Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Raad voor de Rechtspraak | Staatscourant 2023, 32442 | interne regeling |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Raad voor de Rechtspraak | Staatscourant 2023, 32442 | interne regeling |
Het reglement is geaccordeerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) op 13 september 2023.
Zoals deze luidt per 1 januari 2024.
Procesreglement met richtlijnen en aanwijzingen voor het behandelen van bestuursrechtelijke zaken bij de rechtbanken.
Het procesreglement is per gerecht vastgesteld op de hieronder genoemde data:
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Den Haag op 26 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Gelderland op 3 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Limburg op 30 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Oost-Brabant op 26 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Overijssel op 18 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2023
Door de gerechtsvergadering van de rechtbank Zeeland West Brabant op 24 oktober 2023
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN |
3 |
AFDELING 1.1 INLEIDENDE BEPALINGEN |
3 |
Artikel 1.1 Begripsbepalingen |
3 |
Artikel 1.2 Toepassingsbereik |
3 |
Artikel 1.3 Gevallen waarin dit reglement niet voorziet |
3 |
Artikel 1.4 Bijzondere omstandigheden |
3 |
Artikel 1.5. vervallen |
3 |
Artikel 1.6 Verwijzing naar algemeen toegankelijke stukken |
3 |
Artikel 1.7 Uitstel van een door de bestuursrechter aan een partij gestelde termijn |
4 |
AFDELING 1.2 DIGITAAL PROCEDEREN EN ANDERE VORMEN VAN ELEKTRONISCH BERICHTENVERKEER |
4 |
Artikel 1.8 Het onderscheid tussen digitaal procederen en andere vormen van elektronisch berichtenverkeer |
4 |
Artikel 1.9 Digitaal procederen |
4 |
Artikel 1.10 Uitsluiting van het digitaal procederen |
5 |
Artikel 1.11 Toegang tot het webportaal |
5 |
Artikel 1.12 Het indienen en ontvangen van stukken |
5 |
Artikel 1.13 Ontvangstbevestigingen en kennisgevingen |
5 |
Artikel 1.14 Stukken en voorwerpen die niet digitaal kunnen worden ingediend |
6 |
Artikel 1.15 Verzoek om authentieke stukken |
6 |
HOOFDSTUK 2 DE PROCEDURE |
6 |
AFDELING 2.1 HET BEGIN VAN DE PROCEDURE |
6 |
Artikel 2.1 De ontvangstbevestiging en de berichtgeving over een ingediend beroepschrift |
6 |
Artikel 2.2 De andere belanghebbende(n) |
6 |
Artikel 2.3 Verwijzing, voeging en splitsing en overdracht aan een zittingsplaats |
7 |
AFDELING 2.2 DE VEREISTEN VOOR DE PROCEDURE |
7 |
Artikel 2.4 Herstel van een verzuim en opvragen machtiging |
7 |
Artikel 2.5 Het griffierecht |
7 |
Artikel 2.6 Beroep op betalingsonmacht griffierecht |
8 |
AFDELING 2.3 HET VOORONDERZOEK |
8 |
Artikel 2.7 Versnelde behandeling |
8 |
Artikel 2.8 De beperking van de kennisneming |
8 |
Artikel 2.9 De geheimhouding |
10 |
Artikel 2.10 Voorbehouden kennisneming |
10 |
Artikel 2.11 De repliek, de dupliek en de schriftelijke uiteenzetting |
11 |
Artikel 2.12 Het deskundigenonderzoek |
11 |
AFDELING 2.4 HET ONDERZOEK OP DE ZITTING |
11 |
Artikel 2.13 De dagbepaling van de zitting |
11 |
Artikel 2.14 De uitnodiging of oproeping voor de zitting |
11 |
Artikel 2.14a Zittingen door middel van een beeld- en geluidverbinding |
12 |
Artikel 2.15 Bijstand door een tolk ter zitting |
12 |
Artikel 2.16 Te laat ingediende stukken |
12 |
Artikel 2.17 Verzoek tot opmaken proces-verbaal |
13 |
Artikel 2.18 Verzoek tot verstrekking dossierstukken |
13 |
Artikel 2.19 De schorsing |
13 |
Artikel 2.20 De sluiting van het onderzoek zonder (nadere) zitting |
13 |
AFDELING 2.5 DE UITSPRAAK |
13 |
Artikel 2.21 De termijn voor de schriftelijke uitspraak |
13 |
Artikel 2.22 De uitspraak |
13 |
Artikel 2.23 Herstel van de uitspraak |
13 |
AFDELING 2.6 DE BEHANDELING NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD |
14 |
Artikel 2.24 Verwijzing door de Hoge Raad |
14 |
HOOFDSTUK 3 HET NIET TIJDIG NEMEN VAN EEN BESLUIT |
14 |
Artikel 3.1 Het beroep tegen het niet tijdig nemen of bekendmaken van een besluit |
14 |
Artikel 3.2 Het alsnog genomen besluit |
14 |
HOOFDSTUK 4 HET VERZET |
14 |
Artikel 4.1 Het verzet |
14 |
HOOFDSTUK 5 DE VOORLOPIGE VOORZIENING |
15 |
Artikel 5.1 Toepassingsbereik van dit hoofdstuk |
15 |
Artikel 5.2 De op de zaak betrekking hebbende stukken |
15 |
Artikel 5.3 De uitnodiging of oproeping voor de zitting |
15 |
Artikel 5.4 De termijn voor de uitspraak |
15 |
HOOFDSTUK 6 HET VERZOEK OM SCHADEVERGOEDING |
15 |
Artikel 6.1 Toe te voegen stukken |
15 |
HOOFDSTUK 7 ONTEIGENINGSZAKEN |
15 |
AFDELING 7.1 DE BEKRACHTIGING VAN ONTEIGENINGSBESCHIKKINGEN |
15 |
Artikel 7.1 Toepassingsbereik van deze afdeling |
15 |
Artikel 7.2 Het verzoek om bekrachtiging |
16 |
Artikel 7.3 De bedenkingen |
16 |
Artikel 7.4 Het aanleggen van zaken |
16 |
Artikel 7.5 Het vooronderzoek |
16 |
Artikel 7.6 Behandeling op zitting |
16 |
Artikel 7.7 De uitspraak op het verzoek om bekrachtiging |
17 |
AFDELING 7.2 DE ONHERROEPELIJKHEIDSVERKLARING |
17 |
Artikel 7.8 Toepassingsbereik van deze afdeling |
17 |
HOOFDSTUK 8 VREEMDELINGENZAKEN |
17 |
AFDELING 8.1 DE VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGEL |
17 |
Artikel 8.1 Toepassingsbereik van deze afdeling |
17 |
Artikel 8.2 De ontvangstbevestiging |
17 |
Artikel 8.3 De toevoeging van een raadsman |
17 |
Artikel 8.4 De op de zaak betrekking hebbende stukken in een eerste beroep |
17 |
Artikel 8.5 De inlichtingen betreffende een vervolgberoep |
18 |
AFDELING 8.2 DE 4-WEKEN-ZAAK |
18 |
Artikel 8.6 Toepassingsbereik van deze afdeling |
18 |
Artikel 8.7 De ontvangstbevestiging en de uitnodiging of oproeping voor de zitting |
18 |
Artikel 8.8 De op de zaak betrekking hebbende stukken |
18 |
Artikel 8.9 Herstel van een verzuim |
18 |
HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALING |
18 |
Artikel 9.1 Slotbepaling |
18 |
BIJLAGE 1 als bedoeld in artikel 1.8 |
20 |
Artikel 1 De digitale loketten |
20 |
Artikel 2 Veilig mailen |
20 |
BIJLAGE 2 als bedoeld in artikel 1.9 |
22 |
Artikel 1 Technische regelingen |
22 |
Artikel 2 Digitaal procederen |
22 |
BIJLAGE 3 als bedoeld in artikel 1.14 |
23 |
1. In dit reglement wordt verstaan onder:
de Algemene wet bestuursrecht;
een zaak waarin de rechtbank Den Haag bevoegd is op grond van artikel 6 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak;
maandag tot en met vrijdag met uitzondering van de dagen waarop de rechtbank gesloten is.
2. In dit reglement wordt verder verstaan onder:
het voeren van een procedure met toepassing van artikel 1.9 van dit reglement;
het digitaal procederen indien dat op grond van afdeling 8.1.6A van de Awb verplicht is;
het digitaal procederen indien dat niet op grond van afdeling 8.1.6A van de Awb verplicht is;
het geheel van door de bestuursrechter, de griffier en partijen in het digitale systeem voor gegevensverwerking van de gerechten in een zaak ingediende, geplaatste en verzonden stukken;
de beveiligde digitale omgeving waarin procesdeelnemers toegang hebben tot het digitaal systeem van de gerechten;
het koppelvlak bestemd voor geautomatiseerd berichtenverkeer tussen systemen van procesdeelnemers en de gerechten (het Aansluitpunt Rechtspraak);
een partij die niet verplicht of vrijwillig digitaal procedeert;
deelname aan een zitting door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel (beeld- en geluidverbinding).
3. Tenzij uit dit reglement anders voortvloeit, wordt hierna mede verstaan onder:
de voorzieningenrechter;
verzoek om voorlopige voorziening en een verzoek om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening, verzoek om schadevergoeding, verzoek om bekrachtiging van een onteigeningsbeschikking, verzet en verzoek om herziening;
verzoekschrift en verzetschrift.
4. Waar in dit reglement ‘schriftelijk’ staat, wordt ingeval digitaal wordt geprocedeerd gelezen: ‘langs digitale weg’.
Dit reglement heeft betrekking op alle zaken waarop de Awb van toepassing is, met uitzondering van zaken waarop de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeervoorschriften van toepassing is.
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de bestuursrechter.
De bestuursrechter kan van dit reglement afwijken indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Wanneer een partij zich beroept op een algemeen toegankelijk stuk en de vindplaats daarvan vermeldt, hoeft hij dit stuk niet in te dienen. Het algemeen toegankelijke stuk moet tijdens de procedure vrij toegankelijk zijn. Indien het stuk niet meer ongewijzigd toegankelijk is, deelt de partij die zich hier op beroept, dit mee aan de bestuursrechter. De bestuursrechter kan bepalen dat het stuk alsnog moet worden ingediend en hoe die indiening dient te gebeuren.
1. De bestuursrechter wijst een verzoek om verlenging van een door hem gestelde termijn af als dat niet is gemotiveerd of niet binnen die termijn is ingediend. Indien een partij redelijkerwijs niet in staat was een verzoek om uitstel tijdig in te dienen geeft hij de bestuursrechter daarvan bij eerste gelegenheid bericht. De bestuursrechter verlengt een door hem gestelde termijn slechts in bijzondere omstandigheden. Hij deelt de beslissing op het verzoek om uitstel binnen één week na ontvangst van dit verzoek aan verzoeker mee.
2. De beslissing op een verzoek wordt aan alle partijen meegedeeld.
3. De bestuursrechter wijst een volgend verzoek om verlenging van een gestelde termijn af als dat betrekking heeft op dezelfde aangelegenheid.
4. Indien het eerste verzoek wordt afgewezen, kan de bestuursrechter de indiener van het verzoek om verlenging een laatste termijn geven om alsnog aan het gevraagde te voldoen. In ieder geval wordt geen laatste termijn gegeven, indien bij het stellen van de termijn is meegedeeld dat verlenging niet wordt toegestaan.
1. Dit reglement maakt een onderscheid tussen digitaal procederen en andere vormen van elektronisch berichtenverkeer met en van de bestuursrechter.
2. Digitaal procederen bij de bestuursrechter ziet op de gevallen waarin dat op grond van afdeling 8.1.6A van de Awb verplicht is (verplicht digitaal procederen) of in de bijlage bij dit artikel de mogelijkheid tot digitaal procederen is opengesteld (vrijwillig digitaal procederen).
3. De artikelen 1.9 tot en met 1.15 en de overige bepalingen over digitaal procederen zijn alleen van toepassing in de gevallen als bedoeld in het vorige lid.
4. De bestuursrechter neemt een elektronisch ingediend beroepschrift dat niet is ingediend door middel van digitaal procederen uitsluitend in behandeling, indien het is ingediend via een daarvoor door de bestuursrechter opengesteld systeem dat wordt vermeld in de bijlage bij dit reglement, met toepassing van de bepalingen vermeld in de bijlage. De bestuursrechter kan nadere regels stellen. Hetzelfde geldt voor door de indiener van het beroepschrift nader ingediende stukken. Deze wijze van indiening geldt voor de toepassing van dit reglement als op papier indienen. De bestuursrechter kan bepalen dat ingediende stukken op papier worden nagezonden.
1. De bijlage bij dit reglement vermeldt op welke wijze en onder welke voorwaarden digitaal kan worden geprocedeerd en welke inlogmiddelen zijn toegelaten voor het webportaal.
2. Verzending van stukken door en aan partijen die digitaal procederen gebeurt digitaal. De partij die vrijwillig digitaal procedeert ontvangt geen afdrukken of kopieën op papier. Stukken die bij procederen op papier bij aangetekende brief moet worden verzonden, worden bij vrijwillig digitaal procederen digitaal verzonden en deze manier van verzenden heeft dezelfde rechtsgevolgen als verzending bij aangetekende brief.
3. De partij die vrijwillig digitaal procedeert kan éénmaal wisselen tussen digitaal procederen en procederen op papier. Hij kan daartoe een verzoek indienen bij de bestuursrechter via het webportaal of per post indien hij op dat moment digitaal procedeert en per post indien hij op dat moment op papier procedeert. De wisseling is effectief vanaf de datum die de bestuursrechter vermeldt in de bevestiging. Deze bevestiging wordt per post verstuurd. De bestuursrechter is niet gehouden om ten aanzien van een partij die wisselt naar digitaal procederen toepassing te geven aan artikel 1.13 van dit reglement met betrekking tot eerder gewisselde stukken.
4. Indien digitaal wordt geprocedeerd geschiedt de indiening van een stuk uitsluitend via het webportaal of het Aansluitpunt op de daarvoor voorgeschreven wijze.
5. In de bijlage bij dit reglement worden de regelingen vermeld die voorschriften bevatten over:
– de toegelaten inlogmiddelen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit elektronisch procederen waarmee een partij toegang heeft tot het webportaal;
– de technische eisen waaraan stukken en proceshandelingen moeten voldoen;
– het verstrekken van kennisgevingen als bedoeld in artikel 8:36c van de Awb;
– de aansluiting op, de voorwaarden voor gebruik en de beëindiging van het gebruik van het aansluitpunt;
– de voorziening indien het webportaal of het aansluitpunt niet kan worden bereikt;
– de wijze waarop op papier ingediende stukken worden verwerkt en ontsloten in het digitaal dossier.
De bepalingen van die regelingen gelden als bepalingen van dit reglement.
De bestuursrechter kan een partij of diens gemachtigde tijdelijk of blijvend uitsluiten van gebruik van het digitaal procederen indien hij aantoonbaar een gevaar vormt voor de integriteit van het digitale systeem of indien hij het digitale systeem verstoort.
1. Een partij heeft toegang tot het webportaal als hij beschikt over een inlogmiddel. Een partij heeft in het webportaal toegang tot het digitaal dossier in de aanhangige zaken waarin hij partij is.
2. Indien hij zelf niet digitaal procedeert, kan hij bij de bestuursrechter een verzoek indienen om toegang tot het digitaal dossier. Bij inwilliging van dit verzoek informeert de griffier op welke wijze hij toegang kan krijgen tot het digitaal dossier.
1. Beroepschriften, verweerschriften, (nadere) stukken, verzoeken, reacties en alle bijlagen kunnen in het webportaal worden ingediend (geüpload) en opgehaald. De bestuursrechter kan een formulier vaststellen voor gebruik in het webportaal of het aansluitpunt.
2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.14, 1.15, 2.8 en 2.9 worden indien een van de partijen digitaal procedeert stukken die vanaf het moment dat digitaal wordt geprocedeerd, op papier zijn ingediend, door de griffier in het digitaal dossier geplaatst. Deze stukken worden onder substitutie gescand en na opname in het digitale dossier vernietigd.
1. Van iedere indiening maakt de griffier een ontvangstbevestiging op. De ontvangstbevestiging kan plaatsvinden door vermelding op het in het digitaal dossier opgenomen beroepschrift of door vermelding van de ingediende stukken in het webportaal na de indiening.
2. Een partij ontvangt een kennisgeving wanneer een stuk aan het digitaal dossier wordt toegevoegd. Het tijdstip waarop de kennisgeving wordt verstuurd, geldt als tijdstip waarop het desbetreffende stuk aan de partij bekend is gemaakt. Voor dit doel wordt bij de eerste keer dat een partij in een zaak inlogt in het webportaal, een e-mailadres gevraagd. De partij is altijd verantwoordelijk voor de werking, de toegankelijkheid, de beschikbaarheid en de raadpleging van dit adres. Indien een partij geen e-mailadres verstrekt, geldt dit als een mededeling dat hij geen kennisgevingen wenst te ontvangen. Dit is voor rekening en risico van de partij.
3. Indien een partij aangeeft geen kennisgevingen meer te willen ontvangen, geldt dit tot het tijdstip waarop de partij aangeeft weer wel kennisgevingen te willen ontvangen. Dan geldt het tijdstip van plaatsing in het digitaal dossier als het tijdstip waarop het desbetreffende stuk aan deze partij bekend is gemaakt. Van de wijzigingen in het digitaal dossier die in de tussentijd hebben plaatsgevonden, wordt de partij niet alsnog bij kennisgeving op de hoogte gesteld. Gedurende de periode(n) waarin de partij geen kennisgevingen heeft willen ontvangen geldt als tijdstip van ontvangst van een stuk het tijdstip waarop dit in het digitale dossier is geplaatst.
1. Originele stukken en voorwerpen die niet geschikt zijn om digitaal in te dienen, kunnen door partijen op een door de bestuursrechter meegedeelde wijze bij de griffie van de rechtbank worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffier een akte op, die in het digitaal dossier wordt opgenomen. Indien een andere partij verzoekt om inzage of een schouw stelt de bestuursrechter deze partij daartoe in beginsel in staat en bepaalt daarvoor de voorwaarden en het tijdstip. Indien vanwege de aard van het voorwerp depot bij de griffie niet in aanmerking komt, kan de bestuursrechter bepalen dat het voorwerp op een andere plaats wordt gedeponeerd. In de akte wordt die plaats vermeld.
2. De indiening van audio- en video-opnames vindt plaats door deze bestanden op een gegevensdrager aan de griffie te verstrekken en door beschikbaarstelling van een kopie daarvan op een gegevensdrager met tussenkomst van de griffier aan de andere partijen. Van de verstrekking aan de griffie maakt de griffier een akte op, die in het digitaal dossier wordt opgenomen. In de bijlage wordt vermeld welke bestandsformaten worden toegelaten.
De bestuursrechter kan partijen verzoeken om authentieke stukken ter beschikking te stellen en toepassing van artikel 1.14, eerste lid, daarbij voorschrijven. Dit geldt in ieder geval voor stukken waarvan de authenticiteit en/of integriteit niet of onvoldoende vaststaat en processtukken waarvan de oorspronkelijke staat vermoedelijk van cultuurhistorische waarde is. Deze stukken worden op verzoek van de bestuursrechter gedeponeerd of mee naar zitting genomen.
1. Binnen een week na ontvangst van het beroepschrift bevestigt de griffier de ontvangst aan de indiener en stelt hij de wederpartij(en) daarvan op de hoogte. Indien een wederpartij niet digitaal kan worden bereikt, wordt deze mededeling per post verzonden.
2. In afwijking van het eerste lid stelt het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) van de rechtbank Den Haag in een vreemdelingenzaak in eerste aanleg het bestuursorgaan binnen één werkdag van de ontvangst op de hoogte. De zittingsplaats waaraan de zaak is toebedeeld, bericht het bestuursorgaan daarvan binnen één week.
3. De griffier deelt het door hem toegekende zaaknummer uiterlijk bij de in het eerste lid bedoelde mededeling aan andere partijen mee.
1. Binnen een week na de ontvangst van het beroepschrift stelt de griffier de op dat moment bij hem bekende andere belanghebbenden daarvan op de hoogte. Indien een belanghebbende niet digitaal kan worden bereikt, wordt deze mededeling per post verzonden.
2. De bestuursrechter kan het bestreden besluit, het beroepschrift en de gronden van beroep op papier ter beschikking stellen aan degene die in de gelegenheid wordt gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. De bestuursrechter stelt hem een termijn van twee weken om kenbaar te maken of hij als partij aan het geding wil deelnemen.
3. Op het verzoek van een andere belanghebbende om als partij aan het geding deel te nemen beslist de bestuursrechter – eventueel voorlopig – binnen vier weken na de ontvangst. Hij past daarbij artikel 2.10, vijfde lid, toe en kan partijen in de gelegenheid stellen alsnog een beroep te doen op artikel 8:29 van de Awb.
4. Binnen twee weken nadat een belanghebbende (voorlopig) als partij in het geding is toegelaten, stelt de bestuursrechter aan hem de (overige) op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking. De bestuursrechter stelt hem daarbij in de gelegenheid binnen vier weken een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
5. De bestuursrechter verlengt de in het vierde lid genoemde termijnen voor zover dat noodzakelijk is vanwege besluitvorming over beperking van de kennisneming of geheimhouding van stukken of vanwege de feitelijke uitvoering van een beslissing die de bestuursrechter daarover heeft genomen.
1. De bestuursrechter beslist op een verzoek om verwijzing, voeging of splitsing als bedoeld in de artikelen 8:13, tweede lid, en 8:14, tweede lid, van de Awb binnen vier weken na ontvangst daarvan.
2. In een vreemdelingenzaak kan in iedere stand van de procedure de zittingsplaats worden gewijzigd.
3. Indien een partij in een vreemdelingenzaak verzoekt om behandeling in een andere zittingsplaats, beslist de bestuursrechter binnen vier weken op dat verzoek.
1. Indien sprake is van een herstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 6:6 of 8:36a van de Awb of indien de bestuursrechter van een gemachtigde een machtiging verlangt, stelt de bestuursrechter de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid binnen vier weken het verzuim te herstellen dan wel de machtiging in te zenden.
2. Indien de voorzieningenrechter in een met het beroep samenhangende voorlopige-voorzieningsprocedure toepassing geeft aan het eerste lid kan de bestuursrechter aan de indiener van het beroepschrift die tevens de indiener van het verzoekschrift is, een termijn gelijk aan die in de voorlopige voorziening stellen.
3. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens een verzuim als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats, indien:
a. in het geval op papier wordt geprocedeerd de uitnodiging om het verzuim te herstellen bij aangetekende brief is verzonden of anderszins vaststaat dat de uitnodiging is ontvangen,
b. in de uitnodiging is meegedeeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld en het verzuim niet verschoonbaar is, en
c. binnen de termijn geen herstel heeft plaatsgevonden en dit verzuim niet verschoonbaar is.
4. Bij de toezending per gewone brief nadat de aangetekende brief is terugontvangen als bedoeld in artikel 8:38, eerste lid, van de Awb, wordt de in de aangetekende brief gestelde termijn niet verlengd.
5. Indien een indiener niet voldoet aan de verplichting om een stuk, als bedoeld in artikel 8:36a, eerste en tweede lid, van de Awb, langs digitale weg in te dienen, stelt de bestuursrechter de desbetreffende indiener in de gelegenheid dit verzuim te herstellen door binnen één week hetzelfde stuk alsnog langs digitale weg in te dienen of bepaalt hij dat de procedure geheel of gedeeltelijk wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor stukkenwisseling indien op papier wordt geprocedeerd. Indien deze termijn van één week eindigt voor het einde van de beroepstermijn, wordt deze termijn verlengd tot het einde van de beroepstermijn.
1. Binnen twee weken na de ontvangst van het beroepschrift deelt de griffier de indiener mee welk griffierecht verschuldigd is en dat het griffierecht binnen vier weken moet worden voldaan. De griffier verzendt deze mededeling per gewone post. Indien na de verzending van de mededeling per gewone post de termijn waarbinnen dient te worden betaald, is verstreken en het verschuldigde griffierecht niet is ontvangen, verzendt de griffier de mededeling om het griffierecht binnen vier weken te voldoen per aangetekende post. De griffier kan de mededeling in afwijking van de tweede en derde volzin indien digitaal wordt geprocedeerd ook verzenden door plaatsing in het digitale dossier. Indien het griffierecht wordt verrekend met een rekening-courantverhouding met de gerechten wordt geen mededeling verzonden.
2. Indien een beroep versneld wordt behandeld dan wel hoofdstuk 3 of hoofdstuk 5 van toepassing is, kan de griffier bij het verzenden van de mededeling als bedoeld in het eerste lid, volstaan met verzending per aangetekende post zonder daaraan voorafgaand de mededeling per gewone post te verzenden. De vierde volzin van het vorige lid is van overeenkomstige toepassing.
3. De griffier heft, in afwijking van het eerste lid, geen griffierecht indien de bestuursrechter het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste of tweede lid, van de Awb doorzendt aan een bestuursorgaan of een bestuursrechter van een ander gerecht.
4. Indien de bestuursrechter, nadat griffierecht is geheven, het beroepschrift doorzendt aan of de zaak verwijst naar de bestuursrechter van een gerecht, bericht de doorzendende of verwijzende bestuursrechter degene aan wie is doorgezonden of naar wie is verwezen zo spoedig mogelijk over de ontvangst van het griffierecht. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de overdracht van een vreemdelingenzaak.
5. De griffier betaalt het griffierecht na ontvangst terug indien griffierecht is geheven voordat:
– de bestuursrechter het beroepschrift doorzendt aan een bestuursorgaan ter behandeling als bezwaarschrift of administratief-beroepschrift;
– de bestuursrechter het beroepschrift doorzendt aan een hogerberoepsrechter ter behandeling als hogerberoepschrift of doorzendt aan de Hoge Raad als beroepschrift in cassatie.
6. Indien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald, betaalt de griffier het eventueel na de termijn betaalde griffierecht voor dat beroep terug.
7. Indien de bestuursrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het beroepschrift heft de griffier geen griffierecht. Is wel griffierecht betaald, dan wordt dit terugbetaald.
1. De indiener van het beroepschrift kan de griffier verzoeken de heffing van griffierecht achterwege te laten wegens betalingsonmacht. Dit verzoekt hij in het beroepschrift of uiterlijk voor het einde van de betalingstermijn van het griffierecht. In zaken waarop de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is, kan de indiener van het beroepschrift dit verzoek doen totdat op het beroep uitspraak is gedaan.
2. Naar aanleiding van dit verzoek, zendt de griffier de indiener een formulier. Dit formulier retourneert de indiener ingevuld, samen met de gevraagde gegevens binnen twee weken na de verzending.
3. Het formulier en de gevraagde gegevens worden niet ter beschikking gesteld aan andere partijen en indien digitaal wordt geprocedeerd in het digitaal dossier niet toegankelijk gemaakt.
Binnen een week na ontvangst van een gemotiveerd verzoek om versnelde behandeling beslist de bestuursrechter of het verzoek wordt ingewilligd. Bij inwilliging van het verzoek bericht de griffier de partijen zo mogelijk op welke wijze de zaak verder wordt behandeld.
1. Een partij die op grond van gewichtige redenen meedeelt dat alleen de bestuursrechter van stukken dan wel van inlichtingen kennis zal mogen nemen, deelt dit gemotiveerd mee bij voorkeur in een afzonderlijk stuk.
2. Een mededeling als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op stukken dan wel inlichtingen die de betrokken partij volgens de wet verplicht is aan de bestuursrechter over te leggen dan wel te verstrekken. Indien de mededeling betrekking heeft op onverplicht overgelegde stukken of verstrekte inlichtingen zendt de griffier deze aan de partij terug.
3. Indien digitaal wordt geprocedeerd wordt in het digitaal dossier vermeld dat een partij een beroep heeft gedaan op artikel 8:29 van de Awb en dat daarover door de bestuursrechter een beslissing wordt genomen volgens het negende lid. Het stuk of de inlichting waarop de mededeling als bedoeld in de voorgaande leden betrekking heeft, wordt niet in het digitaal dossier opgenomen.
4. De betrokken partij kan de stukken waarop de mededeling betrekking heeft uitsluitend op papier indienen. Deze stukken worden ingezonden en in een gesloten envelop bijgesloten. Op de envelop vermeldt de partij de term ‘8:29 van de Awb’.
5. Indien de mededeling slechts ziet op delen van een of meer stukken of inlichtingen, wijst de bestuursrechter de betrokken partij er zo nodig op dat van hem wordt verwacht dat hij een versie van de stukken of van de inlichtingen indient die aan de andere partij(en) mag worden gezonden. Indien digitaal wordt geprocedeerd dient de betrokken partij de mededeling met laatstgenoemde versie digitaal in.
6. Indien de mededeling betrekking heeft op (delen van) stukken waarover het besluit gaat waartegen het beroep is gericht en het beroep tegen dat besluit is gericht, handelt de bestuursrechter alsof de bestuursrechter heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
7. Indien de betrokken partij wenst dat ook van (delen van) de motivering van de mededeling de kennisneming wordt beperkt, dan dient hij dit te vermelden in de mededeling als bedoeld in het eerste lid. In dat geval kan deze motivering (of delen daarvan) uitsluitend op papier worden ingediend. De motivering wordt bijgesloten in de in het vierde lid bedoelde gesloten envelop. De bestuursrechter houdt met deze mededeling slechts rekening indien de betrokken partij dat vermeldt in de mededeling en tevens een versie van de motivering van de mededeling overlegt die ook aan de andere partij(en) mag worden gezonden. Indien digitaal wordt geprocedeerd, dient de partij laatstgenoemde versie digitaal in.
8. De bestuursrechter stelt de andere partij(en) in de gelegenheid binnen een termijn van twee weken op de mededeling inzake beperking van de kennisneming te reageren. Daarbij neemt de bestuursrechter het in het zevende lid bedoelde verzoek om beperking van de kennisneming van (delen van) de motivering van de mededeling in acht.
9. De bestuursrechter beslist binnen vier weken na ontvangst van de mededeling onder vermelding van de naam/namen van de rechter(s) die de beslissing heeft/hebben genomen. Indien de bestuursrechter de partij om een nadere toelichting op de mededeling vraagt, stelt hij een termijn van twee weken en beslist hij binnen vier weken na ontvangst van de nadere toelichting. Indien toepassing wordt gegeven aan het vorige lid beslist hij binnen vier weken na ontvangst van de reactie.
10. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming niet of niet geheel gerechtvaardigd is, wordt de betrokken partij gevraagd om binnen twee weken mee te delen of deze instemt met voeging van het (gedeeltelijke) stuk of de (gedeeltelijke) inlichting of in het digitaal dossier dan wel of deze het stuk of de inlichting terug wil krijgen. Hierbij wordt de partij er op gewezen dat indien hij niet instemt, de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.
11. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming geheel of gedeeltelijk gerechtvaardigd is, stelt hij de andere partijen in de gelegenheid, voor zover niet op een eerder moment al toestemming is verleend, hem binnen twee weken te berichten of zij er in toestemmen dat de bestuursrechter uitspraak doet mede op grondslag van (delen van de) stukken of inlichtingen waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht.
12. Indien toestemming wordt verleend is kennisneming van die stukken of inlichtingen bij de beoordeling van het beroep beperkt tot de bestuursrechter. Van een eenmaal gegeven toestemming kan niet worden teruggekomen.
13. Indien de toestemming wordt geweigerd blijven de (delen van de) stukken of inlichtingen waarvan de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing. De betreffende stukken worden aan de betrokken partij teruggezonden. De zaak wordt behandeld door een andere bestuursrechter dan degene door wie de beslissing is genomen.
14. Na de uitspraak op het beroep worden de stukken of inlichtingen waarvan de kennisneming is beperkt op grond van een beslissing van de bestuursrechter, binnen twee weken teruggezonden aan de betrokken partij.
15. Het negende en veertiende lid zijn van overeenkomstige toepassing op de in het zevende lid bedoelde motivering waarvan beperking van de kennisneming is verzocht.
16. Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid zijn als het de stukken waarvan op grond van deze wet om openbaarmaking of verstrekking is verzocht betreft, uitsluitend het derde, vierde en veertiende lid van overeenkomstige toepassing.
1. Indien een partij op grond van gewichtige redenen weigert stukken over te leggen dan wel weigert inlichtingen te verstrekken, deelt hij dit gemotiveerd mee bij voorkeur in een afzonderlijk stuk.
2. Een mededeling als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op stukken dan wel inlichtingen die de betrokken partij volgens de wet verplicht is aan de bestuursrechter over te leggen dan wel te verstrekken.
3. Indien digitaal wordt geprocedeerd wordt in het digitaal dossier vermeld dat een partij een beroep heeft gedaan op artikel 8:29 van de Awb en dat daarover door de bestuursrechter een beslissing wordt genomen volgens het zevende lid.
4. Indien de mededeling slechts ziet op delen van een of meer stukken of inlichtingen, wijst de bestuursrechter de betrokken partij er zo nodig op dat van hem wordt verwacht dat hij een versie van de stukken of van de inlichtingen indient die aan de andere partij(en) mag worden gezonden. Indien digitaal wordt geprocedeerd dient de betrokken partij laatstgenoemde versie met de mededeling digitaal in.
5. Indien de betrokken partij wenst dat uitsluitend de rechter kennis neemt van (delen van) de motivering is daarop artikel 2.8 van toepassing.
6. De bestuursrechter kan de andere partij(en) in de gelegenheid stellen binnen een termijn van twee weken op de mededeling inzake geheimhouding te reageren. Daarbij neemt de bestuursrechter het in het vijfde lid bedoelde verzoek om beperking van de kennisneming van (delen van) de motivering van de mededeling in acht.
7. De bestuursrechter beslist binnen vier weken na ontvangst van de mededeling onder vermelding van de naam/namen van de rechter(s) die de beslissing heeft/hebben genomen. Indien de bestuursrechter de partij om een nadere toelichting op de mededeling vraagt, stelt hij een termijn van twee weken en beslist hij binnen vier weken na ontvangst van de nadere toelichting. Indien toepassing wordt gegeven aan het vorige lid beslist hij binnen vier weken na ontvangst van de reactie.
8. Indien de bestuursrechter beslist dat de geheimhouding van de stukken of de inlichtingen (deels) gerechtvaardigd is, brengt hij in zijn beslissing tot uitdrukking dat die stukken of inlichtingen geheel of gedeeltelijk bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing blijven.
De zaak wordt behandeld door een andere bestuursrechter dan degene door wie de beslissing is genomen.
9. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering niet of niet geheel gerechtvaardigd is, wordt de betrokken partij gevraagd om binnen twee weken de stukken alsnog in te dienen onderscheidenlijk de inlichtingen te verstrekken. Hierbij wordt de partij er op gewezen dat indien hij niet instemt, de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maakt die hem geraden voorkomen.
1. Indien een partij wil dat de bestuursrechter bepaalt dat kennisneming van stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de bestuursrechter bijzondere toestemming heeft gekregen, vermeldt hij dit bij het indienen.
2. Indien deze stukken op papier worden ingediend, worden deze in een aparte envelop aan de griffie bijgesloten. Op de envelop vermeldt de partij de term ‘8:32 van de Awb’. Indien deze stukken digitaal worden ingediend, gebeurt dit in een aparte indiening met de uitdrukkelijke vermelding van de term ‘8:32 van de Awb’.
3. De bestuursrechter beslist binnen twee weken na ontvangst van deze stukken.
4. Indien het beroep betrekking heeft op artikel 88 e.v. van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 103 e.v. van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 75b van de Ziektewet en artikel 129c van de Werkloosheidswet beoordeelt de bestuursrechter ambtshalve of artikel 8:32 moet worden toegepast.
5. Voordat de bestuursrechter beslist een andere belanghebbende als bedoeld in artikel 2.2 van dit reglement in het geding toe te laten, beoordeelt hij ambtshalve of artikel 8:32 van de Awb moet worden toegepast.
1. Indien de bestuursrechter de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stelt schriftelijk te repliceren geeft hij daartoe een termijn van vier weken.
2. Na ontvangst van de repliek stelt de bestuursrechter de andere partij(en) in de gelegenheid binnen vier weken te dupliceren of een nadere schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
1. Indien de bestuursrechter partijen in de gelegenheid stelt om hun wensen kenbaar te maken over het onderzoek door de door hem te benoemen deskundige, geeft hij aan partijen een termijn van twee weken.
2. De bestuursrechter zendt het verslag van de deskundige binnen één week na ontvangst daarvan aan partijen.
3. De bestuursrechter kan de termijn van vier weken voor het naar voren brengen van zienswijzen over het verslag eenmaal met twee weken verlengen op grond van een tijdig ingediend en gemotiveerd verzoek van een partij.
4. Als de bestuursrechter beslist om de ontvangen zienswijzen voor commentaar voor te leggen aan de deskundige, doet hij dat binnen vier weken na ontvangst daarvan. Aan de deskundige wordt daarbij een termijn van ten hoogste vier weken gegeven om zijn commentaar in te dienen.
1. De griffier kan partijen bij wijze van aankondiging mededelen wanneer de zitting plaatsvindt. Een verzoek om een andere datum kan uitsluitend worden ingewilligd indien:
– dit verzoek is gemotiveerd;
– verhinderdata binnen een periode van twee weken voor tot zes weken na de geagendeerde zittingsdatum worden vermeld; en
– het verzoek binnen een week na verzending van de aankondiging is ingediend.
2. Na een uitnodiging voor de zitting wordt een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting zo mogelijk schriftelijk, onder aanvoering van gewichtige redenen en tijdig, ingediend. Onder tijdig wordt verstaan: zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel vragende omstandigheid is gebleken. De partij dient in zijn verzoek om uitstel zo mogelijk zijn verhinderdata op te nemen.
3. De bestuursrechter beslist binnen een week na ontvangst van dit verzoek.
4. Een verzoek dat voldoet aan de in het tweede lid omschreven voorwaarden wordt ingewilligd, tenzij de bestuursrechter oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen hieraan in de weg staan. Als zwaarder wegende belangen kunnen mede worden aangemerkt een voor de bestuursrechter geldende beslistermijn en het belang van andere bij de behandeling van de zaak betrokken belanghebbenden.
5. De griffier deelt een afwijzing van het verzoek mee aan de verzoekende partij binnen een week na ontvangst van dit verzoek.
6. De griffier stelt partijen en eventuele andere betrokkenen binnen een week na ontvangst van het verzoek in kennis van een beslissing tot uitstel van de behandeling ter zitting.
1. In de uitnodiging of oproeping vermeldt de griffier of de zaak door een enkelvoudige of een meervoudige kamer wordt behandeld en zo mogelijk de geplande behandeltijd. Tevens vermeldt de griffier hierin de naam, onderscheidenlijk namen van de rechter(s) of de wijze waarop partijen hiervan op de hoogte kunnen komen.
2. Indien de bestuursrechter een partij oproept om in persoon te verschijnen, vermeldt de griffier in de oproeping zo mogelijk de reden waarom de partij wordt opgeroepen. Hij stelt ook de wederpartij(en) van die redengeving in kennis. De oproeping wordt indien het desbetreffende adres bekend is aan die partij zelf gezonden. De griffier stelt de gemachtigde daarvan in kennis.
3. Indien de bestuursrechter op de zitting zaken gevoegd of gesplitst behandelt en daarvan niet eerder mededeling is gedaan, deelt de griffier dit bij voorkeur mee in de uitnodiging of oproeping.
4. Indien de bestuursrechter een partij in persoon oproept aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, gelast hij ambtshalve het transport.
5. Indien een partij aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen de bestuursrechter verzoekt de zitting te mogen bijwonen, kan de bestuursrechter het transport gelasten. Dit verzoek dient uiterlijk twee weken voor de zitting, of zo snel als redelijkerwijs mogelijk bij de bestuursrechter te worden ingediend.
1. De bestuursrechter kan uit eigen beweging of op verzoek van een partij bepalen dat de zitting geheel of gedeeltelijk door middel van een tweezijdige beeld- en geluidverbinding plaatsvindt.
2. Partijen kunnen tot vijf werkdagen voor de zitting, maar uiterlijk binnen een week nadat de mededeling over de toepassing van het eerste lid aan partijen is verzonden verzoeken om fysiek of telefonisch aan de zitting deel te nemen. De bestuursrechter beslist zo spoedig mogelijk op dat verzoek.
3. Belangstellenden kunnen tot uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting verzoeken om door middel van een beeld- en geluidverbinding een zitting als bedoeld in het eerste lid bij te wonen. De eerste zin is niet van toepassing op besloten zittingen of besloten delen van zittingen. De bestuursrechter beslist zo spoedig mogelijk op dat verzoek.
4. De bestuursrechter beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek van een partij om door middel van een tweezijdige beeld- en geluidverbinding aan een fysieke zitting deel te nemen.
5. Van een zitting als bedoeld in het eerste of vierde lid worden door partijen of belangstellenden geen opnamen gemaakt, anders dan met voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de bestuursrechter.
1. Bij een eerste beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel zorgt de bestuursrechter voor een tolk op de zitting indien betrokkene tolkbijstand behoeft. De bestuursrechter zorgt op verzoek voor een tolk als een partij in persoon is opgeroepen of als de bestuursrechter ambtshalve getuigen en/of deskundigen wil horen en tolkbijstand daarvoor nodig is. De tweede volzin vindt geen toepassing indien betrokkene de vrijheid is ontnomen en hij uitsluitend wordt opgeroepen omdat hij heeft verzocht te worden gehoord.
2. De bestuursrechter zorgt voor een tolk op de zitting indien de zaak over een bestraffende sanctie gaat en tolkbijstand nodig is om te garanderen dat degene aan wie de bestraffende sanctie is opgelegd het verhandelde ter zitting kan volgen in een taal die hij verstaat.
3. Een verzoek om tolkbijstand dient uiterlijk twee weken voor de zitting, of zo snel als redelijkerwijs mogelijk bij de bestuursrechter te worden ingediend. De bestuursrechter beslist binnen een week op dit verzoek.
1. Indien stukken tien dagen of minder voor de zitting door de bestuursrechter zijn ontvangen, beslist de bestuursrechter of deze stukken buiten beschouwing blijven. De beslissing wordt door de bestuursrechter uiterlijk in de uitspraak kenbaar gemaakt.
2. Partijen die later dan om 12:00 uur op de aan de zitting voorafgaande werkdag stukken digitaal indienen, verstrekken op de zitting papieren exemplaren van deze stukken aan de bestuursrechter en de andere partijen. Indien de andere partij niet digitaal procedeert, geldt dit voor stukken die later dan drie werkdagen voor de zitting zijn ingediend.
3. Stukken die na de sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd zijn ingediend blijven buiten beschouwing. Een uitzondering geldt voor stukken die aanleiding hebben gegeven tot heropening van het onderzoek. De beslissing wordt door de bestuursrechter uiterlijk in de uitspraak kenbaar gemaakt.
4. De stukken die op grond van het eerste of derde lid buiten beschouwing blijven, blijven in het (digitaal) dossier opgenomen.
Een partij die verzoekt tot het opmaken en toezenden van een proces-verbaal van het verhandelde ter zitting vermeldt het belang dat hij daarbij heeft.
De bestuursrechter wijst een verzoek van een partij om verstrekking van een dossierstuk niet zijnde het proces-verbaal van de zitting, gedaan na de uitspraak, slechts in uitzonderlijke gevallen toe.
Indien niet alle partijen op de zitting aanwezig waren en de bestuursrechter het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb heeft geschorst, doet de griffier binnen twee weken na die zitting mededeling aan partijen van de schorsing en van de wijze waarop het onderzoek wordt voortgezet.
1. Indien de bestuursrechter voornemens is het onderzoek te sluiten zonder (nadere) zitting, wijst hij partijen op hun recht om op zitting te worden gehoord en de mogelijkheid om te verklaren dat zij gebruik willen maken van dit recht. Het derde lid is onverminderd van toepassing.
2. Indien de termijn die gesteld is in de mededeling als bedoeld in het eerste lid ongebruikt is verstreken deelt de griffier de beslissing over de sluiting van het onderzoek binnen vier weken aan partijen mee.
3. De bestuursrechter kan in een tussenuitspraak het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen of opdracht geven een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Indien de bestuursrechter daarna bepaalt dat een nader onderzoek achterwege blijft, deelt de griffier de beslissing over de sluiting van het onderzoek aan partijen mee. Dit doet hij binnen vier weken nadat zich één van de situaties heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 8:57, tweede lid, van de Awb.
Indien de bestuursrechter na verlenging van de uitspraaktermijn van zes weken niet binnen de aan de partijen meegedeelde termijn uitspraak doet, deelt de griffier partijen zo mogelijk mee wanneer uitspraak wordt gedaan.
1. De schriftelijke uitspraak of het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak wordt indien digitaal wordt geprocedeerd nadat deze is gedaan of opgemaakt aan partijen bekendgemaakt door plaatsing in het digitaal dossier. Indien op papier wordt geprocedeerd, vindt bekendmaking ook plaats door toezending van de uitspraak op papier aan de partij die op papier procedeert.
2. De griffier verstrekt aan iedere partij op verzoek niet meer dan éénmaal een grosse van een uitspraak. Dit doet hij kosteloos en bij aangetekende brief. Daarbij worden gezamenlijk procederende personen als één partij aangemerkt.
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve een kennelijke fout in de beslissing of in de dragende overwegingen van een uitspraak die zich voor eenvoudig herstel leent, herstellen.
2. De herstelde uitspraak wordt aan partijen bekendgemaakt op de wijze van de bekendmaking van de oorspronkelijke uitspraak.
Indien een zaak door de Hoge Raad ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad wordt verwezen naar een ander gerecht, stelt de bestuursrechter partijen zo nodig achtereenvolgens in de gelegenheid om binnen vier weken een uiteenzetting in te dienen naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad.
1. Dit artikel is van toepassing indien beroep is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit of bekendmaken van een beschikking van rechtswege.
2. De bestuursrechter behandelt het beroep versneld met toepassing van artikel 8:52 van de Awb. Dit deelt de griffier partijen mee in de ontvangstbevestiging of de berichtgeving, bedoeld in artikel 2.1. In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, nodigt de griffier de indiener uit het griffierecht binnen twee weken te voldoen.
3. Indien sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt de bestuursrechter in afwijking van artikel 2.4, eerste lid, de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid het verzuim binnen twee weken te herstellen.
4. In het beroepschrift kan als beroepsgrond worden volstaan met de stelling dat het besluit te laat is genomen.
5. Bij de berichtgeving, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, verzoekt de bestuursrechter het bestuursorgaan binnen twee weken de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden en een verweerschrift in te dienen. Het bestuursorgaan deelt in het verweerschrift mee of de beslistermijn is overschreden, en zo ja wanneer een ingebrekestelling is ontvangen en indien niet binnen twee weken het besluit kan worden bekendgemaakt, waarom dat niet kan en wanneer het bestuursorgaan dit besluit wel kan bekendmaken. De bestuursrechter deelt het bestuursorgaan mee dat indien het hieraan niet of niet geheel voldoet, op het beroep wordt beslist op grondslag van de beschikbare stukken.
1. Indien het bestuursorgaan alsnog een besluit neemt en dat onverwijld aan de bestuursrechter zendt voordat de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan, stelt de bestuursrechter de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid om binnen de bezwaar- of beroepstermijn mee te delen of hij kan instemmen met het alsnog genomen besluit. Indien het gaat om een besluit waartegen beroep openstaat verzoekt de bestuursrechter daarbij ook om als de indiener het niet eens is met het alsnog genomen besluit, de gronden tegen het alsnog genomen besluit mee te delen. Als op dat moment de bezwaar- of beroepstermijn geheel is verstreken of minder dan vier weken resteren, stelt de bestuursrechter een termijn van vier weken.
2. Indien de bestuursrechter de zaak niet verwijst op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, behandelt de bestuursrechter het beroep verder op de gewone wijze. De griffier doet hiervan mededeling aan partijen.
1. Indien de bestuursrechter vaststelt dat sprake is van een herstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt hij in afwijking van artikel 2.4 de indiener van het verzetschrift in de gelegenheid het verzuim binnen twee weken te herstellen.
2. Indien de bestuursrechter de wederpartij de gelegenheid geeft te reageren op het verzet, stelt de bestuursrechter een termijn van twee weken.
3. Indien de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift in de gelegenheid stelt op de zitting te worden gehoord, zendt de griffier de mededeling daarover ten minste drie weken voor de datum van de zitting aan de indiener. Hij stelt de overige partijen in de bodemzaak daarvan op de hoogte.
4. De bestuursrechter behandelt het verzet binnen dertien weken na ontvangst van het verzetschrift op de zitting of doet binnen deze termijn zonder zitting uitspraak. Indien de termijn niet kan worden gehaald, wordt daarvan binnen de termijn aan partijen mededeling gedaan.
Indien dit hoofdstuk van toepassing is, zijn de artikelen 2.7, 2.20 en 2.21 niet van toepassing en kan worden afgeweken van de in hoofdstuk 2 genoemde termijnen.
Indien de indiener van het verzoekschrift of een andere belanghebbende op papier procedeert kan de griffier het betrokken bestuursorgaan verzoeken een afschrift van de stukken tegelijkertijd ook op papier aan de andere partijen te zenden en daarvan mededeling te doen aan de griffier.
In de uitnodiging of oproeping vermeldt de griffier, voor zover van toepassing, de in artikel 78 van de Vw 2000 bedoelde mogelijkheid dat de voorzieningenrechter niet alleen op het verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar of administratief beroep beslist, maar ook op dat bezwaar of administratief beroep.
1. Deze afdeling is van toepassing op verzoeken om bekrachtiging van een onteigeningsbeschikking als bedoeld in afdeling 16.9 van de Omgevingswet.
2. Indien deze afdeling van toepassing is, zijn de artikelen 2.1, 2.2, 2.3, 2.5, 2.6, 2.8a, 2,11, 2.13, 2.15 en 2.24 niet van toepassing en kan worden afgeweken van de in hoofdstuk 2 genoemde termijnen. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, bedraagt de termijn voor het herstellen van een verzuim dan wel het inzenden van een machtiging twee weken. Afwijkende termijnen worden aan partijen meegedeeld.
1. Verzoeker overlegt bij het verzoek alle op het verzoek betrekking hebbende stukken, waaronder de in artikel 16.93 van de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving genoemde stukken. Daaronder worden in ieder geval begrepen:
– het onteigeningsdossier dat met toepassing van artikel 3:44, onder a, van de Awb ter inzage heeft gelegen;
– logboeken van het gevoerde minnelijke overleg;
– het besluit dat ten grondslag ligt aan de onteigening (het onteigeningsbelang);
– bewijsstukken van wie zijn aangeschreven, waaronder een lijst van belanghebbenden;
– bewijsstukken van publicaties;
– recente kadastrale uittreksels (eigendomsinformatie kadaster);
– de ingediende zienswijzen.
2. Verzoeker vermeldt hierbij welke op de zaak betrekking hebbende stukken voor eenieder ter inzage hebben gelegen en welke niet, met de redenen waarom die stukken niet ter inzage zijn gelegd en indien van toepassing voor wie die stukken wel ter inzage hebben gelegen.
3. Binnen een week na ontvangst van het verzoekschrift bevestigt de griffier de ontvangst aan de indiener.
1. De indiener van de bedenking overlegt bij de bedenking de onteigeningsbeschikking en een opgave met bewijsstukken van de gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand voor het overleg over de minnelijke verwerving en/of in verband met het naar voren brengen van een zienswijze en de behandeling daarvan bij de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking.
2. Binnen een week na ontvangst van de bedenkingen bevestigt de griffier de ontvangst aan de indiener en stelt hij de verzoeker en – indien van toepassing – de als partij toegelaten belanghebbende(n) daarvan op de hoogte. Indien het verzoek nog niet is ingediend, stelt de griffier de verzoeker binnen een week na ontvangst van het verzoekschrift op de hoogte van de dan al ingediende bedenkingen.
1. De griffier legt voor ieder verzoek om bekrachtiging een zaak aan.
2. Als in verband met een verzoek om bekrachtiging een bedenking is ingebracht, legt de griffier voor iedere bedenking een afzonderlijke zaak aan.
3. Per zaak als bedoeld in het tweede lid zijn in ieder geval partijen: de verzoeker, de indiener van de bedenkingen in die zaak en de in die zaak als partij toegelaten belanghebbenden. De bestuursrechter past de artikelen 8:26 en 8:39 van de Awb toe per zaak als bedoeld in het tweede lid.
4. De griffier stelt zo spoedig mogelijk per zaak als bedoeld in het tweede lid partijen op de hoogte van het voor de bedenking toegekende zaaknummer en het aan het verzoek om bekrachtiging (waarop die bedenking betrekking heeft) toegekende zaaknummer.
5. De griffier zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken, in die zaak, aan andere partijen dan de indiener van die stukken.
1. Indien de bestuursrechter de indiener van een bedenking in de gelegenheid stelt schriftelijk te repliceren geeft hij daartoe een termijn van twee weken.
2. Na ontvangst van de repliek stelt de bestuursrechter verzoeker in de gelegenheid binnen twee weken te dupliceren.
3. De bestuursrechter stelt andere partijen in de gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven en geeft daartoe een termijn van vier weken.
1. De bestuursrechter behandelt alle bedenkingen die betrekking hebben op hetzelfde verzoek zo veel mogelijk op dezelfde dag op zitting, tenzij artikel 16.103 van de Omgevingswet of artikel 8:57 van de Awb wordt toegepast. De bestuursrechter kan daarbij bepalen dat bedenkingen afzonderlijk worden behandeld.
2. De bestuursrechter wijst als na de uitnodiging voor de zitting een verzoek om uitstel binnenkomt, dat alleen toe als de bestuursrechter oordeelt dat het belang van de verzoekende partij zwaarder weegt dan de belangen betrokken bij de behandeling van de zaak.
3. De griffier deelt een afwijzing van het verzoek om uitstel mee aan de verzoekende partij binnen een week na ontvangst van dit verzoek.
4. De griffier stelt partijen en eventuele andere betrokkenen in een zaak binnen een week na ontvangst van het verzoek in kennis van een beslissing tot uitstel van de behandeling ter zitting.
De uitspraak bevat een beoordeling van ieder van de ingediende bedenkingen tenzij
a. het verzoek wordt afgewezen op grond van artikel 16.107 van de Omgevingswet,
b. de bestuursrechter bedenkingen met toepassing van artikel 16.98 van de Omgevingswet buiten beschouwing laat,
c. de rechtbank onbevoegd is, of
d. het verzoek niet-ontvankelijk is.
1. Deze afdeling is van toepassing op een verzoek als dit is ingediend door de verzoeker om bekrachtiging, om een verklaring als bedoeld in artikel 11.16, derde lid, onder b, van de Omgevingswet.
2. Degene die de griffier verzoekt om een verklaring waaruit blijkt dat tegen het besluit ter uitvoering waarvan de onteigening nodig is, binnen de beroepstermijn geen beroep is ingesteld, overlegt bij het verzoek het besluit ter uitvoering waarvan de onteigening nodig is en de bewijsstukken van de bekendmaking in overeenstemming met afdeling 3.6 van de Awb.
3. De griffier kan aanvullend bewijs verlangen van de bekendmaking.
4. Als op het besluit artikel 3:41 van de Awb van toepassing is en het besluit niet per aangetekende post is verzonden of anderszins vaststaat dat de uitnodiging is ontvangen kan de griffier de belanghebbende om een reactie vragen, alvorens hij beslist tot afgifte van de onherroepelijkheidsverklaring.
1. Deze afdeling is van toepassing op een zaak over een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 58, 59, 59a en 59b van de Vw 2000.
2. Indien deze afdeling van toepassing is, zijn de artikelen 2.2, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8a, 2.11, 2.12, 2.13, 2.14, tweede en derde lid, 2.16, eerste lid, 2.20 en 2.21 niet van toepassing en kan worden afgeweken van de in hoofdstuk 2 genoemde termijnen. Deze afwijkende termijnen worden aan partijen meegedeeld.
De griffier bevestigt binnen twee werkdagen de ontvangst van het beroepschrift aan de indiener.
De bestuursrechter voegt, zowel bij een eerste beroep, als bij een vervolgberoep, ambtshalve aan de vreemdeling een raadsman toe als bedoeld in de artikelen 100 en 101 van de Vw 2000, tenzij vaststaat dat de vreemdeling zelf een raadsman heeft gekozen. Onder dit laatste wordt tevens de situatie verstaan dat de vreemdeling al wordt bijgestaan door een raadsman, die op verzoek van die vreemdeling door het bureau rechtsbijstandvoorziening aan de vreemdeling is toegevoegd.
Indien het om een eerste beroep gaat, verzoekt de griffier het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden op zodanig tijdstip dat de griffier deze uiterlijk op de derde werkdag vóór de zitting om 16:00 uur ontvangt.
1. Indien het om een vervolgberoep gaat, zendt de griffier het beroepschrift aan het bestuursorgaan en stelt zij het bestuursorgaan in de gelegenheid binnen drie werkdagen na die verzending inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak (de zogenoemde voortgangsrapportage).
2. Na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen stelt de bestuursrechter de vreemdeling in de gelegenheid binnen twee werkdagen schriftelijk op deze inlichtingen te reageren en zich uit te laten over de noodzaak van behandeling van het vervolgberoep ter zitting. De bestuursrechter neemt een verzoek de vreemdeling in persoon op te roepen in behandeling indien de vreemdeling uiterlijk bij het geven van deze reactie daarom verzoekt.
1. Deze afdeling is van toepassing op een 4-weken-zaak, de vreemdelingenzaak als bedoeld in artikel 83b, eerste en derde lid, van de Vw 2000.
2. Indien deze afdeling van toepassing is, zijn de artikelen 2.2, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8a, 2.11, 2.13, 2.14, tweede en derde lid, 2.16, eerste lid, 2.20 en 2.21 niet van toepassing en kan worden afgeweken van de in hoofdstuk 2 genoemde termijnen.
3. Indien deze afdeling van toepassing is, hanteert de bestuursrechter in afwijking van artikel 3.2, eerste lid, laatste volzin, een termijn van één week om mee te delen of de indiener van het beroepschrift kan instemmen met het alsnog genomen besluit.
De griffier bevestigt binnen twee werkdagen de ontvangst van het beroepschrift aan de indiener.
1. De bestuursrechter verzoekt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken uiterlijk binnen drie werkdagen nadat het kennis heeft gekregen van de zittingsplaats waaraan de zaak is toebedeeld, in te dienen.
2. Indien de indiener van het beroepschrift op papier procedeert kan de griffier het bestuursorgaan verzoeken een afschrift van deze stukken tegelijkertijd met het digitaal indienen van de stukken ook op papier aan de indiener van het beroepschrift te zenden en daarvan mededeling te doen aan de griffier.
Indien de bestuursrechter vaststelt dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt hij de indiener van het beroepschrift tegelijk met de in artikel 8,7, eerste lid, genoemde bevestiging in de gelegenheid het verzuim te herstellen. De termijn voor het herstel eindigt aan het einde van de vijfde werkdag na verzending van de ontvangstbevestiging van het beroepschrift als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid. Deze termijn wordt niet verlengd. Daarbij vermeldt de griffier dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld.
1. Op aan partijen gestelde termijnen, bedoeld in dit reglement, is de Algemene termijnenwet van toepassing.
2. De tekst van dit reglement wordt in de Staatscourant geplaatst en tevens op www.rechtspraak.nl gepubliceerd.
3. Dit reglement treedt in werking op p.m. en is van toepassing op alle zaken ingediend na inwerkingtreding van dit reglement en op de verdere behandeling van zaken waarop het Procesreglement bestuursrecht 2017 dan wel het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 van toepassing was. Deze reglementen zijn met ingang van p.m. niet meer van toepassing op zaken waarop het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 van toepassing is.
4. De bijlagen als bedoeld in artikel 1.8, 1.9 en 1.14 gelden als deel van dit procesreglement. De bijlagen en wijzigingen van de bijlagen worden gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
5. Dit reglement wordt aangehaald als: Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.
Voor het anders dan met digitaal procederen elektronisch indienen van beroepschriften andere stukken, zoals bedoeld in artikel 1.8. vierde lid, van het reglement heeft de bestuursrechter formulieren voor het instellen van (hoger) beroep beschikbaar gesteld op de digitale loketten www.rechtspraak.nl. Voor advocaten is alleen het inlogmiddel Advocatenpas toegelaten, voor natuurlijke personen alleen DigiD. Anderen dan advocaten en natuurlijke personen hebben geen toegang. In de toelichting op de digitale loketten is vermeld of en zo ja welke andere proceshandelingen kunnen worden verricht.
1. Stukken kunnen ook uitgewisseld worden met de rechtbank via de 'veilig mailen voorziening van de Rechtspraak' (hierna aangeduid als: veilig mailen). Veilig mailen is alleen toegestaan indien digitaal procederen voor de indiener in de betreffende zaak niet beschikbaar is. Het veilig mailen geldt voor de toepassing van het reglement als procederen op papier.
2. Bij gebruik van veilig mailen maakt de verzender gebruik van het hiertoe aangewezen e-mailadres van de 'veilig mailen voorziening van de Rechtspraak' zoals dat per rechtbank en per zaaksoort staat vermeld staan op www.rechtspraak.nl. Daar staat ook vermeld op welke wijze een partij kan verzoeken om toegang tot veilig mailen.
3. Bij gebruik van veilig mailen gelden in verband met een goede verwerking de volgende voorschriften:
a. Een e-mailbericht kan maar betrekking hebben op één zaak en wordt aan de mailbox verzonden van die betreffende zaaksoort van de rechtbank waar de zaak aanhangig is of wordt gemaakt.
b. Bij gebruik van veilig mailen wordt bij nieuwe zaken in de onderwerpregel opgenomen 'nieuwe zaak'. In geen geval worden in de onderwerpregel persoonsgegevens of andere vertrouwelijke informatie opgenomen.
c. Bij een lopende zaak wordt uitsluitend het zaaksnummer opgenomen in de onderwerpregel.
d. De e-mail heeft het karakter van de envelop. De inhoud wordt, behoudens punt h, opgenomen in de bijlage(n) bij de mail.
e. De op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient het bestuursorgaan op papier in, tenzij de bestuursrechter anders heeft bepaald. De bestuursrechter kan bepalen dat ook andere stukken uitsluitend op papier worden ingediend. De bestuursrechter kan ook in overleg met het bestuursorgaan bepalen dat de stukken wel digitaal kunnen worden ingediend en zo ja, op welke wijze deze kunnen worden ingediend.
f. Stukken worden als aparte bestanden gehecht aan de mail waarmee zij worden ingediend (geüpload). Deze bestanden zijn in de naam voorzien van een omschrijving en een dagtekening in de vorm van jjmmdd en voldoen aan het Pdf-formaat tenzij de aard van het stuk zich daartegen verzet. In dat geval kan de indiener de rechter of griffier telefonisch verzoeken om indiening van een ander bestandsformaat toe te staan.
g. Daar waar de wet ondertekening van stukken vereist, worden die voorzien van een (natte) handtekening en gescand als Pdf-bestand ingediend.
h. Bij gebruik van veilig mailen geldt per bijlage bij een e-mailbericht een maximum omvang van 25 MB. Dit maximum maakt een goede verwerking van bijlagen mogelijk. Indien een bijlage groter is, wordt deze gesplitst over meerdere bijlagen. In het laatste geval wordt in de naam van de bijlage vermeld dat de meerdere bijlagen bij elkaar horen, door op te nemen deel X van X (bijvoorbeeld: deel 1 van 3, deel 2 van 3 en deel 3 van 3).
i. De indiener van een stuk vermeldt in de mail uitdrukkelijk of een stuk informatie bevat waarop een wettelijke regeling betreffende geheimhouding of beperkte kennisneming rust.
j. Een partij die een beroep doet op artikel 8:29 van de Awb, zendt het stuk waarop dit beroep betrekking heeft uitsluitend per post aan de bestuursrechter.
k. Een partij die een beroep doet op artikel 8:32 van de Awb, zendt het stuk waarop dit beroep betrekking heeft als bijlage bij een aparte mail aan de bestuursrechter met in de onderwerpregel uitdrukkelijk de vermelding ‘8:32 van de Awb’.
l. Een partij die een stuk overlegt met medische informatie, zendt dit stuk als bijlage bij een aparte e-mail aan de bestuursrechter met in de onderwerpregel uitdrukkelijk de vermelding ‘medische informatie’.
4. Bij gebruik van veilig mailen is voor de bepaling van het tijdstip van ontvangst door de bestuursrechter het ontvangstmoment van de e-mail in de veilige mailen voorziening van de Rechtspraak bepalend. Dit moment is gelijk aan het moment zoals de verzender dat ziet vermeld onder 'verzonden items' van deze voorziening aan de kant van de verzender. Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend, tenzij een termijn op een ander tijdstip op die dag eindigt.
5. De bestuursrechter kan een stuk dat tot een of meer geadresseerden is gericht, via veilig mailen verzenden, indien deze geadresseerde(n):
a. daar om verzoekt; of
b. akkoord is gegaan met een verzoek van de bestuursrechter om in te stemmen met veilig mailen; of
c. zelf met de Rechtspraak heeft gecommuniceerd via veilig mailen.
6. Indien de rechter of griffier met bestuursorganen en andere organisaties via een versleutelde verbinding kan mailen, geldt deze vorm van mailen als veilig mailen in de zin van deze regeling.
7. Stukken die voorzien moeten zijn van een handtekening en via veilig mailen worden ingediend worden door de indienende partij binnen veertien dagen nagezonden via de fysieke post onder uitdrukkelijke vermelding dat de nazending reeds eerder ingediende met veilige mail ingediende stukken betreft.
8. Een partij die stukken per veilige mail heeft ingediend bewaart de originele papieren stukken. De bestuursrechter kan partijen voorschrijven dat naast de in het vorige lid genoemde ingediende stukken tevens andere per veilige mail ingediende stukken op papier worden ingediend.
Het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van het digitaal systeem voor gegevensverwerking van de gerechten (technisch reglement) bevat bepalingen als bedoeld in artikel 1.9, eerste en vijfde lid.
1. In zaken waarin digitaal procederen verplicht is (zaken als bedoeld in de artikelen 79, 93, 94 en 96 van de Vreemdelingenwet 2000, en zaken waarin beroep is ingesteld tegen besluiten als bedoeld in artikel 50,eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000) dient de advocaat gebruik te maken van het in www.rechtspraak.nl beschikbaar gestelde webportaal Mijn rechtspraak. Alleen het inlogmiddel Advocatenpas is toegelaten. Het bestuursorgaan in die zaken dient gebruik te maken van het Aansluitpunt Rechtspraak.
2. Vrijwillig digitaal procederen bij de rechtbanken in beroepen tegen een terugkeerbesluit, een inreisverbod of tegen een terugkeerbesluit met inreisverbod als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 kan alleen door advocaten en het bestuursorgaan. Zij dienen dit te doen op de wijze van het eerste lid van deze bijlage.
3. Vrijwillig digitaal procederen bij de rechtbanken in beroepen tegen andere besluiten dan die bedoeld in de vorige leden, kan door partijen die beschikken over Digid, eherkenning of de advocatenpas indien daarvoor op www.rechtspraak.nl het webportaal is geopend.
4. In zaken waarin artikel 8:36a van de Awb niet van toepassing is, kunnen advocaten en het bestuursorgaan op verzoek van de advocaat digitaal procederen op de wijze van het eerste lid van deze bijlage in zaken op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de Visumcode en in zaken met betrekking tot besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over unierechtelijke verblijfsrechten. In die zaken treedt de IND op namens het bestuursorgaan. De eerste volzin is niet van toepassing op het indienen van het beroepschrift of het verzoekschrift om een voorlopige voorziening. Het verzoek om toepassing van het eerste lid kan worden gedaan in het beroepschrift of het verzoekschrift. Toepassing van het eerste lid in een zaak kan niet ongedaan worden gemaakt.
5. Bij het digitaal procederen als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid voldoen stukken aan het PDF/A-formaat, hebben een maximale omvang van 25 megabyte en voldoen aan de eisen voor Optical Character Recognition (‘OCR’).
6. De notificatie als bedoeld in het technisch reglement, die wordt gezonden via het Aansluitpunt, is een kennisgeving buiten het digitale systeem als bedoeld in artikel 8:36c, vierde lid, van de Awb. De OK-melding na verzending van een bericht geldt als ontvangstbevestiging. Het gebruik van het Aansluitpunt impliceert dat de partij geen kennisgevingen en ontvangstbevestigingen op een andere manier wenst te ontvangen.
Artikel 1.8, vijfde lid, van dit reglement zoals het luidde tot 1 februari 2022, blijft van toepassing op stukken voor die datum per fax ingediend. Dit lid luidde: De indiening per fax geldt voor de toepassing van dit reglement als op papier indienen. De bestuursrechter kan bepalen dat ingediende stukken op papier worden nagezonden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-32442.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.