Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 30 november 2023, nr. WJZ/ 38868851, tot aanwijzing van bestuursorganen waarvoor de in artikel 32, eerste en tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007 bedoelde verplichtingen uitsluitend gelden

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 59, tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007;

Besluit:

Artikel 1

De verplichtingen, bedoeld in artikel 32, eerste en tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007, gelden uitsluitend voor:

  • a. de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • b. de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990;

  • c. de inspecteur of ontvanger, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet; en

  • d. de Dienst Toeslagen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, en vervalt met ingang van 1 januari 2030.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 november 2023

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

Deze regeling voorziet in de aanwijzing van bestuursorganen bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen waarvoor op grond van artikel 32, eerste en tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007 (hierna: de wet) de terugmeldverplichting voor authentieke gegevens in het handelsregister geldt. Deze aanwijzing is gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de wet.

Artikel 32, eerste en tweede lid, van de wet, bepaalt dat een bestuursorgaan dat gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen uit het handelsregister, of over de juistheid van het ontbreken van een authentiek gegeven in het handelsregister, hiervan melding doet aan de Kamer van Koophandel. Deze bepaling treedt op 1 januari 2024 in werking.

Artikel 59 van de wet biedt de mogelijkheid om bestuursorganen gefaseerd onder de werking van artikel 32 van de wet te brengen. Op grond van het tweede lid van artikel 59 geldt de meldplicht gedurende de eerste zes jaar uitsluitend voor bij ministeriële regeling aangewezen bestuursorganen. Na afloop van deze periode zullen alle bestuursorganen onder de werking van artikel 32, eerste en tweede lid, van de wet vallen. Het doel van de overgangsperiode van zes jaar is dat bestuursorganen voldoende tijd krijgen om een adequate en werkende technische aansluiting op het handelsregister te realiseren.

In overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën worden met deze regeling de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990, de inspecteur of ontvanger, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet en de Dienst Toeslagen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, als eerste bestuursorganen aangewezen waarvoor artikel 32, eerste en tweede lid, van de wet gaat gelden.

De bestaande werkwijze bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen en de uitwisseling van gegevens met de Kamer van Koophandel maken het mogelijk en wenselijk voor deze bestuursorganen bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen om als eerste aan de terugmeldplicht te voldoen. Bij de uitvoering van de taken betrekken deze organisaties gegevens uit het handelsregister. Door het terugmelden van de verschillen tussen de in het handelsregister opgenomen gegevens en de werkelijkheid wordt bevorderd dat correcte gegevens van bedrijven en organisaties worden gebruikt in de processen van de Belastingdienst, Douane en Toeslagen.

Binnen de Belastingdienst zijn er nog andere organisatieonderdelen die een publieke taak uitvoeren niet zijnde het heffen en innen van belastingen (bijvoorbeeld de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, het Bureau Economische Handhaving en het Bureau Toezicht Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme). Deze dienstonderdelen vallen buiten deze aanwijzing, maar kunnen wel op vrijwillige basis terugmelden.

Aan deze regeling zijn geen administratieve lasten voor bedrijfsleven en burgers verbonden. De regeling is ter advisering naar het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) gezonden. ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

De regeling is voorgelegd aan de Belastingdienst om te toetsen of de regeling uitvoerbaar is. De Belastingdienst acht de regeling uitvoerbaar.

De regeling treedt met ingang van 1 januari 2024 in werking, gelijktijdig met artikel 32, eerste en tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007. Gelet op de eerdergenoemde overgangstermijn van zes jaar, is bepaald dat deze regeling vervalt op 1 januari 2030. Op dat moment zal de verplichte terugmelding gaan gelden voor alle bestuursorganen op grond van artikel 32, eerste en tweede lid, van de wet.

De bekendmaking van deze regeling zal plaatsvinden op een later tijdstip dan twee maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding. Daarmee wijkt de bekendmaking af van het beleid inzake de vaste verandermomenten van regelgeving. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd door het belang van het op korte termijn realiseren van de terugmeldplicht ter bevordering van de kwaliteit van het handelsregister en de beschikbaarheid van correcte gegevens voor de uitvoeringsprocessen bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Naar boven