Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 november 2023, kenmerk 3721912-1056516-VGP, houdende wijziging van de Regeling heroïnebehandeling in verband met aanpassingen van de specifieke uitkeringen voor 2024 en het introduceren van een afwijkingsmogelijkheid bij de vaststelling

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling heroïnebehandeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Minister voor Medische Zorg’ vervangen door ‘Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport’.

B

Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De Minister kan ten behoeve van het jaar 2024 aan de volgende gemeenten een specifieke uitkering verstrekken voor de kosten van het exploiteren van het bij de desbetreffende gemeente genoemde aantal behandeleenheden, van ten hoogste het bij de desbetreffende gemeente genoemde bedrag, met in totaal ten hoogste het bij de desbetreffende gemeente genoemde aantal behandelplaatsen:

    Amsterdam

    2

    92

    2.135.195

    Apeldoorn

    1

    20

    647.034

    Arnhem

    1

    21

    670.327

    Den Haag

    1

    60

    1.332.879

    Deventer

    1

    20

    647.034

    Eindhoven

    1

    20

    647.034

    Enschede

    1

    27

    804.908

    Groningen

    1

    22

    693.620

    Heerlen

    1

    35

    957.606

    ‘s-Hertogenbosch

    1

    20

    647.034

    Leeuwarden

    1

    30

    867.024

    Maastricht

    1

    20

    647.034

    Nijmegen

    1

    20

    647.034

    Rotterdam

    1

    80

    1.591.682

    Tilburg

    1

    22

    693.620

    Utrecht

    1

    45

    1.125.833

C

Aan artikel 11 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij een daling van minimaal 20% in de feitelijke bezetting van het aantal behandelplaatsen ten opzichte van het voorgaande kalenderjaar, stelt de Minister in afwijking van het tweede lid ambtshalve de specifieke uitkering vast op het bedrag van de werkelijke kosten van het exploiteren van de behandeleenheid, maar op ten hoogste het bedrag en aantal behandelplaatsen genoemd in de verleningsbeschikking van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor wordt vastgesteld. Als de feitelijke bezetting minder dan 20 behandelplaatsen is dan tellen de behandelplaatsen onder de 20 als 20 voor het berekenen van dalingspercentage.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024 en werkt voor wat betreft artikel I, onderdeel C, terug tot 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

TOELICHTING

Algemeen

In de Regeling heroïnebehandeling zijn de uitkeringen aan gemeenten met een of meer heroïnebehandeleenheden opgenomen. Met de onderhavige wijzigingsregeling zijn de bedragen voor 2024 aangepast in verband met de ontwikkeling van het prijspeil en arbeidsvoorwaarden (OVA 2023). Bovendien is op grond van een meerjarig bezettingsoverzicht voor sommige gemeenten het maximum aantal behandelplaatsen waarvoor een specifieke uitkering wordt verleend gewijzigd ten opzichte van het aantal behandelplaatsen in 2023. De daarop gebaseerde specifieke uitkering voor 2024 is aangepast.

Volgens het huidige beleid worden uitkeringen verleend ter hoogte van de maximumbedragen die in de regeling staan. Zoals aangegeven in mijn besluit van 29 november 2012 (Stcrt. 2012, 24497) is uit bezettingsoverzichten van voorgaande jaren gebleken dat in enkele gemeenten sprake is van onderbezetting. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de populatie heroïneverslaafden kleiner geworden is en bestaat bovendien de verwachting dat het aantal heroïneverslaafden zal blijven afnemen.

Gelet op deze ontwikkelingen wordt vanaf 2015 bij de verlening van de uitkering rekening gehouden met de afnemende populatie. De betrokken colleges van burgemeester en wethouders leveren jaarlijks een overzicht van de bezetting van de behandelplaatsen, de screening en de wachtlijst over voorgaande jaren aan. Deze overzichten vormen de basis voor vaststelling van het maximale aantal behandelplaatsen waarvoor een gemeente een specifieke uitkering ontvangt. Daarbij wordt een ondergrens van 20 behandelplaatsen aangehouden.

Met de wijzigingsregeling is voorzien in de situatie dat gemeenten daarbij te maken krijgen met een uitzonderlijke daling. Binnen de Regeling heroïnebehandeling is het bedrag dat gemeenten bij de vaststelling uitgekeerd krijgen voor exploiteren van een behandeleenheid gekoppeld aan de feitelijke bezetting. Wanneer een gemeente een lagere bezetting kent, zal de uitkering als in de verleningsbeschikking hierop bij de vaststelling aangepast worden. Deze wijzigingsregeling zorgt ervoor dat bij gemeenten die in korte tijd te maken krijgen met een substantiële daling van de bezetting van de heroïnebehandeling de uitkering wordt vastgesteld als verwoord in artikel 11, derde lid.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A

De begripsbepaling van de Minister is geactualiseerd.

Onderdeel B

In artikel 2, eerste lid, is het maximum aantal behandelplaatsen waarvoor een specifieke uitkering wordt verstrekt gewijzigd voor 2024, op grond van het meerjarig bezettingsoverzicht. Daarbij zijn ook de bijbehorende bedragen van de specifieke uitkering voor 2024 aangepast in verband met de ontwikkeling van het prijspeil en de arbeidsvoorwaarden (OVA).

Onderdeel C

In artikel 11 is een lid toegevoegd waarin de wijze van vaststellen is aangepast voor de situatie dat sprake is van een daling van minimaal 20% in de feitelijke bezetting van het aantal behandelplaatsenten opzichte van het kalenderjaar daaraan voorafgaand. De nieuwe bepaling is toegevoegd omdat gemeenten die in korte tijd te maken krijgen met een substantiële daling van de bezetting van de heroïnebehandeling moeilijkheden kunnen ervaren met het in vergelijkbare tijd reduceren van de gemaakte exploitatiekosten. Deze bepaling geeft gemeenten meer tijd om de kosten af te bouwen tot een hoogte die in verhouding staat tot de feitelijke bezetting.

Dit houdt in dat de Minister de uitkering voor een gemeente in de daar beschreven situatie ambtshalve vaststelt op basis van de werkelijk door een gemeente gemaakte kosten, tot ten hoogste het bedrag en het aantal behandelplaatsen genoemd in de verleningsbeschikking van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor wordt vastgesteld. Een fictief voorbeeld is een gemeente die voor kalenderjaar 1 een verleningsbeschikking van X euro heeft gekregen voor 30 plekken. Bij de vaststelling wordt geconstateerd dat de feitelijke bezetting in kalenderjaar 1 30 plekken bedroeg. Bij de vaststelling van de uitkering van kalenderjaar 2 wordt geconstateerd dat de feitelijke bezetting in kalenderjaar 2 22 plekken bedroeg. Dit is een daling van groter dan 20%, waardoor de gemeente aanspraak kan maken op de bepaling, die ervoor zorgt dat de uitkering voor kalenderjaar 2 wordt vastgesteld op het niveau van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van bedrag X. Daarbij is toegevoegd dat van een aantal behandelplaatsen van ten minste 20 wordt uitgegaan.

Zoals blijkt uit artikel 2, derde lid, van de Regeling bestaat een behandeleenheid immers uit tenminste 20 behandelplaatsen. Dat is in de Regeling de ondergrens bij de vaststelling van de uitkering. Wanneer een gemeente een lagere feitelijke bezetting heeft dan 20 wordt de uitkering vastgesteld op het bedrag behorende bij 20 behandelplaatsen. Dit is daarom ook verwerkt in het derde lid van artikel 11. In de praktijk betekent dit dat de uitkering voor een gemeente pas afhankelijk is van de feitelijke bezetting vanaf een aantal van 20 plaatsen. Gelet op deze bepaling wordt bij het berekenen van de daling voor de feitelijke bezetting als ondergrens ook een aantal van 20 gehanteerd. Een gemeente met een feitelijke bezetting van 24 in kalenderjaar 1 en een feitelijke bezetting van 17 in kalenderjaar 2 komt zodoende niet in aanmerking voor de bepaling omdat de procentuele daling van 24 naar 17 weliswaar groter is dan 20%, maar de procentuele daling van 24 naar 20 niet.

ARTIKEL II

Wat betreft het voor 2024 geactualiseerde aantal behandelplaatsen en de bijbehorende bedragen (artikel I, onder B), treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2024. In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving wordt niet twee maanden voor inwerkingtreding gepubliceerd. Dit is te rechtvaardigen omdat het van belang is dat gemeenten zo spoedig mogelijk kennis kunnen nemen van de wijzigingen. Artikel I onder C werkt daarbij terug tot 1 januari 2022. Voor deze terugwerkende kracht is gekozen omdat deze wijze van vaststelling ook betrekking dient te hebben op gemeenten die dit jaar in vergelijking met het jaar 2022 te maken hebben met een daling als beschreven in artikel 11, derde lid. Tot aan 1 januari 2022 zijn geen gevallen bekend van gemeenten die met een dergelijke daling te maken hebben (gehad).

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

Naar boven