Meerjarenregeling Co-creatie 2025 – 2028

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 november 2022;

en voor de gewijzigde versie op 27 maart 2023;

besluit:

vast te stellen de: Meerjarenregeling Co-creatie 2025 – 2028 Fonds voor Cultuurparticipatie

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen

a. Adviescommissie:

een interne of externe adviescommissie zoals bedoeld in het Huishoudelijk Reglement van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

b. Actieve cultuurparticipatie:

(De sector die zich kenmerkt door) het actief beoefenen van of betrokken zijn bij kunst en cultuur in de vrije tijd door cultuureducatie, co-creatie of amateurkunst.

c. Activiteit:

Een specifieke handeling of bezigheid die door de aanvrager wordt geïnitieerd en door, of met, de doelgroep (een individu, groep of organisatie) wordt uitgevoerd om een specifieke outcome te bereiken. Denk hierbij aan brainstorms, repetities, coachingsessies, bijeenkomsten, presentaties etc.

d. Algemeen Subsidiereglement:

Algemeen Subsidiereglement Fonds voor Cultuurparticipatie 2021;

e. Amateurkunst:

(De sector die zich kenmerkt door) het maken van kunst door individuen of groepen op een niet-professioneel niveau. Het betreft hier per definitie geen co-creatie.

f. Caribisch deel van het Koninkrijk:

de landen Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

g. Co-creatie:

(De sector die zich kenmerkt door) de methoden en benaderingen waarbij individuen, groepen of gemeenschappen actief en gelijkwaardig betrokken zijn bij besluitvorming, beleidsvorming of projectuitvoering, met als resultaat de vorming en evolutie van de cultuur van een samenleving, inclusief de taal, tradities, kunst, debat en andere culturele aspecten. Het betreft hier per definitie geen amateurkunst.

h. Concours:

een festival met een wedstrijdelement.

i. Culturele codes:

de Code Diversiteit & Inclusie, de Fair Practice Code en de Governance Code Cultuur;

j. Culturele instelling:

een instelling die zich inzet binnen de kunst en/of cultuur sector en zich alszodanig heeft kenbaar gemaakt bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel of soortgelijke organisatie.

k. Cultuur:

(De sector die zich kenmerkt door) het dynamische geheel van normen, waarden, tradities, regels, kunstuitingen, erfgoed, identiteiten enz. van een volk, gemeenschap of groep die tot stand komen door sociale en artistieke processen.

l. Effect:

zie ‘outcome’.

m. Erfgoed:

(De sector die zich kenmerkt door) dat wat onze (voor)ouders overgeleverd hebben, waarmee wij nu leven en wat we (willen) doorgeven voor toekomstige generaties, meestal onderverdeeld in de vijf domeinen van het cultureel erfgoed, namelijk: monumenten, collecties, cultuurlandschap, archeologie en immaterieel erfgoed;

n. Erfgoedmanifestatie:

Een festival gericht op erfgoed.

o. Europees Nederland:

Nederland, zonder de drie openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

p. Fonds:

stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

q. Festival:

Een samenhangend publiekelijk programma (incl. concoursen en manifestaties) dat, gedurende een in de tijd beperkte periode en niet vaker dan één keer per jaar, onder een gemeenschappelijke noemer plaatsvindt. Dit programma heeft als doel de presentatie en uitwisseling van (inter)nationale kunst, cultuur en erfgoed, om zo bij te dragen aan kennisontwikkeling voor de relevante Nederlandse sector.

r. Gemeenschap:

Een groep mensen die zich met elkaar verbonden voelen door gedeelde culturele waarden, tradities, interesses of identiteit, bijvoorbeeld etnische groepen, subculturen of regionale groeperingen.

s. Gemeenschapsontwikkeling:

de manier waarop een instelling of festival de gemeenschap aan zich verbindt en zeggenschap over het programma deelt met deze gemeenschap;

t. Instelling:

Rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk, bijvoorbeeld een stichting of vereniging. Overheden en eenmanszaken zijn hier per definitie uitgesloten.

u. Instrument:

een materiëel of immateriëel middel, methodiek of systeem dat binnen een project wordt gebruikt om activiteiten en processen herhaaldelijk uit te voeren, zoals bijvoorbeeld een muziekinstrument, het planningsdocument, een digitale platform of hoorversterkers.

v. Koninkrijk der Nederlanden:

Nederland, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

w. Kunst:

(De sector die zich kenmerkt door) de materiele of immateriele uitingen binnen of rondom geformaliseerde disciplines, elk met zijn eigen geformaliseerde technieken, tradities en kenmerken, zoals erfgoed, film, podiumkunsten, beeldende kunsten, letteren, vormgeving, architectuur, digitale cultuur etc.

x. Meerjarige subsidie:

subsidie van het Fonds die wordt toegekend aan instellingen om te werken aan zijn eigen rol en functie in het stelsel, middels een of meerdere programma's zoals in de aanvraag omschreven en die doelgericht zijn en bijdragen aan het realiseren van de subsidiedoelstellingen van het fonds.

y. Ministerie van OCW:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

z. Nederland:

Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

aa. Outcome:

Het (on)verwachte en (on)zichtbare effect van bepaalde activiteiten, processen of programma’s die zich laat kenmerken door de verandering die is opgetreden. Idealiter is de outcome kwalitatief of kwantatief meetbaar om te kunnen beoordelen of en hoe er wordt bijgedragen aan het behalen van bepaalde doelstellingen van de aanvrager of de subsidieregeling van het fonds.

bb. Output:

de kwantitatieve uitkomsten van gerealiseerde activiteiten, processen en/of instrumenten.

cc. Onderwijs:

(de sector die zich kenmerkt door) de georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden. Specifiek spreken we over het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaarberoepsonderwijs, hoger onderwijs, speciaal en wetenschappelijk onderwijs.

dd. Proces:

het bedenken, onderzoeken, experimenteren, herzien en verfijnen van activiteiten en instrumenten, waarbij een voortdurende dialoog tussen ideeën en realisatie ontstaat om een specifieke outcome te bereiken.

ee. Professional:

een individu die (1) ten minste een part-time aanstelling een organisatie heeft, (2) vakbekwaam is geacht door af te studeren aan een erkende opleiding, (3) als zelfstandige ten minste drie jaar als ondernemer inschreven staat bij de Belastingdienst en Kamer van Koophandel, of een vergelijkbare organisatie of (4) financiering ontvangen van op professionals gerichte instanties zoals Rijkscultuurfondsen.

ff. Regeling:

Een subsidieregeling van het fonds, zoals gepubliceerd in de Staatscourant en op de eigen website, waarbinnen aanvragen gehonoreerd kunnen worden met een subsidie.

gg. Sector:

Een deel van de maatschappij waarin vergelijkbare of verwante processen worden ondernomen door een scala aan actoren, zoals instellingen, overheidsinstanties, non-profitorganisaties, bedrijven en individuen. Deze processen kunnen variëren van productie en distributie tot dienstverlening en beleidsvorming.

hh. Sociaal domein:

(De sector, ookwel 'gezondheidszorg en -welzijnssector', die zich kenmerkt door) de processen die gericht zijn op het bevorderen, handhaven en verbeteren van het welzijn van individuen, groepen en gemeenschappen. Dit omvat de ondersteuning van fysieke, geestelijke en socio-economische ontwikkelbehoeften en hun toegang tot deelname aan kunst en cultuur, bijvoorbeeld door jeugdwerk, preventie, behandeling, uitwisseling en helingsprocessen.

ii. Subsidie:

Een financiële bijdrage of toekenning van middelen door het fonds aan een aanvrager op basis van een gehonoreerde aanvraag.

jj. Website van het Fonds:

www.cultuurparticipatie.nl

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Het Fonds verstrekt in de periode 2025–2028 meerjarige stimuleringssubsidies. Het doel van deze subsidies is het duurzaam versterken van de co-creatie sector in het Koninkrijk. Manieren om dat te doen kunnen gemeenschapsontwikkeling door een instelling, organiseren van festivals of cross-sectorale samenwerkingstrajecten zijn.

Artikel 1.3 Subsidieperiode

Subsidie in het kader van deze regeling wordt verstrekt voor de kalenderjaren 2025 tot en met 2028.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

Het subsidieplafond staat in de hoofdstukken 4, 5 en 6 vermeld. Het Fonds kan besluiten het subsidieplafond te wijzigen, onder andere met betrekking tot de hoogte, tijdvakken, thema’s, doelgroepen en regio’s. Wijzigingen van het subsidieplafond worden gepubliceerd op de website van het Fonds.

Artikel 1.5 Aantal aanvragen

Een aanvrager kan slechts voor een van de hoofdstukken 4, 5 of 6 een aanvraag indienen. Evenmin is het mogelijk om voor zowel de Meerjarenregeling Talentontwikkeling als voor de Meerjarenregeling Co-creatie een aanvraag te doen.

Artikel 1.6 Maximale bijdrage van het Fonds

  • a. Voor aanvragers uit Europees Nederland draagt het Fonds maximaal 50% van de totale lasten bij.

  • b. Voor aanvragers uit het Caribisch deel van het Koninkrijk draagt het Fonds maximaal 80% van de totale lasten bij.

  • c. Het bij te dragen bedrag door het Fonds ligt altijd tussen het gestelde minimum- en maximumbedrag, zoals vastgelegd in artikelen 4.4, 5.4 en 6.4 van deze regeling.

HOOFDSTUK 2 - VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 2.1 Culturele codes

De aanvrager is verplicht om de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit & Inclusie te onderschrijven en toe te passen op een manier die ten minste voldoet aan de volgende bepalingen:

  • 1. Voor de Governance Code Cultuur geldt dat de aanvrager aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

    • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering, in die zin dat:

      • i. als er sprake is van een raad van toezichtmodel: een raad van toezicht van ten minste drie leden;

      • ii. als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur van ten minste drie bestuurders;

    • d. dat de leden van de raad van toezicht, of de toezichthoudende bestuurders geen onderdeel uitmaken van de begroting, behalve daar waar het gaat om de reguliere bezoldiging van deze toezichthouders.

    • e. te reflecteren op de rol van toezichthouder ten aanzien van sociale veiligheid in de organisatie.

  • 2. Voor de Fair Practice Code geldt dat de aanvrager aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast en wat de ambities zijn. De aanvrager reflecteert hierop in de jaarlijkse verantwoording;

    • b. dat de honorering fair pay is. Dit kan door aan te tonen dat aangesloten wordt bij de bestaande collectieve afspraken over honorering, zoals de meest voor de hand liggende CAO en/of de sociale dialoog tussen werkgevers of opdrachtgevers en werknemers of opdrachtnemers;

    • c. te reflecteren op de rol die de organisatie inneemt in het werken aan fair chain: hoe kan de organisatie voorbeeldstellend zijn in je eigen omgeving?

  • 3. Voor de Code Diversiteit & Inclusie geldt dat de aanvrager aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. dat in voortgangsgesprekken de voortgang en monitoring wordt toegelicht.

Artikel 2.2 Weigeringsgronden

  • 1. Het Fonds weigert in ieder geval subsidie als voor hetzelfde programma in dezelfde periode reeds subsidie is of zal worden verleend:

    • a. op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid

    • b. door het Fonds; of

    • c. door een van de andere Rijkscultuurfondsen.

  • 2. Subsidie kan worden geweigerd op basis van inhoudelijke gronden, of:

    • a. als de aanvraag onvoldoende concreet is met betrekking tot de te bereiken outcome en resultaten en de activiteiten die daartoe leiden;

    • b. als de aanvrager geen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is;

    • c. als de aanvrager in de voorgaande jaren niet heeft voldaan aan een of meer aan een subsidie verbonden voorwaarden of verplichtingen. Daaronder vallen in elk geval ook: het juist en tijdig afronden van de gesubsidieerde activiteiten, het tijdig melden van relevante veranderingen in de uitvoering en het juist en tijdig verantwoorden van de activiteiten;

    • d. als de aanvrager in de aanvraag niet verklaart de volgende codes te onderschrijven: Fair Practice Code, Governance Code Cultuur en Code Diversiteit & Inclusie zoals hierboven toegelicht in artikel 2.1 van deze regeling;

    • e. als de aanvraag niet aansluit bij het doel van de regeling;

    • f. als de aanvraag primair gericht is op activiteiten die plaatsvinden binnen het onderwijs;

    • g. als de aanvraag gericht is op activiteiten die kunnen worden aangemerkt als reguliere activiteiten van een lokale of regionale kunsteducatie-instelling;

    • h. als sprake is van de (overige) in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht opgenomen weigeringsgronden;

    • i. indien het aangevraagde bedrag niet ligt binnen het gestelde minimum- en maximumbedrag zoals gesteld in artikel 4.4, 5.4 en 6.4.

HOOFDSTUK 3 - AANVRAAGPROCEDURE EN VERANTWOORDING

Artikel 3.1 De aanvraagprocedure

  • 1. Aanvragen wordt ingediend via het digitale systeem Mijn Fonds, dat bereikbaar is via dewebsite van het Fonds.

  • 2. Een aanvraag bestaat in ieder geval uit de volgende documenten:

    • Het digitale aanvraagformulier;

    • Een inhoudelijk plan voor de jaren 2025 – 2028;

    • Begroting 2025 – 2028;

    • Bijlagen specifiek per onderdeel.

  • 3. Een onvolledige aanvraag wordt niet in behandeling genomen totdat de aanvraag volledig is. Het moment dat de aanvraag volledig is, wordt beschouwd als het moment waarop de aanvraag is ingediend.

  • 4. Zoals vermeld in artikel 4, achtste lid, van het Algemeen Subsidiereglement kunnen aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk de kosten voor het omwisselen van valuta voor het uitvoeren van het project opnemen in de subsidieaanvraag.

Artikel 3.2 Indiening aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen vanaf 1 december 2023, 13:00 Amsterdamse tijd worden ingediend en dienen voor 31 januari 2024, 16:00 Amsterdamse tijd door het Fonds te zijn ontvangen.

  • 2. Het Fonds beslist gelijktijdig over alle aanvragen. Dit doet het Fonds op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van deze regeling. De beoordeling van die geschiktheid wordt door de adviescommissie uitgevoerd, zoals bedoeld in artikel 3.3.

  • 3. Een te laat ingediende aanvraag wordt niet in behandeling genomen.

Artikel 3.3 Beoordeling

  • 1. Aanvragen die volledig en op tijd zijn ingediend en voldoen aan de voorwaarden van de regeling, worden voor advies voorgelegd aan een adviescommissie.

  • 2. De ingediende aanvragen worden beoordeeld binnen het hoofdstuk waarin zij vallen. De beoordelingscriteria van de hoofdstukken 4, 5 en 6 zijn te vinden in de artikelen 4.6, 5.6 en 6.6.

  • 3. De adviescommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van de beoordelingscriteria in deze regeling.

  • 4. Per beoordelingscriterium kent de adviescommissie punten toe volgens de in de toelichting beschreven interpretatie van de criteria. Per hoofdstuk 4, 5 en 6 ontstaat zo een rangorde in de te honoreren aanvragen.

  • 5. De adviescommissie adviseert over de subsidiehoogte met inachtneming van het bepaalde in deze regeling.

  • 6. De beoordelingstermijn is maximaal 22 weken. Het bestuur van het Fonds besluit over de adviezen.

Artikel 3.4 Verdeling budget

  • 1. Aanvragen die aan alle bepalingen voldoen worden in een rangorde geplaatst en op basis daarvan onderverdeeld in:

    • A. honoreren;

    • B. honoreren voor zover het budget dat toelaat; of

    • C. niet honoreren.

  • 2. Het Fonds honoreert eerst de aanvragen met het advies ‘honoreren’. Vervolgens worden de aanvragen met het advies ‘honoreren voor zover het budget dat toelaat’ gehonoreerd in volgorde van de rangorde. Het Fonds verdeelt het beschikbare budget volgens de rangorde. Hierbij worden aanvragen toegewezen of gedeeltelijk toegewezen totdat het van toepassing zijnde subsidieplafond is bereikt. De resterende aanvragen worden afgewezen.

  • 3. Indien sprake is van een gedeeltelijk toegewezen subsidie, dient de aanvrager met een aangepast projectplan aan te tonen dat het toegewezen bedrag voldoende bijdraagt aan het realiseren van het aangepaste projectplan. Indien het bedrag onvoldoende blijkt te zijn, wordt de aanvraag met het aangepaste projectplan afgewezen en komt de volgende in de rangorde in aanmerking voor de subsidie.

  • 4. Indien het Fonds een subsidieplafond verhoogt, wordt eerst gedeeltelijk toegewezen subsidie alsnog verhoogd tot het geadviseerde bedrag, tenzij dat niet meer nodig blijkt te zijn. Vervolgens wordt steeds de eerstvolgende aanvraag toegewezen totdat het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 3.5 Besluit

Het Fonds informeert de aanvrager schriftelijk over het besluit op de aanvraag. Het Fonds doet dat binnen 22 weken na de uiterlijke indiendatum van woensdag 31 januari 2024. Voor de motivering van het besluit wordt in beginsel verwezen naar het advies, dat door de in artikel 3.3 bedoelde adviescommissie is uitgebracht. Het besluit wordt samen met het advies aan de aanvrager toegezonden.

Artikel 3.6 Verantwoording

  • 1. De subsidieontvanger stuurt jaarlijks voor 1 mei een verantwoording in over het vorige kalenderjaar.

  • 2. De verantwoording omvat een inhoudelijk en een financieel deel. De inhoudelijke verantwoording bestaat uit een verslag over bereikte outcome, de processen om daar te komen en de activiteiten die daaraan bijgedragen hebben. Hiermee wordt aangetoond of, hoe en in hoeverre de gesubsidieerde plannen gerealiseerd worden.

  • 3. De financiële verantwoording sluit aan op de ingediende begroting. Indien de subsidie gelijk is aan of hoger is dan € 125.000 per jaar, wordt de financiële verantwoording voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig een door het Fonds vast te stellen protocol. Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 7, 11, 12, 14 en 15, is van toepassing op de financiële verantwoording, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening wordt vervangen door een exploitatierekening.

  • 4. Het Fonds stelt nadere voorwaarden aan de inrichting van de verantwoording. Die nadere voorwaarden zijn terug te vinden in het Handboek Verantwoording Co-Creatie 25-28.

  • 5. Om de inrichting van de administratie en jaarlijkse aanlevering van de gegevens zo soepel mogelijk te laten verlopen, biedt het Fonds de subsidieontvanger ondersteuning.

  • 6. De subsidieontvanger werkt mee aan of zorgt dat de accountant meewerkt aan onderzoeken naar de door de accountant verrichte (controle)werkzaamheden. Deze (controle)werkzaamheden worden uitgevoerd door een door het Fonds aan te wijzen partij. De daaraan voor de subsidieontvanger verbonden kosten komen voor zijn rekening.

Artikel 3.7 Vaststelling subsidie

  • 1. Het Fonds stelt de subsidie vast na ontvangst van de complete verantwoording over de subsidieperiode.

  • 2. Als de activiteiten volgens plan zijn uitgevoerd en er is voldaan aan alle aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen stelt het Fonds de subsidie binnen 22 weken overeenkomstig de verlening vast.

HOOFDSTUK 4 - CO-CREATIE: INSTELLINGEN

Artikel 4.1 Wie kan aanvragen

Subsidie op basis van dit hoofdstuk kan alleen worden aangevraagd door een in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde culturele instelling die de gemeenschap structureel betrekt bij de invulling van haar programmeer- of podiumfunctie en de behoefte heeft om die werkwijze verder te borgen. In beginsel vallen hieronder de instellingen die eerder gehonoreerd zijn in de deelregeling MeeMaakPodia, onderdeel van de regeling Vernieuwen van cultuurmaken.

Artikel 4.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1. Culturele instellingen met een programmeer- of podiumfunctie kunnen aanvragen voor:

    • a. het door middel van gemeenschapsontwikkeling borgen van samenwerking met de gemeenschap;

    • b. het delen van het eigenaarschap van de programmering met de gemeenschap om zo de podiumfunctie te democratiseren;

    • c. borging van het delen van de podiumfunctie met de gemeenschap in een vaste werkwijze;

    • d. het inrichten van een nieuwe organisatievorm die recht doet aan de nieuwe werkwijze om in gezamenlijkheid met de gemeenschap te komen tot een programmering.

  • 2. De aanvraag is gericht op het werken aan en bereiken van outcome. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de stappen die worden gezet om het gewenste effect te realiseren. De aanvrager zet de te nemen stappen in een realistisch tijdspad.

Artikel 4.3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk bedraagt € 1.700.000.

Artikel 4.4 Hoogte van de aanvraag

Per aanvraag bedraagt de subsidie minimaal € 200.000 en maximaal € 500.000.

Artikel 4.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Een aanvrager moet in beginsel al eerder subsidie ontvangen hebben onder de deelregeling MeeMaakPodia, onderdeel van de regeling Vernieuwen van cultuurmaken.

  • 2. Een aanvrager levert een inhoudelijke reflectie aan op de samenwerking, zoals die plaatsgevonden heeft onder de deelregeling MeeMaakPodia onderdeel van de regeling Vernieuwen van cultuurmaken.

  • 3. Aanvrager levert de jaarrekening over 2022 aan, tenzij die al in bezit is van het Fonds.

  • 4. Als een aanvrager geen jaarrekening kan overleggen dient hij een vergelijkbare opgave in. Het Fonds kan nadere eisen aan deze opgave stellen.

Artikel 4.6 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, die in de toelichting op de regeling nader worden uitgelegd:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit;

  • b. Maatschappelijke betekenis;

  • c. Toegankelijkheid;

  • d. Gezonde bedrijfsvoering.

HOOFDSTUK 5 - CO-CREATIE: FESTIVALS

Artikel 5.1 Wie kan aanvragen

Subsidie op basis van dit hoofdstuk kan alleen worden aangevraagd door een in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde culturele instelling. Deze instelling heeft het werken aan outcome en het organiseren van een festival (incl. erfgoedmanifestaties) ten behoeve van de sector co-creatie als kernactiviteit.

Artikel 5.2. Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend voor het werken aan outcome en het ontwikkelen en professionaliseren van een rol en functie in het veld van actieve cultuurparticipatie, waaronder erfgoed, gericht op het actief betrekken en laten deelnemen van de bezoeker. Hierbij behoort het organiseren van minimaal twee en maximaal vier edities in het Koninkrijk der Nederlanden van een landelijke festival, zoals een erfgoedmanifestatie, waarbij dit niet de enige activiteit kan zijn.

  • 2. De aanvraag is gericht op het werken aan en bereiken van outcome. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de stappen die worden gezet om het gewenste effect te realiseren. De aanvrager zet de te nemen stappen in een realistisch tijdspad.

Artikel 5.3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk is € 2.892.000. Daarvan is € 1.600.000 bestemd voor erfgoedmanifestaties.

Artikel 5.4 Hoogte van de aanvraag

Per aanvraag bedraagt de subsidie minimaal € 200.000 en maximaal € 500.000.

Artikel 5.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Een aanvrager die in aanmerking wil komen voor subsidie moet aantonen dat hij in de drie voorafgaande jaren een rol van betekenis had in het veld van actieve cultuurparticipatie, bijvoorbeeld als organisator van erfgoedmanifestaties of soortgelijk festival.

  • 2. Een aanvrager levert een inhoudelijke reflectie op de rol en functie in de voorgaande drie jaar of op drie edities van het festival en de jaarrekening over het jaar 2022 aan bij zijn aanvraag, tenzij deze al in het bezit zijn van het Fonds.

  • 3. Als een aanvrager geen jaarrekening kan overleggen over enig jaar dient hij een vergelijkbare opgave in. Het Fonds kan nadere eisen aan deze opgave stellen.

Artikel 5.6 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit;

  • b. Maatschappelijke betekenis;

  • c. Toegankelijkheid;

  • d. Gezonde bedrijfsvoering.

HOOFDSTUK 6 - CO-CREATIE: CROSS-SECTORAAL

Artikel 6.1 Wie kan aanvragen

Subsidie op basis van dit hoofdstuk kan alleen worden aangevraagd door een in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde:

  • a. culturele instelling die bij de aangevraagde activiteiten samenwerkt met een instelling in het sociaal domein; of

  • b. instelling in het sociaal domein die bij de aangevraagde activiteiten samenwerkt met een culturele instelling.

Artikel 6.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1. Subsidie kan alleen worden aangevraagd voor een cross-sectorale samenwerking tussen instellingen in het cultureel en sociaal domein:

    • a. gericht op werkwijzen, outcome en activiteiten die passen bij het doel van deze regeling;

    • b. waarin bewezen resultaten zijn geboekt;

    • c. waarin de reeds uitgevoerde activiteiten zijn geborgd in een gedegen organisatie en aanpak;

    • d. waarin naar verdieping, verbreding of opschaling wordt toegewerkt; en

    • e. waarin actief gewerkt wordt aan visie en bestendig beleid om drempels weg te nemen en cultuurdeelname te vergroten

  • 2. Subsidie kan alleen worden aangevraagd door instellingen die met een inhoudelijk uitgangspunt invulling geven aan het doel van deze regeling.

  • 3. De aanvraag is gericht op het werken aan en bereiken van outcome. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de stappen die worden gezet om het gewenste effect te realiseren. De aanvrager zet de te nemen stappen in een realistisch tijdspad.

Artikel 6.3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk bedraagt € 6.000.000.

Artikel 6.4 Hoogte van de subsidie

Per aanvraag bedraagt de subsidie minimaal € 250.000 en maximaal € 1.000.000.

Artikel 6.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Een aanvrager moet in beginsel al eerder subsidie ontvangen hebben onder de deelregeling

  • 2. Samen Cultuurmaken.

  • 3. Een aanvrager levert een inhoudelijke reflectie aan op de samenwerking, zoals die plaatsgevonden heeft onder de deelregeling Samen Cultuurmaken.

  • 4. Als een aanvrager geen jaarrekening kan overleggen over enig jaar dient hij een vergelijkbare opgave in. Het Fonds kan nadere eisen aan deze opgave stellen.

Artikel 6.6 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit

  • b. Maatschappelijke betekenis

  • c. Toegankelijkheid

  • d. Gezonde bedrijfsvoering.

HOOFDSTUK 7 - SUBSIDIEVERPLICHTINGEN

Artikel 7.1 Aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger meldt direct aan het Fonds als:

    • a. het plan waarvoor subsidie is verstrekt niet of niet geheel doorgaat;

    • b. niet geheel aan de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan; of

    • c. er aanzienlijke inhoudelijke of zakelijke wijzigingen zijn ten opzichte van het plan op basis waarvan subsidie is verstrekt.

    Als achteraf blijkt dat er sprake is van een wezenlijke verandering die niet is gemeld, kan het Fonds de subsidie lager vaststellen of zelfs helemaal intrekken. Dit is geheel voor risico van de aanvrager. In geval van twijfel kan een aanvrager contact opnemen met het Fonds om te bepalen of sprake is van een wezenlijke wijziging.

  • 2. De subsidieontvanger plaatst het logo of de naam van het Fonds op alle publiciteitsuitingen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. Het Fonds kan bij beschikking andere dan de in het eerste en tweede lid opgenomen verplichtingen aan de subsidie verbinden.

  • 4. De subsidieontvanger kan verplicht worden deel te nemen aan uitwisselingsbijeenkomsten en een professionaliseringstraject. Naast de reguliere bijeenkomsten van het Fonds met en voor de instellingen binnen de regeling, kan uitwisseling en begeleiding zich richten op bijvoorbeeld Fair Practice Code, Governance Code Cultuur of Code Diversiteit & Inclusie.

Artikel 7.2 Kennisdeling, monitoring en evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht tot kennisdeling, monitoring en evaluatie van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt. De aanvrager zet in het projectplan uiteen op welke wijze hij uitvoering geeft aan kennisdeling en het individuele monitoring- en evaluatietraject en reserveert op de begroting minimaal 2% van de totale activiteitenlasten voor monitoring en evaluatie. Van de aanvrager wordt verwacht dat deze een monitorings- en evaluatiesystematiek kent, waarbij zowel de ontwikkeling en uitvoering van de activiteiten voor deelnemers en/of publiek als het functioneren van de eigen organisatie op regelmatige basis wordt gevolgd. Het desgevraagd aanleveren van kennis bij het fonds of het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) ten behoeve van sectorbrede monitoring en evaluatie kunnen daar onderdeel van zijn.

  • 2. Het Fonds verwacht van aanvragers die gehonoreerd worden dat zij de vragenlijst over duurzaamheid die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar wordt gesteld, invullen in de loop van 2025. Dit geeft de aanvrager de mogelijkheid te reflecteren op de eigen ambities ten aanzien van duurzaamheid. De antwoorden op deze vragenlijst vormen een (mogelijk) startpunt voor toekomstig vast te stellen duurzaamheidsbeleid van de aanvrager.

HOOFDSTUK 8 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Begrotingsvoorbehoud

Subsidie wordt verleend onder voorbehoud van verstrekking van de bijbehorende middelen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 8.2 Hardheidsclausule

Het Fonds kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van een belanghebbende van bepalingen in dit reglement afwijken indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8.3 Algemeen Subsidiereglement

De bepalingen in het Algemeen Subsidiereglement zijn van toepassing, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2029. Op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond, blijft het bepaalde in deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.5 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Meerjarenregeling Co-creatie 2025 – 2028 Fonds voor Cultuurparticipatie

Vastgesteld op: 14 november 2023

Het bestuur van het Fonds voor Cultuurparticipatie, H. Verhoeven directeur – bestuurder

TOELICHTING OP DE MEERJARENREGELING CO-CREATIE 2025 – 2028

Inleiding

Het Fonds voor Cultuurparticipatie (hierna: het Fonds) draagt bij aan een veerkrachtige samenleving door actieve cultuurparticipatie te stimuleren.

De Raad voor Cultuur heeft in zijn publicatie ‘Beweging in het Bestel' (2022) nadruk gelegd op de kwetsbare positie van de sectoren cultuureducatie en -participatie. Na onder andere flinke bezuinigingen door gemeenten is de infrastructuur voor deze deelsectoren verslechterd. Mede op basis van het advies van de Raad voor Cultuur om de sector cultuurparticipatie te versterken heeft de Staatssecretaris van Cultuur en Media het Fonds opdracht gegeven een Meerjarenregeling voor actieve cultuurparticipatie te ontwikkelen. Met deze Meerjarenregeling, die aan u voor ligt, geeft het Fonds gehoor aan deze opdracht.

In de aankomende periode ligt de focus op rust en stabiliteit in de sector. Om dit te doen onderscheidt en ondersteunt het Fonds de volgende beleidsperiode drie deelsectoren: Cultuureducatie, Co-creatie en Amateurkunst. De Meerjarenregeling Talentontwikkeling is onderdeel van de deelsector Amateurkunst in ons beleidsplan 2025 – 2028. De Meerjarenregeling Co-creatie is onderdeel van de deelsector Co-creatie en de Meerjarenregeling Cultuureducatie met Kwaliteit is onderdeel van de deelsector Cultuureducatie. Onder elke deelsector valt een Meerjarenregeling om een basis aan voorzieningen binnen deze deelsectoren te garanderen. Daarnaast zullen er verschillende projectregelingen zijn en komt er ruimte voor open oproepen.

De Staatssecretaris heeft de Uitgangspuntenbrief van 16 juni 2023 gevraagd om de administratieve last voor de aanvragers te verlagen. In deze Meerjarenregelingen vraagt het Fonds daarom bij het indienen van de aanvraag niet meer voor vier jaar prestatieafspraken, geen deelnemerslijsten over de afgelopen jaren, geen jaarrekeningen van de afgelopen drie of vier jaar en niet meer voor vier jaar een gedetailleerd projectplan. De jaarrekening van 2022, een meerjarenplan met daarin opgenomen welke activiteiten bijdragen aan het bereiken van inhoudelijke en maatschappelijke effecten is nu voldoende.

Door gehonoreerde instellingen financiële stabiliteit en rust te bieden, krijgen zij ruimte voor groei en versterking. Vanuit een visie op hun bestaansrecht en daaruit volgende activiteiten kunnen zij werken aan culturele en maatschappelijke betekenis. De positie en rol van een instelling in het veld, het eigen domein en de betekenis in het Koninkrijk die daarmee gepaard gaat, zijn bepalend voor de beoordeling.

De subsidiebedragen zijn voor deze nieuwe periode verhoogd, met ten minste loon- en prijsbijstelling. Tegelijkertijd is het van belang te realiseren:

  • dat elke vier jaar meer instellingen om ondersteuning vragen dan we kunnen honoreren;

  • dat het Fonds er niet letterlijk voor iedereen kan zijn – ook al willen we graag dat iedereen die dat wil cultuur kan beoefenen;

  • dat ook het Fonds keuzes moet maken en dat andere overheden in de eigen provincie of gemeenten een rol spelen in het stimuleren en ondersteunen van cultuureducatie, -participatie en talentontwikkeling;

Keuzes voor de Meerjarenregeling Co-creatie

De fonds heeft de opdracht gekregen om een Meerjarenregeling voor ‘actieve cultuurparticipatie’ te ontwikkelen. Dit is een breed begrip en valt bovendien goeddeels samen met de naam van het fonds. Een meerjarenregeling ‘Cultuurparticipatie’ zou volgens ons verwarrend werken in verhouding met de andere twee meerjarenregelingen (zijn deze dan niet cultuurparticipatie?). Het Fonds heeft daarom gekozen om de regeling ‘Co-Creatie’ te noemen, in navolging van de succesvolle gelijknamige regeling die wij in de huidige beleidsperiode uitvoeren.

De meerjarenregeling ‘Talentontwikkeling en Festivals 21-24’ had al elementen van co-creatie in zich, bijvoorbeeld via erfgoedmanifestaties die minder op talentontwikkeling gericht waren. Daarnaast ondersteunen we al meerjarige projecten voor co-creatie via de regelingen ’Vernieuwen van Cultuurmaken – MeeMaakPodia’ en ‘Samen Cultuurmaken’. Uit onderzoek in opdracht van het Fonds in 2023 blijkt dat aanvragers van deze projectregelingen grote belangstelling hebben voor meerjarensubsidie. Deze drie doelgroepen komen nu samen in de nieuwe meerjarenregeling Co-creatie en er ontstaat daarmee een mogelijke groeistap door de samenstelling van de projectregelingen naar deze meerjarenregeling.

Kortom: in deze Meerjarenregeling Co-creatie kun je aanvragen voor instellingen (volgend op MeeMaakPodia uit de projectsubsidie regeling Vernieuwen van Cultuurmaken), festivals (volgend op het onderdeel Erfgoedmanifestaties uit de regeling TOF 21-24) en Cross-sectoraal (volgend op Samen Cultuurmaken spoor 3). In de Meerjarenregeling Talentontwikkeling kun je aanvragen voor instellingen en festivals gericht op talentontwikkelprogramma’s.

Uit het veld

Medewerkers van het Fonds hebben veel contact met aanvragers en het veld, onder andere via monitorgesprekken en bij bezoeken. Zo horen zij bijvoorbeeld dat organisaties te maken krijgen met de kwetsbare mentale gezondheid van (jonge) mensen met wie zij werken. Dat bepaalde doelgroepen de afgelopen jaren minder konden deelnemen aan ontwikkeltrajecten werkt door in hun (culturele) ontwikkeling.

Daarnaast kozen docenten, coaches en workshopgevers – die vaak zzp’er zijn – de afgelopen jaren noodgedwongen voor andere inkomstenbronnen. Hierdoor is of zal een gebrek aan ondersteunende en begeleidende vakmensen ontstaan. Dit heeft een dempend effect op het aanbod van activiteiten en toegang tot cultuur, bijvoorbeeld middels co-creatie projecten.

Anderszijds zagen wij in de afgelopen jaren een grote hoeveelheid aan interesse en aanvragen voor de regelingen MeeMaakPodia en Samen Cultuurmaken. Deze aanvragers spraken ook de wens uit hun activiteiten structureel te kunnen maken, er is voor co-creatie immers beperkte specifieke financiering te vinden. Dit komt onder andere doordat de focus ligt op de (effecten van) gelijkwaardige processen die met de doelgroepen worden ingezet en de bijkomende output van ondergeschikt belang kan zijn.

Artikelsgewijze toelichting op hoofdstukken 1, 2 en 3

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen

In deze regeling worden andere begrippen gebruikt dan de afgelopen jaren het geval was. Met deze gebruikte begrippen lopen we deels vooruit op het beleidsplan 2025 – 2028 van het Fonds. Dit beleidsplan is nog in ontwikkeling op het moment dat deze regeling gepubliceerd wordt. We gebruiken begrippen uit eerdere regelingen daar waar we duidelijkheid hopen en verwachten te scheppen. Voorbeeld: waar gevraagd wordt naar outcome, rol en functie in het veld (nieuwe termen), spreken we ook nog van een erfgoedmanifestatie als herkenbare en herleidbare kernactiviteit (oude termen) van een aanvrager. De aanvraag draait echter niet meer om die activiteit op zich. De activiteit is een middel om de beoogde outcome te bereiken. Een overzicht van middelen draagt daarmee bij aan de onderbouwing van het te behalen doel, de outcome.

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Het doel van de regeling is algemener geformuleerd dan in de eerdere regelingen waar deze meerjarenregeling op voortbouwd. Het is aan de aanvrager om duidelijk te maken waarom de instelling subsidie van het Fonds nodig heeft om de beoogde outcome te bereiken en de benodigde activiteiten daarvoor uit te voeren. De aanvrager bepaalt de eigen rol, functie en betekenis in het bestel.

Artikel 1.5 Aantal aanvragen

De oude Meerjarenregeling Talent & Festivals 2021 - 2024 is gesplitst in twee nieuwe meerjarenregelingen: Talentontwikkeling en Co-creatie. Een aanvrager kan slechts voor één van deze twee regelingen een aanvraag indienen. Een aanvraag voor de meerjarenregeling Talentontwikkeling sluit dus een aanvraag voor de meerjarenregeling Co-creatie uit en vice versa.

Daarnaast is het niet mogelijk om voor meerdere hoofdstukken binnen een meerjarenregeling een aanvraag in te dienen. Voor deze regeling geldt dus dat je slechts één aanvraag kan indienen voor een van de hoofdstukken 4, 5 of 6. De aanvrager kiest voor welk hoofdstuk de aanvraag wordt ingediend: of Hoofdstuk 4 – Co-creatie: Instellingen, of Hoofdstuk 5 – Co-creatie: Festivals, of Hoofdstuk 6 – Co-creatie: Cross-sectoraal. Als het er door een organisatie toch meer aanvragen ingediend zijn, wordt geen van de aanvragen in behandeling genomen tot de instelling een keuze gemaakt heeft.

Artikel 2.1 Culturele codes

De culturele codes zijn gekoesterde instrumenten in de cultuursector. Naleving ervan blijkt voor velen in de praktijk echter uitdagend. Daarom wil het Fonds de komende periode een impuls geven door gerichter in te zetten op het naleven van de drie codes als geheel en nadere reflectie te vragen op onderdelen van de codes. Het niet naleven van de codes is in artikel 2.3.2 onder d als weigeringsgrond opgenomen.

Meer informatie over de drie culturele codes is te vinden op de website van het Fonds. De codes worden als volgt uitgewerkt:

  • 1. Governance Code Cultuur

    In het kader van governance is de borging van toezicht en de scheiding van belangen tussen toezichthouders (zoals bestuursleden en leden van de raad van toezicht) en uitvoerenden een verplicht principe. De uitwerking van dat principe kan grofweg op twee manieren:

    • i. Enerzijds kan gekozen worden voor een raad van toezicht (ook wel: raad van commissarissen). Het bestuur heeft dan de dagelijkse leiding over het bedrijf, waarbij een aparte raad van toezicht houdt op dat bestuur.

    • ii. Anderzijds kan worden gekozen voor een monistisch bestuursmodel. Een instelling heeft dan één bestuur waarin de directie en ook de toezichthouders zitten. Hierbij is statutair een duidelijk verschil gemaakt tussen uitvoerende bestuurders en niet-uitvoerende bestuurders.

    Ongeacht de keuze voor optie i of ii, is het altijd van belang dat uit de statuten of de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt wie de toezichthouders of de niet-uitvoerende bestuurders zijn. Zij kunnen namelijk geen betaalde werkzaamheden uitvoeren binnen het project.

    Deze beleidsperiode vragen wij als Fonds extra aandacht voor de belangrijke positie van de toezichthouders en de mogelijke financiële drempels voor het aantrekken van goede toezichthouders. Daarom maken wij het mogelijk om in de begroting bezoldiging van toezichthouders op te nemen onder de post Coördinatiekosten. Kijk voor richtlijnen voor vergoedingen op de website van Cultuur&Ondernemen. Kijk voor meer informatie over toezicht op veiligheid op de werkvloer op de website van Nederlandse Vereniging Toezicht Cultuur.

  • 2. Fair Practice Code

    In het kader van fair practice zijn we benieuwd naar hoe aanvragers bijdragen aan een eerlijke keten en specifiek hoe ze eerlijke beloning van medewerkers, samenwerkingspartners en zzp-ers waarborgen. Naleving van fair practice kan een dempend effect hebben op aantallen activiteiten in de projecten. We verwachten dat dit beeld ook in de aanvragen bij het Fonds te zien zal zijn.

  • 3. Code Diversiteit & Inclusie

    De aanvrager motiveert vanuit het eigen project hoe het wil en kan bijdragen aan diversiteit en inclusie binnen het vakgebied, een eerlijke keten en goed bestuur van culturele organisaties. Hanteer voor deze reflectie de 4 p’s uit de code D&I. Diversiteit en inclusie kan in de context van de regeling betrekking hebben op de inhoud van het voorstel, het team, de betrokken makers, de partners en het publiek. Onder diversiteit kan culturele diversiteit worden verstaan, maar bijvoorbeeld ook regionale spreiding of het actief betrekken van mensen met verschillende opleidingsniveaus, sociaaleconomische status, leeftijden, of mensen met een beperking. Cruciaal is dat het bijdraagt aan een meerstemmige sector.

Artikel 2.2 Weigeringsgronden

1. Onder dit lid staat genoemd dat subsidie geweigerd kan worden als een instelling al subsidie ontvangt op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (BIS), van het Fonds of een van de andere Rijkscultuurfondsen. Dan zal de instelling moeten aantonen dat het programma in de aanvraag voor de Meerjarenregeling Co-creatie niet ook al (deels) wordt gefinancierd met geld van deze Rijkspartners. Indien de instelling van het fonds al (deels) subsidie krijgt voor het programma dan zal de aanvrager moeten aangeven dat dit project eindigt of zal worden beëindigd voor 1 januari 2025.

Artikel 3.1 De aanvraagprocedure

  • 1. Voor het aanvraagsysteem Mijn Fonds is een account nodig, deze moet aangevraagd worden via de website van het Fonds. De verwerkingstijd voor een accountaanvraag is vijf werkdagen. We raden aan om op tijd een account aan te vragen.

  • 2. De aanvraag en de daarbij behorende documenten zijn leidend voor toetsing of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie. De aanvraag is gericht op outcome. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de stappen die worden gezet om het gewenste effect te realiseren. Zet de te nemen stappen in een realistisch tijdspad. We verwachten voor 2025 en 2026 een helder plan van aanpak en onderbouwing van deze werkwijze. Voor de jaren 2027 en 2028 is een toelichting op hoofdlijnen voldoende en zal tijdens de jaargesprekken om een nadere inhoudelijke toelichting gevraagd worden.

Artikel 3.2 Indiening aanvraag

1. Het uiterste indienmoment is 31 januari 2024 om 16:00 Amsterdamse tijd. Dit is geen internationaal gebruikte zone-aanduiding, maar zorgt ervoor dat eventuele verschillen in tijdzones door wel of geen wintertijd wegvallen. Na 31 januari 2024, 17:00 kan geen aanvullende informatie meer worden geleverd. De aanvraag dient dan compleet en voldoende helder te zijn, omdat er daarna geen mogelijkheid is om hierover te corresponderen.

Artikelen 3.3 en 3.4 Beoordeling en Verdeling budget

Het Fonds vraagt ten aanzien van de ingediende aanvragen die voldoen aan de procesmatige eisen die verbonden zijn aan het indienen, advies aan een externe adviescommissie. De commissie toetst de aanvragen aan de criteria uit de regeling. Omdat het aantal aanvragen het beschikbare budget kan overstijgen, werkt het Fonds binnen deze regeling met drie gescheiden financiële plafonds.

Alle aanvragen worden per hoofdstuk 4, 5 en 6 door de betreffende adviescommissie in een rangorde geplaatst aan de hand van toegekende punten. De aanvragen worden gehonoreerd volgens deze rangorde. Het Fonds honoreert eerst de aanvragen met het advies ‘honoreren’. Als het subsidieplafond nog niet is bereikt, worden de aanvragen in de categorie ‘honoreren voor zover het budget dat toelaat’ gehonoreerd. Aanvragen worden in het geheel gehonoreerd, totdat het beschikbare budget dat niet meer toelaat. De eerstvolgende in de rangorde kan dan slechts voor een deel worden gehonoreerd. Indien sprake is van een gedeeltelijk toegewezen subsidie, dient de aanvrager met een aangepast plan aan te tonen dat het toegewezen bedrag voldoende bijdraagt aan het realiseren van het plan. Indien het bedrag onvoldoende blijkt te zijn, komt de volgende in de rangorde in aanmerking voor de subsidie. Aanvragen met het advies ‘niet honoreren’ komen niet in aanmerking om gehonoreerd te worden.

Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van cijfers als vertaling van de inhoudelijke beoordeling per beoordelingscriterium. De optelsom van de cijfers per beoordelingscriterium, bepaalt de plek van de aanvraag in de rangorde. We maken gebruik van de cijfers tussen 1 (onvoldoende) en 6 (zeer goed). De waardering staat op zichzelf; aanvragen worden bij het beoordelen niet met elkaar vergeleken. De cijfers worden als volgt toegepast:

Waardering

Cijfer

Toelichting

Zeer goed

6

Positief; er zijn geen punten van kritiek

Goed

5

Positief; er zijn bijna geen punten van kritiek

Ruim voldoende

4

Positief; er zijn ook een aantal punten van kritiek

Voldoende

3

Nog wel positief; er zijn flinke punten van kritiek maar de positieve elementen hebben de overhand

Zwak

2

Onder de maat; er zijn enkele positieve elementen maar de punten van kritiek hebben de overhand

Onvoldoende

1

Er zijn (nagenoeg) geen positieve elementen

De cijfers per criterium zijn uitdrukkelijk niet meer dan een hulpmiddel in het kader van een zorgvuldige en evenwichtige beoordeling van de ingediende aanvragen. De besluiten van het Fonds komen tot uitdrukking in met argumenten omklede adviezen over aanvragen. Het Fonds maakt de adviezen openbaar om inzicht te geven in de gemaakte keuzes. Indien de Algemene verordening gegevensbescherming dat voorschrijft, worden de persoonsgegevens geanonimiseerd.

Artikel 3.6 Verantwoording

  • 5. Het Fonds werkt aan vermindering van (ervaren) verantwoordingslast. Ter ondersteuning van gehonoreerde instellingen zal het Fonds, voordat dat de eerste verantwoording moet worden ingediend (Q2 2026), infosessies en spreekuren organiseren. Tijdens deze infosessies en spreekuren zal het Fondsvragen en problemen zo adequaat mogelijk beantwoorden en oplossen. Dat neemt niet weg dat er een jaarlijkse financiële verantwoordingsplicht blijft. Het Fonds volgt daarmee ook de richtlijnen van het Rijk.

Toelichting op hoofdstuk 4 – Co-creatie: Instellingen

Dit hoofdstuk is het vervolg op de deelregeling MeeMaakPodia binnen de regeling Vernieuwen van cultuurmaken. Binnen die regeling werden instellingen met een podium- of programmeerfunctie gestimuleerd om zich (verder) te ontwikkelen en het eigenaarschap van hun activiteiten te delen met hun omgeving: bewoners, verenigingen, buurtinitiatieven, andere (culturele) instellingen en het publiek – en ook binnen de eigen muren: de medewerkers. Samen met hun omgeving onderzochten de instellingen nieuwe, toegankelijke en inclusieve programmering en organisatievormen. Ook onderzochten ze hoe ze door middel van gemeenschapsontwikkeling meer op de behoeften van hun directe omgeving konden inspelen. Een van de uitgangspunten was om te komen tot een gelijkwaardige samenwerking, waarbinnen voor de gemeenschap(pen) ruimte was voor het krijgen van invloed, co-creatie en uiteindelijk (mede)eigenaarschap binnen de instelling. De instellingen gaven de gemeenschap(pen) de vrijheid om het programma te bedenken en te realiseren, en namen hierbij een faciliterende rol aan, om zo te komen tot nieuwe, inclusieve programmering en activiteiten.

Door deze samenwerkingsvorm met de gemeenschap(pen) verandert het profiel van de instelling van aanbodgerichte zender tot inclusieve partner, met uiteindelijk een structureel in de organisatie ingebed en gedeeld eigenaarschap met de gemeenschap(pen). Zo ontstaan lokale netwerken waarbij de instellingen en de gemeenschap(pen) elkaar weten te vinden en samenwerken. Op een plek waar mensen samenkomen om cultuur te maken, ontstaan verbindingen. Via activiteiten zoals masterclasses, lezingen, seminars, workshops en netwerkbijeenkomsten dragen de samenwerkingsverbanden bij aan ontwikkeling, vernieuwing en deskundigheidsbevordering in de sector.

Artikel 4.1. Wie kan aanvragen

Aanvragers moeten in hun aanvraag duidelijk aangeven welke rol de instelling nu heeft, hoe de samenwerking met de gemeenschap(pen) eruitziet en welke ambitie er is om de samenwerking verder structureel te versterken en te borgen. Gezien het doel van de regeling is het van belang dat er sprake is van continuïteit en samenhang in de voorgenomen activiteiten.

Artikel 4.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd moeten voortbouwen op de eerdere ervaringen met dergelijke activiteiten en daarin een nieuwe ontwikkeling tonen; dit kan ook verdergaande ontwikkeling en borging zijn binnen de ingezette koers. Van belang is dat het uiteindelijk gaat om het werken aan de outcome. Dit wordt gedaan door middel van concrete cultuurparticipatieactiviteiten, die mede bijdragen aan de ontwikkeling en borging van de instelling tot een gemeenschap gedragen locatie.

Met borgen bedoelen wij dat de nieuwe werkwijze een onlosmakelijk onderdeel van de organisatie wordt: het betrekken van de gemeenschap is doorgevoerd tot in de kern en alle onderdelen van de organisatie. Dit betekent dat de werkwijze niet een losstaand onderdeel van de instelling betreft of alleen projectmatig gebeurt.

Artikel 4.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Een aanvrager heeft eerder subsidie ontvangen te hebben van het Fonds onder de deelregeling MeeMaakPodia van de regeling Vernieuwen van cultuurmaken. Dit betekent dat er al actief wordt samengewerkt met de gemeenschap(pen) en de intentie er is om deze samenwerking te borgen.

Artikel 4.6 Beoordelingscriteria

Om vast te stellen welke aanvragen het beste passen binnen deze regeling worden alle aanvragen die voldoen aan de formele vereisten, getoetst aan de volgende criteria:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit

    Bij dit criterium staan de groei en lange termijn van de samenwerking tussen de instelling en de gemeenschap(pen) centraal. Dit betekent ook de totstandkoming van een nieuwe inclusieve en toegankelijke organisatievorm en een netwerk waarbinnen partners elkaar weten te vinden. We beoordelen binnen dit criterium hoe de transformatie van een instelling plaatsvindt van aanbodgerichte zender naar inclusieve partner die het eigenaarschap van de programmering deelt met de gemeenschap om in gezamenlijkheid te komen tot een programma dat voldoet aan de lokale behoefte. Aandachtspunten bij de beoordeling van dit criterium zijn:

    • Welke stappen al zijn gezet en welke stappen verder worden ontwikkeld en gerealiseerd om te komen tot de nieuwe werkwijze, beleid en het nemen van een nationale rol.

    • Of er sprake is van een constructieve en gelijkwaardige samenwerking tussen de instelling en de gemeenschap(pen) met voldoende slagkracht. Ook wordt gekeken of de gemeenschap(pen) van begin tot eind betrokken wordt;

    • Hoe kennis en ervaring wordt gedeeld tussen de deelnemers, gemeenschap(pen) en de instelling en wat het proces voor de deelnemers en instelling betekent. Wat de gewenste outcome is en welk proces geïmplementeerd is of wordt om die te bereiken;

    • Hoe wordt geborgd dat de nieuwe programmering en werkwijze ook daadwerkelijk vernieuwend is en aansluit bij de lokale behoefte.

    Bij het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat het plan en de te verwachten outcome gerealiseerd gaan worden. De opgebouwde kennis en ervaring is overdraagbaar en dient als voorbeeld voor andere organisaties in het veld.

    Voor het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit wordt ook gekeken naar de kwaliteit van activiteiten in het verleden, omdat dit een indicatie is voor de toekomst. Voor zover mogelijk wordt ook gekeken of er sprake is van een ontwikkeling, positief dan wel negatief.

  • b. Maatschappelijke betekenis

    Maatschappelijke betekenis ontstaat wanneer een instelling met haar inhoudelijke activiteiten bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken. Voorbeelden zijn vraagstukken omtrent welzijn, bestaanszekerheid, klimaatcrisis, sociaalmaatschappelijke mobiliteit en cohesie. Aandachtspunten bij het beoordelen van dit criterium zijn:

    • De visie van de aanvrager hoe de nieuwe werkwijze en beleid bijdragen aan een oplossing voor maatschappelijke vraagstukken. Het gaat dus niet om een toegevoegde waarde die mooi meegenomen is, maar de wezenlijke verbinding tussen de maatschappelijke betekenis en inhoudelijke kwaliteit;

    • De doelstellingen die de aanvrager voor zichzelf formuleert met betrekking tot maatschappelijke betekenis. Deze zijn passend bij het eigen profiel en onderdeel van het algemene beleid;

    • De relatie van de aanvrager met bepaalde doelgroepen of culturele gemeenschappen waarvoor de maatschappelijke betekenis van waarde moet zijn;

    • De wijze waarop de aanvrager op de realisatie van de maatschappelijke betekenis wil reflecteren en de wijze waarop de aanvrager daarop denkt te kunnen bijsturen.

    Bij het toetsen van de maatschappelijke betekenis staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er activiteiten en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de maatschappelijke betekenis. Bijvoorbeeld omdat ze direct bijdraagt aan sociaal-maatschappelijke vraagstukken, of omdat ze maatschappelijke problemen bespreekbaar maakt. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • c. Toegankelijkheid

    Alle Nederlanders hebben recht op toegang tot kunst en cultuur. Ongeacht hun woonplaats, culturele achtergrond, leeftijd, mentale staat, fysieke gestel of socio-economische status. Het Fonds zet in op een toegankelijke culturele infrastructuur met oog voor diversiteit en inclusie. De toegankelijkheid is voor een deel afhankelijk van het profiel en geografische ligging van een instelling. Dat heeft immers gevolgen voor de samenstelling en diversiteit van het potentiële deelnemersveld. Tegelijkertijd zijn er veel toegankelijkheidsaspecten die iedere instelling, ongeacht het profiel, op orde moet hebben. In het algemeen geldt dat drempels moeten worden weggenomen en dat deelnemers gemakkelijk fysiek en/of digitaal toegang moet kunnen krijgen tot het aanbod van de aanvrager. Aandachtspunten bij het beoordelen van dit criterium zijn:

    • De instelling heeft een duidelijke visie op hoe de fysieke en digitale toegankelijkheid tot kunst en cultuur voor deelnemers te vergroten;

    • De wijze waarop de instelling zich (waaronder in termen van tijd, geografie, cultureel en/of digitaal) in het veld positioneert ten opzichte van andere relevante partijen met betrekking tot toegankelijkheid van kunst en cultuur. Op welke manier de instelling voorbeeldstellend is en/of zijn kennis met het veld deelt;

    • De strategie waarmee de aanvrager de verschillende doelgroepen selecteert en deze gaat bereiken, met daarbij aandacht voor activiteiten gericht op doelgroepen die de instelling niet weet te bereiken.

    Bij het toetsen van de toegankelijkheid staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er processen en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan de toegankelijkheid van kunst en cultuur. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de toegankelijkheid, bijvoorbeeld omdat ze zich in een omgeving bevinden waar weinig aanbod is, of omdat doelgroepen worden vertegenwoordigd die elders niet terecht kunnen. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • d. Gezonde bedrijfsvoering

    Dit punt beoordelen we als de aanvraag aan de formele vereisten voldoet en op criteria a, b en c positief beoordeeld is. Alleen aanvragen die daarmee voldoende punten gescoord hebben om gehonoreerd te worden (mits voldoende budget) worden getoetst op gezonde bedrijfsvoering. Dit criterium levert ofwel op dat de aanvraag voldoet aan een gezonde bedrijfsvoering, dan wel niet voldoet. Indien de bedrijfsvoering niet voldoende is om deze laatste toets te doorstaan, zal de aanvraag alsnog afgewezen worden.

    Met deze werkwijze voorkomen we dat een puntensysteem op het onderdeel bedrijfsvoering grotere organisaties een voordeel geeft ten opzichte van kleinere organisaties. Iedere culturele instelling die door het Fonds wordt gesubsidieerd, moet financieel, organisatorisch en bedrijfsmatig op orde zijn. Aandachtspunten bij het toetsen van de gezonde bedrijfsvoering zijn:

    • In de eerste plaats wordt gekeken naar de deugdelijkheid van de bedrijfsvoering als basis voor het uitvoeren en bereiken van de voorgenomen outcome voor de komende beleidsperiode. Dit moet blijken uit de begroting 2025–2028, de financiële uitgangspositie van de organisatie, de aanwezigheid van zakelijke kennis binnen de organisatie en de inrichting van de administratieve organisatie;

    • Een gezonde, diverse en realistische mix van inkomstenbronnen. Hierbij is aandacht voor de balans tussen de aard van het activiteitenplan gericht op de te verwachten outcome en het vermogen om daarvoor voldoende middelen te genereren (bij deelnemers, publiek en andere partijen). Dit is inclusief een visie op het omgaan met risico’s zoals tegenvallende inkomsten;

    • De monitoring en evaluatie van het bedrijfsmatige beleid, het functioneren van de organisatie en de activiteiten. Hier valt onder het doen van een nul-meting en het opstellen van een verbeterplan ten opzichte van de ecologische voetafdruk van de instelling.

    Bij het toetsen van de bedrijfsvoering en het ondernemerschap wordt gekeken naar de beschrijving uit de aanvraag alsook de ingediende jaarrekeningen over het jaar 2022.

    Bij dit criterium wordt ook onderdeel 2.6 en 2.7 van het aanvraagformulier bekeken om te toetsen hoe realistisch en doelmatig de begroting is ten opzichte van de gewenste outcome en geplande activiteiten.

Toelichting op hoofdstuk 5 – Co-creatie: Festivals

Dagelijks zetten duizenden amateurs, deelnemers en vrijwilligers zich onder meer in voor beheer, ontwikkeling en het doorgeven van cultuur. Met passie zetten zij zich in en hebben zij de ambitie zelf aan hun cultuur bij te dragen, het te laten beleven en toekomstbestendig te maken. Veel instellingen zetten bij het organiseren van activiteiten vrijwilligers in. Die hebben dan een belangrijke taak en rol in het realiseren van die activiteit. Door hun inzet, passie en kennis dragen ze zorg voor de instandhouding en toegankelijkheid van cultuur. Ook andere instellingen die festivals organiseren doen dat op basis van co-creatie. Participatieve kunst of participatief programmeren zijn daar een voorbeeld van.

Dit hoofdstuk van deze regeling richt zich met name op erfgoedbeoefening, maar niet uitsluitend. Met subsidie uit dit hoofdstuk ondersteunt het Fonds organisaties die, op basis van de rol en functie die zij zichzelf toekennen, met hun activiteiten werken aan het bereiken van outcome. Dit doen zij door middel van co-creatie en in het organiseren van festivals (incl. erfgoedmanifestaties) krijgt deze co-creatie vorm en inhoud. Om de zichtbaarheid van co-creatie te vergroten, worden grootschalige activiteiten georganiseerd met een landelijke effecten. Het grote bereik van landelijke festivals (incl. erfgoedmanifestaties) brengt het belang, de kracht en de verbindende waarde van erfgoed op een laagdrempelige manier onder de aandacht. Dit gebeurt door het organiseren van activiteiten gericht op co-creatie, kennisontwikkeling en deskundigheidsbevordering. Vaak gedragen door een kleine professionele kern en met een grote inzet van vrijwilligers, worden deelnemers in het hele land aangetrokken door en actief betrokken bij de verschillende erfgoeddomeinen en andere co-creatie praktijken die Nederland rijk is.

Het Fonds wil (erfgoed)organisaties die veel met vrijwilligers werken de kans geven om hun organisatie voor de langere termijn te professionaliseren, waardoor zij in staat zijn hun eigen rol en functie in het veld te pakken en te werken aan bereiken van outcome. Dit kan zich vertalen naar het realiseren van een hogere kwaliteit van het activiteitenprogramma, het bereiken van een meer diverse deelnemersgroep of specifieke doelgroepen die niet vanzelfsprekend met het erfgoed in aanraking komen, een toename of andere inzet van vrijwilligers of een vergroting van de deskundigheid binnen de organisatie. Het continueren van de professionalisering en versterking van de organisatiekracht in het veld is daarbij van belang.

Artikel 5.1 Wie kan aanvragen

Een aanvraag wordt alleen verder in behandeling genomen als de aanvrager rechtspersoonlijkheid bezit. Voor zover hier relevant gaat het om stichtingen en verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid. Het gaat om culturele instellingen die de bevordering van co-creatie in het domein waarop zij gericht zijn als een kernactiviteit hebben en minimaal drie jaar als zodanig actief zijn. Om te bepalen wat de kernactiviteiten van de instelling zijn, zal in ieder geval gekeken worden naar de feitelijke activiteiten van de organisatie of naar de uit te voeren activiteiten zoals beschreven in haar statuten.

Gezien het doel van de regeling is het van belang dat er sprake is van continuïteit en samenhang in de voorgenomen activiteiten en dat de aanvrager in elk geval drie jaar actief is op het terrein waarvoor zij aanvraagt.

Artikel 5.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

Een aanvraag voor meerjarige subsidie kan worden ingediend voor het werken aan outcome. Bijvoorbeeld door het organiseren van minimaal twee en maximaal vier edities van een in het Koninkrijk der Nederlanden georganiseerde erfgoedmanifestatie of soortgelijk festival, die het belang van het domein waarop het is gericht op landelijke schaal onder de aandacht brengt. Het gaat om een landelijk festival dat activiteiten bevat gericht op co-creatie, aan kennisontwikkeling en deskundigheidsbevordering en gericht is op een brede deelnemersgroep, bestaande uit amateurs en liefhebbers. Het gaat om activiteiten die in een relatief korte en aaneengesloten periode in een samenhangende context en onder een gemeenschappelijke noemer plaatsvinden.

Artikel 5.5 Voorwaarden en drempelnorm

  • 1. Een aanvraag wordt alleen verder in behandeling genomen, als de aanvrager minimaal drie jaar actief is. Daarmee toont de aanvrager aan dat hij in staat is de rol en functie in het veld die hij heeft of wil hebben op zich te nemen en dat er bij een brede deelnemersgroep behoefte bestaat aan de activiteiten van de aanvrager. Deze eis verzekert bovendien dat er sprake is van een geschiedenis die kan worden gebruikt bij het geven van een oordeel over de ingediende aanvraag.

Artikel 5.6 Beoordelingscriteria

Om vast te stellen welke aanvragen het beste passen binnen deze regeling worden alle aanvragen voor festivals (incl. erfgoedmanifestaties) die voldoen aan de formele vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen getoetst aan de volgende criteria:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit

    Bij dit criterium staat het werken aan de outcome die instelling wil bereiken centraal. Wat is het vertrekpunt en waar wil de aanvrager vier jaar later zijn? Hoe komt hij daar?

    Aandachtspunten bij de beoordeling zijn:

    • De kwaliteit en samenstelling van het programma van de instelling, activiteiten die tijdens en rondom het festival worden georganiseerd, gericht op presentatie, co-creatie, kennisontwikkeling en deskundigheidsbevordering;

    • De mate waarin het programma gericht is op een breed publiek, inclusief de inspanning om de diversiteit van het publiek te vergroten;

    • De rol die de festivals (incl. erfgoedmanifestaties) speelt in het veld in algemene zin en binnen het specifieke domein waarop het evenement zich richt;

    • De mate waarin het evenement erin slaagt om het publiek en/of de vrijwilligers gelijkwaardig te laten participeren bij activiteiten gericht op het betreffende domein.

    Bij het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat het plan en de te verwachten outcome gerealiseerd gaan worden. De opgebouwde kennis en ervaring is overdraagbaar en dient als voorbeeld voor andere organisaties in het veld.

    Voor het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit wordt ook gekeken naar de kwaliteit van activiteiten in het verleden, omdat dit een indicatie is voor de toekomst. Voor zover mogelijk wordt ook gekeken of er sprake is van een ontwikkeling, positief dan wel negatief.

  • b. Maatschappelijke betekenis

    Maatschappelijke betekenis ontstaat wanneer een instelling met haar inhoudelijke activiteiten bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken. Voorbeelden zijn vraagstukken omtrent welzijn, bestaanszekerheid, klimaatcrisis, sociaalmaatschappelijke mobiliteit en cohesie. Aandachtspunten bij het beoordelen van dit criterium zijn:

    • De visie van de aanvrager op de relatie tussen de inhoudelijke activiteiten en de maatschappelijke betekenis die daarbij gecreëerd wordt. Het gaat dus niet om een toegevoegde waarde die mooi meegenomen is, maar de wezenlijke verbinding tussen de maatschappelijke betekenis en inhoudelijke kwaliteit;

    • De doelstellingen die de aanvrager voor zichzelf formuleert met betrekking tot maatschappelijke betekenis. Deze zijn passend bij het eigen profiel en onderdeel van het algemene beleid;

    • De relatie van de aanvrager met bepaalde doelgroepen of culturele gemeenschappen waarvoor de maatschappelijke betekenis van waarde moet zijn;

    • De wijze waarop de aanvrager op de realisatie van de maatschappelijke betekenis wil reflecteren en de wijze waarop de aanvrager daarop denkt te kunnen bijsturen.

    Bij het toetsen van de maatschappelijke betekenis staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er activiteiten en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de maatschappelijke betekenis, bijvoorbeeld omdat ze direct bijdraagt aan sociaal-maatschappelijke vraagstukken, of omdat maatschappelijke problemen bespreekbaar maakt. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • c. Toegankelijkheid

    Alle Nederlanders hebben recht op toegang tot kunst en cultuur. Ongeacht hun woonplaats, culturele achtergrond, leeftijd, mentale staat, fysieke gestel of socio-economische status. Het Fonds zet in op een toegankelijke culturele infrastructuur met oog voor diversiteit en inclusie. De toegankelijkheid is voor een deel afhankelijk van het profiel en geografische ligging van een instelling. Dat heeft immers gevolgen voor de samenstelling en diversiteit van het potentiële deelnemersveld. Tegelijkertijd zijn er veel toegankelijkheidsaspecten die iedere instelling, ongeacht het profiel, op orde moet hebben. In het algemeen geldt dat drempels moeten worden weggenomen en dat deelnemers gemakkelijk fysiek en/of digitaal toegang moet kunnen krijgen tot het aanbod van de aanvrager. Aandachtspunten bij het beoordelen van dit criterium zijn:

    • De visie van de aanvrager op de rol en positie van de instelling en de eigen activiteiten voor het vergroten van de fysieke en digitale toegangelijkheid voor deelnemers tot kunst en cultuur;

    • De wijze waarop de aanvrager de instelling (waaronder in termen van tijd, geografie, cultureel en/of digitaal) in het veld positioneert ten opzichte van andere relevante partijen ten behoeve van toegankelijkheid van kunst en cultuur; Op welke manier de instelling voorbeeldstellend is en/of zijn kennis met het veld deelt;

    • De strategie waarmee de aanvrager de verschillende doelgroepen selecteert en deze gaat bereiken, met daarbij aandacht voor activiteiten gericht op doelgroepen die de instelling niet weet te bereiken.

    Bij het toetsen van de toegankelijkheid staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er processen en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de toegankelijkheid, bijvoorbeeld omdat ze zich in een omgeving bevinden waar weinig aanbod is, of omdat doelgroepen worden vertegenwoordigd die elders niet terecht kunnen. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • d. Gezonde bedrijfsvoering

    Dit punt beoordelen we als de aanvraag aan de formele vereisten voldoet en op criteria a, b en c positief beoordeeld is. Alleen aanvragen die daarmee voldoende punten gescoord hebben om gehonoreerd te worden (mits voldoende budget) worden getoetst op gezonde bedrijfsvoering. Dit criterium levert ofwel op dat de aanvraag voldoet aan een gezondebedrijfsvoering, dan wel niet voldoet. Indien de bedrijfsvoering niet voldoende is om deze laatste toets te doorstaan, zal de aanvraag alsnog afgewezen worden.

    Met deze werkwijze voorkomen we dat een puntensysteem op het onderdeel bedrijfsvoering grotere organisaties een voordeel geeft ten opzichte van kleinere organisaties. Iedere culturele instelling die door het Fonds wordt gesubsidieerd, moet financieel, organisatorisch en bedrijfsmatig op orde zijn. Aandachtspunten bij het toetsen van de gezonde bedrijfsvoering zijn:

    • In de eerste plaats wordt gekeken naar de deugdelijkheid van de bedrijfsvoering als basis voor het uitvoeren en bereiken van de voorgenomen outcome voor de komende beleidsperiode. Dit moet blijken uit de begroting 2025–2028, de financiële uitgangspositie van de organisatie, de aanwezigheid van zakelijke kennis binnen de organisatie en de inrichting van de administratieve organisatie;

    • Een gezonde, diverse en realistische mix van inkomstenbronnen. Hierbij is aandacht voor de balans tussen de aard van het activiteitenplan gericht op de te verwachten outcome en het vermogen om daarvoor voldoende middelen te genereren (bij deelnemers, publiek en andere partijen). Dit is inclusief een visie op het omgaan met risico’s zoals tegenvallende inkomsten;

    • De monitoring en evaluatie van het bedrijfsmatige beleid, het functioneren van de organisatie en de activiteiten. Hier valt onder het doen van een nul-meting en het opstellen van een verbeterplan ten opzichte van de ecologische voetafdruk van de instelling.

    Bij het toetsen van de bedrijfsvoering en het ondernemerschap wordt gekeken naar de beschrijving uit de aanvraag alsook de ingediende jaarrekeningen uit de voorgaande jaren.

    Bij dit criterium wordt ook onderdeel 2.6 en 2.7 van het aanvraagformulier bekeken om te toetsen hoe realistisch en doelmatig de begroting is ten opzichte van de gewenste outcome en geplande activiteiten.

Toelichting op hoofdstuk 6 – Co-creatie: Cross-sectoraal

Het Fonds gelooft in de kracht van mensen die cultuur maken. Maar meedoen aan cultuur is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Er zijn mensen die drempels ervaren: allerlei soorten zichtbare én onzichtbare drempels. Denk aan verschillen in cultuurbeleving, in achtergronden, financiële drempels, fysieke of verstandelijke beperkingen en psychische aandoeningen. Wie ervaren deze drempels – en hoe komt dat? Hoe kunnen we die drempels wegnemen en ervoor zorgen dat meedoen aan cultuur voor iedereen vanzelfsprekend wordt?

Dit hoofdstuk van de meerjarenregeling Co-creatie is te zien als een doorwerking van spoor 3 van de projectsubsidie regeling Samen Cultuurmaken en is erop gericht om bij te dragen aan cultuurdeelname voor mensen waarvoor dit niet vanzelfsprekend is. Dit doet het Fonds door meerjarige subsidies voor samenwerkingen tussen cultuur en het sociale domein te verstrekken. Door co-creatie vanuit deze samenwerkingen in te zetten worden mensen waarvoor cultuurdeelname niet vanzelfsprekend is bereikt en betrokken. Dit heeft als resultaat dat de daaruit voortkomende processen, instrumenten en activiteiten beter aangesloten op hun belevingswereld. De effecten zijn daarmee tweeledig: de culturele en sociale instellingen ontwikkelen kennis, technieken en infrastructuur én de bereikte doelgroepen winnen aan bijvoorbeeld welzijn, sociale mobiliteit of sociale cohesie.

Voor aanvragen binnen hoofdstuk 6 van deze regeling merkt het Fonds nog extra op dat het doel van de aanvraag specifiek gaat om het wegnemen van drempels van cultuurdeelname door co-creatie en niet om de therapeutische werking die het passief deelnemen aan cultuur ook kan hebben.

Artikel 6.1 Wie kan aanvragen

Om te bepalen wat de kernactiviteiten van de instelling zijn, zal in ieder geval gekeken worden naar de feitelijke activiteiten van de organisatie of naar de uit te voeren activiteiten zoals beschreven in haar statuten. Gezien de aard van de regeling is het van belang dat er sprake is van continuïteit en samenhang in de voorgenomen plannen en dat de aanvrager tenminste drie jaar actief is op het terrein waarvoor hij aanvraagt (lees: 2021, 2022, 2023).

Een instelling in het sociaal domein die nog niet eerder heeft aangevraagd onder de projectregeling Samen Cultuur Maken dient aan te kunnen tonen dat hij al wel tenminste drie jaar samengewerkt heeft met de culturele instelling ten behoeve van activiteiten om drempels te verlagen voor actieve cultuurparticipatie.

Artikel 6.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

Subsidie kan worden aangevraagd voor een meerjarig cross-sectoraal samenwerkingsprogramma met als doel om drempels weg te nemen voor co-creatie en zo cultuurparticipatie toegankelijker te maken voor een breed, divers en inclusief deelnemersveld. De werkwijze en het proces zijn in vorm en aanpak een voorbeeld en inspiratiebron voor andere organisatoren en deelnemers, bieden perspectief op continuïteit van onder meer de activiteiten en dragen op deze manier langdurig bij aan gelijke kansen voor mensen voor wie cultuurdeelname minder vanzelfsprekend is. Uitgangspunt voor de samenwerking is dat deze heeft geleid tot concrete resultaten met eerder uitgevoerde activiteiten in bijvoorbeeld een pilot of een ontwikkelproject. Indien dat niet het geval is kan de aanvrager overtuigend aantonen over ruime ervaring te beschikken met het uitvoeren van soortgelijke projecten en samenwerkingsverbanden. In de aanvraag wordt toegelicht hoe deze eerdere activiteiten geborgd zijn in een gedegen organisatie en aanpak.

Artikel 6.5 Voorwaarden en drempelnorm

De aanvragers moeten aantonen dat ze al eerder hebben samengewerkt. Dit kan door aan te tonen dat ze al eerder voor soortgelijke projecten en/of een soortgelijk programma een aanvraag hebben ingediend bij het Fonds onder de subsidieregeling Samen Cultuurmaken, of door aan te tonen dat ze eerder reeds betrokken waren bij een soortgelijke samenwerking voor een gelijksoortig proces en of activiteiten in het cross sectorale domein. Bijvoorbeeld door het verleggen van een (voormalige) samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 6.6 Beoordelingscriteria

Om vast te stellen welke aanvragen het beste passen binnen deze regeling worden alle aanvragen die voldoen aan de formele vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen, getoetst aan de volgende criteria:

  • a. Inhoudelijke kwaliteit

    Bij het toetsen van dit criterium wordt gekeken of de aanvrager een visie heeft op welke doelgroep geen vanzelfsprekende toegang tot cultuur heeft en hoe deze middels co-creatie (structureel) geboden kan worden. Er wordt ingegaan op het proces dat hieraan ten grondslag ligt en de gewenste outcome. Aandachtspunten bij het beoordelen van de activiteiten en de instrumenten zijn:

    • Aanvragers kunnen de doelgroep waarop zij zich richten helder omschrijven en weten hoe ze de doelgroep bereiken. Er is en/of wordt onderzocht wat de behoefte is van de (specifieke) doelgroep en wat nodig is om voor hen deelname aan co-creatie mogelijk te maken;

    • De aanvrager beschrijft waarom het gekozen proces tot de gewenste outcome leidt en hoe ervaringen uit het (recente) verleden hieraan bijdragen. Hoe willen zij die drempels gaan verlagen, oftewel: welk beleid, proces, tools en mogelijke activiteiten worden ingezet om de drempels te verlagen en weg te nemen? Er wordt daarbij helder onderbouwd hoe en met de gekozen aanpak in de visie van de aanvragers de gewenste outcome bereikt zal worden;

    • Er wordt gereflecteerd op de effecten van het proces en er wordt ingezet op kennisontwikkeling, deskundigheidsbevordering en uitwisseling met bijvoorbeeld collega’s of de wetenschap. Idealiter is of wordt de aanpak een voorbeeld en inspiratiebron voor andere organisatoren en deelnemers, biedt het perspectief op continuïteit en bestendigheid en draagt op deze manier langdurig bij aan gelijke kansen voor personen die niet als vanzelfsprekend aan cultuur kunnen deelnemen;

    • De mate en wijze van samenwerking. De samenwerking tussen de culturele en sociale instelling dient gelijkwaardig te zijn. Dit kan tot uiting komen in het delen van kennis, expertise en organisatiekracht. We toetsen of de samenwerking voldoende slagkracht heeft om uitvoering te geven aan het plan. Daaropvolgend wordt gekeken naar de taak- en rolverdeling met de verschillende betrokken partijen.

    Bij het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat het plan en de te verwachten outcome gerealiseerd gaan worden. De opgebouwde kennis en ervaring is overdraagbaar en dient als voorbeeld voor andere organisaties in het veld.

    Voor het toetsen van de inhoudelijke kwaliteit wordt ook gekeken naar de kwaliteit van activiteiten in het verleden, omdat dit een indicatie is voor de toekomst. Voor zover mogelijk wordt ook gekeken of er sprake is van een ontwikkeling, positief dan wel negatief.

  • b. Maatschappelijke betekenis

    Maatschappelijke betekenis ontstaat wanneer een instelling met haar inhoudelijke activiteiten bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken. Voorbeelden zijn vraagstukken omtrent welzijn, bestaanszekerheid, klimaatcrisis, sociaalmaatschappelijke mobiliteit en cohesie. Aandachtspunten bij het beoordelen van dit criterium zijn:

    • De visie van de aanvrager op hoe het plan en de gewenste outcome bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken. Het gaat dus niet om een toegevoegde waarde die mooi meegenomen is, maar de wezenlijke verbinding tussen de maatschappelijke betekenis en inhoudelijke kwaliteit;

    • De doelstellingen die de aanvrager voor zichzelf formuleert met betrekking tot maatschappelijke betekenis. Deze zijn passend bij het eigen profiel en onderdeel van het algemene beleid. Het profiel van de instellingen is hier richtinggevend;

    • De relatie van de aanvrager met bepaalde doelgroepen of culturele gemeenschappen waarvoor de maatschappelijke betekenis van waarde moet zijn;

    • De wijze waarop de aanvrager op de realisatie van de maatschappelijke betekenis wil reflecteren en de wijze waarop de aanvrager daarop denkt te kunnen bijsturen.

    Bij het toetsen van de maatschappelijke betekenis staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er activiteiten en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de maatschappelijke betekenis, bijvoorbeeld omdat ze direct bijdraagt aan sociaal-maatschappelijke vraagstukken, of omdat maatschappelijke problemen bespreekbaar maakt. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • c. Toegankelijkheid

    Alle Nederlanders hebben recht op toegang tot kunst en cultuur. Ongeacht hun woonplaats, culturele achtergrond, leeftijd, mentale staat, fysieke gestel of socio-economische status. Het Fonds zet in op een toegankelijke culturele infrastructuur met oog voor diversiteit en inclusie. De toegankelijkheid is voor een deel afhankelijk van het profiel en geografische ligging van een instelling. Dat heeft immers gevolgen voor de samenstelling en diversiteit van het potentiële deelnemersveld. Tegelijkertijd zijn er veel toegankelijkheidsaspecten die iedere instelling, ongeacht het profiel, op orde moet hebben. In het algemeen geldt dat drempels moeten worden geslecht en dat deelnemers gemakkelijk fysiek en/of digitaal toegang moet kunnen krijgen tot het aanbod van de aanvrager. Aandachtspunten bij het beoordelen van de activiteiten en de instrumenten zijn:

    • De instelling heeft een duidelijke visie op hoe de fysieke en digitale toegankelijkheid tot kunst en cultuur voor deelnemers en/of toeschouwers te vergroten;

    • De wijze waarop de instelling zich in het veld positioneert (waaronder in termen van tijd, geografie, cultureel en/of digitaal) ten opzichte van andere relevante partijen ten behoeve van toegankelijkheid van kunst en cultuur; Op welke manier de instelling voorbeeldstellend is en/of zijn kennis met het veld deelt;

    • De strategie waarmee de aanvrager de verschillende doelgroepen selecteert en deze gaat bereiken, met daarbij aandacht voor activiteiten gericht op doelgroepen die de instelling (nog) niet weet te bereiken.

    Bij het toetsen van de toegankelijkheid staat de beschrijving uit de aanvraag centraal. Die moet het vertrouwen geven dat er processen en instrumenten gerealiseerd gaan worden die bijdragen aan maatschappelijke betekenis voor de doelgroep en samenleving. Ook het profiel van een instelling is richtinggevend voor de toegankelijkheid, bijvoorbeeld omdat ze zich in een omgeving bevinden waar weinig aanbod is, of omdat doelgroepen worden vertegenwoordigd die elders niet terecht kunnen. Het profiel van de instelling biedt dus ook de context voor de beoordeling van dit criterium.

  • d. Gezonde bedrijfsvoering

    Dit punt beoordelen we als de aanvraag aan de formele vereisten voldoet en op criteria a, b en c positief beoordeeld is. Dit criterium levert ofwel op dat de aanvraag voldoet aan een gezonde bedrijfsvoering, dan wel niet voldoet. Indien de bedrijfsvoering niet voldoende is om deze laatste toets te doorstaan, zal de aanvraag alsnog afgewezen worden.

    Met deze werkwijze voorkomen we dat een puntensysteem op het onderdeel bedrijfsvoering grotere organisaties een voordeel geeft ten opzichte van kleinere organisaties. Iedere culturele instelling die door het Fonds wordt gesubsidieerd, moet financieel, organisatorisch en bedrijfsmatig op orde zijn. Aandachtspunten bij het toetsen van de gezonde bedrijfsvoering zijn:

    • In de eerste plaats wordt gekeken naar de deugdelijkheid van de bedrijfsvoering als basis voor het uitvoeren en bereiken van de voorgenomen outcome voor de komende beleidsperiode. Dit moet blijken uit de begroting 2025–2028, de financiële uitgangspositie van de organisatie, de aanwezigheid van zakelijke kennis binnen de organisatie en de inrichting van de administratieve organisatie;

    • Een gezonde, diverse en realistische mix van inkomstenbronnen. Hierbij is aandacht voor de balans tussen de aard van het activiteitenplan gericht op de te verwachten outcome en het vermogen om daarvoor voldoende middelen te genereren (bij deelnemers, publiek en andere partijen), inclusief een visie op het omgaan met risico’s zoals tegenvallende inkomsten;

    • De monitoring en evaluatie van het bedrijfsmatige beleid, het functioneren van de organisatie en de activiteiten. Hier valt onder het doen van een nul-meting en het opstellen van een verbeterplan ten opzichte van de ecologische voetafdruk van de instelling.

    Bij het toetsen van de bedrijfsvoering en het ondernemerschap wordt gekeken naar de beschrijving uit de aanvraag alsook de ingediende jaarrekeningen uit de voorgaande jaren.

    Bij dit criterium wordt ook onderdeel 2.6 en 2.7 van het aanvraagformulier bekeken om te toetsen hoe realistisch en doelmatig de begroting is ten opzichte van de gewenste outcome en geplande activiteiten.

Artikelsgewijze toelichting op hoofdstukken 7 en 8

Artikel 7.1. Aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger meldt direct aan het Fonds als:

    • a. het plan waarvoor subsidie is verstrekt niet of niet geheel doorgaat;

    • b. niet geheel aan de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan; of

    • c. er aanzienlijke inhoudelijke of zakelijke wijzigingen zijn ten opzichte van het plan op basis waarvan subsidie is verstrekt.

    Als achteraf blijkt dat er sprake is van een wezenlijke verandering die niet is gemeld, kan het Fonds de subsidie lager vaststellen of zelfs helemaal intrekken. Dit is geheel voor risico van de aanvrager. In geval van twijfel kan een aanvrager contact opnemen met het Fonds om te bepalen of sprake is van een wezenlijke wijziging.

  • 2. De subsidieontvanger plaatst het logo of de naam van het Fonds op alle publiciteitsuitingen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. Het Fonds kan bij beschikking andere dan de in het eerste en tweede lid opgenomen verplichtingen aan de subsidie verbinden.

  • 4. De subsidieontvanger kan verplicht worden deel te nemen aan uitwisselingsbijeenkomsten en een professionaliseringstraject. Naast de reguliere bijeenkomsten van het Fonds met en voor de instellingen binnen de regeling, kan uitwisseling en begeleiding zich richten op bijvoorbeeld Fair Practice Code, Governance Code Cultuur of Code Diversiteit & Inclusie.

Artikel 7.2 Kennisdeling, monitoring en evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht tot kennisdeling, monitoring en evaluatie van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt. De aanvrager zet in het projectplan uiteen op welke wijze hij uitvoering geeft aan kennisdeling en het individuele monitoring- en evaluatietraject en reserveert op de begroting minimaal 2% van de totale activiteitenlasten voor monitoring en evaluatie. Van de aanvrager wordt verwacht dat deze een monitorings- en evaluatiesystematiek kent, waarbij zowel de ontwikkeling en uitvoering van de activiteiten voor deelnemers en/of publiek als het functioneren van de eigen organisatie op regelmatige basis wordt gevolgd. Het desgevraagd aanleveren van kennis bij het fonds of het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) ten behoeve van sectorbrede monitoring en evaluatie kunnen daar onderdeel van zijn.

  • 2. Het Fonds verwacht van aanvragers die gehonoreerd worden dat zij de vragenlijst over duurzaamheid die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar wordt gesteld, invullen in de loop van 2025. Dit geeft de aanvrager de mogelijkheid te reflecteren op de eigen ambities ten aanzien van duurzaamheid. De antwoorden op deze vragenlijst vormen een (mogelijk) startpunt voor toekomstig vast te stellen duurzaamheidsbeleid van de aanvrager.

Tot slot

Het Algemeen Subsidiereglement en het Huishoudelijk reglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie zijn van toepassing op de subsidies die in het kader van deze regeling worden verstrekt. Het Algemeen Subsidiereglement bevat aanvullende bepalingen ten aanzien van de verantwoording, het Huishoudelijk reglement bevat onder meer nadere bepalingen inzake de advisering over ingediende aanvragen.

Naar boven