Meerjarenregeling Talentontwikkeling 2025–2028

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 november 2022;

en voor de gewijzigde versie op 27 maart 2023;

besluit vast te stellen de Meerjarenregeling Talentontwikkeling 2025–2028 Fonds voor Cultuurparticipatie

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen

a. Adviescommissie:

een interne of externe adviescommissie zoals bedoeld in het Huishoudelijk Reglement van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

b. Actieve cultuurparticipatie:

(De sector die zich kenmerkt door) het actief beoefenen van of betrokken zijn bij kunst en cultuur in de vrije tijd door cultuureducatie, co-creatie of amateurkunst.

c. Activiteit:

een specifieke handeling of bezigheid die door de aanvrager wordt geiniteerd en door, of met, de doelgroep (een individu, groep of organisatie) wordt uitgevoerd om een specifieke outcome te bereiken. Denk hierbij aan het brainstorms, repetities, coachingsessies, bijeenkomsten, presentaties etc.

d. Algemeen Subsidiereglement:

Algemeen Subsidiereglement Fonds voor Cultuurparticipatie 2021;

  • a. Amateurkunst: (De sector die zich kenmerkt door) de maken van kunst door individuen of groepen op een niet-professioneel niveau. Het betreft hier per definitie geen co-creatie.

e. Caribisch deel van het Koninkrijk:

de landen Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

f. Co-creatie:

(De sector die zich kenmerkt door) de methoden en benaderingen waarbij individuen, groepen of gemeenschappen actief en gelijkwaardig betrokken zijn bij besluitvorming, beleidsvorming of projectuitvoering, met als resultaat de vorming en evolutie van de cultuur van een samenleving, inclusief de taal, tradities, kunst, debat en andere culturele aspecten. Het betreft hier per definitie geen amateurkunst.

g. Concours:

een festival met een wedstrijdelement.

h. Culturele codes:

de Code Diversiteit & Inclusie, de Fair Practice Code en de Governance Code Cultuur;

i. Culturele instelling:

een instelling die zich inzet binnen de kunst en/of cultuur sector en zich alszodanig heeft kenbaar gemaakt bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel of soortgelijke organisatie.

j. Cultuur:

(De sector die zich kenmerkt door) het dynamische geheel van normen, waarden, tradities, regels, kunstuitingen, erfgoed, identiteiten enz. van een volk, gemeenschap of groep die tot stand komen door sociale en artistieke processen.

k. Effect:

zie ‘outcome’.

l. Europees Nederland:

Nederland, zonder de drie openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

m. Fonds:

stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

n. Festival:

Een samenhangend publiekelijk programma (incl. concoursen en manifestaties) dat, gedurende een in de tijd beperkte periode en niet vaker dan één keer per jaar, onder een gemeenschappelijke noemer plaatsvindt. Dit programma heeft als doel de presentatie en uitwisseling van (inter)nationale kunst, cultuur en erfgoed, om zo bij te dragen aan kennisontwikkeling voor de relevante Nederlandse sector.

o. Instelling:

Rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk, bijvoorbeeld een stichting of vereniging. Overheden en eenmanszaken zijn hier per definitie uitgesloten.

p. Instrument:

een materiëel of immateriëel middel, methodiek of systeem dat binnen een project wordt gebruikt om activiteiten en processen herhaaldelijk uit te voeren, zoals bijvoorbeeld een muziekinstrument, het planningsdocument, een digitale platform of hoorversterkers.

q. Koninkrijk der Nederlanden:

Nederland, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

r. Kunst:

(De sector die zich kenmerkt door) de materiele of immateriele uitingen binnen of rondom geformaliseerde disciplines, elk met zijn eigen geformaliseerde technieken, tradities en kenmerken, zoals erfgoed, film, podiumkunsten, beeldende kunsten, letteren, vormgeving, architectuur, digitale cultuur etc.

s. Meerjarige subsidie:

subsidie van het Fonds die wordt toegekend aan instellingen om te werken aan zijn eigen rol en functie in het stelsel, middels een of meerdere programma's zoals in de aanvraag omschreven en die doelgericht zijn en bijdragen aan het realiseren van de subsidiedoelstellingen van het fonds.

t. Ministerie van OCW:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

u. Nederland:

Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

v. Onderwijs:

(de sector die zich kenmerkt door) de georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden. Specifiek spreken we over het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaarberoepsonderwijs, hoger onderwijs, speciaal en wetenschappelijk onderwijs.

w. Proces:

het bedenken, onderzoeken, experimenteren, herzien en verfijnen van activiteiten en instrumenten, waarbij een voortdurende dialoog tussen ideeën en realisatie ontstaat om een specifieke outcome te bereiken.

x. Professional:

een individu die (1) ten minste een part-time aanstelling een organisatie heeft, (2) vakbekwaam is geacht door af te studeren aan een erkende opleiding, (3) als zelfstandige ten minste drie jaar als ondernemer inschreven staat bij de Belastingdienst en Kamer van Koophandel, of een vergelijkbare organisatie of (4) financiering ontvangen van op professionals gerichte instanties zoals Rijkscultuurfondsen.

y. Regeling:

Een subsidieregeling van het fonds, zoals gepubliceerd in de Staatscourant en op de eigen website, waarbinnen aanvragen gehonoreerd kunnen worden met een subsidie.

z. Sector:

Een deel van de maatschappij waarin vergelijkbare of verwante processen worden ondernomen door een scala aan actoren, zoals instellingen, overheidsinstanties, non-profitorganisaties, bedrijven en individuen. Deze processen kunnen variëren van productie en distributie tot dienstverlening en beleidsvorming.

aa. Subsidie:

Een financiële bijdrage of toekenning van middelen door het fonds aan een aanvrager op basis van een gehonoreerde aanvraag.

bb. Outcome:

Het (on)verwachte en (on)zichtbare effect van bepaalde activiteiten, processen of programma’s die zich laat kenmerken door de verandering die is opgetreden. Idealiter is de outcome kwalitatief of kwantatief meetbaar om te kunnen beoordelen of en hoe er wordt bijgedragen aan het behalen van bepaalde doelstellingen van de aanvrager of de subsidieregeling van het fonds.

cc. Output:

de kwantitatieve uitkomsten van gerealiseerde activiteiten, processen en/of instrumenten.

dd. Talent:

een amateur, vanaf acht jaar oud, die (1) een sterke behoefte heeft om zichzelf te ontwikkeling in het maken van kunst met de ambitie om professional te worden, en/of (2) die door een talentontwikkelinstelling erkent wordt als talent.

ee. Talentontwikkelaar:

een organisatie die primair gericht is op talentontwikkeling in de amateurkunst in Nederland;

ff. Talentontwikkeling:

(De sector die zich kenmerkt door) projecten gericht op het herkennen, selecteren, begeleiden en ontwikkelen van talent. Deze projecten bereiden talenten voor op eventuele deelname aan het kunstvakonderwijs, of zijn onderdeel van een alternatieve opleidingsroute richting het zijn van een professional.

gg. Website van het Fonds:

www.cultuurparticipatie.nl

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Het Fonds verstrekt in de periode 2025–2028 meerjarige stimuleringssubsidies. Het doel van deze subsidies is het duurzaam versterken van de kwaliteit van talentontwikkeling. Dit vergroot de kansengelijkheid van amateurs om zich te ontwikkelen richting een professionele praktijk, ongeacht hun achtergrond, kunstvorm, culturele stroming of voorkeur zich via informele netwerken en wegen te ontwikkelen. Manieren om dat te doen kunnen ontwikkelinstellingen of het organiseren van festivals zijn.

Artikel 1.3 Subsidieperiode

Subsidie in het kader van deze regeling wordt verstrekt voor de kalenderjaren 2025 tot en met 2028.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

Het subsidieplafond staat in de hoofdstukken 4 en 5 vermeld. Het Fonds kan besluiten het subsidieplafond te wijzigen, onder andere met betrekking tot de hoogte, tijdvakken, thema’s, doelgroepen en regio’s. Wijzigingen van het subsidieplafond worden gepubliceerd op de website van het Fonds.

Artikel 1.5 Aantal aanvragen

Een aanvrager kan slechts voor een van de hoofdstukken 4 of 5 een aanvraag indienen. Het is niet mogelijk om voor zowel de Meerjarenregeling Talentontwikkeling als voor de Meerjarenregeling Co-creatie een aanvraag te doen.

Artikel 1.6 Maximale bijdrage van het Fonds

  • a. Voor aanvragers uit Europees Nederland draagt het Fonds maximaal 50% van de totale lasten bij.

  • b. Voor aanvragers uit het Caribisch deel van het Koninkrijk draagt het Fonds maximaal 80% van de totale lasten bij.

  • c. De bijdrage van het Fonds ligt altijd tussen het gestelde minimum- en maximumbedrag, zoals vastgelegd in artikelen 4.4 en 5.4 van deze regeling.

HOOFDSTUK 2 – VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 2.1 Culturele codes

De aanvrager is verplicht om de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit & Inclusie te onderschrijven en toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan de volgende bepalingen:

  • 1. Voor de Governance Code Cultuur geldt dat de aanvrager aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

    • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering, in die zin dat:

      • i. als er sprake is van een raad van toezichtmodel: een raad van toezicht van ten minste drie leden;

      • ii. als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur van ten minste drie bestuurders;

    • d. dat de leden van de raad van toezicht of de toezichthoudende bestuurders geen onderdeel uitmaken van de begroting, behalve daar waar het gaat om de reguliere bezoldiging van deze toezichthouders;

    • e. te reflecteren op de rol van toezichthouder ten aanzien van sociale veiligheid in de organisatie.

  • 2. Voor de Fair Practice Code geldt dat de aanvrager aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast en wat de ambities zijn. De aanvrager reflecteert daarop in de jaarlijkse verantwoording;

    • b. dat de honorering fair pay is. Dit kan door aan te tonen dat aangesloten wordt bij de bestaande collectieve afspraken over honorering, zoals de meest voor de hand liggende CAO en/of de sociale dialoog tussen werkgevers of opdrachtgevers en werknemers of opdrachtnemers;

    • c. te reflecteren op de rol die de organisatie inneemt in het werken aan fair chain: hoe kan de organisatie voorbeeldstellend zijn in de eigen omgeving?

  • 3. Voor de Code Diversiteit & Inclusie geldt dat de aanvrager aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. dat in voortgangsgesprekken de voortgang en monitoring wordt toegelicht.

Artikel 2.2 Weigeringsgronden

  • 1. Het Fonds weigert in ieder geval subsidie als voor hetzelfde programma in dezelfde periode reeds subsidie is of zal worden verleend:

    • a. op grond van de regeling op het specifiek cultuurbeleid;

    • b. door het Fonds; of

    • c. door een van de andere Rijkscultuurfondsen.

  • 2. Subsidie kan worden geweigerd op basis van inhoudelijke gronden, of als:

    • a. als de aanvraag onvoldoende concreet is met betrekking tot de te bereiken outcome en resultaten en de activiteiten die daartoe leiden;

    • b. de aanvrager geen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is;

    • c. de aanvrager in de voorgaande jaren niet heeft voldaan aan een of meer aan een subsidie verbonden voorwaarden of verplichtingen, waaronder in elk geval vallen het juist en tijdig afronden van de gesubsidieerde activiteiten, het tijdig melden van relevante veranderingen in de uitvoering en het juist en tijdig verantwoorden van de activiteiten;

    • d. de aanvrager in de aanvraag niet verklaart de volgende codes te onderschrijven: Fair Practice Code, Governance Code Cultuur en Code Diversiteit & Inclusie zoals hierboven toegelicht in artikel 2.1 van deze regeling;

    • e. de aanvraag niet aansluit bij het doel van de regeling;

    • f. de aanvraag primair gericht is op activiteiten die plaatsvinden binnen het onderwijs.

    • g. de aanvraag gericht is op activiteiten die kunnen worden aangemerkt als reguliere activiteiten van een lokale of regionale kunsteducatie-instelling;

    • h. er sprake is van de (overige) in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht opgenomen weigeringsgronden.

    • i. het aangevraagde bedrag niet ligt binnen het gestelde minimum- en maximumbedrag zoals gesteld in artikel 4.4 en 5.4.

HOOFDSTUK 3 – AANVRAAGPROCEDURE EN VERANTWOORDING

Artikel 3.1 De aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend via het digitale systeem Mijn Fonds, dat bereikbaar is via de website van het Fonds.

  • 2. Een aanvraag bestaat in ieder geval uit de volgende documenten:

    • Het digitale aanvraagformulier;

    • Een inhoudelijk plan voor de jaren 2025–2028;

    • Begroting 2025–2028;

    • Bijlagen specifiek per onderdeel.

  • 3. Een onvolledige aanvraag wordt niet in behandeling genomen totdat de aanvraag volledig is. Het moment dat de aanvraag volledig is, wordt beschouwd als het moment waarop de aanvraag is ingediend.

  • 4. Zoals vermeld in artikel 4, achtste lid, van het Algemeen Subsidiereglement kunnen aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk de kosten voor het omwisselen van valuta voor het uitvoeren van het project opnemen in de subsidieaanvraag.

Artikel 3.2 Indiening aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen vanaf 1 december 2023, 13:00 Amsterdamse tijd worden ingediend en dienen voor 31 januari 2024, 16:00 Amsterdamse tijd door het Fonds te zijn ontvangen.

  • 2. Het Fonds beslist gelijktijdig over alle aanvragen. Dit doet het Fonds op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van deze regeling. De beoordeling van die geschiktheid wordt door de adviescommissie uitgevoerd, zoals bedoeld in artikel 3.3.

  • 3. Een te laat ingediende aanvraag wordt niet in behandeling genomen.

Artikel 3.3 Beoordeling

  • 1. Aanvragen die volledig en op tijd zijn ingediend en voldoen aan de voorwaarden van de regeling, worden voor advies voorgelegd aan een adviescommissie.

  • 2. De ingediende aanvragen worden beoordeeld binnen het hoofdstuk waarin zij vallen. De beoordelingscriteria van de hoofdstukken 4 en 5 zijn te vinden in de artikelen 4.6 en 5.6.

  • 3. De adviescommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van de beoordelingscriteria in deze regeling.

  • 4. Per beoordelingscriterium kent de adviescommissie punten toe volgens de in de toelichting beschreven interpretatie van de criteria. Per hoofdstuk 4 en 5 ontstaat zo een rangorde in de te honoreren aanvragen.

  • 5. De adviescommissie adviseert over de subsidiehoogte met inachtneming van het bepaalde in deze regeling.

  • 6. De beoordelingstermijn is maximaal 22 weken. Het bestuur van het Fonds besluit over de adviezen.

Artikel 3.4 Verdeling budget

  • 1. Aanvragen die aan alle bepalingen voldoen worden in een rangorde geplaats en op basis daarvan onderverdeeld in:

    • A. honoreren;

    • B. honoreren voor zover het budget dat toelaat; of

    • C. niet honoreren.

  • 2. Het Fonds honoreert eerst de aanvragen met het advies ‘honoreren’. Vervolgens worden de aanvragen met het advies ‘honoreren voor zover het budget dat toelaat’ gehonoreerd in volgorde van de rangorde. Het Fonds verdeelt het beschikbare budget volgens de rangorde. Hierbij worden aanvragen toegewezen of gedeeltelijk toegewezen totdat het van toepassing zijnde subsidieplafond is bereikt. De resterende aanvragen worden afgewezen.

  • 3. Indien sprake is van een gedeeltelijk toegewezen subsidie, dient de aanvrager met een aangepast projectplan aan te tonen dat het toegewezen bedrag voldoende bijdraagt aan het realiseren van het projectplan. Indien het bedrag onvoldoende blijkt te zijn, komt de volgende in de rangorde in aanmerking voor de subsidie.

  • 4. Indien het Fonds een subsidieplafond verhoogt, wordt eerst de gedeeltelijk toegewezen subsidie alsnog verhoogd tot het geadviseerde bedrag, tenzij dat niet meer nodig blijkt te zijn. Vervolgens wordt steeds de eerstvolgende aanvraag toegewezen totdat het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 3.5 Besluit

Het Fonds informeert de aanvrager schriftelijk over zijn besluit over de aanvraag. Het Fonds doet dat binnen 22 weken na de uiterlijke indiendatum van woensdag 31 januari 2024. De motivering van het besluit vindt de aanvrager in het advies, dat door de in artikel 3.3 bedoelde adviescommissie is uitgebracht. De aanvrager krijgt zowel het besluit als het advies toegezonden.

Artikel 3.6 Verantwoording

  • 1. De subsidieontvanger stuurt jaarlijks voor 1 mei een verantwoording in over het vorige kalenderjaar.

  • 2. De verantwoording omvat een inhoudelijk en een financieel deel. De inhoudelijke verantwoording bestaat uit een verslag over bereikte outcome, de processen om daar te komen en de activiteiten die daaraan bijgedragen hebben. Hiermee wordt aangetoond of, hoe en in hoeverre de gesubsidieerde plannen gerealiseerd worden.

  • 3. De financiële verantwoording sluit aan op de ingediende begroting. Indien de subsidie gelijk is aan of hoger is dan € 125.000 per jaar, wordt de financiële verantwoording voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig een door het Fonds vast te stellen protocol. Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 7, 11, 12, 14 en 15, is van toepassing op de financiële verantwoording, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening wordt vervangen door een exploitatierekening.

  • 4. Het Fonds stelt nadere voorwaarden aan de inrichting van de verantwoording. Die nadere voorwaarden zijn terug te vinden in het Handboek Verantwoording Talentontwikkeling 25-28.

  • 5. Om de inrichting van de administratie en jaarlijkse aanlevering van de gegevens zo soepel mogelijk te laten verlopen, biedt het Fonds de subsidieontvanger ondersteuning.

  • 6. De subsidieontvanger werkt mee aan, of zorgt dat de accountant meewerkt aan onderzoeken naar de door de accountant verrichte (controle)werkzaamheden door een door het Fonds aan te wijzen partij. De daaraan voor de subsidieontvanger verbonden kosten komen voor zijn rekening.

Artikel 3.7 Vaststelling subsidie

  • 1. Het Fonds stelt de subsidie vast na ontvangst van de complete verantwoording over de subsidieperiode.

  • 2. Als de activiteiten volgens plan zijn uitgevoerd en is voldaan aan alle aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen, stelt het Fonds de subsidie binnen 22 weken overeenkomstig de verlening vast.

HOOFDSTUK 4 – TALENTONTWIKKELING: INSTELLINGEN

Artikel 4.1 Wie kan aanvragen

Subsidie op basis van dit hoofdstuk kan uitsluitend worden ingediend door een in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde culturele instelling. Deze instelling heeft het werken aan outcome en de organisatie van activiteiten op het gebied van talentontwikkeling in de amateurkunst als kernactiviteit.

Artikel 4.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1. Culturele instellingen kunnen subsidie aanvragen voor een talentontwikkelingsprogramma binnen de amateurkunst. Dit programma sluit aan bij de behoefte van de doelgroep en trekt, vanwege de hoge kwaliteit en het landelijke belang ervan, divers jong talent aan en draagt bij aan hun ontwikkeling en toeleiding naar het kunstvakonderwijs, professionele werkveld of een alternatieve vervolgroute.

  • 2. De aanvraag is gericht op het werken aan en bereiken van outcome. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de stappen die worden gezet om het gewenste effect te realiseren. Zet de te nemen stappen in een realistisch tijdspad.

Artikel 4.3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk bedraagt € 16.000.000.

Artikel 4.4 Hoogte van de aanvraag

Per aanvraag bedraagt de subsidie minimaal € 250.000 en maximaal € 2.500.000.

Artikel 4.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Als een aanvrager in aanmerking wil komen voor een meerjarige subsidie dient hij aan te tonen dat de instelling in de drie voorafgaande jaren van betekenis was in het Koninkrijk.

  • 2. De aanvrager stuurt een inhoudelijk verslag de drie voorgaande jaren en de jaarrekening over het jaar 2022 mee bij zijn aanvraag, tenzij deze al in het bezit zijn van het Fonds.

  • 3. Als een aanvrager geen jaarrekening kan overleggen over enig jaar dient hij een vergelijkbare opgave in. Het Fonds kan nadere eisen aan deze opgave stellen.

Artikel 4.6 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, die in de toelichting op deze regeling worden uitgelegd:

  • 1. Inhoudelijke kwaliteit

  • 2. Maatschappelijke betekenis

  • 3. Toegankelijkheid

  • 4. Gezonde bedrijfsvoering

HOOFDSTUK 5 – TALENTONTWIKKELING: FESTIVALS

Artikel 5.1 Wie kan aanvragen

Een aanvraag voor een meerjarige subsidie op grond van dit hoofdstuk kan uitsluitend worden ingediend door een in het Koninkrijk der Nederlandse gevestigde culturele instelling. Deze instelling heeft het werken aan outcome en het organiseren van een festival (incl concoursen) ten behoeve van talentontwikkeling in de amateurkunst als kernactiviteit.

Artikel 5.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1. Culturele instellingen kunnen subsidie aanvragen voor het werken aan outcome op gebied van en het organiseren van minimaal twee en maximaal vier edities van een in het Koninkrijk der Nederlanden georganiseerd (inter)nationaal festival (of concours), gericht op talentontwikkeling in de amateurkunst.

  • 2. De aanvraag is gericht op het werken aan en bereiken van outcome. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de stappen die worden gezet om het gewenste effect te realiseren. Zet de te nemen stappen in een realistisch tijdspad.

Artikel 5.3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk bedraagt € 4.000.000.

Artikel 5.4 Hoogte van de aanvraag

Per aanvraag bedraagt de subsidie minimaal € 250.000 en maximaal € 1.000.000.

Artikel 5.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Als een aanvrager in aanmerking wil komen voor een meerjarige subsidie dient hij aan te tonen dat hij de drie voorafgaande jaren van landelijke betekenis was.

  • 2. De aanvrager zendt een inhoudelijk verslag van de voorgaande drie edities van het festival of concours en de jaarrekening over het jaar 2022 mee bij zijn aanvraag, tenzij deze al in het bezit zijn van het Fonds.

  • 3. Als een aanvrager geen jaarrekening kan overleggen over enig jaar dient hij een vergelijkbare opgave in. Het Fonds kan nadere eisen aan deze opgave stellen.

Artikel 5.6 Beoordelingscriteria:

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, die in de toelichting op deze regeling worden uitgelegd:

  • 1. Inhoudelijke kwaliteit

  • 2. Maatschappelijke betekenis

  • 3. Toegankelijkheid

  • 4. Gezonde bedrijfsvoering

HOOFDSTUK 6 – SUBSIDIEVERPLICHTINGEN

Artikel 6.1. Aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger meldt direct aan het Fonds als:

    • a. het plan waarvoor subsidie is verstrekt niet of niet geheel doorgaat;

    • b. niet geheel aan de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan; of

    • c. er aanzienlijke artistiek-inhoudelijke of zakelijke wijzigingen zijn ten opzichte van het plan op basis waarvan subsidie is verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger plaatst het logo of de naam van het Fonds op alle publiciteitsuitingen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. Het Fonds kan bij beschikking andere dan de in het eerste en tweede lid opgenomen verplichtingen aan de subsidie verbinden.

  • 4. De subsidieontvanger kan verplicht worden deel te nemen aan uitwisselingsbijeenkomsten en een professionaliseringstraject.

Artikel 6.2 Kennisdeling, monitoring en evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht tot kennisdeling, monitoring en evaluatie van het programma waarvoor subsidie is verstrekt. De aanvrager zet in het projectplan uiteen op welke wijze hij uitvoering geeft aan kennisdeling en het individuele monitoring- en evaluatietraject en reserveert op de begroting minimaal 2% van de totale activiteitenlasten voor monitoring en evaluatie.

  • 2. Het Fonds verwacht van aanvragers die gehonoreerd worden dat zij de vragenlijst over duurzaamheid die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar wordt gesteld, invullen in de loop van 2025. Dit geeft de aanvrager de mogelijkheid te reflecteren over de eigen ambities ten aanzien van duurzaamheid. De antwoorden op deze vragenlijst vormen een (mogelijk) startpunt voor toekomstig vast te stellen duurzaamheidsbeleid van de aanvrager.

HOOFDSTUK 7 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1. Begrotingsvoorbehoud

Subsidie wordt verleend onder voorbehoud van verstrekking van de bijbehorende middelen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 7.2. Hardheidsclausule

Het Fonds kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van een belanghebbende van bepalingen in dit reglement afwijken indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7.3. Algemeen Subsidiereglement

De bepalingen in het Algemeen Subsidiereglement zijn van toepassing, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 7.4. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2029. Op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond, blijft het bepaalde in deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Meerjarenregeling Talentontwikkeling 2025–2028 Fonds voor Cultuurparticipatie

Vastgesteld op 14 november 2023

Het bestuur van het Fonds voor Cultuurparticipatie, H. Verhoeven directeur-bestuurder

TOELICHTING OP DE MEERJARENREGELING TALENTONTWIKKELING 2025–2028

Inleiding

In de aankomende periode ligt de focus op rust en stabiliteit in de sector. Om dit te doen onderscheidt en ondersteunt het Fonds de volgende beleidsperiode drie deelsectoren: Cultuureducatie, Co-creatie en Amateurkunst. Onder elke deelsector valt een Meerjarenregeling om een basis aan voorzieningen binnen deze deelsectoren te garanderen. Daarnaast zijn er verschillende projectregelingen en is er ruimte voor pilots. De Meerjarenregeling Talentontwikkeling is onderdeel van de deelsector Amateurkunst in ons beleidsplan 2025–2028. De Meerjarenregeling Co-creatie is onderdeel van de deelsector Co-creatie en de Meerjarenregeling Cultuureducatie met Kwaliteit is onderdeel van de deelsector Cultuureducatie.

De Staatssecretaris heeft ook opdracht gegeven om de aanvraag- en verantwoordingslast te verminderen, rust in het bestel te creëren en meer te sturen op outcome in plaats van activiteiten. Ook deze opdracht geeft het Fonds invulling met de nieuwe Meerjarenregelingen. Door gehonoreerde instellingen financiële stabiliteit en rust te bieden, krijgen zij ruimte voor groei en versterking. Vanuit een visie op hun bestaansrecht en daaruit volgende activiteiten kunnen zij werken aan culturele en maatschappelijke impact. De positie en rol van een instelling in het veld, het eigen domein en de betekenis in het Koninkrijk die daarmee gepaard gaat, zijn bepalend voor de beoordeling.

De subsidiebedragen zijn voor deze nieuwe periode verhoogd, met ten minste loon- en prijsbijstelling. Tegelijkertijd is het van belang te realiseren:

  • dat elke vier jaar meer instellingen om ondersteuning vragen dan we kunnen honoreren;

  • dat het Fonds er niet letterlijk voor iedereen kan zijn – ook al willen we graag dat iedereen die dat wil cultuur kan beoefenen;

  • dat ook het Fonds keuzes moet maken en dat andere overheden in de eigen provincie of gemeenten een rol spelen in het stimuleren en ondersteunen van cultuureducatie, -participatie en talentontwikkeling;

Keuzes voor de meerjarenregeling Talentontwikkeling

De huidige regeling Talent & Festivals 2021–2024 is geplitst in twee nieuwe regelingen met totaal vijf onderwerpen. Met deze Meerjarenregelingen Talentontwikkeling en Co-creatie 2025–2028 bouwt het Fonds voort op de vorige periodes, met speciaal oog voor de stimulering en versterking van talentontwikkeling, festivals (incl. concoursen) in het veld van amateurkunst. Het co-creatieve aspect van de eerdere meerjarenregeling, inclusief de erfgoedmanifestaties, valt nu onder de meerjarenregeling Co-creatie.

Kortom: In de Meerjarenregeling Talentontwikkeling kun je aanvragen voor instellingen en festivals. In de Meerjarenregeling Co-creatie kun je aanvragen voor instellingen (volgend op MeeMaakPodia), festivals (volgend op Erfgoedmanifestaties) en Cross-sectoraal (volgend op Samen Cultuurmaken spoor 3).

We richten ons met de meerjarenregeling Talentontwikkeling op culturele instellingen die een doordachte visie op hun positie in en bijdrage aan het veld van Talentontwikkeling weten door te vertalen naar samenhangende en effectieve programma’s. We bieden hen de gelegenheid over een langere periode te werken aan het versterken, vernieuwen en verduurzamen van de organisatie en diens activiteiten.

Uit het veld

Medewerkers van het Fonds hebben veel contact met aanvragers en het veld. In monitorgesprekken en bij bezoeken horen zij bijvoorbeeld van talentontwikkelaars dat die te maken krijgen met de kwetsbare mentale gezondheid van jonge mensen. Corona heeft haar sporen nagelaten in het welbevinden, de mentaliteit of (artistieke) ontwikkeling van jongeren. Jongeren staan onder veel druk. Een paar lichtingen beoefenaars hebben de afgelopen jaren minder kunnen deelnemen aan ontwikkeltrajecten. Sommige jongeren hebben behoefte aan meer tijd. Anderen stromen niet door naar het kunstvakonderwijs maar gaan verder als autodidact. Talentontwikkelaars zien een deel van hun oude doelgroep niet meer terug. Dit alles vraagt van talentontwikkelaars dat zij kritisch zijn op hun aanbod en nadenken over de vraag of de beproefde werkwijzen nog aansluiten op de behoefte van de talenten. Bovendien zijn er doorlopend nieuwe ontwikkelingen en genres die vaak in informele netwerken (of scenes) vorm krijgen en ook desgewenst ondersteuning verdienen.

Docenten, coaches en workshopgevers – die vaak zzp’er zijn – kozen de afgelopen jaren noodgedwongen voor andere inkomstenbronnen, waardoor een gebrek aan ondersteunende en begeleidende vakmensen is of zal ontstaan. Ook de spreiding van de infrastructuur voor talentontwikkeling is in het Koninkrijk niet gelijkmatig verdeeld en/of voldoende op elkaar aangesloten voor goede doorstroming. Dit heeft een dempend effect op het aanbod van activiteiten en de toegang tot talentontwikkeling.

Met name uit de hoek van klassieke muziek (orkesten en concoursen) klinkt de vrees niet meer voldoende subsidie te kunnen vinden om de activiteiten voort te zetten. Het Fonds heeft als voorwaarde dat tenminste 50% van de deelnemers amateurs zijn. Door onder meer verminderde instroom vanuit muziekscholen wordt die norm niet of moeilijker gehaald. Naar verhouding nemen meer kunstvakstudenten en net afgestudeerden deel aan de activiteiten. In de uitgangspuntenbrief vraagt de Staatssecretaris het Fonds om talentontwikkeling voor juist deze amateurs te stimuleren ‘tot aan de op professionals gerichte regelingen van de andere fondsen en ruimte te maken voor makers en instellingen die tussen amateur en professional in zitten’. Het Fonds geeft met deze regeling gehoor aan deze oproep door onder andere kunstvak studenten nog als niet al professionals te beschouwen.

Naar verwachting zijn andere ontwikkelingen in het veld van invloed op de aanvragen binnen de meerjarenregelingen. Zo zorgen de gestegen kosten voor levensonderhoud, voor (het huren van) faciliteiten, voor inzet van personeel, energieprijzen en meer, naar verwachting voor hogere begrotingen voor de komende periode.

Artikelsgewijze toelichting op hoofdstukken 1, 2 en 3

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen

In deze regeling worden andere begrippen gebruikt dan de afgelopen jaren het geval was. Met deze gebruikte begrippen lopen we deels vooruit op het beleidsplan 2025–2028 van het Fonds. Dit beleidsplan is nog in ontwikkeling op het moment dat deze regeling gepubliceerd wordt. We gebruiken begrippen uit eerdere regelingen daar waar we duidelijkheid hopen en verwachten te scheppen. Voorbeeld: waar gevraagd wordt naar outcome, rol en functie in het veld (nieuwe termen), spreken we ook nog van een festival als herkenbare en herleidbare kernactiviteit (oude termen) van een aanvrager. De aanvraag draait echter niet meer om die activiteit op zich. De activiteit is een middel om de beoogde outcome te bereiken. Een overzicht van middelen draagt daarmee bij aan de onderbouwing van het te behalen doel, de outcome.

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Het doel van de regeling is algemener geformuleerd dan voorheen. Het is aan de aanvrager om duidelijk te maken waarom de instelling subsidie van het Fonds nodig heeft om de beoogde outcome te bereiken en de benodigde activiteiten daarvoor uit te voeren. De aanvrager bepaalt deze activiteiten en de eigen rol, functie en (landelijke) betekenis in het bestel.

Artikel 1.5 Aantal aanvragen

De oude Meerjarenregeling Talent & Festivals 2021–2024 is gesplitst in twee nieuwe meerjarenregelingen: Talentontwikkeling en Co-creatie. Een aanvrager kan slechts voor één van deze twee regelingen een aanvraag indienen. Een aanvraag voor de Meerjarenregeling Talentontwikkeling sluit dus een aanvraag voor de Meerjarenregeling Co-Creatie uit en vice versa.

Daarnaast is het niet mogelijk om voor meerdere hoofdstukken binnen een meerjarenregeling een aanvraag in te dienen. Voor deze regeling geldt dus dat je slechts één aanvraag kan indienen voor een van de hoofdstukken 4 of 5. De aanvrager kiest voor welk hoofdstuk de aanvraag wordt ingediend: of Hoofdstuk 4 – Talentontwikkeling: Instellingen of Hoofdstuk 5 – Talentontwikkeling: Festivals. Als het er door een organisatie toch meer aanvragen ingediend zijn, wordt geen van de aanvragen in behandeling genomen tot de instelling een keuze gemaakt heeft.

Artikel 2.1 Culturele codes

De culturele codes zijn gekoesterde en belangrijke instrumenten in de cultuursector. Naleving ervan blijkt echter in de praktijk uitdagend voor velen. Daaraan wil het Fonds de komende periode een impuls geven, door gerichter in te zetten op het naleven van de drie codes als geheel en nadere reflectie te vragen op onderdelen ervan. Het niet naleven van de codes is in artikel 2.3.2 onder d als weigeringsgrond opgenomen.

Meer informatie over de drie culturele codes is te vinden op de website van het Fonds. De codes worden als volgt uitgewerkt:

  • 1. Governance Code Cultuur

    In het kader van governance is de borging van toezicht en de scheiding van belangen tussen toezichthouders (zoals bestuursleden en leden van de raad van toezicht) en uitvoerenden een verplicht principe. De uitwerking van dat principe kan grofweg op twee manieren:

    • I. Enerzijds kan gekozen worden voor een raad van toezicht (ook wel: raad van commissarissen). Het bestuur heeft dan de dagelijkse leiding over het bedrijf, waarbij een aparte raad van toezicht houdt op dat bestuur.

    • II. Anderzijds kan worden gekozen voor een monistisch bestuursmodel. Een instelling heeft dan één bestuur waarin de directie en ook de toezichthouders zitten. Hierbij is statutair een duidelijk verschil gemaakt tussen uitvoerende bestuurders en niet-uitvoerende bestuurders.

    Ongeacht de keuze voor optie i of ii, is het altijd van belang dat uit de statuten of de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt wie de toezichthouders of de niet-uitvoerende bestuurders zijn. Zij kunnen namelijk geen betaalde werkzaamheden uitvoeren binnen het project.

    Deze beleidsperiode vragen wij als Fonds extra aandacht voor de belangrijke positie van de toezichthouders en de mogelijke financiële drempels voor het aantrekken van goede toezichthouders. Daarom maken wij het mogelijk om in de begroting bezoldiging van toezichthouders op te nemen onder de post Coördinatiekosten. Kijk voor richtlijnen voor vergoedingen op de website van Cultuur&Ondernemen. Kijk voor meer informatie over toezicht op veiligheid op de werkvloer op de website van Nederlandse Vereniging Toezicht Cultuur.

  • 2. Fair Practice Code

    In het kader van fair practice zijn we benieuwd naar hoe aanvragers bijdragen aan een eerlijke keten en specifiek hoe ze eerlijke beloning van medewerkers, samenwerkingspartners en zzp-ers waarborgen. Naleving van fair practice kan een dempend effect hebben op aantallen activiteiten in de projecten. We verwachten dat dit beeld ook in de aanvragen bij het Fonds te zien zal zijn.

  • 3. Code Diversiteit & Inclusie

    De aanvrager motiveert vanuit het eigen project hoe het wil en kan bijdragen aan diversiteit en inclusie binnen het vakgebied, een eerlijke keten en goed bestuur van culturele organisaties. Hanteer voor deze reflectie de 4 p’s uit de code D&I. Diversiteit en inclusie kan in de context van de regeling betrekking hebben op de inhoud van het voorstel, het team, de betrokken makers, de partners en het publiek. Onder diversiteit kan culturele diversiteit worden verstaan, maar bijvoorbeeld ook regionale spreiding of het actief betrekken van mensen met verschillende opleidingsniveaus, sociaaleconomische status, leeftijden, of mensen met een beperking. Cruciaal is dat het bijdraagt aan een meerstemmige sector.

Artikel 2.3 Weigeringsgronden

  • 1. Onder dit lid staat genoemd dat subsidie geweigerd kan worden als een instelling al subsidie ontvangt op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (BIS), van het Fonds of een van de andere Rijkscultuurfondsen. Dan zal de instelling moeten aantonen dat het programma in de aanvraag voor de Meerjarenregeling Talentontwikkeling niet ook al (deels) wordt gefinancierd met geld van deze Rijkspartners. Indien de instelling van het fonds al (deels) subsidie krijgt voor het programma dan zal de aanvrager moeten aangeven dat dit project eindigt of zal worden beëindigd voor 1 januari 2025.

Artikel 3.1 De aanvraagprocedure

  • 1. Voor het aanvraagsysteem Mijn Fonds is een account nodig, deze moet aangevraagd worden via de website van het Fonds. De verwerkingstijd voor een accountaanvraag is vijf werkdagen. We raden aan om op tijd een account aan te vragen.

  • 2. De aanvraag en de daarbij behorende documenten zijn leidend voor toetsing of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie. De aanvraag is gericht op outcome. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de stappen die worden gezet om het gewenste effect te realiseren. Zet de te nemen stappen in een realistisch tijdspad. We verwachten voor 2025 en 2026 een helder plan van aanpak en onderbouwing van deze werkwijze. Voor de jaren 2027 en 2028 is een toelichting op hoofdlijnen voldoende en zal tijdens de jaargesprekken om een nadere inhoudelijke toelichting gevraagd worden.

Artikel 3.2 Indiening aanvraag

  • 1. Het uiterste indienmoment is 31 januari 2024 om 16:00 Amsterdamse tijd. Deze onofficiële zone-aanduiding vermijdt eventuele verschillen in tijdzones wegens wintertijd. Alleen als de aanvraag op tijd is ingediend, het aanvraagformulier juist is ingevuld en alle gevraagde informatie is bijgesloten, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Na 31 januari 2024, 16:00 kan geen aanvullende informatie meer worden geleverd. Let er dus op dat uw aanvraag dan compleet en voldoende helder is, omdat er daarna geen mogelijkheid is om hierover te corresponderen.

Artikelen 3.3 Beoordeling en 3.4 Verdeling budget

Het Fonds vraagt ten aanzien van de ingediende aanvragen die voldoen aan de procesmatige eisen die verbonden zijn aan het indienen, advies aan een externe adviescommissie. De commissie toetst de aanvragen aan de criteria uit de regeling. Omdat het aantal aanvragen het beschikbare budget kan overstijgen, werkt het Fonds binnen deze regeling met drie gescheiden financiële plafonds.

Alle aanvragen worden per hoofdstuk 4 en 5 door de betreffende commissie in een rangorde geplaatst aan de hand van toegekende punten. De aanvragen worden gehonoreerd volgens deze rangorde. Het Fonds honoreert eerst de aanvragen met het advies ‘honoreren’. Als het subsidieplafond nog niet is bereikt, worden de aanvragen in de categorie ‘honoreren voor zover het budget dat toelaat’ gehonoreerd. Aanvragen worden in het geheel gehonoreerd, totdat het beschikbare budget dat niet meer toelaat. De eerstvolgende in de rangorde kan dan slechts voor een deel worden gehonoreerd. Indien sprake is van een gedeeltelijk toegewezen subsidie, dient de aanvrager met een aangepast projectplan aan te tonen, dat het toegewezen bedrag voldoende bijdraagt aan het realiseren van het projectplan. Indien het bedrag onvoldoende blijkt te zijn, komt de volgende in de rangorde in aanmerking voor de subsidie. Aanvragen met het advies ‘niet honoreren’ komen niet in aanmerking om gehonoreerd te worden.

Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van cijfers als vertaling van de inhoudelijke beoordeling per beoordelingscriterium. De optelsom van de cijfers per beoordelingscriterium, bepaalt de plek van de aanvraag in de rangorde. We maken gebruik van de cijfers tussen 1 (onvoldoende) en 6 (zeer goed). De waardering staat op zichzelf; aanvragen worden bij het beoordelen niet met elkaar vergeleken. De cijfers worden als volgt toegepast:

Waardering

Cijfer

Toelichting

Zeer goed

6

Positief; er zijn geen punten van kritiek

Goed

5

Positief; er zijn bijna geen punten van kritiek

Ruim voldoende

4

Positief; er zijn ook een aantal punten van kritiek

Voldoende

3

Nog wel positief; er zijn flinke punten van kritiek maar de positieve elementen hebben de overhand

Zwak

2

Onder de maat; er zijn enkele positieve elementen maar de punten van kritiek hebben de overhand

Onvoldoende

1

Er zijn (nagenoeg) geen positieve elementen te benoemen

De cijfers per criterium zijn uitdrukkelijk niet meer dan een hulpmiddel in het kader van een zorgvuldige en evenwichtige beoordeling van de ingediende aanvragen. De besluiten van het Fonds komen tot uitdrukking in met argumenten omklede adviezen over aanvragen. Het Fonds maakt de adviezen openbaar om inzicht te geven in de gemaakte keuzes. Indien de Algemene verordening gegevensbescherming dat voorschrijft, worden de persoonsgegevens geanonimiseerd.

Artikel 3.6 Verantwoording

5. Het Fonds werkt aan vermindering van (ervaren) verantwoordingslast. Ter ondersteuning van gehonoreerde instellingen zal het Fonds, voordat dat de eerste verantwoording moet worden ingediend (Q2 2026), infosessies en spreekuren organiseren. Tijdens deze infosessies en spreekuren zal het Fondsvragen en problemen zo adequaat mogelijk beantwoorden en oplossen. Dat neemt niet weg dat er een jaarlijkse financiële verantwoordingsplicht blijft. Het Fonds volgt daarmee ook de richtlijnen van het Rijk.

Toelichting op hoofdstuk 4 – Talentontwikkeling: Instellingen

Het Fonds gelooft in de kracht van mensen die cultuur maken. Deze kracht drijft artistieke talenten van jongs af aan in het zoeken naar routes om zich verder te ontwikkelen. Talenten starten thuis, bij een privédocent, via school of lokale club en groeien door via deelname aan regionale en landelijke trajecten. Door op steeds hoger niveau samen te werken met andere talenten of zich aan anderen te meten, groeien zij in hun talent. Talentontwikkeling wordt op uiteenlopende manieren ingevuld en uitgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan coaching in een groep, trainingstrajecten in ateliers of werkplaatsen, training door deelname aan professionele podiumproducties, op festivals en het strijden in concoursen of wedstrijden.

De netwerken die talentontwikkelaars, presentatieplekken, kunstvakopleidingen en andere (culturele) organisaties vormen, zijn de context waarbinnen talentketens en -routes verder kunnen worden ontwikkeld. Deze ketens zijn van groot belang voor de ontwikkeling van jonge talenten, die steeds minder lineair verloopt en vaker multidisciplinair is. Het is dan ook noodzaak om de inhoudelijke samenhang tussen activiteiten binnen het gehele talentontwikkelingsaanbod te vergroten, en daarmee van de samenwerking tussen organisaties te verbeteren. Op veel plekken ontstaan al netwerken van organisaties die het diverse talent in de eigen regio ontwikkel-, doorstroom- en presentatie-mogelijkheden bieden.

Met deze meerjarenregeling wil het Fonds bijdragen aan eigentijdse ontwikkelmogelijkheden voor talent op hoog niveau en aan de versterking van de bovenregionale en landelijke infrastructuur voor talentontwikkeling. De regeling richt zich daarbij op trajecten voor talenten in de leeftijd vanaf 8 jaar, die over voldoende kwaliteiten en potentie beschikken om voor deelname aan het kunstvakonderwijs in aanmerking te komen. Of die zich, via alternatieve vervolgroutes van gelijkwaardig instapniveau of door coaching ontwikkelen tot een culturele professional. Waar andere cultuurfondsen met de term ‘talent’ vaak doelen op makers en uitvoerders die een kunstvakopleiding afgerond hebben, bedoelen we in deze regeling met ‘talent’ hoofdzakelijk mensen die niet deelnemen aan een kunstvakopleiding; en zo wel, die opleiding in elk geval nog niet afgerond hebben.

Artikel 4.1. Wie kan aanvragen

De aanvrager werkt aan het bereiken van outcome, op basis van de rol en functie die hij inneemt in het veld van talentontwikkeling in de amateurkunst. Daartoe voert hij activiteiten uit. Om te bepalen wat de kernactiviteiten van de instelling zijn, zal in ieder geval gekeken worden naar de feitelijke activiteiten van de organisatie of naar de uit te voeren activiteiten zoals beschreven in haar statuten. Gezien de aard van de regeling is het van belang dat er sprake is van continuïteit en samenhang in de voorgenomen plannen. Daarnaast is de aanvrager tenminste drie jaar (2021, 2022, 2023) actief op het terrein waarvoor hij aanvraagt.

Artikel 4.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

De aanvrager neemt een rol en functie in het stelsel van talentontwikkeling door het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten zoals coaching, trainingstrajecten, begeleiding in labs, werkplaatsen of productiegroepen, en concoursen of wedstrijden, die langdurig en min of meer doorlopend worden uitgevoerd.

Wanneer de aanvraag voornamelijk gericht is op de realisatie van activiteiten in de vorm van een festival (of concoursen) dat op één moment in het jaar uitgevoerd wordt, sluit dit niet aan bij dit hoofdstuk voor instellingen. Het past wel bij het volgende hoofdstuk voor festivals (incl. concoursen). Ook kan binnen deze regeling geen subsidie worden aangevraagd voor het realiseren van activiteiten die worden uitgevoerd binnen het onderwijs, of die kunnen worden aangemerkt als een reguliere activiteit van een kunsteducatie-instelling.

De aanvrager richt zich in zijn rol en functie en daaruit voortvloeiende activiteiten op talentendie in hun vrije tijd, dus niet in schoolverband, deelnemen. Hierbij geldt dat het geen bezwaar is als kunstvakstudenten deelnemer zijn. Ten minste de helft van de deelnemers moet aan amateurkunst doen of kunstvakstudent zijn.

Artikel 4.4 Hoogte van de aanvraag

Het Fonds heeft vanwege de in de inleiding beschreven ontwikkelingen besloten het bedrag per aanvraag te verhogen. De verwachting is dat de begrotingen van de instellingen mogelijk hoger zullen uitpakken dan in de huidige periode. Bij gelijkblijvende bedragen zou de verdeling van de bijdrage van het Fonds en de overige inkomsten ten opzichte van de beschikbare budgetten en de kosten mogelijk uit verhouding raken.

Artikel 4.5 Voorwaarden en drempelnorm

De meerjarige subsidies zijn bedoeld voor instellingen die van landelijke betekenis zijn en in elk geval drie jaar actief zijn.

Artikel 4.6 Beoordelingscriteria

Om vast te stellen welke aanvragen het beste passen binnen deze regeling worden alle aanvragen voor talentontwikkelaars die voldoen aan de formele vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen, getoetst aan de volgende criteria:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit

    Bij dit criterium wordt gekeken naar de inhoudelijke kwaliteit van het ingediende plan en de bijdrage aan de ontwikkeling van de deelnemers. Aandachtspunten bij de beoordeling van dit criterium zijn:

    • De visie van de aanvrager op de rol en positie van de instelling en de eigen talentontwikkelingsactiviteiten, binnen de sector, discipline en de keten van talentontwikkeling;

    • De kwaliteit en doelgerichtheid van het aangeboden programma ten behoeve van de ontwikkeling en doorstroom van de talenten, inclusief de gedegenheid en intensiteit van de methode van begeleiding van de deelnemers, de mate van afstemming van de aanpak of methode op de doelgroep en de kwaliteit van de betrokken professionals en, in het geval van wedstrijden, van de juryleden;

    • De aanpak waarmee, en de mate waarin, de aanvrager samenwerkt en afstemt met andere partijen zoals culturele instellingen en kunst(vak)onderwijs ten behoeve van de ontwikkeling en doorstroom van de deelnemers binnen de regionale en landelijke talentontwikkelingsketen;

    • De wijze waarop de organisatie denkt de inhoud en opzet van het talentontwikkelingsprogramma actueel, relevant en aangesloten te houden op hedendaagse ontwikkelingen en behoeften in de sector en samenleving.

    • Bij het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat het plan en de te verwachten outcome gerealiseerd gaan worden. De opgebouwde kennis en ervaring is overdraagbaar en dient als voorbeeld voor andere organisaties in het veld.

    Voor het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit wordt ook gekeken naar de kwaliteit van activiteiten in het verleden, omdat dit een indicatie is voor de toekomst. Voor zover mogelijk wordt ook gekeken of er sprake is van een ontwikkeling, positief dan wel negatief.

  • b. Maatschappelijke betekenis

    Maatschappelijke betekenis ontstaat wanneer een instelling met haar inhoudelijke activiteiten bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken. Voorbeelden zijn vraagstukken omtrent welzijn, bestaanszekerheid, klimaatverandering, sociaalmaatschappelijke mobiliteit en cohesie. Aandachtspunten bij de beoordeling van dit criterium zijn:

    • De visie van de aanvrager op de relatie tussen de inhoudelijke activiteiten en de maatschappelijke betekenis die daarbij gecreëerd wordt. Het gaat dus niet om een ‘toegevoegde waarde’ die ‘mooi meegenomen’ is, maar de wezenlijke verbinding tussen de maatschappelijke betekenis en inhoudelijke kwaliteit;

    • De doelstellingen die de aanvrager voor zichzelf formuleert met betrekking tot maatschappelijke betekenis; deze doelstellingen mogen (ook) tot uiting komen in de overige programma's of activiteiten van de aanvrager;

    • De relatie van de aanvrager met bepaalde doelgroepen of culturele gemeenschappen waarvoor de maatschappelijke betekenis van waarde moet zijn;

    • De wijze waarop de aanvrager op de realisatie van de maatschappelijke betekenis wil reflecteren en de wijze waarop de aanvrager daarop denkt te kunnen bijsturen.

    Bij het toetsen van de maatschappelijke betekenis staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er activiteiten en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de maatschappelijke betekenis. Bijvoorbeeld omdat ze direct bijdraagt aan sociaal-maatschappelijke vraagstukken, of omdat ze maatschappelijke problemen bespreekbaar maakt. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • c. Toegankelijkheid

    Alle inwoners van het Koninkrijk hebben recht op toegang tot kunst en cultuur. Ongeacht hun woonplaats, culturele achtergrond, leeftijd, mentale staat, fysieke gestel of socio-economische status. Met de meerjarenregelingen zet het Fonds in op een toegankelijke culturele infrastructuur voor cultuureducatie, amateurkunsten en co-creatie. De toegankelijkheid is voor een deel afhankelijk van het profiel en geografische ligging van een instelling. Dat heeft immers gevolgen voor de samenstelling en diversiteit van het potentiële deelnemersveld. Tegelijkertijd zijn er veel toegankelijkheidsaspecten die iedere instelling, ongeacht het profiel, op orde moet hebben. In het algemeen geldt dat drempels moeten worden weggenomen en dat deelnemers gemakkelijk fysiek en/of digitaal toegang moet kunnen krijgen tot het aanbod van de aanvrager. Aandachtspunten bij het beoordelen van dit criterium zijn: Aandachtspunten bij de beoordeling van dit criterium zijn:

    • De instelling heeft een duidelijke visie op hoe de fysieke en digitale toegankelijkheid tot kunst en cultuur voor deelnemers en/of toeschouwers te vergroten;

    • De wijze waarop de aanvrager de instelling in het veld (bijvoorbeeld in termen van tijd, geografie, cultureel en/of digitaal) positioneert ten opzichte van andere relevante partijen ten behoeve van toegankelijkheid van kunst en cultuur, en op welke manier de instelling voorbeeldstellend is en/of zijn kennis met het veld deelt;

    • De strategie waarmee de aanvrager de verschillende doelgroepen selecteert en deze gaat bereiken, met daarbij aandacht voor activiteiten gericht op doelgroepen die de instelling niet weet te bereiken;

    • Bij het toetsen van de toegankelijkheid staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er processen en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de toegankelijkheid, bijvoorbeeld omdat ze zich in een omgeving bevinden waar weinig aanbod is, of omdat doelgroepen worden vertegenwoordigd die elders niet terecht kunnen. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • d. Gezonde bedrijfsvoering

    Dit punt beoordelen we als de aanvraag aan de formele vereisten voldoet en op criteria a, b en c positief beoordeeld is. Alleen aanvragen die daarmee voldoende punten gescoord hebben om gehonoreerd te worden (mits voldoende budget) worden getoetst op gezonde bedrijfsvoering. Dit criterium levert ofwel op dat de aanvraag voldoet aan een gezonde bedrijfsvoering, dan wel niet voldoet. Indien de bedrijfsvoering niet voldoende is om deze laatste toets te doorstaan, zal de aanvraag alsnog afgewezen worden.

    Met deze werkwijze voorkomen we dat een puntensysteem op het onderdeel bedrijfsvoering grotere organisaties een voordeel geven geeft ten opzichte van kleinere organisaties. Iedere culturele instelling die door het Fonds wordt gesubsidieerd, moet financieel, organisatorisch en bedrijfsmatig op orde zijn. Aandachtspunten bij het toetsen van de gezonde bedrijfsvoering zijn:

    • In de eerste plaats wordt gekeken naar de deugdelijkheid van de bedrijfsvoering als basis voor het uitvoeren en bereiken van de voorgenomen outcome voor de komende beleidsperiode. Dit moet blijken uit de begroting 2025–2028, de financiële uitgangspositie van de organisatie, de aanwezigheid van zakelijke kennis binnen de organisatie en de inrichting van de administratieve organisatie;

    • Een gezonde, diverse en realistische mix van inkomstenbronnen. Hierbij is aandacht voor de balans tussen de aard van de activiteiten en het vermogen om daarvoor voldoende middelen te genereren (bij deelnemers, publiek en andere partijen). Dit is inclusief een visie op het omgaan met risico’s zoals tegenvallende inkomsten;

    • De monitoring en evaluatie van het bedrijfsmatige beleid, het functioneren van de organisatie en de activiteiten. Hier valt onder het doen van een nul-meting en het opstellen van een verbeterplan ten opzichte van de ecologische voetafdruk van de instelling.

    Bij het toetsen van de bedrijfsvoering en het ondernemerschap wordt gekeken naar de beschrijving uit de aanvraag alsook de ingediende jaarrekeningen uit de voorgaande jaren.

    Bij dit criterium wordt ook onderdeel 2.6 en 2.7 van het aanvraagformulier bekeken om te toetsen hoe realistisch en doelmatig de begroting is ten opzichte van de gewenste outcome en geplande activiteiten.

Toelichting op hoofdstuk 5 – Talentontwikkeling: Festivals

Overal wordt cultuur gemaakt. Uit de Monitor Amateurkunst 2017 van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie Amateurkunst (LKCA) bleek dat 6,4 miljoen mensen van 6 jaar en ouder meerdere malen per jaar actief cultuur beoefenen. Het aanbod van kunst- en cultuurbeoefening wordt steeds veelzijdiger, digitale media bieden nieuwe mogelijkheden en de nadruk verschuift van de beoefening van één, naar meerdere disciplines. De samenleving verandert op hoog tempo. Ook de voorkeuren en de context waarbinnen cultuur tot stand komt en beoefend wordt veranderen mee. Dit vraagt om nieuwe manieren van activeren, programmeren, organiseren en aangaan van verbindingen met de omgeving en doet een beroep op het innovatievermogen van de sector. Samen kennis uitwisselen, verdieping zoeken of aan een uitvoering werken, draagt bij aan de ontwikkeling en vernieuwing van de amateurkunst. Hiervoor kunnen festivals een platform bieden. Waar mensen samenkomen om cultuur te maken, ontstaan verbindingen. Via vraaggerichte activiteiten als masterclasses, lezingen, seminars, workshops en netwerkbijeenkomsten, kunnen zij zo bijdragen aan ontwikkeling, vernieuwing en deskundigheidsbevordering in de sector. Deze regeling richt zich op festivals waarbij amateurs, kunstprofessionals en bezoekers gedurende een afgebakende periode in de tijd samenkomen. Dit festival is gepland en georganiseerd vanuit een vooraf bepaalde doelstelling.Concoursen kunnen de vorm van een wedstrijd of competitie hebben. Daar ontmoeten talenten elkaar, ze meten onderling hun vaardigheden en worden door feedback van de jury uitgedaagd zich verder te ontwikkelen.

Centraal in deze festivals (of concoursen) staat de ontwikkeling en versterking van de actieve beoefening binnen een specifieke amateurkunstdiscipline of artistieke stromingen in informele netwerken (of ‘scenes;’). Daarbij is er bijzondere aandacht voor kennisoverdracht, -ontwikkeling en deskundigheidsbevordering. Met een (nationaal en internationaal) voorbeeldstellend en uniek programma, bieden de festivals inspiratie voor nieuwe vormen van kunstbeoefening. De innovatieve kracht van het festival komt eveneens tot uiting via de organisatiekracht en netwerken van de festivalorganisatie zelf.

Artikel 5.1 Wie kan aanvragen

Het gaat in dit hoofdstuk om culturele instellingen die werken aan het bereiken van outcome in talentontwikkeling en die het organiseren van een festival of een concours als kernactiviteit hebben. Om te bepalen wat de kernactiviteiten van de instelling zijn, zal in ieder geval gekeken worden naar de feitelijke activiteiten van de organisatie of naar de uit te voeren activiteiten zoals beschreven in haar statuten.

Artikel 5.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

Culturele instellingen kunnen subsidie aanvragen voor het werken aan outcome. Bijvoorbeeld door het organiseren van minimaal twee en maximaal vier edities van een in het Koninkrijk der Nederlanden georganiseerd (inter)nationaal festival (of concours), gericht op talentontwikkeling in de amateurkunst.

Het festival heeft een (inter)nationaal bereik en belang. Dit festival levert een aanzienlijke en helder te beschrijven bijdrage aan de ontwikkeling van de betreffende amateurkunstdiscipline in Nederland. Dit doet het festival door uitwisseling, kennisontwikkeling en presentatiemogelijkheden te faciliteren. Het gaat om festivals die in een relatief korte en aaneengesloten periode een aanzienlijk aantal activiteiten in een samenhangende context en onder een gemeenschappelijke noemer presenteren.

Artikel 5.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Gezien het doel van de regeling is het van belang dat er sprake is van continuïteit en samenhang in de voorgenomen activiteiten en dat de aanvrager tenminste drie jaar (2021, 2022, 2023) actief is op het terrein waarvoor hij aanvraagt. Daarmee toont de aanvrager aan dat hij in staat is eenzelfde festival te realiseren en dat er bij een breed publiek behoefte bestaat aan dit festival. Op het moment van indienen van de aanvraag moeten dus minimaal drie edities hebben plaatsgevonden. Deze eis verzekert bovendien dat er sprake is van een geschiedenis die kan worden gebruikt bij het geven van een oordeel over de ingediende aanvraag.

Artikel 5.6 Beoordelingscriteria

Om vast te stellen welke aanvragen het beste passen binnen deze regeling worden alle aanvragen voor kunstfestivals die voldoen aan de formele vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen, getoetst aan de volgende criteria:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit

    Bij dit criterium staat de inhoudelijke kwaliteit van zowel het festival als de op en rond het festival (of concours) aangeboden programma centraal. Aandachtspunten bij de beoordeling van dit criterium zijn:

    • De kwaliteit en samenstelling van het totaal aan activiteiten dat tijdens en rondom het festival wordt georganiseerd, bestaande uit bijvoorbeeld presentaties, lezingen, debatten, masterclasses, workshops en ontmoetingen van vakgenoten;

    • De mate waarin het programma gericht is op een breed publiek, inclusief de inspanning om de diversiteit van het publiek te vergroten;

    • De rol die het festival speelt binnen amateurkunst in algemene zin en binnen de amateurkunstdiscipline of scene waarop het festival zich richt in specifieke zin. En de mate waarin het festival erin slaagt de ontwikkeling van de amateurkunst en de betreffende discipline of artistieke stroming of informele netwerken in Nederland te voeden, stimuleren en bevorderen;

    • De wijze waarop de organisatie denkt de inhoud en opzet van het festival actueel, relevant, voorbeeldstellend en aangesloten op hedendaagse ontwikkelingen en behoeften in de sector en samenleving te houden.

    Bij het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat het plan en de te verwachten outcome gerealiseerd gaan worden. De opgebouwde kennis en ervaring is overdraagbaar en dient als voorbeeld voor andere organisaties in het veld.

    Voor het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit wordt ook gekeken naar de kwaliteit van activiteiten in het verleden, omdat dit een indicatie is voor de toekomst. Voor zover mogelijk wordt ook gekeken of er sprake is van een ontwikkeling, positief dan wel negatief.

  • b. Maatschappelijke betekenis

    Maatschappelijke betekenis ontstaat wanneer een instelling met haar artistiek-inhoudelijke activiteiten bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken. Voorbeelden zijn vraagstukken omtrent welzijn, bestaanszekerheid, klimaatcrisis, sociaalmaatschappelijke mobiliteit en cohesie. Aandachtspunten bij de beoordeling van dit criterium zijn:

    • De visie van de aanvrager op de relatie tussen de inhoudelijke activiteiten en de maatschappelijke betekenis die daarbij gecreëerd wordt. Het gaat dus niet om een ‘toegevoegde waarde’ die ‘mooi meegenomen’ is, maar de wezenlijke verbinding tussen de maatschappelijke betekenis en inhoudelijke kwaliteit;

    • De doelstellingen die de aanvrager voor zichzelf formuleert met betrekking tot maatschappelijke betekenis;

    • De relatie van de aanvrager met bepaalde doelgroepen of culturele gemeenschappen waarvoor de maatschappelijke betekenis van waarde moet zijn;

    • De wijze waarop de aanvrager op de realisatie van de maatschappelijke betekenis wil reflecteren en de wijze waarop de aanvrager daarop denkt te kunnen bijsturen.

    Bij het toetsen van de maatschappelijke betekenis staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er activiteiten en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de maatschappelijke betekenis, bijvoorbeeld omdat ze direct bijdraagt aan sociaal-maatschappelijke vraagstukken, of omdat maatschappelijke problemen bespreekbaar maakt. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • c. Toegankelijkheid

    Alle Nederlanders hebben recht op toegang tot kunst en cultuur ongeacht hun woonplaats, culturele achtergrond, leeftijd, mentale staat, fysieke gestel of socio-economische status. Met de meerjarenregelingen zet het Fonds in op een toegankelijke culturele infrastructuur voor cultuureducatie, amateurkunsten en co-creatie. De toegankelijkheid is voor een deel afhankelijk van het profiel en geografische ligging van een instelling / activiteit. Dit heeft immers gevolgen voor de samenstelling en diversiteit van het potentiële deelnemersveld. Tegelijkertijd zijn er veel toegankelijkheidsaspecten die iedere instelling, ongeacht het profiel, op orde moet hebben. In het algemeen geldt dat drempels moeten worden weggenomen en dat deelnemers gemakkelijk fysiek en/of digitaal toegang moet kunnen krijgen tot het aanbod van de aanvrager. Aandachtspunten bij het beoordelen van dit criterium zijn: Aandachtspunten bij de beoordeling van dit criterium zijn:

    • De instelling heeft een duidelijke visie op hoe de fysieke en digitale toegankelijkheid tot kunst en cultuur voor deelnemers en/of toeschouwers te vergroten;

    • De wijze waarop de aanvrager de instelling in het (bijvoorbeeld in termen van tijd, geografie, cultureel en/of digitaal) veld positioneert ten opzichte van andere relevante partijen ten behoeve van toegankelijkheid van kunst en cultuur, en op welke manier de instelling voorbeeldstellend is en/of zijn kennis met het veld deelt;

    • De strategie waarmee de aanvrager de verschillende doelgroepen selecteert en deze gaat bereiken, met daarbij aandacht voor activiteiten gericht op doelgroepen die de instelling niet weet te bereiken;

    Bij het toetsen van de toegankelijkheid staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er activiteiten en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een festival is richtinggevend voor de toegankelijkheid, bijvoorbeeld omdat ze zich in een omgeving bevinden waar weinig aanbod is, of omdat doelgroepen worden vertegenwoordigd die elders niet terecht kunnen. Het profiel van het festival biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • d. Gezonde bedrijfsvoering

    Dit punt beoordelen we als de aanvraag aan de formele vereisten voldoet en op criteria a, b en c positief beoordeeld is. Alleen aanvragen die daarmee voldoende punten gescoord hebben om gehonoreerd te worden (mits voldoende budget) worden getoetst op gezonde bedrijfsvoering. Dit criterium levert ofwel op dat de aanvraag voldoet aan een gezonde bedrijfsvoering, dan wel niet voldoet. Indien de bedrijfsvoering niet voldoende is om deze laatste toets te doorstaan, zal de aanvraag alsnog afgewezen worden.

    Met deze werkwijze voorkomen we dat een puntensysteem op het onderdeel bedrijfsvoering grotere organisaties een voordeel geven geeft ten opzichte van kleinere organisaties. Iedere culturele instelling die door het Fonds wordt gesubsidieerd, moet financieel, organisatorisch en bedrijfsmatig op orde zijn. Aandachtspunten bij het toetsen van de gezonde bedrijfsvoering zijn:

    • In de eerste plaats wordt gekeken naar de deugdelijkheid van de bedrijfsvoering als basis voor het uitvoeren en bereiken van de voorgenomen outcome voor de komende beleidsperiode. Dit moet blijken uit de begroting 2025–2028, de financiële uitgangspositie van de organisatie, de aanwezigheid van zakelijke kennis binnen de organisatie en de inrichting van de administratieve organisatie;

    • Een gezonde, diverse en realistische mix van inkomstenbronnen. Hierbij is aandacht voor de balans tussen de aard van de activiteiten en het vermogen om daarvoor voldoende middelen te genereren (bij deelnemers, publiek en andere partijen). Dit is inclusief een visie op het omgaan met risico’s zoals tegenvallende inkomsten;

    • De monitoring en evaluatie van het bedrijfsmatige beleid, het functioneren van de organisatie en de activiteiten. Hier valt onder het doen van een nul-meting en het opstellen van een verbeterplan ten opzichte van de ecologische voetafdruk van de instelling.

Bij het toetsen van de bedrijfsvoering en het ondernemerschap wordt gekeken naar de beschrijving uit de aanvraag alsook de ingediende jaarrekeningen uit de voorgaande jaren.

Toelichting op hoofdstukken 6 en 7

Artikel 6.1. Aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger meldt direct aan het Fonds als:

    • a. het plan waarvoor subsidie is verstrekt niet of niet geheel doorgaat;

    • b. niet geheel aan de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan; of

    • c. er aanzienlijke inhoudelijke of zakelijke wijzigingen zijn ten opzichte van het plan op basis waarvan subsidie is verstrekt.

    Als achteraf blijkt dat er sprake is van een wezenlijke verandering die niet is gemeld, kan het Fonds de subsidie lager vaststellen of zelfs helemaal intrekken. Dit is geheel voor risico van de aanvrager. In geval van twijfel kan een aanvrager contact opnemen met het Fonds om te bepalen of sprake is van een wezenlijke wijziging.

  • 2. De subsidieontvanger plaatst het logo of de naam van het Fonds op alle publiciteitsuitingen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. Het Fonds kan bij beschikking andere dan de in het eerste en tweede lid opgenomen verplichtingen aan de subsidie verbinden.

  • 4. De subsidieontvanger kan verplicht worden deel te nemen aan uitwisselingsbijeenkomsten en een professionaliseringstraject. Naast de reguliere bijeenkomsten van het Fonds met en voor de instellingen binnen de regeling, kan uitwisseling en begeleiding zich richten op bijvoorbeeld Fair Practice Code, Governance Code Cultuur of Code Diversiteit & Inclusie.

Artikel 6.2 Kennisdeling, monitoring en evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht tot kennisdeling, monitoring en evaluatie van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt. De aanvrager zet in het projectplan uiteen op welke wijze hij uitvoering geeft aan kennisdeling en het individuele monitoring- en evaluatietraject en reserveert op de begroting minimaal 2% van de totale activiteitenlasten voor monitoring en evaluatie. Van de aanvrager wordt verwacht dat deze een monitorings- en evaluatiesystematiek kent, waarbij zowel de ontwikkeling en uitvoering van de activiteiten voor deelnemers en/of publiek als het functioneren van de eigen organisatie op regelmatige basis wordt gevolgd. Het desgevraagd aanleveren van kennis bij het fonds of het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) ten behoeve van sectorbrede monitoring en evaluatie kunnen daar onderdeel van zijn.

  • 2. Het Fonds verwacht van aanvragers die gehonoreerd worden dat zij de vragenlijst over duurzaamheid die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar wordt gesteld, invullen in de loop van 2025. Dit geeft de aanvrager de mogelijkheid te reflecteren op de eigen ambities ten aanzien van duurzaamheid. De antwoorden op deze vragenlijst vormen een (mogelijk) startpunt voor toekomstig vast te stellen duurzaamheidsbeleid van de aanvrager.

Tot slot

Het Algemeen Subsidiereglement en het Huishoudelijk reglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie zijn van toepassing op de subsidies die in het kader van deze regeling worden verstrekt. Het Algemeen Subsidiereglement bevat aanvullende bepalingen ten aanzien van de verantwoording, het Huishoudelijk reglement bevat onder meer nadere bepalingen inzake de advisering over ingediende aanvragen.

Naar boven