Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2023, 32263 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2023, 32263 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Natuur en Stikstof,
Gelet op artikelen 2a, eerste lid, en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
aanpak om veehouderijen met piekbelasting op nabijgelegen overbelaste Natura 2000-gebieden te ondersteunen bij het versneld reduceren van de huidige stikstofuitstoot, zoals beschreven in de brief van 12 juni 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 30 252, nr. 96);
inzet van ambtelijk personeel of externe inhuur van personeel;
Minister voor Natuur en Stikstof;
programma waarin gebiedsgerichte opgaven en maatregelen voor natuur, stikstof, water en klimaat zijn opgenomen, zoals beschreven in de startnotitie van 10 juni 2022 (bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 34 682, nr. 96);
team van ambtenaren van het Rijk, provincie of gemeenten dat uitvoering geeft aan de aanpak piekbelasting in een specifiek gebied of provincie en is gericht op ondersteuning en begeleiding van veehouders die een veehouderij met piekbelasting drijven;
overeenkomst tussen de minister en provincie waarin afspraken zijn vastgelegd over de gezamenlijke uitvoering van de aanpak piekbelasting in de betreffende provincie;
veehouderij met een veehouderijlocatie die een stikstofvracht veroorzaakt, die ten minste 2.500 mol stikstof per jaar bedraagt;
afspraken van het Rijk met de provincie over de uitvoering van de aanpak piekbelasting door het Rijk in de betreffende provincie.
1. De minister verstrekt op aanvraag een specifieke uitkering aan de provincie:
a. met wie een samenwerkingsovereenkomst is gesloten voor de kosten voor de capaciteit van de regionale uitvoeringsteams in de provincie alsmede voor de kosten van de ontwikkeling, aansturing en ondersteuning van deze uitvoeringsteams;
b. met wie werkafspraken zijn gemaakt voor de kosten voor de capaciteit ter ondersteuning van de regionale uitvoeringsteams in de provincie.
2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, kunnen ook betrekking hebben op kosten van regionale uitvoeringsteams in verband met de begeleiding van veehouders die buiten de doelgroep van de aanpak piekbelasting vallen, voor zover dat mogelijk is op grond van de samenwerkingsovereenkomst of de werkafspraken.
3. Per provincie wordt één specifieke uitkering verstrekt.
4. De specifieke uitkering wordt verstrekt voor kosten gemaakt in de periode 1 maart 2023 tot en met 31 december 2025.
5. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor kosten:
a. die zien op het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van gebiedsprocessen in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied;
b. die voortvloeien uit subsidieverleningen aan individuele veehouders op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie of de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting;
c. die de provincie kan aftrekken als omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968;
d. die reeds uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd.
1. De specifieke uitkering bedraagt per provincie ten hoogste het bedrag, genoemd in de bijlage bij deze regeling.
2. De betaling wordt verminderd met de hoogte van de btw waarvoor de provincie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds voor compensatie in aanmerking komt.
1. De specifieke uitkering kan worden aangevraagd tot 5 december 2023, 17:00 uur, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
2. De aanvraag bevat in ieder geval:
a. een beschrijving van de activiteiten en een opgave van de omvang van de kosten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd, per kalenderjaar;
b. een opgave van de omvang van de kosten waarvoor de provincie in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, per kalenderjaar.
De minister verleent de specifieke uitkering binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
1. De provincie neemt het Unierecht met betrekking tot mededinging, aanbesteding en staatssteun in acht bij de besteding van de specifieke uitkering.
2. De minister kan in de beschikking tot verlening aanvullende verplichtingen opleggen.
1. De minister verleent de provincie in de beschikking tot verlening een voorschot.
2. Het voorschot wordt verdeeld over de jaren 2023, 2024 en 2025 conform de beschikking tot subsidieverlening in termijnen uitbetaald.
Indien de volledige besteding van de specifieke uitkering in de periode, bedoeld in artikel 2, derde lid, niet mogelijk is, kan de minister deze periode op verzoek van de provincie eenmalig verlengen met een periode van ten hoogste twee jaar.
1. De provincie legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
2. Nadat de minister de relevante verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen, stelt de minister de uitkering binnen 22 weken na die ontvangst ambtshalve vast.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 28 november 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 23 november 2023
De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink
Provincie |
maximale rijksbijdrage |
---|---|
Drenthe |
€ 1.588.000 |
Fryslân |
€ 800.000 |
Gelderland |
€ 20.962.000 |
Noord-Brabant |
€ 7.792.000 |
Utrecht (voor Veenendaal, Renswoude, Rhenen en Woudenberg) |
€ 2.587.000 |
Provincie |
maximale rijksbijdrage |
---|---|
Flevoland |
€ 809.000 |
Limburg |
€ 1.200.000 |
Noord-Holland |
€ 576.000 |
Overijssel |
€ 301.000 |
Utrecht (behoudens Veenendaal, Renswoude, Rhenen en Woudenberg) |
€ 251.000 |
Zeeland |
€ 295.000 |
Zuid-Holland |
€ 386.000 |
Op 5 oktober 2022 heeft Johan Remkes zijn advies ‘Wat wel kan: uit de impasse en een aanzet voor perspectief’ gepresenteerd. In dit advies zijn onder meer aanbevelingen gedaan om op korte termijn zoveel mogelijk stikstofuitstoot te reduceren, om natuurherstel mogelijk te maken. Eén van de belangrijkste aanbevelingen was om binnen een jaar 500 tot 600 veehouderijen met piekbelasting de mogelijkheid te bieden om te komen tot een lagere stikstofuitstoot door hun bedrijf (verder) te verduurzamen, om te schakelen, te verplaatsen, te beëindigen of deel te nemen in het gebiedsproces. De hiermee te realiseren reductie van de stikstofuitstoot is een eerste stap om tot realisatie van natuurherstel te komen, moet het mogelijk maken dat PAS-melders spoedig worden gelegaliseerd en draagt bij aan economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het kabinet neemt deze aanbeveling over. Zij kiest er echter voor om een grotere groep van in totaal ongeveer 3000 agrariërs de kans te bieden om deel te nemen aan de aanpak piekbelasting. Deze aanpak piekbelasting is nader uitgewerkt en op 12 juni 2023 aangeboden aan Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022/23, 30 252, nr. 96).
De aanpak piekbelasting biedt de doelgroep extra mogelijkheden om versneld hun uitstoot van stikstof fors te reduceren. Om hierbij zoveel mogelijk recht te doen aan de betrokken agrarisch ondernemers kunnen zij een beroep doen op ondersteuning van onder meer zaakbegeleiders van regionale uitvoeringsteams. De zaakbegeleider ondersteunt de agrarisch ondernemer bij het in beeld brengen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting voor de toekomst van het bedrijf. Samen bekijken zij welke voorstellen leiden tot een forse reductie, waarbij gekeken kan worden naar het gebruik van innovaties, extensivering, omschakeling, verplaatsing of beëindiging. Deelname aan de aanpak piekbelasting is voor deze bedrijven vrijwillig. Ondernemers kunnen zelf het initiatief nemen om online te bekijken of ze deel kunnen nemen.
Provincies zijn samen met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: Ministerie van LNV) betrokken bij de regionale uitvoeringsteams binnen de aanpak piekbelasting. Met deze eenmalige specifieke uitkering worden provincies in staat gesteld deze regionale uitvoeringsteams, afhankelijk van de vorm van de afspraken, te vormen en bezetten dan wel te ondersteunen.
In deze aanpak zijn er twee sporen te onderscheiden: er zijn provincies met wie het Ministerie van LNV een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan en provincies met wie het Ministerie van LNV werkafspraken heeft gemaakt over de uitvoering van de aanpak piekbelasting.
Provincies met wie een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan geven samen met het Ministerie van LNV vorm aan de regionale aanpak piekbelasting, binnen de randvoorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst. De gezamenlijke invulling blijft onder eindverantwoordelijkheid van het Ministerie van LNV. In de provincies waar sprake is van werkafspraken worden de regionale uitvoeringsteams door het Ministerie van LNV ingericht en aangestuurd. Deze teams worden wel ondersteund door de provincies op basis van deze werkafspraken. De kosten waarvoor de specifieke uitkering via deze regeling beschikbaar wordt, is afhankelijk van de ingestoken werkwijze en de daaruit voortvloeiende kosten die de provincies gaan maken.
In het geval met een provincie een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, komen de kosten voor de capaciteit van de regionale uitvoeringsteams en de kosten voor ontwikkeling, aansturing en ondersteuning van deze teams in aanmerking voor de uitkering. De regionale uitvoeringsteams kunnen worden gevormd door ambtelijk personeel van provincies, gemeenten, waterschappen en uitvoeringsorganisaties. Daarnaast is het ook mogelijk dat personeel wordt ingehuurd.
Met betrekking tot de kosten voor ontwikkeling, aansturing en ondersteuning van deze regionale uitvoeringsteams, kan worden gedacht aan inzet voor projectleiding, coördinatie, communicatie, administratie en specialisten voor zover deze activiteiten gericht zijn op de aansturing en ondersteuning van de regionale uitvoeringsteams. Zo kan de inzet van gemeenten voor het regionale uitvoeringsteam betrekking hebben op het schetsen van algemene ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden die behulpzaam zijn ter ondersteuning van de zaakbegeleiders.
Wanneer sprake is van werkafspraken met een provincie, zijn de extra kosten voor de provincie relatief beperkt, omdat er geen sprake is van het gezamenlijk ontwikkelen en aansturen van regionale uitvoeringsteams. Het Rijk voert de aanpak piekbelasting uit, bemenst de regionale uitvoeringsteams en heeft daarbij werkafspraken gemaakt met een aantal provincies die daarbij werken vanuit hun rol als bevoegd gezag en rol in het gebiedsprogramma.
Er worden echter wel kosten gemaakt door provincies, al dan niet in samenwerking met medeoverheden, ter ondersteuning van de regionale uitvoeringsteams. Deze kosten komen in aanmerking voor vergoeding.
Het gaat bijvoorbeeld om de kosten voor het leveren van informatie (niet zijnde persoonsgegevens) aan de regionale uitvoeringsteams. Het kan gaan om het leveren van een analyse van het gebied die zaakbegeleiders kunnen gebruiken bij het voeren van de gesprekken met agrarisch ondernemers, om het waar nodig incidenteel meegaan naar gesprekken met agrarische ondernemers, om de inzet van een aanspreekpunt ter ondersteuning van het regionaal uitvoeringsteam en om de afstemming van communicatie-uitingen over de aanpak piekbelasting in de provincie.
In het algemeen geldt dat de kosten specifiek zien op het zo goed mogelijk functioneren van de regionale uitvoeringsteams in het kader van de aanpak piekbelasting, zoals overeengekomen in de samenwerkingsoverkomsten en werkafspraken. Deze aanpak is gericht op ondersteuning en begeleiding van veehouders die een veehouderij met piekbelasting drijven. Daarnaast kunnen kosten van de regionale uitvoeringsteams ook betrekking hebben op begeleiding van veehouders die buiten deze doelgroep vallen. Als dat op grond van de samenwerkingsovereenkomst of werkafspraken mogelijk is, komen deze kosten ook onder deze regeling in aanmerking. Van belang daarbij is dat de uitvoering van de aanpak piekbelasting hiervoor ruimte biedt en daar vanwege inhoudelijke samenhang of bijzondere omstandigheden op grond van de samenwerkingsovereenkomst of werkafspraken toe besloten is. De kosten hebben geen betrekking op de reguliere kosten van provincies of kosten die samenhangen met de voorbereiding, ontwikkeling of uitvoering van gebiedsprogramma’s van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.
Ook kosten van bevoegd gezag die voortvloeien uit werkzaamheden naar aanleiding van een subsidieverlening op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (hierna: Lbv) of Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (hierna: Lbv-plus), vallen niet onder deze regeling. Het gaat hier om de kosten van bevoegd gezag vanaf het moment dat aan een agrarische ondernemer subsidie op grond van één van deze regelingen is verleend. Het gaat bijvoorbeeld om kosten als gevolg van het aanpassen van de bestemming van een bedrijfslocatie, het intrekken of wijzigen van vergunningen en controles op sloop. Voor deze voorziene tijdelijke extra inzet in de rol van bevoegd gezag bij de uitvoering van de Lbv en Lbv-plus wordt een aparte voorziening voorbereid.
De specifieke uitkering wordt op aanvraag aan de provincies verstrekt, en bij beschikking verleend. In de bijlage bij de regeling zijn, afhankelijk van of er sprake is van een samenwerkingsovereenkomst of werkafspraken, per provincie de beschikbare bedragen weergeven. Deze bedragen zijn gebaseerd op kostenramingen die zijn opgesteld door de provincies naar aanleiding van een uitvraag door het Ministerie van LNV. De genoemde bedragen zijn inclusief btw. Voor het indienen van de aanvraag stelt de minister een aanvraagformulier beschikbaar dat gebruikt kan worden.
Op basis van de aanvraag zal worden bepaald welk deel van het uitkeringsbedrag wordt overgemaakt naar het BTW-compensatiefonds (van waaruit de provincie dat deel dan ontvangt). De daadwerkelijke betaling aan de provincie wordt verminderd met dit bedrag. Op deze wijze wordt overcompensatie van de provincie voorkomen. Daarnaast is het denkbaar dat de provincie activiteiten verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten. Het uitgangspunt is dat kosten die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden, niet uit de specifieke uitkering worden betaald.
De specifieke uitkering wordt in één keer verleend, waarbij tevens een voorschot wordt verleend. Dit voorschot wordt in drie termijnen verspreid over de jaren 2023, 2024 en 2025 uitbetaald. De omvang van de termijnen wordt in de beschikking tot verlening bepaald. Het bedrag voor 2023 wordt zo spoedig mogelijk na de verlening uitgekeerd. De bedragen voor 2024 en 2025 worden in de eerste kwartalen van 2024 en 2025 uitgekeerd. De bedragen kunnen besteed worden tot en met 31 december 2025. Als het bedrag niet in deze periode kan worden besteed, kan de minister deze periode op verzoek van de provincie éénmalig met maximaal twee jaar verlengen tot en met 31 december 2027.
Het is van belang dat de Europese regels over mededinging, aanbesteding en staatssteun worden nageleefd. Daarom is hierover een verplichting in de regeling opgenomen. Provincies moeten bij besteding van de specifieke uitkering de regels die volgen uit het Unierecht over mededinging, aanbesteding en staatssteun in acht nemen. Als er bijvoorbeeld sprake is van staatssteun, zorgt de provincie zelf voor melding of notificatie bij de Europese Commissie, al naar gelang wat is vereist.
De regeling is gericht op een financiële relatie tussen overheden en heeft daarom geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, en daarmee ook geen gevolgen voor de regeldruk.
De besteding van de specifieke uitkering wordt uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar verantwoord, zoals geregeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Dat betekent dat er jaarlijkse verantwoordingsmomenten zijn. De financiële verantwoording geschiedt via het systeem van single information, single audit (sisa), zoals bepaald in de Regeling informatieverstrekking sisa.
De minister stelt de uitkering ambtshalve vast binnen 22 weken nadat de relevante eindverantwoordingsinformatie heeft ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In beginsel stelt de minister de uitkering overeenkomstig de verlening vast. De uitkering kan lager worden vastgesteld als:
a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de provincie niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen;
c. de provincie onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening zou hebben geleid, of
d. de verlening anderszins onjuist was en de provincie dit wist of behoorde te weten.
Voordat de uitkering lager wordt vastgesteld, zal navraag bij de provincie worden gedaan. Verder zijn in principe de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht voor de vaststelling van subsidies van toepassing. Dat betekent onder meer dat zo nodig kan worden overgegaan tot terugvordering van verleende uitkeringen. Volledigheidshalve wordt nog gewezen op artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.
De regeling is in concept voorgelegd aan de provincies. Naar aanleiding daarvan is de regeling op onderdelen verduidelijkt.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309), inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding. De regeling vervalt 5 jaar na inwerkingtreding van deze regeling, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn aangevraagd, verleend en vastgesteld.
In dit artikel zijn enkele begripsbepalingen toegelicht.
In het eerste lid van artikel 2 is geregeld voor welke activiteiten de specifieke uitkering wordt verstrekt. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen provincies met wie een samenwerkingsovereenkomst is gesloten en provincies met wie werkafspraken zijn gemaakt. In paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting is de achtergrond hiervan nader toegelicht.
In het eerste lid, onderdeel a, is aangegeven voor welke kosten de provincies met wie samenwerkingsafspraken zijn gemaakt de specifieke uitkering kunnen ontvangen. Het gaat hierbij om de kosten voor de capaciteit van de regionale uitvoeringsteams. Daarnaast is de specifieke uitkering ook bedoeld om bij te dragen in de kosten voor de ontwikkeling, aansturing en ondersteuning van deze teams. In het eerste lid, onderdeel b, is geregeld voor welke kosten de specifieke uitkering wordt verstrekt aan provincies met wie werkafspraken zijn gemaakt. In dat geval gaat het enkel om kosten van het ondersteunen van de regionale uitvoeringsteams in de provincie die door het Rijk wordt bemenst. Uit het tweede lid volgt dat de kosten ook betrekking kunnen hebben op de begeleiding van veehouders die buiten de doelgroep van de aanpak piekbelasting vallen, als dat op grond van de samenwerkingsovereenkomst of de werkafspraken mogelijk is. In paragraaf 2 van de algemene toelichting is nader op de verschillende kosten ingegaan.
Uit het vierde lid volgt dat de specifieke uitkering is bedoeld voor kosten die zijn gemaakt in de periode 1 maart 2023 tot en met 31 december 2025. Dit betekent dat de kosten vanaf maart 2023 kunnen worden opgevoerd.
In het vijfde lid is opgenomen dat de specifieke uitkering niet is bedoeld voor de in dat lid opgenomen kosten. Dit is deels ter verduidelijking van het eerste lid. De specifieke uitkering is bijvoorbeeld niet bedoeld voor kosten die zien op de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van het NPLG (onderdeel a), dat valt namelijk buiten de aanpak piekbelasting. Daarnaast wordt de uitkering niet verstrekt voor kosten die voortvloeien uit activiteiten van bevoegd gezag in het kader van subsidieverleningen op grond van de Lbv en Lbv-plus (onderdeel b), zoals het intrekken of wijzigen van vergunningen en aanpassen van bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om de kosten die het bevoegd gezag maakt met betrekking tot de bedrijfslocatie van een agrarisch ondernemer die een subsidieverlening op grond van de Lbv en Lbv-plus heeft ontvangen. Er wordt namelijk gewerkt aan een voorziening op basis waarvan aan het bevoegd gezag een bijdrage wordt verstrekt in de kosten voor werkzaamheden die voor het bevoegd gezag voortvloeien uit zowel Lbv en Lbv-plus subsidieverleningen. Hoewel de doelgroep van de Lbv geen deel uitmaakt van de aanpak piekbelasting, is de Lbv in onderdeel b om die reden wel benoemd. Tot slot is het denkbaar dat de provincie activiteiten verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten (onderdeel c). Dat geldt eveneens voor kosten die reeds uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd (onderdeel d). Overcompensatie moet immers voorkomen worden.
In artikel 3 wordt voor de hoogte van de uitkering verwezen naar de bijlage. In de bijlage is per provincie vermeld wat de maximale hoogte van de specifieke uitkering bedraagt. In tabel 1 zijn de bedragen voor de provincies met wie samenwerkingsovereenkomsten zijn gesloten opgenomen, en in tabel 2 de bedragen voor de provincies met wie werkafspraken zijn gemaakt.
In het tweede lid is verder geregeld dat de betaling van de specifieke uitkering wordt verminderd met de verschuldigde BTW. Zoals in paragraaf 3 van de toelichting is omschreven, wordt de BTW-component gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Provincies en gemeenten kunnen op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds een beroep doen op teruggave van de betaalde BTW-bedrag.
In artikel 4 is bepaald dat de aanvraag uiterlijk 5 december 2023 wordt ingediend. Hiervoor wordt een aanvraagformulier beschikbaar gesteld. In de aanvraag wordt aangegeven voor welke activiteiten de specifieke uitkering wordt aangevraagd en wat de omvang van deze kosten is, waarbij een indicatie wordt gegeven over de inzet verdeeld over de kalenderjaren 2023, 2024 en 2025. Tevens wordt daarbij per kalenderjaar aangegeven wat de verwachte omvang van de kosten is waarvoor de provincie in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
In artikel 6 zijn de aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen opgenomen. In het eerste lid is bepaald dat de provincie de regels die volgen uit het Unierecht over mededinging, aanbesteding en staatssteun bij de besteding van de specifieke uitkering in acht neemt. De achtergrond van deze verplichting is toegelicht in paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting. In het tweede lid is een grondslag opgenomen voor de mogelijkheid om in de beschikking tot verlening aanvullende verplichtingen op te leggen.
In de beschikking tot verlening wordt een voorschot verleend. Dit voorschot wordt verdeeld over de jaren 2023, 2024 en 2025, in drie termijnen uitbetaald. De omvang van het te betalen bedrag per jaar wordt in de beschikking tot verlening vastgesteld. Het voorschotbedrag voor 2023 wordt zo spoedig mogelijk na de verlening uitgekeerd. De voorschotbedragen voor 2024 en 2025 worden in de eerste kwartalen van 2024 en 2025 uitgekeerd.
In artikel 8 is opgenomen dat de minister de periode waarin de specifieke uitkering wordt besteed kan verlengen. In artikel 2, derde lid, is bepaald dat de specifieke uitkering is bedoeld voor kosten gemaakt in de periode 1 maart 2023 tot en met 31 december 2025. Als volledige besteding van de specifieke uitkering in deze periode niet mogelijk is, kan de minister deze periode op verzoek van de provincie eenmalig verlengen met maximaal twee jaar.
De verantwoording over en de eventuele terugvordering van de specifieke uitkering zijn nader toegelicht in paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting. Dit betekent dat de specifieke uitkering in beginsel 22 weken na ontvangst van de relevante verantwoordingsinformatie in 2026 wordt vastgesteld. Als gebruik is gemaakt van de verlengingsmogelijkheid in artikel 8, is dit maximaal twee jaar later.
De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-32263.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.