdhulpverantwoordelijke worden aangewezen zijn nu al werkzaam in gesloten accommodaties en voeren in de praktijk ook al de taken uit die in de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp zijn opgenomen. Het betreft feitelijk dan ook niet een nieuwe functie, maar de introductie van een term die dient om in hoofdstuk 6 te verduidelijken wie waarvoor verantwoordelijk is. Deze term sluit aan bij de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd), hetgeen bijdraagt aan de gewenste harmonisatie van wetgeving op het terrein van gedwongen zorg. Het is van belang dat de jeugdhulpaanbieder altijd zo snel mogelijk een jeugdhulpverantwoordelijke aanwijst. De jeugdhulpaanbieder beslist zelf wie hij als jeugdhulpverantwoordelijke aanwijst. Dat zal onder meer afhankelijk zijn van de problematiek van de betreffende jeugdige.

Met de aanwijzing van de beroepsgroepen wordt de eis van verantwoorde hulp, zoals opgenomen in artikel 4.1.1 Jeugdwet, in acht genomen. Dit houdt in dat een jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling hulp van goed niveau biedt, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder.

De jeugdhulpverantwoordelijke zorgt ervoor dat een jeugdige zo spoedig mogelijk na opname in een gesloten accommodatie wordt geïnformeerd over de in de gesloten accommodatie geldende huisregels, de klachtenregeling en de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen. Ook stelt de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige diens hulpverleningsplan op. Daarbij houdt de jeugdhulpverantwoordelijke zoveel als mogelijk rekening met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. Bij het opstellen van het plan overlegt de jeugdhulpverantwoordelijke met de ouders van de jeugdige, degene die het gezag heeft over de jeugdige en relevante familie en naasten. Als de jeugdhulpverantwoordelijke overweegt om geneeskundige behandelingen op te nemen in het hulpverleningsplan moet dat worden overlegd met een arts. Die arts moet ook toestemming geven voor het daadwerkelijk opnemen van geneeskundige behandelingen in het hulpverleningsplan. Indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is, dan moet tevens een gekwalificeerde gedragswetenschapper worden betrokken bij het opstellen van het plan. Voor het opnemen van vrijheidsbeperkende maatregelen is namelijk de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper vereist. Verder evalueert de jeugdhulpverantwoordelijke regelmatig het hulpverleningsplan met de jeugdige en beslist deze of een bepaalde vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast. Over die toepassing zijn op wetsniveau een aantal eisen opgenomen. Zo moet de jeugdhulpverantwoordelijke zich voorafgaand aan de toepassing van een maatregel op de hoogte te stellen van de actuele toestand van de jeugdige en voor zover mogelijk in gesprek gaan met de jeugdige over de voorgenomen beslissing. De uiteindelijke beslissing moet schriftelijk gemotiveerd aan de jeugdige kenbaar worden gemaakt. Daarbij moet de jeugdige ook worden geïnformeerd over de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de vertrouwenspersoon.

Vervolgens zorgt de jeugdhulpverantwoordelijke ervoor, in overleg met de jeugdige, dat een maatregel altijd zo kort mogelijk wordt toegepast. Ten slotte is een jeugdhulpverantwoordelijke degene die beslist over verlof, na instemming daarvoor door de gekwalificeerde gedragswetenschapper.

Zakgeld, kleedgeld en het verstrekken van kleding en schoeisel

Zakgeld is bestemd voor kleine dagelijkse uitgaven waarover een jeugdige zelf kan beslissen. Het kleedgeld is bedoeld voor de aanschaf van benodigde kleding en schoenen voor twaalfjarigen en ouder. Dit is van cruciaal belang voor de financiële educatie van jeugdigen en draagt bij aan hun ontwikkeling op dit vlak.

Ouders zijn de eerstverantwoordelijken om zak- en kleedgeld aan hun kinderen te betalen. Artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt immers dat ouders verantwoordelijk zijn voor het levensonderhoud van hun kinderen. Zij hebben de verplichting om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie voor minderjarige kinderen en meerderjarige kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt (artikel 1:395a van het BW). Ook wanneer het kind niet thuis woont en met een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel in een residentiële voorziening verblijft, zijn de ouders verantwoordelijk voor het levensonderhoud van hun kinderen (zie ook de artikelen 5, 18 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)). De onderhoudsplicht van ouders of voogd houdt in dat zij er in ieder geval voor moeten zorgen dat de jeugdige basale zaken krijgt, zoals kleding, voeding, scholing, medische hulp en verzekeringen. Ook zak- en kleedgeld valt onder deze onderhoudsplicht.

Artikel 2.3 van de Jeugdwet verplicht de gemeente tot het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp aan de jeugdige of de ouder, die de hulp nodig heeft. In de praktijk komt het voor dat bepaalde kosten voor het levensonderhoud van een kind niet betaald (kunnen) worden door de ouders. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarbij ouders al een lange tijd uit beeld zijn, overleden zijn of niet in staat zijn om aan hun financiële verplichtingen te voldoen. In dat geval moeten gemeenten in het kader van hun jeugdhulpplicht van artikel 2.3 van de Jeugdwet een financiële vergoeding voor zak- en kleedgeld beschikbaar stellen die de jeugdhulpaanbieders middels zak- en kleedgeld aan de desbetreffende jeugdige verstrekken. Het is van belang dat aanbieders en gemeenten hier goede afspraken over maken in de contracten die zij afsluiten. De Handreiking Zak- en kleedgeld, die tegelijkertijd met deze wijzigingsregeling is gepubliceerd, bevat een nadere uitleg over de verstrekking van zak- en kleedgeld aan deze jeugdigen.

Regeldruk en financiële gevolgen

Het aanwijzen van de beroepsgroepen die de functie van gekwalificeerde gedragswetenschapper en jeugdhulpverantwoordelijke mogen vervullen, heeft geen gevolgen voor de regeldruk en heeft ook geen financiële gevolgen. Het betreft personen die reeds werkzaam zijn bij jeugdhulpaanbieders.

De wijziging m.b.t. zak- en kleedgeld betreft het vastleggen en verduidelijken van bestaand beleid en heeft naar verwachting een licht positief effect op de regeldruk. Ook nu verstrekken instellingen zakgeld en zak- en kleedgeld aan jeugdigen die in een accommodatie verblijven als de ouders verzuimen te voorzien in de kosten van levensonderhoud. Echter, tot nu toe bestaan in de praktijk nog wel onduidelijkheden over wie verantwoordelijk is voor het toekennen van zak- en kleedgeld en over de hoogte van zak- en kleedgeld. De regeling biedt jeugdigen, ouders, jeugdhulpaanbieders en gemeentes duidelijkheid op deze aspecten.

Gegeven het feit dat het hier gaat om het vastleggen en verduidelijken van bestaand beleid hebben ook de regels voor zak- en kleedgeld geen financiële gevolgen.

Fraudetoets

Deze regeling brengt geen verhoogd risico op fraude met zich. Het aanwijzen van beroepsgroepen staat los van de financiering van jeugdhulp. De regels voor het toekennen van zak- en kleedgeld zijn bedoeld om bestaand beleid vast te leggen en te verduidelijken.

Advies en consultatie

Gedurende de periode van 9 oktober 2023 tot en met 30 oktober 2023 is de wijzigingsregeling in internetconsultatie geweest. Het voorstel is verder voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Jeugdzorg Nederland, het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het – behoudens eenmalige kennisnemingskosten – geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Consultatiereacties betreffende het aanwijzen van beroepsbeoefenaren

In de consultatieversie was als extra beroepsgroep voor de functie van gekwalificeerde gedragswetenschapper de BIG-geregistreerde psychiater met kinder- en jeugdpsychiatrie als specialisatie opgenomen. Tijdens de consultatie hebben Jeugdzorg Nederland en GGZ Nederland naar voren gebracht dat ‘psychiaters voor volwassenen’ steeds meer naar het jeugdveld verschuiven en dat er ten aanzien van de gezondheidszorgpsychologen, die al de functie van gekwalificeerde gedragswetenschapper kunnen vervullen, een dergelijke specialisatie niet wordt vereist. Daarom is besloten de eis van specialisatie kinder- en jeugdpsychiatrie te laten vervallen.

Daarnaast heeft Jeugdzorg Nederland voorgesteld om de verpleegkundig specialist GGZ toe te voegen voor de functie van gekwalificeerde gedragswetenschapper. De verpleegkundig specialist GGZ is weliswaar zodanig opgeleid dat deze goed kan aansluiten op de problematiek van jeugdigen, maar is niet een universitair opgeleid beroepsbeoefenaar zoals nu van een gekwalificeerd gedragswetenschapper wordt vereist. Overigens kan een verpleegkundig specialist GGZ – evenals andere professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulpverlening – wel in opdracht van een gekwalificeerde gedragswetenschapper taken van die gedragswetenschapper uitvoeren. Zowel de gekwalificeerde gedragswetenschapper als de professional die in opdracht taken uitoefent, dient zich te vergewissen dat deze constructie de kwaliteit van de jeugdhulp niet nadelig beïnvloed. De gekwalificeerde gedragswetenschapper behoudt daarbij diens eigen verantwoordelijkheid.

Wat betreft het aanwijzen van de beroepsbeoefenaren voor de functie van jeugdhulpverantwoordelijke waren tevens opgenomen “de beoefenaren van beroepen in het jeugddomein van wie de jeugdhulpaanbieder heeft geoordeeld dat zij over dezelfde bekwaamheid beschikken als geregistreerde (jeugd)professionals en geregistreerde kinder- en jeugdpsychologen”. In de consultatie kwam duidelijk naar voren dat het niet wenselijk wordt geacht als niet-geregistreerde beroepsbeoefenaren deze functie zouden kunnen vervullen. Daarnaast kwam naar voren dat het gewenst is dat jeugdhulpverantwoordelijken in het bezit zijn van een diploma op ten minste HBO-niveau. De regeling is naar aanleiding van deze reacties op deze onderdelen aangepast.

Consultatiereacties betreffende zak- en kleedgeld

Uit de consultatiereacties kwam de wens naar voren om in de regeling op te nemen dat niet de jeugdhulpaanbieder maar de gemeente verantwoordelijk is voor de kosten van zak- en kleedgeld. Deze verantwoordelijkheid van gemeenten volgt echter al uit artikel 2.3 van de Jeugdwet. Ook een bekostigingsverplichting van de gemeente is niet apart opgenomen in de regeling aangezien ook deze verplichting reeds blijkt uit artikel 2.3 van de Jeugdwet. Verder werd naar voren gebracht dat het van belang is dat ouders erop worden gewezen dat zij aan hun onderhoudsplicht moeten voldoen. De artikelsgewijze toelichting is naar aanleiding van deze reacties verduidelijkt.

Verder werden er in de consultatiereacties vragen gesteld over de gekozen bedragen voor zak- en kleedgeld. De toelichting bij de gekozen bedragen is daarom verduidelijkt. Tevens is meer informatie opgenomen over toekomstige aanpassingen van die bedragen.

Ook zijn er bij de consultatie opmerkingen gemaakt dat zak- en kleedgeld niet verbonden mag worden aan strafmaatregelen of aan bepaalde voorwaarden zoals het doen van taken alvorens jeugdigen zak- en kleedgeld ontvangen. De toelichting is op dit punt aangevuld, want dit is inderdaad niet toegestaan. Daarnaast werd geadviseerd om een informatieplicht op te nemen voor gemeenten of gecertificeerde instellingen over eventueel aanvullend zak- en kleedgeld of over gemaakte afspraken. Er is voor gekozen om geen informatieplicht op te nemen in de regeling, aangezien dit in de meeste gevallen niet noodzakelijk is en daarom onnodige extra administratieve lasten met zich mee zou brengen.

Ten slotte is naar voren gebracht dat er vooralsnog geen zak- en kleedgeld is geregeld voor kinderen die in een instelling verblijven op grond van de Wet langdurige zorg. Het is niet mogelijk om in de Regeling Jeugdwet een regeling voor het verstrekken van zak- en kleedgeld voor deze jeugdigen op te nemen. Daarvoor is geen wettelijke grondslag.

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip dat ook de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking treedt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A (aanwijzing gekwalificeerde gedragswetenschapper)

Met onderdeel A wordt in artikel 2 van de Regeling Jeugdwet een beroepsgroep toegevoegd die de functie van gekwalificeerde gedragswetenschapper mag vervullen. Dit is de psychiater die moet zijn ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG). Psychiaters beschikken over de benodigde kwalificaties en vaardigheden voor het uitoefenen van deze functie.

Onderdeel B (aanwijzing jeugdhulpverantwoordelijke)

Met onderdeel B wordt in de Regeling Jeugdwet de nieuwe paragraaf 2a over de jeugdhulpverantwoordelijke ingevoegd. In die paragraaf worden in het nieuwe artikel 2a.1 de beroepsgroepen aangewezen die de functie van jeugdhulpverantwoordelijke mogen vervullen.

Ten eerste worden de beroepsbeoefenaren die zijn ingeschreven in het register Kinder- en Jeugdpsychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen aangewezen. Ten tweede worden de geregistreerde jeugdprofessionals aangewezen. Dat zijn beroepsbeoefenaren die zijn ingeschreven in het kwaliteitsregister jeugd. Dit zijn jeugd- en gezinsprofessionals, pedagogen en psychologen die worden ingezet voor risicovolle en complexe handelingen zoals omschreven in het Kwaliteitskader Jeugd.2 Ten slotte worden de geregistreerde professionals, zoals gedefinieerd in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet, aangewezen. Dat zijn geregistreerde jeugdprofessionals of beroepsbeoefenaren die als arts, verpleegkundige, gezondheidszorgpsycholoog, orthopedagoog-generalist of psychotherapeut zijn ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG. Van de geregistreerde (jeugd)professionals wordt vereist dat zij in het bezit zijn van een diploma op ten minste HBO-niveau. MBO-opgeleide beroepsbeoefenaren kunnen in opdracht van een jeugdhulpverantwoordelijke taken van die jeugdhulpverantwoordelijke uitvoeren, waarbij de kwaliteit van de jeugdhulp niet nadelig mag worden beïnvloed en de aangewezen jeugdhulpverantwoordelijke de eigen verantwoordelijkheid behoudt.

Onderdeel C (zak- en kleedgeld)

Met onderdeel C wordt in de Regeling Jeugdwet een nieuwe paragraaf 5a over het toekennen van zak- en kleedgeld aan jeugdigen in accommodaties ingevoegd. In die paragraaf wordt in het nieuwe artikel 5a.1 de verplichting opgenomen dat ingeval een jeugdige ten minste gedurende een maand voltijds in een accommodatie verblijft, de jeugdhulpaanbieder zakgeld of zak- en kleedgeld verstrekt aan die jeugdige in de periode waarin de ouders van de jeugdige niet voldoen aan hun onderhoudsplicht. Zoals toegelicht in het algemeen deel is de gemeente verantwoordelijk voor de kosten op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet als de ouders niet voldoen aan hun onderhoudsplicht.

Het gaat hierbij onder meer om de volgende verblijfsvormen: kleinschalig verblijf, kamertrainingcentra, gesloten jeugdhulp en gezinshuizen. De regeling geldt ook in geval van verlengde jeugdhulp met verblijf, maar is niet van toepassing op pleegzorg. Ouders moeten zodra hun kind gaat verblijven bij een accommodatie gewezen worden op hun blijvende verantwoordelijkheid om zak- en kleedgeld te betalen. Verder is het niet de bedoeling dat er bij de ouders een vermogenstoets plaatsvindt als zij tekort schieten in hun onderhoudsplicht en het zak- en kleedgeld niet betalen voor hun kinderen.

Jeugdigen die de leeftijd van zes jaar maar nog niet van twaalf jaar hebben bereikt ontvangen zakgeld en jeugdigen van twaalf jaar of ouder zak- en kleedgeld. Jeugdigen tot 6 jaar krijgen geen zakgeld en jeugdigen tot 12 jaar krijgen geen kleedgeld. Kleding voor jeugdigen onder de 12 jaar wordt betaald door ouders of door de gemeente via de jeugdhulpaanbieder als ouders op dit punt niet voldoen aan hun onderhoudsplicht. De kosten voor basisbehoeften voor de dagelijkse verzorging (zoals toiletartikelen en boodschappen) en kleding vallen overigens niet onder het zakgeld.

In het tweede lid van artikel 5a.1 is opgenomen dat het zakgeld of het zak- en kleedgeld het bedrag bedraagt dat genoemd is in bijlage 1a bij de regeling. Voor het vaststellen van deze bedragen is gebruik gemaakt van de geadviseerde bedragen die het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) redelijk acht voor zak- en kleedgeld. De door het Nibud geadviseerde bedragen worden gepubliceerd op de website van het Nibud en op basis van onderzoek periodiek gewijzigd. Om de twee à drie jaar doet het Nibud onderzoek naar de hoogte van zak- en kleedgeld door middel van enquêtes onder basisschoolscholieren, hun ouders en bij scholieren op de middelbare school. Er is voor gekozen om de bedragen in bijlage 1a iets hoger vast te stellen dan de geadviseerde Nibud bedragen. Jeugdigen die bij hun ouders wonen krijgen, naast het zak- en kleedgeld, vaak meer vergoed door hun ouders dan jeugdigen in instellingen en daarom is het bedrag in de regeling voor zak- en kleedgeld in ieder geval iets hoger vastgesteld dan de bedragen die het Nibud adviseert. Verder wordt het zak- en kleedgeld voor jeugdigen in accommodaties niet gerelateerd aan specifieke leeftijden, aangezien dit veel administratieve lasten voor jeugdhulpaanbieders met zich mee zou brengen. Er is gekozen voor twee leeftijdsgroepen (namelijk “6-12 jaar” en “12 jaar en ouder”) en voor elke leeftijdsgroep geldt een vast bedrag voor zak- en kleedgeld.

Mocht het bedrag dat gebaseerd is op de Nibud-norm niet toereikend zijn voor een jeugdige, dan kan de jeugdhulpaanbieder op basis van het derde lid van artikel 5a.1 het bedrag vermeerderen voor zover dat naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder redelijkerwijs noodzakelijk is in verband met bijzondere omstandigheden. Er kan hierbij gedacht worden aan een uitgave waarop de jeugdige zich niet goed heeft kunnen voorbereiden. Het ligt in de rede dat gemeenten en aanbieders met deze extra kosten rekening houden bij het opstellen van de contracten. Er is niet voor gekozen een verplichting op te nemen voor aanbieders om gemeenten per keer te informeren als gebruik wordt gemaakt van dit artikel, aangezien dit administratieve lasten meebrengt voor aanbieders, een dergelijke plicht eventueel juist een drempel op zou kunnen werpen om deze mogelijkheid toe te passen en omdat het niet in de verwachting ligt dat er structureel veel gebruik gemaakt zal worden van deze mogelijkheid.

Omdat zak- en kleedgeld onderdeel uitmaakt van de financiële educatie van jeugdigen is het van belang dat jeugdigen zelf over dat geld kunnen beschikken. Zo is het niet de bedoeling dat ouders of voogden het verstrekte zak- of kleedgeld gebruiken in plaats van de jeugdige zelf, ook al voeren ouders en voogden op grond van het Burgerlijk Wetboek het bewind over het vermogen van een minderjarige. Tegelijkertijd kan enige begeleiding bij het gebruiken van het zak- of kleedgeld bij sommige jeugdigen nodig of gewenst zijn, zoals bijvoorbeeld door leeftijd, psychische gesteldheid van een jeugdige of bij loverboyproblematiek. Tegen deze achtergrond is in het vierde lid opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder afspraken moet maken met de jeugdige over de wijze en de tijdstippen waarop het zak- en kleedgeld zal worden verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld worden afgesproken dat een jeugdige het geld contant ontvangt of dat de jeugdhulpaanbieder het geld voor de jeugdige op een veilige plek bewaart. Het is aan te raden deze afspraken geregeld met de jeugdige te bespreken, omdat aanbieders dan zicht houden op het feit of ouders zak- en kleedgeld betalen.

Het is overigens niet toegestaan dat zak- en kleedgeld wordt gekort of niet wordt verstrekt bij wijze van strafmaatregel. Tevens is het niet geoorloofd om in afspraken op te nemen dat jeugdigen eerst taken moeten vervullen (zoals corvee doen, kamers opruimen of huiswerk maken) alvorens zij zak- of kleedgeld krijgen.

Indien een jeugdige wordt overgeplaatst naar een accommodatie van een andere jeugdhulpaanbieder voor een periode van ten minste een maand verstrekt die jeugdhulpaanbieder het zakgeld of zak- en kleedgeld conform de eerder gemaakte afspraken met de jeugdige, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.

Als het noodzakelijk is voor de jeugdige, dan kunnen partijen deze afspraken doorgeven aan de gecertificeerde instelling in het kader van de geboden jeugdhulp.

In het nieuwe artikel 5a.2 wordt geregeld dat indien een jeugdige bij de opname of gedurende het verblijf in een accommodatie geen of onvoldoende kleding of schoeisel tot zijn beschikking heeft, de jeugdhulpaanbieder dit verstrekt op de kortst mogelijke termijn. Als ouders niet (kunnen) voorzien in de onderhoudsplicht van hun kinderen en geen kleding of schoeisel verstrekken, dan voorziet de aanbieder de jeugdigen van kleding en schoeisel in het kader van de jeugdhulp.

Ten slotte is in artikel 5a.3 opgenomen dat de bedragen van het zakgeld en zak- en kleedgeld periodiek worden aangepast. De bedragen worden aangepast aan de hand van de geadviseerde bedragen van het Nibud. Als het Nibud andere bedragen adviseert voor zak- en kleedgeld naar aanleiding van door het Nibud uitgevoerd periodiek onderzoek naar de hoogte van zak- en kleedgeld, worden ook de bedragen in de regeling aangepast.

Onderdeel D (nieuwe bijlage 1a)

Met onderdeel D wordt de nieuwe bijlage 1a toegevoegd aan de Regeling Jeugdwet, waarin de bedragen voor zak- en kleedgeld zijn opgenomen.

Artikel II

Deze wijzigingsregeling treedt tegelijkertijd in werking met de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

Naar boven