TOELICHTING
1. Inleiding
Deze ministeriele regeling strekt ertoe dat een specifieke uitkering wordt verstrekt
aan provincies voor het versnellen van de isolatieopgave in de gebouwde omgeving door
middel van het voorbereiden, opstellen, implementeren en monitoren van soortenmanagementplannen
(hierna: SMP’s) waardoor de bescherming van diersoorten bij de na-isolatie van gebouwen
gewaarborgd blijft. Deze middelen – in totaal 40 miljoen euro, inclusief btw – dienen
zij beschikbaar te stellen aan gemeenten. Daarnaast kan in totaal 14 miljoen euro,
inclusief btw, van de specifieke uitkering worden gebruikt door provincies voor het
adviseren over SMP’s en het beoordelen van aanvragen, vrijstellingen en vergunningen
die worden onderbouwd met een SMP met eenzelfde doel. Daarnaast kunnen deze middelen
worden ingezet voor het handhaven van voorschriften ter bescherming van beschermde
diersoorten om isolatie mogelijk te maken. Deze middelen kunnen ook worden ingezet
voor directe kosten verboden aan de activiteiten van deze specifieke uitkering. Ten
minste 60% van deze 14 miljoen euro wordt ingezet om gemeenten te ondersteunen bij
het plaatsen van alternatieve verblijven of deze op een andere wijze te realiseren.
Bij het isoleren van woningen en gebouwen moet aan de Wet natuurbescherming (hierna:
Wnb) worden voldaan. De Wnb bevat verbodsbepalingen voor het opzettelijk doden, hinderen
en verstoren van onder andere in de habitat- en vogelrichtlijn opgenomen beschermde
soorten, zoals vleermuizen en inheemse vogels. Burgers en bedrijven hebben met deze
verbodsbepalingen te maken wanneer zij hun gebouwen willen isoleren. Daarnaast is
in artikel 1.11 Wnb opgenomen dat een ieder voldoende zorg moet dragen voor in het
wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Gedeputeerde staten zijn bevoegd om een ontheffing te verlenen van verboden voor handelingen
met betrekking tot beschermde diersoorten op grond van de Wnb. Een ontheffing wordt
echter alleen verleend indien er geen andere bevredigende oplossing is, zij nodig
is voor een wettelijk belang en de maatregelen niet leiden tot een verslechtering
van de instandhouding van de betreffende soort.
Dit betekent dat bij na-isolatie de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen
om nadelige gevolgen voor beschermde dieren te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Een uitspraak door de Raad van State – waarin werd geoordeeld dat het verrichten van
een enkel endoscopisch onderzoek onvoldoende was om aan de zorgplicht te voldoen –
onderstreept het belang hiervan.1 Deze uitspraak heeft geleid tot veel onzekerheid over de reikwijdte van de zorgplicht
van artikel 1.11 Wnb en de kosten die het voor gebouweigenaren en ondernemers met
zich mee kon brengen om, deze zorgplicht in acht nemend, over te gaan tot isolatie
van hun woning of gebouw.
Zoals vermeld in een Kamerbrief van 4 oktober jl. wordt er op de korte termijn gekozen
voor een werkwijze waarbij isolatiebedrijven de zorgplicht uit de Wnb in acht nemen
door te werken volgens de voorschriften van het “natuurvriendelijk isoleren”.2 Met deze methode worden woningen eerst natuurvrij gemaakt, wordt gewerkt volgens
de natuurkalender en worden alternatieve verblijfplaatsen verzorgd.
Voor de middellange- en lange termijn wordt er ingezet op gemeentelijke soortenmanagementplannen.
In het soortenmanagementplan wordt de (stads)natuur in kaart gebracht en worden er
maatregelen getroffen om deze te stimuleren. Er worden maatregelen genomen om de biodiversiteit
langdurig te beschermen en te verbeteren, wat de wettelijke grond is om een gebiedsgerichte
ontheffing te krijgen. Door een uitgebreid, jaarrond ecologisch onderzoek worden alle
mogelijke populaties in kaart gebracht en gevolgd. Naar aanleiding hiervan worden
er ook maatregelen getroffen, zoals het creëren van alternatieve verblijfplaatsen
en kraamverblijven voor vleermuizen of het plaatsen van nestkasten of het creëren
van een valse spouwmuur waar (vooral) vleermuizen graag in verblijven. De specifieke
uitkering kan ook worden ingezet voor een zogenaamd pre-SMP. Met een pre-SMP wordt
in de twee jaar vóór het SMP al een beperktere ontheffing verleend, waardoor een aantal
gebouwen al kan worden geïsoleerd.3 Het is echter wel uiteindelijk ter beoordeling van gedeputeerde staten of een pre-smp
voldoende basis biedt voor een ontheffing van een verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming.
De inzet op het soortenmanagementplan is een oplossing waarmee de bescherming van
de natuur samengaat met de noodzakelijke verduurzaming. Daarbij zorgt het voor een
extra plus op het gebied van biodiversiteit en ontzorgt het inwoners en ondernemers.
Naar verwachting wordt in januari 2024 een handreiking over soortenmanagementplannen
gepubliceerd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Sinds 1 januari 2017 zijn gedeputeerde staten bevoegd om ontheffing te verlenen in
het kader van soortenbescherming. Hiermee zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag.
Op basis van het soortenmanagementplan kan de gedeputeerde staten aan de gemeente
een gebiedsontheffing verlenen. Hiermee wordt in één keer een ontheffing verleend
aan een gemeente, waar individuele burgers, woningcorporaties en VvE’s ook gebruik
van kunnen maken. Hierdoor hoeven particuliere woningeigenaren geen ontheffing per
individuele woning meer aan te vragen bij de gedeputeerde staten. Met de ontheffing
wordt men ontheft van de verbodsbepalingen uit de Wnb en kunnen isolatiewerkzaamheden
voortgezet worden. Een gebiedsgerichte ontheffing wordt in de praktijk verleend voor
vijf tot tien jaar. Voor een gebiedsgerichte ontheffing gelden eveneens de eisen die
aan een reguliere ontheffing worden gesteld.
2. Inhoud van de regeling
Met deze regeling wordt aan provincies een specifieke uitkering toegekend voor activiteiten
van de provincie die zijn gericht op het tot stand laten komen van SMP’s binnen de
gemeenten van hun provincie.
In de regeling is opgenomen dat provincies € 14 miljoen (incl btw) van het totale
bedrag kunnen inzetten voor hun adviserende en ondersteunende taken naar gemeenten
toe en bepaalde handhavingstaken, waarvan 60% is bedoeld om gemeenten te ondersteunen
bij het plaatsen van alternatieve verblijven. De overige € 40 miljoen (incl. btw)
is bestemd voor gemeenten die hiermee SMP’s voorbereiden, opstellen, implementeren
en monitoren. De middelen zijn dus opgesplitst in twee categorieën.
De tabel in Bijlage I geeft de totale bedragen weer die aan iedere provincie worden
uitgekeerd. Hierin wordt ook inzichtelijk hoe de middelen per provincie worden verdeeld
over de verschillende activiteiten.
Rol van provincies
Om SMP’s te kunnen realiseren is de rol van de provincies van cruciaal belang. Gedeputeerde
staten zijn op grond van de Wet natuurbescherming bevoegd gezag voor het verlenen
van voor isolatie relevante ontheffingen van verboden ter bescherming van beschermde
diersoorten. Provincies ontvangen al middelen uit het provinciefonds om hun taken
als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming uit te voeren. Om de gewenste
snelheid van de landelijke uitrol van SMP’s te behalen zal er echter sprake zijn van
een piekbelasting op korte termijn op de personele capaciteit van de provincies. Provincies
worden geacht gemeenten te adviseren over het SMP en de aanvraag tot een gebiedsgerichte
ontheffing. Ook zullen zij de aanvraag tot gebiedsgerichte ontheffing van gemeenten
moeten beoordelen. Daarnaast kunnen er ook kosten gemoeid gaan met het proces dat
ten grondslag ligt aan het opstarten van een SMP-traject.
Een derde activiteit die provincies met deze middelen kunnen bekostigen is het ondersteunen
van gemeenten bij het plaatsen van, of anderszins realiseren van alternatieve verblijven.
Door bouwwerkzaamheden, zoals na-isolatie, kunnen verblijfplaatsen van beschermde
diersoorten verloren gaan. Door het inrichten van alternatieve verblijfplaatsen kan
dit worden gecompenseerd.
Er is gekozen om gedeputeerde staten ook een belangrijke rol te geven in het verdelen
van de middelen binnen hun gemeente. De gedeputeerde staten hebben naast veel inhoudelijke
kennis over natuurbescherming ook goed zicht op de lokale omstandigheden binnen hun
provincie. Zij kunnen dus het beste beoordelen welke gemeenten het eerst met deze
middelen aan de slag moeten kunnen om een SMP op te stellen, zodat op een doelmatige
manier snel vooruitgang kan worden gemaakt met het realiseren van de isolatieopgave.
Als gevolg van de bedragen opgenomen in bijlage II, kunnen gedeputeerde staten gemiddeld
ongeveer 50% van de gemeenten binnen hun provincie selecteren. Aan deze gemeenten
verstrekken zij het bedrag dat is opgenomen in bijlage II. Hiermee is verzekerd dat
met deze tranche een grote groep gemeenten in Nederland aan de slag kan met activiteiten
in het kader van een SMP.
Middelen voor SMP’s (gemeenten)
De overige middelen (€ 40 mln. inclusief btw) moeten door de provincie worden verstrekt
aan gemeenten ter ondersteuning van de totstandkoming van SMP’s en, indien nodig,
alternatieve verblijfplaatsen voor beschermde soorten, vooruitlopend op het SMP. Lopende
SMP’s en/of de uitvoering en monitoring van al tot stand gekomen SMP’s kunnen met
de middelen ook bekostigd worden. Ook kunnen woningcorporaties bij het proces betrokken
worden, aangezien zij ook gebaat zijn bij de verlening van een gebiedsgerichte ontheffing.
Het soortenmanagementplan is geen wettelijk begrip. Het SMP dient ter onderbouwing
voor de ontheffing in het kader van de soortenbescherming. Om ontheffing te krijgen
op grond van de Wnb moet er voldaan worden aan ten minste één wettelijk belang. Met
een soortenmanagementplan worden maatregelen getroffen om biodiversiteit langdurig
te beschermen en te verbeteren en dit biedt een grond voor een gebiedsgerichte ontheffing.
De provincie Utrecht heeft een handleiding ontwikkeld voor het opstellen van een SMP,
en biedt ook informatie aan over het pre-soortenmanagementplan.4
Met deze specifieke uitkering wordt geen specifieke vorm van het SMP voorgeschreven.
In de definitiebepaling wordt de inhoud van een SMP wel omschreven, zo moet een SMP
een beleidsplan zijn, berustend op ecologisch onderzoek, en moet deze worden opgesteld
met als doel het aanvragen van een ontheffing, vergunning of vrijstelling ter bevordering
van de isolatie. Het is uiteindelijk ter beoordeling van de gedeputeerde staten als
bevoegd gezag of een opgesteld SMP ook daadwerkelijk voldoet aan de natuurbeschermingsvereisten
die voortvloeien uit wetgeving en jurisprudentie.
In artikel 5, tweede lid, is wel bepaald dat een SMP, om te voldoen aan de voorwaarden
van deze specifieke uitkering ten minste het volledig stedelijk gebied van één gemeente
moet dekken. Dit betekent dat SMP’s die bijvoorbeeld gericht zijn op wijkniveau niet
in aanmerking komen voor middelen vanuit deze regeling. Wel kunnen SMP’s een gebied
beslaan dat groter is dan dat van één enkele gemeente, bijvoorbeeld wanneer er bovenlokaal
gewerkt wordt. Het stedelijk gebied omvat het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing
dat is toegelaten. Of een stedelijk gebied is toegelaten is thans doorgaans gebaseerd
op een bestemmingsplan. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zal dit zijn toegelaten
op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning.
De middelen kunnen ook voor lopende SMP-trajecten worden ingezet. Zo kan het bijvoorbeeld
voorkomen dat een SMP al is opgesteld, maar dat er nog compenserende of mitigerende
handelingen moeten worden verricht. Hier zouden de middelen op grond van artikel 2,
derde lid, vervolgens voor kunnen worden ingezet. Bij een nog verder gevorderd SMP-traject
zouden de middelen bijvoorbeeld kunnen worden besteed aan monitoring van de stand
van de beschermde diersoorten. Er kan ook voor worden gekozen om SMP’s op te stellen
die gemeentegrens overstijgend zijn.
De middelen dienen uiterlijk 1 januari 2026 door gedeputeerde staten aan gemeenten
te worden verstrekt. Deze middelen dienen uiterlijk 31 december 2027 door de gemeente
te zijn besteed.
Verdeling middelen aan gemeenten
Provincies zijn verplicht om middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten. Gedeputeerde
staten kunnen zelf bepalen hoe zij dit doen, mits het naar hun oordeel bijdraagt aan
een doelmatige verbetering van de isolatie van gebouwen in hun provincie. Er kan worden
gedacht aan het inrichten van een aanvraagprocedure. Gedeputeerde staten kiezen dus
welke gemeenten binnen hun provincie de middelen ontvangen. Wel zijn ze gehouden om
de door hen geselecteerde gemeenten de middelen over te maken die in bijlage II is
opgenomen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat ongeveer 50% van de gemeenten in Nederland
middelen ontvangen om aan de slag te gaan met het SMP. Wel kan een lager bedrag worden
vastgesteld indien er naar verwachting lagere werkelijke kosten worden gemaakt. Dit
zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit een offerte die door een gemeente is aangevraagd,
waaruit blijkt dat er naar verwachting een lager bedrag wordt uitgegeven. Gedeputeerde
staten kunnen deze middelen overmaken naar een andere gemeente, of naar andere gemeentes.
In deze gevallen kunnen gedeputeerde staten afwijken van de bedragen genoemd in bijlage
II. Ook kan bij één gemeente in een provincie het bedrag lager worden vastgesteld
dan is opgenomen in bijlage II omdat er anders een restbedrag zou overblijven.
De bedragen die gemeenten kunnen ontvangen zijn de bedragen opgenomen in Bijlage II.
Deze verdeling is gebaseerd op een basisbedrag van € 50.000 met daarbovenop een bedrag
dat per gemeente varieert, gebaseerd op het aantal koopwoningen geselecteerd op bouwjaar
van voor 1992, op gemeenteniveau. Hiervoor is gekozen omdat voor deze gebouwen het
belang van spouwmuurisolatie het grootst is. Dit hangt samen met de veranderingen
in bouwregels in 1992.
Op grond van artikel 3, onderdeel c, kunnen provincies middelen inzetten om gemeenten
te ondersteunen om alternatieve verblijfplaatsen te realiseren. Provincies kunnen
deze middelen aan gemeenten doorverstrekken. Op dergelijke verstrekkingen zijn de
bedragen genoemd in bijlage II uitdrukkelijk niet van toepassing. Een dergelijke verstrekking
kan dus ‘bovenop’ een bedrag opgenomen in bijlage II komen. Ook kan er een dergelijke
verstrekking worden gedaan aan een gemeente die geen bedrag genoemd in bijlage II
ontvangt.
Verantwoording en terugvordering
In deze regeling wordt er gebruik gemaakt van Single information, Single audit-systematiek
(SiSa-systematiek) tussen medeoverheden. Ten minste één keer per jaar rapporteren
gedeputeerde staten in de jaarrekening conform artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet,
over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt
(via de SiSa verantwoording).
Daar waar sprake is van overdracht van middelen naar een medeoverheid is SiSa tussen
medeoverheden van toepassing conform artikel 17a, tweede lid van de Financiële-verhoudingswet.
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed
aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt of onrechtmatig zijn besteed dan kan
de Minister (dat deel van) van de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. De
Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling
van de terugvordering aan de gedeputeerde staten. De gedeputeerde staten leggen verantwoording
af aan de Minister.
In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke uitkering aan
een gemeente ter beschikking stelt zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen
dat het geld aan de activiteiten is besteed zoals voorgeschreven in deze regeling
of dat die activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De provincie legt verantwoording
af aan de Minister.
Tijdsperiode activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen de specifieke uitkering gebruiken voor activiteiten die
zijn gestart na 1 januari 2021. Kosten die zijn gemaakt voor activiteiten die zijn
gestart voor of op 1 januari 2021 komen dus niet aanmerking voor financiering middels
deze specifieke uitkering.
BTW
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover
de provincie BTW verschuldigd is. De uitkering wordt niet verstrekt voor deze verschuldigde
BTW, aangezien de provincies en gemeenten zich kunnen beroepen op het BTW-compensatiefonds.
Voor de middelen bestemd voor gemeenten om SMP’s mee te vergoeden is gerekend met
een btw-percentage van 17,5%. Dit is gebaseerd op de verwachting dat met deze middelen
veel externe ecologische bureaus zullen worden ingeschakeld. Voor de middelen bedoeld
voor de ondersteunende en beoordelende taken van de provincie is gerekend met een
percentage van 10%. De verwachting is hier dat er meer zal worden gewerkt met interne
ambtelijke capaciteit.
3. Verhouding tot hoger recht en ander nationaal recht
Staatssteun en aanbesteding
Afhankelijk van de aard van de activiteiten die met behulp van de specifieke uitkering
worden uitgevoerd is het mogelijk dat er sprake is van aanbestedingsplichtige activiteiten.
Dit is met name het geval indien er gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van
interne ambtelijke capaciteit.
Daarnaast zijn de provincies en de gemeenten, net als in hun reguliere werkzaamheden,
verantwoordelijk voor het voldoen aan de voorschriften rondom staatssteun. De provincie
is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van deze Europese regels en de
uitwerking in de Aanbestedingswet 2012, omdat de provincies bij de onderhavige uitkering
zelf kiezen op welke wijze ze de inzet van extra mankracht vormgeven. In dit geval
is deze vormgeving nog onvoldoende bepaald om op het niveau van de rijksoverheid een
toets uit te voeren.
Inwerkingtreding Omgevingswet
Deze specifieke uitkering beoogt de decentrale overheden te faciliteren in het uitoefenen
van bevoegdheden die zij hebben op grond van de Wet natuurbescherming. Na inwerkingtreding
van de Omgevingswet (1 januari 2024) gaat het instrumentarium er anders uit zien.
De ontheffing wordt dan vervangen door de omgevingsvergunning. Naast het instrument
van de gebiedsgerichte omgevingsvergunning, zal gedeputeerde staten ook gevallen als
vergunningsvrij kunnen aanwijzen in een programma. De doelen van deze regeling en
de verstrekte specifieke uitkeringen wijzigen niet.
4. Gevolgen
Administratieve lasten
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.
Gevolgen voor Caribisch Nederland
Deze uitkering word niet verstrekt voor Caribisch Nederland omdat de desbetreffende
soorten in de gebouwde omgeving in dit gebied niet voorkomen. Daarbij wordt er in
Caribisch Nederland niet zodanig geïsoleerd dat hier soorten door geraakt worden en
biedt de soortenbescherming geen verdere belemmering in de isolatieopgave.
5. Financiële gevolgen rijk
In totaal is er € 54.000.000 beschikbaar voor deze specifieke uitkering. De middelen
worden verstrekt aan de provincies. De provincies kunnen € 14.000.000 (incl. btw)
van het totaal beschikbare bedrag inzetten voor het adviseren en, beoordelen van aanvragen
voor SMP’s en het bekostigen van processen in relatie tot de totstandkoming van SMP’s,
waarvan 60% wordt gebruikt om gemeenten te ondersteunen bij het plaatsen van alternatieve
verblijven. Het grootste deel van het bedrag, namelijk € 40.000.000, dient te worden
verstrekt aan gemeenten voor het voorbereiden, opstellen, implementeren en monitoren
van SMP’s binnen de gemeenten. De specifieke verdeling van het beschikbare bedrag
over de provincies is gebaseerd op het aantal gemeenten binnen de provincie. Op het
totale bedrag van € 54.000.000 wordt nog een bedrag in mindering gebracht voor een
bijdrage aan het BTW-compensatiefonds.
De huidige middelen in deze SPUK zijn toereikend voor de helft van alle gemeenten
in Nederland. Dit betekent dat provincies deze in kunnen zetten voor ongeveer 50%
van het aantal gemeenten binnen de provincie. Voor de andere 50% komt naar verwachting
budget vrij in het voorjaar van 2024. De regeling wordt daarom in twee tranches opgedeeld,
waarbij op den duur alle gemeenten aan de beurt kunnen komen. Over deze aanvullende
tweede tranche moet nog financiële besluitvorming plaatsvinden en volgt naar verwachting
in het voorjaar van 2024.
De middelen die worden verstrekt met deze regeling zijn grotendeels afkomstig uit
de 1e suppletoire begroting van 2023, namelijk 44 miljoen euro (incl btw). De overige 10
miljoen euro (incl. btw) berusten op de 2e suppletoire begroting van 2023, die nog niet is vastgesteld. De 2e suppletoire begroting kent terugwerkende kracht tot en met 1 december van dat jaar,
waardoor inwerkingtreding van deze regeling vanaf die datum mogelijk is.
6. Consultatie
De regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl en de consultatietermijn liep van 14 juli 2023 tot en met 7 september 2023. Verschillende
partijen hebben via de internetconsultatie gereageerd op het ontwerp van de regeling.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg
(IPO) hebben in het kader van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen gereageerd. De
kern van de reacties is overwegend positief. Partijen hebben op onderdelen wel zorgen
geuit en suggesties voor aanpassingen gedaan. Dit betrof onder meer het beschikbare
bedrag voor provincies en gemeenten, de borging van de verdeelsystematiek van de middelen,
het ontbreken van meerjarige zekerheid van de regeling en de behoefte aan een landelijk
uniforme systematiek over de huidige situatie. Onderstaand wordt op de belangrijkste
punten ingegaan.
Meer middelen voor SMP’s
Onder andere de VNG, de G40 en de Vereniging Eigen huis roepen op om op meer middelen
beschikbaar te stellen voor gemeenten voor het opstellen van een SMP. De VNG geeft
aan dat de inzet van € 40 miljoen voor gemeenten in de versie die in internetconsultatie
is gegaan, niet in verhouding staat tot de kosten die gemeenten moeten maken. De VNG
bepleit op korte termijn extra middelen in te zetten en deze desnoods uit het Nationaal
Isolatieprogramma (NIP) te halen.
Het Ministerie van BZK heeft voor dit jaar € 54 miljoen beschikbaar gesteld voor de
totstandkoming van SMP’s. Dit betekent ten opzichte van de versie die in consultatie
ging € 8,8 mln. extra. Deze middelen komen grotendeels uit het NIP. In het NIP stond
voor natuurinclusief isoleren in 2023 en 2024 € 20 mln. gereserveerd. Vanwege de urgentie
tot versnelling is 20 miljoen vanuit 2024 naar 2023 geschoven en in deze regeling
opgenomen. Daarbovenop is € 4 miljoen toegevoegd uit de BZK-begroting. Na de consultatieperiode
is nog een extra € 10 miljoen aan deze regeling toegevoegd. Daarnaast is voorgenomen
om een tweede tranche van deze regeling te openen in 2024.
Ondertussen kan er aanvullend op deze regeling gebruik worden gemaakt van de ‘Tijdelijke
regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid’ (CDOKE) middelen
om SMP’s te bekostigen. Daarbij sluit de regeling van de lokale aanpak isolatie (NIP)
het gebruik van de middelen voor SMP’s niet uit. Wel worden gemeenten aangemoedigd
om met de middelen natuurvriendelijk te isoleren in de lokale aanpak volgens de werkwijze
die voor de korte termijn wordt ontwikkeld. Hierover heeft de Minister van BZK, mede
namens de Minister voor Natuur en Stikstof, onlangs een brief heeft gestuurd aan de
Tweede Kamer.7 Voor de lokale aanpak geldt in ieder geval een resultaatverplichting van ten minste
1 isolatiemaatregel voor het aantal woningen waarvoor gemeenten een aanvraag doen.
Of gemeenten daarnaast middelen voor de lokale aanpak inzetten om SMP’s te bekostigen
is aan gemeenten zelf. Zij kunnen zelf het beste de afweging maken hoe zij de kwetsbare
huishoudens zo goed en snel mogelijk aan een lagere energierekening kunnen helpen.
Zowel IPO als VNG pleiten voor meer duidelijkheid over de middelen voor 2024. In het
voorjaar van 2024 vindt financiële besluitvorming plaats over de middelen voor een
voorgenomen tweede tranche van deze regeling. Het is de bedoeling dat deze tranche
€ 44 mln. aan middelen bevat en in 2024 opent.
Verdeling middelen over gemeenten
De VNG heeft aangegeven de verdeling van de middelen over de gemeenten graag anders
te zien. Dit aangezien de kosten die de gemeenten moeten maken voor het opstellen
van een SMP uiteenlopen. Het Stedennetwerk G40 (hierna: de G40), het warmtetransitiecentrum
Groningen, en de gemeenten Rotterdam, Wijdemeren, Hilversum en Huizen hebben een vergelijkbare
reactie.
In de definitieve versie van de regeling is de verdeelsleutel op basis van dit verzoek
aangepast. De verdeelsleutel voor de middelen die beschikbaar komen voor gemeenten
was in de conceptregeling gelijk verdeeld over de gemeenten, met als voorwaarde voor
de provincies dat zij aan maximaal 50% van de gemeenten in de desbetreffende provincie
de middelen mochten toekennen. Op dit punt waren ook reacties gekomen van o.a. het
IPO, de VNG, de G40, de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) en diverse
gemeenten.
Deze verdeelsleutel is daarom aangepast om meer recht te doen aan de verschillen tussen
de opgaven per gemeente. Er is hierom gekozen voor een opzet waarbij ongeveer de helft
van de gemeenten geld uitgekeerd krijgt. Er geldt hierbij een basisbedrag van € 50.000.
Daarbovenop komt een bedrag dat per gemeente verschilt, dat gebaseerd is op het aantal
woningen met een bouwjaar voor 1992.8
Landelijke duidelijkheid
In de reacties wordt onder meer door de VNG, G40, de Vereniging Eigen Huis, de NVDE
en de gemeenten Hilversum, Gooise Meren, Huizen, Wijdemeren, Rotterdam en Amsterdam
gepleit voor een uniforme werkwijze voor de SMP’s. Momenteel wordt er gewerkt aan
een ‘SMP-handreiking’ door het Ministerie van LNV. Deze wordt naar verwachting in
januari 2024 gepubliceerd. Gemeenten en provincies kunnen deze handreiking gebruiken
als leidraad. Meer informatie is te vinden in de toelichting van de regeling.
Afbakening regeling
Vanuit de VNG en G40 wordt gepleit voor een afgebakende regeling waarbij de middelen
alleen voor het opstellen van een SMP kunnen worden gebruikt. Voor de mitigerende
en compenserende maatregelen zou een aparte regeling gewenst zijn. In de regeling
is opgenomen dat gemeenten de middelen in kunnen zetten voor het voorbereiden en opstellen
van SMP’s, monitoring hiervan en het treffen van compenserende en mitigerende maatregelen.
Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het feit dat gemeenten momenteel in verschillende
fasen van de uitvoering van een SMP zijn. Het kan voorkomen dat er al een SMP is opgesteld,
maar dat er nog compenserende of mitigerende handelingen moeten worden verricht. Bij
een nog verder gevorderd SMP-traject zouden de middelen bijvoorbeeld kunnen worden
besteed aan monitoring van de stand van de beschermde diersoorten. Per gemeente kan
het dus verschillen waar de middelen het best ingezet kunnen worden. Op deze manier
houden gemeenten de vrijheid om zelf de beste inzet te bepalen. Onder meer het Warmte
Transitiecentrum Groningen en de gemeente Leusden hebben aangegeven hier behoefte
aan te hebben.
In een anonieme reactie uit Gouda wordt opgemerkt dat een SMP ook als onderbouwing
kan dienen voor andere activiteiten dan het isoleren van de thermische schil van gebouwen
in de gebouwde omgeving. Aanpassing van de regeling is op dit punt echter niet nodig,
omdat deze regeling niet voorschrijft dat een SMP zich uitsluitend richt op na-isolatie.
Een SMP kan dus ook andere doelen hebben, en ook ter bescherming dienen voor andere
flora en fauna dan in de definitie van het SMP in deze regeling zijn opgenomen.
De Groninger gemeenten en het Warmte Transitiecentrum Groningen geven in een gezamenlijke
reactie aan dat er onduidelijkheid bestaat over of het soortenmanagementplan ook voor
plattelandsgemeenten gebruikt kan worden, aangezien er in de toelichting het begrip
‘stadsnatuur’ wordt gebruikt. Het soortenmanagementplan is nadrukkelijk ook in plattelandsgemeenten
in te zetten. De toelichting is op dit punt aangepast. De gemeente Rotterdam merkt
op dat in de definitie van beschermde diersoorten de diersoorten onder artikel 3.8
en 3.10 niet zijn opgenomen. Dit is aangepast.
De Groninger gemeenten en het Warmte Transitiecentrum Groningen vragen of de middelen
uit deze specifieke uitkering ook gebruikt kunnen worden voor zogenaamde pre-soortenmanagementplannen.
Op basis van deze methode wordt, bijvoorbeeld in de provincie Utrecht, in de periode
vooruitlopend op de ontheffing van een SMP al een ontheffing verleend met een beperktere
omvang, gebaseerd op een modelmatige inschattingen van de staat van de natuur. Het
antwoord hierop luidt bevestigend, aangezien de eigenschappen van de pre-SMP methodiek
voldoen aan de definitie van het SMP, zoals gegeven in artikel één van de regeling.
Dit is verduidelijkt in de toelichting. Het is belangrijk op te merken dat het voldoen
aan de definitie van SMP in deze regeling niet direct betekent dat daarmee ook voldaan
is aan de eisen van de Wet natuurbescherming; dit is ter beoordeling van het bevoegd
gezag van de Wet natuurbescherming, de gedeputeerde staten.
Versnelling SMP’s
Een aantal anonieme reacties geven aan dat de SMP-inzet niet de nodige versnelling
zal bewerkstelligen vanwege onder andere de tijdsduur van het onderzoek en de beperkte
capaciteit onder ecologen. De (middel)lange termijn oplossing van het Rijk blijft
de inzet op SMP’s. Tegelijkertijd is het Rijk zich ervan bewust dat de landelijke
uitrol van de SMP’s tijd nodig heeft. Voor de overbrugging van deze periode is een
tussentijdse oplossing aangekondigd. Hiervoor verwijzen we naar de Kamerbrief van
4 oktober jl.9
Verhoging subsidiebedragen voor bewoners
Vereniging Eigen Huis en de NVDE verzoeken om de beschikbare subsidies voor bewoners
in de ISDE te verhogen om eventuele extra kosten op te vangen. Deze regeling heeft
als doel het bevorderen van soortenmanagementplannen op gemeentelijk niveau en wijziging
van individuele isolatiesubsidies valt dus buiten de reikwijdte. De invoering van
soortenmanagementplannen op gemeentelijk niveau zal voor bewoners de kosten van natuurvriendelijk
isoleren wel verlagen ten opzichte van de situatie zonder soortenmanagementplan.
7. Evaluatie en monitoring
Deze regeling betreft een uitkering aan provincies met als doel de landelijke uitrol
van soortenmanagementplannen. Gezien dit karakter en de looptijd zal er eventueel
enkel een eindevaluatie plaatsvinden, maar het is ook mogelijk dat er informatie over
de voortgang wordt opgevraagd voor de monitoring. De tussentijdse monitoring richt
zich op kerngegevens als aantallen gemeenten die gestart zijn met hun SMP en het aantal
middelen dat daarmee gemoeid is.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant en wijkt
daarmee af van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn voor medeoverheden.
Deze afwijking is echter noodzakelijk, vanwege de urgentie van de isolatieopgave en
het voorkomen van publieke nadelen, gezien het feit dat middelen nog in het jaar 2023
moeten worden uitgekeerd aan dit doel op grond van de rijksbegrotingssystematiek.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge