Regeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 november 2023;

besluit:

vast te stellen de: Regeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028 Fonds voor Cultuurparticipatie

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen

a. Achterstandsscore:

de achterstandsscores geven de verwachte onderwijsachterstanden op scholen aan. Aan de hand van deze scores verdeelt het Ministerie van OCW het onderwijsachterstandenbudget over de scholen;

b. Activiteitenkosten:

de kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van het project. Deze kosten staan in directe relatie tot het werk van en in samenwerking met het onderwijs en culturele partners. De kosten voor coördinatie, kennisdeling, monitoring, evaluatie en accountantskosten vallen niet onder de activiteitenkosten;

c. Adhesieverklaring:

schriftelijke steunbetuiging van een gemeente of provincie aan de penvoerder, het inhoudelijke plan en begroting die passen binnen het programma Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028;

d. Adviescommissie:

een interne of externe adviescommissie zoals bedoeld in het Huishoudelijk Reglement van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

e. Activiteit:

Een specifieke handeling of bezigheid die door de aanvrager wordt geiniteerd en door, of met, de doelgroep (een individu, groep of organisatie) wordt uitgevoerd om een specifieke outcome te bereiken. Denk hierbij aan het brainstorms, repetities, coachingsessies, bijeenkomsten, presentaties etc.

f. Algemeen Subsidiereglement:

Algemeen Subsidiereglement Fonds voor Cultuurparticipatie 2021;

g. Beleidsprogramma Cultuureducatie met Kwaliteit:

programma geïnitieerd door het Ministerie van OCW. Dit programma waarborgt de landelijke kwaliteit van cultuureducatie in het onderwijs;

h. Caribisch deel van het Koninkrijk:

de landen Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

i. Coördinerende werkzaamheden:

organisatorische werkzaamheden voor het voeren van penvoerderschap;

j. Cultuureducatie:

(de sector die zich kenmerkt door) het doelbewust leren over en door middel van kunst en erfgoed binnen de school of in de directe omgeving van de school.

k. Culturele codes:

de Code Diversiteit & Inclusie, de Fair Practice Code en de Governance Code Cultuur;

l. Culturele instelling:

een instelling die zich inzet binnen de kunst en/of cultuursector en zich alszodanig heeft kenbaar gemaakt bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel of soortgelijke organisatie.

m. Cultuur:

(De sector die zich kenmerkt door) het dynamische geheel van normen, waarden, tradities, regels, kunstuitingen, erfgoed, identiteiten enz. van een volk, gemeenschap of groep die tot stand komen door sociale en artistieke processen.

n. Effect:

zie ‘outcome’.

o. Europees Nederland:

Nederland, zonder de drie openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

p. Fonds:

stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

q. Festival:

Een samenhangend publiekelijk programma (incl. concoursen en manifestaties) dat, gedurende een in de tijd beperkte periode en niet vaker dan één keer per jaar, onder een gemeenschappelijke noemer plaatsvindt. Dit programma heeft als doel de presentatie en uitwisseling van (inter)nationale kunst, cultuur en erfgoed, om zo bij te dragen aan kennisontwikkeling voor de relevante Nederlandse sector.

r. Gemeenten:

de deelnemende gemeenten aan CmK zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

s. Intentieverklaring:

een brief waarin het Rijk en de matchende gemeente of provincie met elkaar de intentie uitspreken om de financiering voor Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028 te verzorgen en de doelstellingen uit de regeling te onderschrijven;

t. Instelling:

Rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk, bijvoorbeeld een stichting of vereniging. Overheden en eenmanszaken zijn hier per definitie uitgesloten.

u. Instrument:

een materiëel of immateriëel middel, methodiek of systeem dat binnen een project wordt gebruikt om activiteiten en processen herhaaldelijk uit te voeren, zoals bijvoorbeeld een muziekinstrument, het planningsdocument, een digitale platform of hoorversterkers.

v. Kansengelijkheid:

kinderen en jongeren met dezelfde talenten hebben recht op gelijke kansen. Ieder kind moet zich volledig kunnen ontwikkelen. De achtergrond, het opleidingsniveau van ouders, de plek waar ze wonen of hun financiële situatie mogen geen invloed hebben op de schoolprestaties van een kind;

w. Koninkrijk der Nederlanden:

Nederland, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

x. Kunst:

(De sector die zich kenmerkt door) de materiele of immateriele uitingen binnen of rondom geformaliseerde disciplines, elk met zijn eigen geformaliseerde technieken, tradities en kenmerken, zoals erfgoed, film, podiumkunsten, beeldende kunsten, letteren, vormgeving, architectuur, digitale cultuur etc.

y. Meerjarige subsidie:

subsidie van het Fonds die wordt toegekend aan instellingen om te werken aan zijn eigen rol en functie in het stelsel, middels een of meerdere programma's zoals in de aanvraag omschreven en die doelgericht zijn en bijdragen aan het realiseren van de subsidiedoelstellingen van het fonds.

z. Ministerie van OCW:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

aa. Nederland:

Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

bb. Onderwijs:

(De sector die zich kenmerkt door) de georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden. Specifiek spreken we over het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaarberoepsonderwijs, hoger onderwijs, speciaal en wetenschappelijk onderwijs.

cc. Penvoerder:

een culturele instelling die voor zichzelf, en in samenwerking met andere culturele instellingen en het onderwijs, een plan indient. De penvoerder is de aanvrager en degene met wie het Fonds voor Cultuurparticipatie de subsidierelatie aangaat. De penvoerder is daardoor volledig verantwoordelijk voor de naleving van de subsidieverplichtingen en voor de financiële en inhoudelijke subsidieverantwoording.

dd. Proces:

het bedenken, onderzoeken, experimenteren, herzien en verfijnen van activiteiten en instrumenten, waarbij een voortdurende dialoog tussen ideeën en realisatie ontstaat om een specifieke outcome te bereiken.

ee. Professional:

een individu die (1) ten minste een part-time aanstelling een organisatie heeft, (2) vakbekwaam is geacht door af te studeren aan een erkende opleiding, (3) als zelfstandige ten minste drie jaar als ondernemer inschreven staat bij de Belastingdienst en Kamer van Koophandel, of een vergelijkbare organisatie of (4) financiering ontvangen van op professionals gerichte instanties zoals Rijkscultuurfondsen.

ff. Regeling:

Een subsidieregeling van het fonds, zoals gepubliceerd in de Staatscourant en op de eigen website, waarbinnen aanvragen gehonoreerd kunnen worden met een subsidie.

gg. Sector:

Een deel van de maatschappij waarin vergelijkbare of verwante processen worden ondernomen door een scala aan actoren, zoals instellingen, overheidsinstanties, non-profitorganisaties, bedrijven en individuen. Deze processen kunnen variëren van productie en distributie tot dienstverlening en beleidsvorming.

hh. Subsidie:

Een financiële bijdrage of toekenning van middelen door het fonds aan een aanvrager op basis van een gehonoreerde aanvraag.

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Het Fonds verstrekt in de periode 2025–2028 meerjarige stimuleringssubsidies. Het doel van deze subsidies is het duurzaam versterken van de kwaliteit van cultuureducatie, onder andere door middel van intensieve samenwerking tussen onderwijs en de culturele sector. Deze samenwerking is gebaseerd op een onderwijskundige visie op cultuureducatie, vergroot de kansengelijkheid van kinderen en jongeren en stelt de culturele ontwikkeling van leerlingen en studenten centraal.

Artikel 1.3 Subsidieperiode

Subsidie wordt verstrekt voor een periode van vier kalenderjaren, namelijk van 2025 tot en met 2028.

Artikel 1.4 Subsidieplafond en beschikbare bedragen

  • 1. Het subsidieplafond voor het totaal van de aanvragen is € 15.231.238 per kalenderjaar.

  • 2. Voor aanvragen van penvoerders uit de provincies en gemeenten is per kalenderjaar beschikbaar:

    • a. per provincie € 0,85 per inwoner, met aftrek van de inwoners waarvoor gemeenten reeds een bijdrage ontvangen;

    • b. per gemeente € 0,85 per inwoner.

  • 3. Het aantal inwoners van een provincie of gemeente wordt voor de volledige looptijd van de regeling vastgesteld op basis van de CBS-gegevens van 1 januari 2023.

  • 4. Subsidie wordt verleend onder voorbehoud van verstrekking van de bijbehorende middelen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 5.

    • a. Het Fonds kan het vastgestelde subsidieplafond verhogen of verlagen.

    • b. Een besluit tot het vaststellen, verhogen of verlagen van een subsidieplafond wordt bekendgemaakt via de website van het Fonds.

Artikel 1.5 Matching met provincie en gemeente

  • 1. De aan het Fonds gevraagde subsidie bedraagt de som van het aantal inwoners per provincie of gemeente, vermenigvuldigd met € 0,85 per jaar. Indien er gerekend wordt met de som van het aantal inwoners per provincie worden de gemeenten of regio's die zelfstandig penvoerderschap voeren niet meegerekend. Het bedrag wordt gematcht door de provincie of gemeente.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan in bijzondere gevallen worden afgeweken van het bedrag. In de intentieverklaring maken het Rijk en de matchende overheden hier dan een afspraak over.

  • 3. De subsidie van het Fonds bedraagt nooit meer dan 100% van de bijdrage afkomstig van provincie of gemeente.

  • 4. Het door provincie of gemeente gematchte bedrag mag niet afkomstig zijn uit de onderwijsmiddelen die scholen van het Rijk ontvangen. Ook kunnen de middelen die verbonden zijn aan de Brede Specifieke Uitkering of het programma School en Omgeving niet als matching worden opgevoerd.

  • 5. Het door provincie of gemeente gematchte bedrag mag mede worden gefinancierd door andere partners.

HOOFDSTUK 2 – WEIGERINGSGRONDEN EN VOORWAARDEN

Artikel 2.1 Weigeringsgronden

  • 1. Het Fonds weigert in ieder geval subsidie als voor dezelfde activiteiten in dezelfde periode reeds subsidie is of zal worden verleend:

    • a. op grond van de regeling op het specifiek cultuurbeleid;

    • b. door het Fonds; of

    • c. door een van de andere Rijkscultuurfondsen.

  • 2. Subsidie kan worden geweigerd op basis van inhoudelijke gronden, of

    • a. als door de betreffende provincie of gemeente aan het Ministerie van OCW geen positieve intentieverklaring afgegeven is in antwoord op de brief ‘matchingsverzoek’ van de staatssecretaris voor deelname aan deze regeling;

    • b. als de aanvraag niet vergezeld gaat met een adhesieverklaring zoals bedoeld in artikel 3.6;

    • c. als de aanvrager in de voorgaande twee jaar niet heeft voldaan aan een of meer aan een subsidie van het Fonds verbonden voorwaarden of verplichtingen. Daaronder vallen in elk geval ook: het juist en tijdig afronden van de gesubsidieerde activiteiten, het tijdig melden van relevante veranderingen in de uitvoering en het juist en tijdig verantwoorden van de activiteiten;

    • d. als de aanvraag geen uitsluitsel geeft over de mate waarin scholen inhoudelijk en financieel betrokken zijn, doordat de financiële inzet van de scholen niet wordt toegelicht;

    • e. als meer dan 10% van de activiteitenkosten is bestemd voor coördinatiekosten;

    • f. als de aanvrager een eigen subsidieregeling inricht ter besteding van de verkregen subsidie van het Fonds;

    • g. als de aanvraag onvoldoende concreet is met betrekking tot de uit te voeren activiteiten;

    • h. als de aanvrager in de aanvraag niet verklaart de navolgende codes te onderschrijven: Governance Code Cultuur, Fair Practice Code en Code Diversiteit & Inclusie;

    • i. als de aanvraag niet aan het bepaalde in deze regeling voldoet;

    • j. als sprake is van een in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht opgenomen weigeringsgrond.

Artikel 2.2 Voorwaarden

  • 1. De aanvrager dient aan te tonen dat hij in 2020, 2021 en 2022 subsidie heeft ontvangen van de lokale overheid, tenzij dit reeds bekend is bij het Fonds.

  • 2. De aanvrager die niet kan voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, kan desondanks een aanvraag indienen als de aanvrager:

    • a. beschikt over een adhesieverklaring van de betrokken gemeente of provincie waarin deze het vertrouwen in het duurzame potentieel van de penvoerder uitspreekt; of

    • b. voortkomt uit een fusie van instellingen waarvan in ieder geval één instelling voorheen structureel werd gesubsidieerd.

Artikel 2.3 Aanvullende voorwaarden

  • 1. De penvoerder, scholen en culturele instellingen zijn verplicht samen te werken met een of meerdere instellingen voor hoger onderwijs.

  • 2. Alleen als een penvoerder, naar het oordeel van het Fonds, voldoende gemotiveerd kan toelichten dat een samenwerking met een instelling voor hoger onderwijs redelijkerwijs niet haalbaar is, kan het Fonds ertoe overgaan de in het eerste lid bedoelde samenwerking niet verplicht te stellen.

Artikel 2.4 Beperking

Een instelling die op basis van deze regeling subsidie ontvangt, kan voor de activiteiten waarop die subsidie betrekking heeft, in de periode waarop die subsidie betrekking heeft, geen aanspraak maken op subsidie voor deze activiteiten op basis van andere regelingen van het Fonds.

HOOFDSTUK 3 – DE AANVRAAG

Artikel 3.1 De aanvrager

Een aanvraag voor een meerjarige subsidie kan uitsluitend worden ingediend door een culturele instelling gevestigd in Europees Nederland.

Artikel 3.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1. Een aanvraag voor meerjarige subsidie wordt ingediend voor het organiseren van het duurzaam versterken van de kwaliteit van cultuureducatie, onder andere door middel van intensieve samenwerking tussen onderwijs en de culturele sector. De samenwerking is gebaseerd op een onderwijskundige visie op cultuureducatie, vergroot de kansengelijkheid van kinderen en jongeren en stelt de culturele ontwikkeling van de leerling en student centraal. Het doel wordt gerealiseerd door middel van:

    • a. duurzame kwaliteitsverbetering van cultuureducatie door samenwerking tussen het onderwijs, te weten het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en speciaal onderwijs, met de culturele omgeving. Aansluiting bij de curriculumvernieuwingen binnen het leergebied Kunst en Cultuur is hierbij voorwaardelijk voor de duurzaamheid; en

    • b. het vergroten van de deskundigheid van zowel leerkrachten, docenten, culturele partners als penvoerders ten aanzien van cultuureducatie.

  • 2. Subdoelen, en daarmee facultatief na te streven, zijn de volgende:

    • a. Het ontwikkelen van integrale cultuureducatie in verbinding met andere vakken;

    • b. Het verbinden van binnen- en buitenschools om daarmee de culturele omgeving dichter bij de leerling en student te brengen.

Artikel 3.3 Beoordelingscriteria

  • 1. Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. de ontwikkeling van cultuureducatie;

    • b. de verankering van cultuureducatie in het onderwijs;

    • c. de kwaliteit van de aanvraag; en

    • d. de kwaliteit van de samenwerking.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een aanvraag op alle in het vorige lid genoemde criteria positief zijn beoordeeld. De wijze waarop de criteria worden getoetst is terug te vinden in de toelichting.

Artikel 3.4 Indieningstermijn en behandeling aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen vanaf 1 december 2023, 13:00 Amsterdamse tijd worden ingediend en dienen voor 1 juli 2024, 16:00 Amsterdamse tijd door het Fonds te zijn ontvangen. Een te laat ingediende aanvraag wordt niet in behandeling genomen.

  • 2. Aanvragen in deze regeling worden op volgorde van binnenkomst behandeld. Aan de aanvraag zijn bestuurlijke afspraken tussen OCW en de gemeenten dan wel provincie voorafgegaan. Deze afspraken zijn middels een intentieverklaring en adhesieverklaring vastgelegd. Per gemeente of provincie is in deze regeling bepaald hoeveel middelen er per aanvraag beschikbaar zijn.

Artikel 3.5 Het aanvraagformulier

  • 1. Een aanvraag wordt digitaal ingediend via het online systeem ‘Mijn Fonds’, dat bereikbaar is via de website van het Fonds.

  • 2. Een aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als het volledig ingevulde formulier tijdig is ontvangen en vergezeld gaat van de vereiste bijlagen.

Artikel 3.6 Adhesieverklaring

De aanvraag gaat vergezeld van een ondertekende adhesieverklaring door de verantwoordelijke wethouder of gedeputeerde van de matchende gemeente of provincie. Dit is een schriftelijke steunbetuiging van een gemeente of provincie aan de penvoerder, het inhoudelijke plan en begroting die passen binnen het programma Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028.

Artikel 3.7 Beoordeling

Aanvragen die voldoen aan de formele vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen worden ter advisering voorgelegd aan de interne adviescommissie van het Fonds. Het Fonds besluit over de aanvraag mede op basis van het advies van de commissie.

Artikel 3.8 Toekenning

  • 1. Het Fonds kent de subsidie toe aan de penvoerder.

  • 2. De penvoerder geeft de ontvangen subsidie, overeenkomstig de in de aanvraag aangegeven verdeelwijze, door aan de bij de aanvraag betrokken instellingen.

Artikel 3.9 Beslistermijn

Het Fonds informeert de aanvrager uiterlijk 1 december 2024 schriftelijk over het besluit op de aanvraag.

Artikel 3.10 Vaststelling subsidie

  • 1. Het Fonds stelt de subsidie vast na ontvangst van de verantwoording over de gehele subsidieperiode.

  • 2. Als de activiteiten volgens plan zijn uitgevoerd en er is voldaan aan alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, stelt het Fonds de subsidie binnen 22 weken overeenkomstig de verlening vast.

HOOFDSTUK 4 – VERPLICHTINGEN EN VERANTWOORDING

Artikel 4.1 Melding van wijzigingen

De aanvrager doet onmiddellijk melding aan het Fonds als:

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt niet of niet geheel zullen doorgaan;

  • b. niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan; of

  • c. er aanzienlijke inhoudelijke of zakelijke wijzigingen zijn ten opzichte van het plan op basis waarvan subsidie is verstrekt.

Artikel 4.2 Kennisdeling, monitoring en evaluatie

De penvoerder is verplicht tot kennisdeling, monitoring en evaluatie van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, en:

  • a. zet in het projectplan uiteen op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan kennisdeling en is verplicht deel te nemen aan de landelijke kennisdelingsactiviteiten;

  • b. reserveert op de begroting een reëel bedrag voor monitoring en evaluatie van activiteiten die in het kader van de regeling worden verricht;

  • c. zet in het projectplan uiteen op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan het individuele monitoring- en evaluatietraject en is verplicht deel te nemen aan het landelijke traject voor monitoring en evaluatie;

  • d. stelt het projectplan, verantwoordingen, evaluaties en contactgegevens van de penvoerder beschikbaar voor de kennisdelingsactiviteiten die worden georganiseerd door het Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA); en

  • e. vult in 2025 de vragenlijst over klimaat en duurzaamheid in die door het Ministerie van OCW is ontwikkeld. Dit geeft de penvoerder de mogelijkheid te reflecteren over de eigen ambities ten aanzien van duurzaamheid. De antwoorden op deze vragenlijst vormen een mogelijk startpunt voor toekomstig vast te stellen duurzaamheidsbeleid van de penvoerder.

Artikel 4.3 Verantwoording

  • 1. De aanvrager stuurt jaarlijks voor 1 mei een financiële verantwoording in van de uitgevoerde activiteiten in het vorige kalenderjaar. Deze financiële verantwoording zal worden aangevuld met een verantwoording op de resultaten. In het tweede jaar, te weten 2026, en in het vierde jaar, te weten 2028, zal de aanvrager de financiële verantwoording en de verantwoording op resultaatafspraken vergezellen van een inhoudelijk voortgangsverslag.

  • 2. De financiële verantwoording sluit aan op de ingediende begroting en gaat indien de subsidie gelijk is aan of hoger is dan € 125.000 per project, vergezeld met een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig een door het Fonds vast te stellen protocol. Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 7, 11, 12, 14 en 15, is van toepassing op de financiële verantwoording, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening wordt vervangen door een exploitatierekening.

  • 3. Het Fonds stelt nadere voorwaarden aan de inrichting van de verantwoording. Die nadere voorwaarden zijn terug te vinden in het Handboek Verantwoording Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028.

  • 4. De aanvrager draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan onderzoeken naar de verrichte (controle)werkzaamheden door een door het Fonds aan te wijzen partij. De daaraan verbonden kosten van de penvoerder zijn voor eigen rekening.

Artikel 4.4 Archivering

Het goedgekeurde eindrapport en databestanden met onderzoeksgegevens, die geschikt zijn voor meervoudig gebruik, dienen binnen drie maanden na publicatie van het eindrapport ofwel de afronding van het onderzoek, aangeboden te worden aan DANS, de Data Archiving and Networked Services van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW).

De aangeboden documenten dienen geen vertrouwelijke gegevens te bevatten. Ook gerubriceerde gegevens en gegevens op grond van de wet- en regelgeving openbaar maken, moeten achterwege blijven.

Artikel 4.5 Gebruik van open standaarden

  • 1. De penvoerder is verplicht de ICT-voorzieningen die worden ontwikkeld in het kader van de gesubsidieerde activiteiten te bouwen volgens de open standaarden.

  • 2. Indien de subsidieontvanger bij het verrichten van de gesubsidieerde activiteiten intellectuele eigendomsrechten vestigt is de subsidieverlener verplicht het materiaal volgens de principes van een Creative Commons-licenties ‘Naamsvermelding 4.0 Internationaal’ beschikbaar te stellen.

Artikel 4.6 Culturele codes

De penvoerder is verplicht om de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie te onderschrijven en toe te passen op een wijze die ten minste voldoet aan de volgende leden:

  • 1. Voor de Governance Code geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier volledig aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

    • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering, in die zin dat:

      • i. als er sprake is van een raad van toezichtmodel: een raad van toezicht van ten minste drie leden;

      • ii. als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur van ten minste drie bestuurders;

    • d. dat de leden van de raad van toezicht, of de toezichthoudende bestuurders geen onderdeel uitmaken van de begroting, behalve daar waar het gaat om de reguliere bezoldiging van deze toezichthouders;

    • e. te reflecteren op de rol van de toezichthouder ten aanzien van sociale veiligheid in de organisatie.

  • 2. Voor de Fair Practice Code geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier volledig aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast en wat de ambities zijn. De aanvrager reflecteert hierop achteraf in de verantwoording;

    • b. aan te sluiten bij de bestaande collectieve afspraken over honorering, zoals de meest voor de hand liggende CAO en de sociale dialoog tussen werkgevers of opdrachtgevers en werknemers of opdrachtnemers

    • c. te reflecteren op de rol die de organisatie inneemt in het werken aan fair chain: hoe kan de organisatie voorbeeldstellend zijn in de eigen omgeving?

  • 3. Voor de Code Diversiteit en Inclusie geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier volledig aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. dat in de voortgangsgesprekken de voortgang en monitoring worden toegelicht.

HOOFDSTUK 5 – OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5.1 Fusie

  • 1. Als er sprake is of zal zijn van een juridische fusie tussen twee of meer instellingen wordt bij het beoordelen van de aanvraag uitgegaan van het totaal van de individuele resultaten.

  • 2. Aan de subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden met betrekking tot de termijn waarbinnen het in de aanvraag opgenomen voornemen tot fusie gerealiseerd moet zijn.

Artikel 5.2 Hardheidsclausule

Het Fonds kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van een belanghebbende van bepalingen in dit reglement afwijken indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 5.3 Algemeen Subsidiereglement

De bepalingen in het Algemeen Subsidiereglement zijn van toepassing, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2029. Op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond, blijft het bepaalde in deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028 Fonds voor Cultuurparticipatie.

Vastgesteld op: 14 november 2023

Het bestuur van het Fonds voor Cultuurparticipatie, H. Verhoeven directeur – bestuurder

BIJLAGE 1

Maximaal beschikbare subsidie per kalenderjaar op basis van inwonersaantallen per 1-1-2023 en € 0,85 per inwoner.

Provincie

Totaal inwoners

(omvang gemeente < 90.000)

Totaal

Drenthe

393.286

€ 334.293,10

Flevoland

221.876

€ 188.594,60

Friesland

441.595

€ 375.355,75

Gelderland

1.496.255

€ 1.271.816,75

Groningen

357.928

€ 304.238,80

Limburg

722.949

€ 614.506,65

Noord-Brabant

1.528.824

€ 1.299.500,40

Noord-Holland

1.153.602

€ 980.561,70

Overijssel

705.595

€ 599.755,75

Utrecht

858.937

€ 730.096,45

Zeeland

391.124

€ 332.455,40

Zuid-Holland

1.867.491

€ 1.587.367,35

Totaal

10.139.462

€ 8.618.542,70

gemeente

Inwoneraantal

Totaal

Amsterdam

918.117

€ 780.399,45

Rotterdam

663.900

€ 564.315,00

’s-Gravenhage

562.839

€ 478.413,15

Utrecht

367.947

€ 312.754,95

Eindhoven

243.730

€ 207.170,50

Groningen

238.147

€ 202.424,95

Tilburg

227.707

€ 193.550,95

Almere

222.825

€ 189.401,25

Breda

186.438

€ 158.472,30

Nijmegen

182.480

€ 155.108,00

Apeldoorn

167.191

€ 142.112,35

Arnhem

165.770

€ 140.904,50

Haarlem

165.396

€ 140.586,60

Haarlemmermeer

162.300

€ 137.955,00

Enschede

161.235

€ 137.049,75

Amersfoort

160.759

€ 136.645,15

Zaanstad

159.618

€ 135.675,30

’s-Hertogenbosch

158.753

€ 134.940,05

Zwolle

132.411

€ 112.549,35

Leiden

127.089

€ 108.025,65

Leeuwarden

127.073

€ 108.012,05

Zoetermeer

126.998

€ 107.948,30

Maastricht

122.734

€ 104.323,90

Ede

122.012

€ 103.710,20

Dordrecht

121.434

€ 103.218,90

Westland

114.887

€ 97.653,95

Alphen aan den Rijn

114.182

€ 97.054,70

Alkmaar

111.834

€ 95.058,90

Emmen

108.765

€ 92.450,25

Delft

106.086

€ 90.173,10

Venlo

103.328

€ 87.828,80

Deventer

102.781

€ 87.363,85

Helmond

94.898

€ 80.663,30

Oss

94.437

€ 80.271,45

Amstelveen

94.418

€ 80.255,30

Purmerend

93.992

€ 79.893,20

Hilversum

93.345

€ 79.343,25

Sittard-Geleen

92.234

€ 78.398,90

Land van Cuijk

91.423

€ 77.709,55

Súdwest Fryslân

90.883

€ 77.250,55

Heerlen

87.122

€ 74.053,70

Hengelo (O)

82.311

€ 69.964,35

Totaal

7.671.829

€ 6.521.054,65

TOELICHTING

Inleiding

Doel van de regeling

De regeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028 (hierna: regeling) is een subsidieregeling van het Fonds voor Cultuurparticipatie (hierna: Fonds). Via deze regeling kent het Fonds subsidies toe aan activiteiten die bijdragen aan de kwaliteit van cultuureducatie in het onderwijs. De regeling is onderdeel van een breder programma; Cultuureducatie met Kwaliteit (hierna: CmK). Dit programma wordt uitgevoerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), het Fonds en het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA). Dit is de vierde editie van het programma en de regeling. Daarmee werken we in Nederland straks al 16 jaar aan het verbeteren van cultuureducatie in het onderwijs en is het onderwijs voorbereid op de curriculumvernieuwing in 2026.

Naast het CmK programma zijn er ook andere beleidsinstrumenten gericht op cultuureducatie in het onderwijs, zoals de Brede Combinatiefuncties, de Cultuurkaart voor het vo en het mbo, programma School en Omgeving en de projectenregelingen van het Fonds. Inhoudelijke samenhang van de activiteiten die voortkomen uit deze instrumenten is zeer gewenst. De penvoerder kan een belangrijke rol spelen in het verweven en daarmee ook het versterken van de verschillende doelstellingen en activiteiten.

De Uitgangspuntenbrief voor het cultuurbeleid van 2025–2028 van staatssecretaris Uslu geeft scholen, culturele partners en penvoerder de gelegenheid om door te gaan met het versterken van cultuureducatie in het onderwijs. Deze regeling is een vervolg op Cultuureducatie met Kwaliteit 2021–2024. Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is opgenomen in het beleidsplan 2025–2028 van het Fonds voor Cultuurparticipatie.

Om de doelen van deze regeling te bereiken, wordt penvoerders gevraagd om de bestaande culturele infrastructuur te gebruiken en in hun aanpak onderscheid te maken in het bedienen van de verschillende type scholen. Scholen die al hebben deelgenomen vragen een andere begeleiding dan de scholen die voor het eerst meedoen. Scholen die al eerder hebben deelgenomen aan CmK worden onderhouden. De penvoerder zorgt ervoor dat de eerder gerealiseerde kwaliteitsverbetering op peil wordt gehouden. De nieuwe scholen krijgen intensieve begeleiding om voortgang te boeken. Zo zien we als Fonds dat het opbouwen van een netwerk en kennisdeling op lokaal niveau een voorwaarde is voor het op peil houden van de cultuureducatieve omgeving. Daarnaast is kennisdeling binnen het netwerk nodig om klaar te zijn voor de curriculumwijzigingen in 2026. Daarom vragen we de penvoerders naar een realistisch plan met onderbouwde output en een degelijke begroting. De penvoerders kennen de infrastructuur en werkende elementen van hun omgeving, en de lokale situatie vraagt voor ieder project een eigen aanpak. Het draait in deze periode niet alleen om aantallen. De effecten zijn belangrijk. Als het nodig is om een kleiner aantal scholen te bedienen om de impact op kansengelijkheid te vergroten, dan is dat mogelijk als dat goed onderbouwd is.

Bij de stimulering van kansengelijkheid gaat het erom dat alle kinderen en jongeren in staat worden gesteld – en worden gemotiveerd en ondersteund – om hun talenten te ontwikkelen. Het schoolsucces van kinderen zou alleen afhankelijk moeten zijn van hun capaciteiten en inzet, en niet van de achtergrond, het inkomen of het opleidingsniveau van hun ouders. In het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit speelt daarnaast nog een ander element van kansenongelijkheid, namelijk: de culturele infrastructuur in de omgeving van de school en het kind. De culturele infrastructuur bestaat niet alleen uit gebouwen en gevestigde instellingen, maar ook uit culturele programma’s, de aanwezige amateurkunst en de werkzame zzp-ers op het vlak van cultuur. Als er nauwelijks of geen culturele infrastructuur aanwezig is, is dat een culturele achterstand. Deze achterstand zorgt ervoor dat scholen moeilijker of helemaal niet aan kunnen sluiten bij het culturele veld.

Bereik vergroten en verbreding

Met de vierde editie van de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit werken we verder aan wat al is bereikt. Met deze regeling werken penvoerders, scholen en het culturele veld toe naar de curriculumvernieuwing in het onderwijs.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen scholen die al wel hebben meegedaan aan de CmK-regeling en scholen die dat nog niet hebben gedaan. Daarmee sluiten we aan op het verschil in niveau van cultuureducatie. Zo zorgen we dat al deze scholen zich goed voorbereiden op de curriculumvernieuwing in 2026. Want in opdracht van het Ministerie van OCW worden de komende jaren de kerndoelen op Kunst en Cultuur in het onderwijs herzien. Het herzien van de kerndoelen zal tijdens de looptijd van CmK verder richting geven aan hoe er binnen de lokale CmK programma’s het beste op kan worden aangesloten.

De scholen die nog niet hebben meegedaan aan de CmK-regeling, worden nadrukkelijk uitgenodigd om mee te doen. Het bereik onder deze scholen zal groter moeten worden. Daar wordt dan ook op ingezet. Deze scholen vragen ook meer begeleiding en een langere aanloop voordat zij resultaat zullen boeken in kwaliteitsverbetering van de cultuureducatie. Het gaat hierbij meestal om scholen met een hoge achterstandsscore of scholen die, bijvoorbeeld door hun ligging, een schrale culturele omgeving hebben en zo een achterstand hebben om cultuureducatie goed vorm te geven.

Scholen die al wel hebben meegedaan aan de CmK-regeling, worden begeleid bij het borgen van de kwaliteitsverbetering en de resultaten. Deze borging slaagt het best als er een visie op cultuureducatie is ontwikkeld die wordt gedeeld door leerkrachten, docenten, de directie en schoolbesturen. Alle deelnemende scholen doorlopen hun eigen proces en ontwikkelen een eigen visie op cultuureducatie en een cultuurbeleidsplan. Zowel de visie als het plan sluiten aan bij de onderwijsvisie van de school en worden onderdeel van het schoolbeleid. Voor zowel de ontwikkeling van een visie als de uitvoering van het uiteindelijke plan zijn ook de lokale culturele partners en de penvoerder verantwoordelijk.

Voor wie

Subsidie uit de CmK-regeling kan worden aangevraagd door een culturele instelling die nauw samenwerkt met scholen en culturele partners. Samen ontwikkelen zij activiteiten die de kwaliteit van cultuureducatie verbeteren binnen het primair, voortgezet, middelbaar beroeps- en speciaal onderwijs. De doelgroepen zijn: leerlingen, leerkrachten, docenten, scholen, culturele partners, instellingen voor hoger onderwijs, studenten en de penvoerder.

We vragen de betrokken partijen meer eigenaar te worden van Cultuureducatie met Kwaliteit. Dat vraagt vertrouwen. Dit doen we door ruimte te geven in het vormgeven van lokale programma’s en vertrouwen in de verantwoording. Daarnaast ondersteunen we penvoerders om door middel van onderzoek hun programma's en kundigheid te vergroten. Dit kan de penvoerder samen met andere penvoerders en onderzoeksinstellingen oppakken.

Samenwerking tussen overheden, onderwijs en culturele sector

Het Rijk, provincies en gemeenten werken nauw samen voor goed cultuuronderwijs. Dit doen zij ook voor de subsidieregeling Cultuureducatie met Kwaliteit. Per regio verschilt de lokale en regionale context voor cultuureducatie. Daarom zal de unieke lokale situatie in de aanvraag beschreven worden en leidend zijn voor de aanpak.

De regeling is gebaseerd op de samenwerking met het onderwijs en op de kerndoelen van het leergebied Kunstzinnige oriëntatie, de kunstvakken en het onderwijs dat op het gebied van kunst en cultuur uitgevoerd wordt. Scholen in het primair onderwijs ontvangen financiële middelen voor cultuureducatie. Het voortgezet onderwijs ontvangt boven op de middelen voor het uitvoeren van hun wettelijke taak wat betreft cultuureducatie, ook middelen voor de Cultuurkaart. Ook het mbo kan sinds 2022 gebruik maken van een Cultuurkaart. Subsidie uit de CmK-regeling is aanvullend op deze middelen. In opdracht van het Ministerie van OCW worden de komende jaren de kerndoelen op Kunst en Cultuur herzien. Gedurende CmK 2025–2028 zal dit steeds concreter worden. De opdracht aan de deelnemende partijen is dan ook om scholen en het culturele veld voor te bereiden op deze curriculumvernieuwing. We vragen penvoerders daarom om in hun plannen en begroting ruimte te maken voor deze (en andere) ontwikkelingen.

Gewenste situatie in 2026:

We formuleren alleen een gewenste situatie voor halverwege de nieuwe CmK-periode. Dit doen we omdat we verwachten dat er in 2026 een duidelijker beeld is op de curriculumherziening. We verwachten in de aanvraag van de penvoerder dan ook voor de eerste twee jaar concrete plannen en output, voor het derde en vierde jaar kan dit meer op hoofdlijnen. De gewenste situatie bestaat uit:

  • Kwaliteitsverbetering cultuureducatie op de meeste primair- en voortgezet onderwijsscholen en mbo-instellingen

    De meeste scholen in het primair en voortgezet onderwijs hebben door kwaliteitsverbetering van cultuureducatie, passend binnen hun visie en mogelijkheden, een duurzaam eigen programma ontwikkeld. Scholen met een achterstandsscore of met een cultuurarme infrastructuur kunnen grote stappen zetten in het realiseren van kansengelijkheid. De structurele aanwezigheid van een specialist cultuur zoals een interne cultuurcoördinator (icc-er), kunstvakdocent of een cultuurcoördinator zorgt voor de continuïteit in de school en is de sparringpartner van de penvoerder of culturele partner. Mbo-scholen hebben meer cultuureducatieve activiteiten ondernomen in het kader van de algemene ontwikkeling van jongeren of in relatie tot de beroepspraktijk.

  • Implementatie cultuureducatie in onderwijscurriculum

    De meeste scholen hebben, in samenwerking met de culturele omgeving, een samenhangend programma voor cultuureducatie toegepast en opgenomen in het curriculum en het schoolbeleid.

  • Deskundige leraren, docenten en educatief medewerkers

    Om goede cultuureducatie vorm te geven, beschikken leraren en docenten over voldoende basiskennis. Educatief medewerkers zijn in staat les te geven aan grote groepen kinderen en jongeren binnen de school en activiteiten te ontwikkelen buiten de school.

  • Kennisdeling en netwerken

    De opgedane kennis wordt in verschillende netwerken gedeeld en verbeterd. Deze netwerken kunnen homogeen van aard zijn (bijvoorbeeld alleen scholen) maar ook heterogeen (bijvoorbeeld scholen en culturele instellingen). Kennisdeling vindt plaats in de regio, in de provincie en op landelijk niveau. Met deze netwerken ontstaat een duurzame structuur.

  • Aansluiting binnen- en buitenschools aanbod

    Kinderen en jongeren krijgen de kans om, aanvullend op de binnenschoolse activiteiten, door te stromen naar passende buitenschools activiteiten. Er ontstaat een culturele leeromgeving waarbij binnen- en buitenschools met elkaar verbonden zijn. De coalities van het programma School en Omgeving zijn een goede partner op deze gewenste resultaten.

  • Geprofessionaliseerde penvoerders

    De basis voor cultuureducatie in het onderwijs is de driehoek van onderwijs/culturele veld /penvoerder. Met de eerdere CmK-regelingen is vooral ingezet op het onderwijs en het culturele veld. In deze CmK-periode stimuleren we ook het verder professionaliseren en verstevigen van de penvoerder. Dit doen we door middel van kennisdeling, onderzoek en deskundigheidsbevordering.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Het gaat ook in deze editie van CmK over kwaliteitsverbetering en niet over een te behalen kwaliteitseis. Om zoveel mogelijk scholen te bereiken, is het nodig om per school te differentiëren in wat kwaliteit is. Hoe wordt gewerkt aan de kwaliteitsverbetering zal lokaal verschillen. Een toegankelijke en aangepaste werkwijze van de penvoerder vergroot het bereik onder scholen die nog niet deelnemen. Met het differentiëren in aanpak draagt de penvoerder ook bij aan de kansengelijkheid via het principe ongelijk investeren voor gelijke kansen. Zo zal de problematiek in grote steden eerder een invloed hebben op onderwijsachterstanden. Het platteland kent juist weer veel scholen met een cultuurarme omgeving. De aanvragen geven inzicht in de aspecten die invloed hebben op kansengelijkheid in verschillende regio's. Ook bestaan de aanvragen uit een plan van aanpak om de kansengelijkheid te verbeteren.

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteitsverbetering van cultuureducatie in het onderwijs ligt bij de lokale driehoek van onderwijs/culturele veld/penvoerder. Alle partijen hebben de opdracht om samen deze verbetering te realiseren. Ze zijn afhankelijk van elkaar en moeten elkaar versterken in de expertise en slagkracht die iedere partij nodig heeft.

Artikel 1.5 Matching met provincie en gemeente

De aanvraag uit een gemeente of provincie kan nooit hoger zijn dan het totale bedrag dat in het kader van deze regeling voor die gemeente of provincie beschikbaar is (zie bijlage 1). De subsidiebijdrage van het Fonds is nooit hoger dan de bijdrage van gemeenten en provincies. De eigen bijdragen van de scholen staan hier los van.

Artikel 2.1 Weigeringsgronden

  • 1.

    • a. Regeling specifiek cultuurbeleid

      Als de penvoerder of een betrokken culturele instelling subsidie ontvangt uit de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2025–2028, moet uit de aanvraag duidelijk worden welke cultuureducatieve activiteiten binnen de kernactiviteiten vallen. Deze kernactiviteiten worden ondersteund uit de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2025–2028 en kunnen niet ook worden gefinancierd vanuit de CmK-regeling. De bewijslast ligt bij de penvoerder. Het Fonds zal hier geen nadere stukken over opvragen. Wel leest het Fonds graag in het projectplan wat deze culturele instelling voor CmK anders doet dan de kernactiviteiten.

  • 2.

    • a. Intentieverklaring

      Middels een intentieverklaring spreken het Rijk en de matchende overheden hun intentie uit om het CmK-programma te financieren en wijst de matchende overheid de penvoerder aan die de aanvraag zal indienen. Communicatie over het al dan niet uitspreken van de intentie door de matchende overheid en de aangewezen penvoerder gaat via de matchende overheid.

    • d. Financiële bijdrage scholen

      Om mee te doen aan Cultuureducatie met Kwaliteit moeten scholen een financiële bijdrage leveren. De financiële bijdrage van de scholen staat los van het gematchte bedrag en wordt apart inzichtelijk gemaakt. De scholen kunnen een bijdrage leveren door daadwerkelijk een financieel bedrag beschikbaar te stellen of op andere manier. Bijvoorbeeld door cofinanciering van een derde partij of door bekostiging van eigen personeel. Dit kan alleen als dit in het formatieplan wordt opgenomen.

    • e. Coördinerende werkzaamheden

      Er wordt een maximaal percentage van 10% over de activiteitenkosten beschikbaar gesteld voor coördinerende werkzaamheden die voorwaardelijk zijn voor penvoerderschap. Denk hierbij aan het schrijven van de aanvraag, voortgang van overleggen of schrijven van verantwoordingen. Maar onder andere ook het deelnemen aan onderzoeken, de overheadkosten, de betaling van toezichthouders en het onderhouden van contact met de stakeholders. Deze worden berekend over het totaal aan activiteitenkosten, kosten voor monitoring, evaluatie, kennisdeling en de kosten voor de accountant. De activiteitenkosten bestaan uit:

      • activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.2;

      • activiteiten voor monitoring en evaluatie;

      • activiteiten voor kennisdeling;

      • kosten voor de accountant.

    • f. Subsidieregeling

      Dit onderdeel is toegevoegd om meer duidelijkheid te bieden aan de positie van de penvoerders van deze regeling. Wat daarmee wordt bedoeld, is het volgende:

      Organisaties die geen bestuursorgaan zijn, zijn niet bevoegd om subsidieregelingen te maken. Dit is duidelijk geworden op basis van recente jurisprudentie (zie: ECLI:NL:RVS:2018:2535). Het gebruik van subsidieregelingen is namelijk verbonden aan allerlei rechten en plichten. Hiervan vindt de wetgever dat die alleen aan de overheid toebehoren. De penvoerder kan dus geen subsidie verstrekken in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Maar op basis van privaatrechtelijke overeenkomsten kan de penvoerder de gelden wel herverdelen. De wijze waarop de penvoerder de gelden gaat besteden, moet in de aanvraag dan ook duidelijk zijn omschreven in de verdeelwijze.

    • g. Aanvraag onvoldoende concreet

      Het Fonds moet op basis van de criteria in de regeling een oordeel kunnen geven op de kwaliteit. In de aanvraag en het projectplan vraagt dit een concrete beschrijving van de punten zoals opgenomen in het document Richtlijnen projectplan CmK 2025–2028. Dit document is te vinden op de website van het Fonds.

Artikel 2.3 Aanvullende voorwaarden

  • 1. Het Fonds en de betreffende gemeente of provincie kennen de matchingsbijdrage toe aan de penvoerder. Een aanvragende instelling treedt als penvoerder op namens meerdere partijen. De rol- en taakverdeling tussen de penvoerder en de overige betrokken instellingen moet duidelijk in de aanvraag zijn beschreven. Voor het vergroten van de vakinhoudelijke deskundigheid is het verplicht samen te werken met een of meerdere instellingen voor hoger onderwijs en een of meerdere culturele instellingen.

  • 2. Er kunnen zich situaties voordoen waarin het niet mogelijk is om met een instelling voor hoger onderwijs samen te werken. Zo zijn er mogelijk regio’s waar geen of (te) weinig instellingen voor hoger onderwijs te vinden zijn. Als die samenwerking niet mogelijk is, moet de penvoerder dat goed uitleggen. Als het Fonds akkoord gaat met die uitleg, kan het Fonds een uitzondering op de regel maken en die samenwerking niet verplicht stellen.

Artikel 2.4 Beperking

Er kan van 2025 tot en met 2028 geen aanspraak gemaakt worden op subsidies uit andere deelregelingen van het Fonds voor dezelfde activiteiten. Er kan wel subsidie worden aangevraagd voor activiteiten die aanvullend zijn op de activiteiten die binnen CmK worden ontwikkeld.

Alle scholen mogen deelnemen aan CmK. Ook scholen die uit andere subsidieregelingen van het Fonds subsidie ontvangen. Als dit het geval is, moet zijn omschreven op welke manier de financiële middelen uit de verschillende regelingen worden ingezet.

Artikel 3.1 De penvoerder

Instellingen met een rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk en een culturele doelstelling kunnen als penvoerder een aanvraag indienen. Voor de instellingen waar de penvoerder mee samenwerkt is dit geen vereiste. De penvoerder dient cultuureducatieve activiteiten uit te voeren of te ondersteunen binnen een gemeente of provincie die verantwoordelijk is voor de matching. Door middel van een bevestigingsbrief aan de minister geeft de betreffende provincie of gemeente aan zorg te dragen voor matching van de subsidie uit de CmK-regeling.

Artikel 3.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1.

    • a. De voorgaande CmK periodes heeft iedere penvoerder een eigen lokaal programma ontwikkelt waarbij scholen en culturele instellingen samenwerken aan het verbeteren van cultuureducatie gericht op de culturele ontwikkeling van leerlingen en studenten. We vragen deze programma's voort te zetten waar ze goed werken en bij te sturen waar nodig. Ook deze periode richten de programma’s zich op het primair, voortgezet, speciaal en middelbaar beroepsonderwijs. Ook is het mogelijk om Integrale Kind Centra en voorschoolse voorzieningen te betrekken. Het primair onderwijs blijft wel de kerndoelgroep van deze regeling, dit zal ook duidelijk moeten zijn in de aanvraag. De verwachte curriculumherzieningen vragen per 2026 een andere aanpak, daar is nu nog veel onduidelijkheid over. Aansluiting bij deze curriculumherzieningen zijn wel onderdeel van het plan, maar kunnen nog niet concreet beschreven worden.

    • b. Deskundigheidsbevordering van alle betrokken partijen blijft ook in de vierde editie van de CmK-regeling een belangrijk onderdeel van het programma. Het betreft hier deskundigheidsbevordering voor leerkrachten, docenten, culturele partners en de penvoerders. Uit de onderzoeken over de afgelopen CmK periodes blijkt dat deskundigheidsbevordering een belangrijke bijdrage heeft in het borgen van cultuureducatie in het onderwijs. Aanvullend op de eigen plannen voor deskundigheidsbevordering stellen we penvoerders ook in staat om, door middel van onderzoek, het eigen programma en de eigen professionalisering te versterken. Het LKCA zal penvoerders oproepen hieraan deel te nemen. Ook dit zal beschreven moeten worden in de aanvraag.

  • 2.

    • a. Veel scholen werken thematisch of vanuit andere principes dan een inrichting per vak of discipline. De schoolvisie op cultuureducatie staat voorop in het ontwikkelen van de activiteiten, als daarvoor vakintegratie wenslijk is kan de penvoerder hierin faciliteren.

    • b. Deze verbinding is belangrijk voor de kansengelijkheid van leerlingen. Laagdrempelige toegang tot kunst en cultuur, ook in de vrije tijd, vergroot de kans op deelname. Het ligt voor de hand om op dit onderdeel een samenwerking aan te gaan met cultuurcoaches of combinatiefunctionarissen en het lokale programma School en Omgeving. Deze samenwerking zal in de aanvraag beschreven moeten worden. De financiële stromen moeten gescheiden blijven.

Het voorbereiden van het onderwijs op de curriculumvernieuwingen zal gedurende de looptijd van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit steeds meer vorm krijgen. We vragen de penvoerder om in het projectplan en in de begroting hiervoor ruimte te laten.

Artikel 3.3 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. De ontwikkeling van cultuureducatie

    Bij de beoordeling van dit criterium wordt gekeken naar de mate waarin het plan voortborduurt op eerder ontwikkelde activiteiten voor cultuureducatie. De reflectie van de penvoerder op de huidige stand van zaken van cultuureducatie is leidend, zowel binnen CmK als binnen de lokale/regionale maatschappelijke context. Vervolgens toetsen we hieraan de manier waarop het plan voor 2025–2028 is opgesteld. Ook kijken we naar hoe de probleemstelling en doelstellingen hierop aansluiten. We raden penvoerders aan om hierin twee sporen te beschrijven: enerzijds over de scholen die al hebben deelgenomen aan CmK, anderzijds over het bereiken van nieuwe scholen. Het kan zijn dat scholen al eerder hebben deelgenomen aan CmK en de komende periode opnieuw aandacht vragen. Maak in dit geval duidelijk hoe deze scholen in het programma komen.

  • b. De verankering van cultuureducatie in het onderwijs

    Bij de beoordeling van dit criterium kijken we of alle activiteiten gericht zijn op een of meerdere onderdelen van de verankering van cultuureducatie op de school, zoals hieronder beschreven. We toetsen hierbij de mate waarin het onderwijs bij de planvorming is betrokken. Zo borgen we de aansluiting bij de behoefte van de scholen. Ook kijken we naar de manier waarop visievorming en draagvlak voor cultuureducatie van besturen, directies, docenten en leraren vorm krijgt. We toetsen de deskundigheid van leraren en educatief medewerkers en de manier waarop deze verder wordt ontwikkeld. Ook wordt de manier waarop scholen de relatie met de culturele omgeving vormgeven, beoordeeld. Daarnaast vragen we nadrukkelijk om ook aandacht te schenken aan de rol van de penvoerder in dit geheel; welke kwaliteiten worden gevraagd en hoe zorgt de penvoerder ook zelf voor een duurzame positionering?

  • c. Kwaliteit van de aanvraag

    Bij de beoordeling van dit criterium kijken we naar de inhoudelijke en organisatorische kwaliteit van de aanvraag. Voor de inhoudelijke kwaliteit van het plan is een format projectplan op onze website beschikbaar. Voor de organisatorische kwaliteit kijkt het Fonds naar de aanpak en in hoeverre de penvoerder zich op een professionele manier verhoudt tot de omgeving en eventuele risico's goed kan beperken. Daarnaast wordt de redelijkheid van de begroting en resultaten getoetst aan de doelstelling van de regeling en aan de inhoud van het plan. Ook beoordelen we de activiteiten voor kennisdeling, monitoring en evaluatie voor zowel culturele instellingen als voor scholen, zie artikel 4.2. Het plan dient de periode tot en met 2026 nauwkeurig te beschrijven, de laatste twee jaar kan op hoofdlijnen om goed te kunnen aansluiten op de curriculumherzieningen. Hier valt onder het doen van een nul-meting en het opstellen van een verbeterplan ten opzichte van de ecologische voetafdruk van de instelling.

  • d. De kwaliteit van de samenwerking

    Bij de beoordeling van dit criterium toetsen we of de samenwerking voldoende slagkracht heeft om uitvoering te geven aan het plan. Daaropvolgend wordt gekeken naar de taak- en rolverdeling met de verschillende betrokken partijen.

Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een aanvraag naast alle formele vereisten zoals tijdigheid, volledigheid en het op juiste wijze indienen van de aanvraag, op alle bovenstaande criteria positief worden beoordeeld.

Artikel 3.4 Indieningstermijn en behandeling aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen vanaf 1 december 2023, 13:00 worden ingediend en moeten uiterlijk 1 juli 2024, 16:00 door het Fonds zijn ontvangen. De aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als de aanvraag op tijd is ingediend, het volledige aanvraagformulier juist is ingevuld en alle gevraagde informatie is bijgesloten, inclusief adhesieverklaring van gemeente of provincie(s).

Artikel 3.5 Het aanvraagformulier

  • 1. Aanvragen moeten worden ingediend via het digitale systeem ‘Mijn Fonds’, dat bereikbaar is via de website van het Fonds. Hiervoor is een account en wachtwoord nodig. Deze kunnen worden aangevraagd via de website van het Fonds. Het is raadzaam om tijdig een account en wachtwoord aan te vragen. De verwerkingstijd hiervoor is ongeveer vijf werkdagen.

    De activiteiten moeten worden beschreven aan de hand van een aantal door het Fonds geformuleerde vragen. Het aanvraagformulier en de bijbehorende richtlijnen zijn digitaal beschikbaar via de website van het Fonds.

  • 2. De aanvraag bestaat uit de volgende onderdelen:

    • aanvraagformulier, inclusief een begroting met toelichting en resultaten;

    • projectplan: richtlijnen voor het projectplan zijn beschikbaar via de website van het Fonds;

    • adhesieverklaring van de gemeente en/of provincie;

    • toelichting op de financiële bijdrage van de scholen;

    • lijst met samenwerkingspartners;

    • een recent bankafschrift waarmee het bankrekeningnummer geverifieerd kan worden;

    • in geval van een nieuwe penvoerder: jaarrekeningen 2021, 2022 en 2023;

    • in geval van (samenwerking met) een culturele instelling die gesubsidieerd wordt uit de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021-2024: een toelichting op de reguliere taken voor cultuureducatie.

De aanvraag en de daarbij behorende informatie zijn leidend voor toetsing of de penvoerder in aanmerking komt voor subsidie. Het is dus van belang dat de aanvraag duidelijk is en een goed beeld geeft van de activiteiten die een penvoerder wil ondernemen. De aanvraag kan ook door gemeenten en provincies worden gebruikt voor hun toetsing van de plannen ten behoeve van de adhesieverklaring.

Artikel 3.6 Adhesieverklaring

In de adhesieverklaring wordt:

  • a. verklaard dat het bij het Fonds aangevraagde bedrag door de gemeente of provincie voor 100% gematcht zal worden, eventueel in samenwerking met andere subsidiepartners;

  • b. toegelicht welke financiële bijdrage de betrokken gemeenten en provincies ieder afzonderlijk leveren aan een aanvraag waarin sprake is van samenwerking tussen culturele instellingen afkomstig uit verschillende gemeenten of provincies. Ook wordt toegelicht hoe dit past binnen het budget dat voor elk van de afzonderlijke gemeenten of provincies binnen deze regeling beschikbaar is;

  • c. toegelicht wie de penvoerder is waaraan de subsidie zal worden toegekend;

  • d. verklaard dat het geld waarmee de gemeente of provincie de aanvraag matcht, niet afkomstig is uit de onderwijsbekostiging die scholen van het rijk ontvangen en evenmin afkomstig is uit de middelen die verbonden zijn aan de combinatiefuncties van de Brede SPUK-regeling of het programma School en Omgeving;

  • e. toegelicht hoe de aanvraag past binnen de lokale of provinciale beleidsprioriteiten ter zake;

  • f. aangegeven of er sprake is van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid.

Gemeenten of provincies geven een adhesieverklaring af voor een inhoudelijk plan dat past binnen de ambitie van het programma CmK. In de adhesieverklaring moeten alle hierboven genoemde punten correct zijn toegelicht. Een model hiervoor staat op de website van het Fonds. Aanvragen zonder adhesieverklaring worden niet door het Fonds in behandeling genomen. Het Fonds kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het weigeren van een adhesieverklaring door een gemeente of provincie.

Artikel 3.7 Beoordeling

De aanvraag wordt beoordeeld door een interne adviescommissie. Deze commissie is samengesteld uit medewerkers van het Fonds.

Artikel 4.1 Melding van wijzigingen

Veranderingen die wezenlijk zijn voor de toegekende subsidie moeten door de penvoerder worden gemeld. Bijvoorbeeld als de activiteiten niet of anders worden uitgevoerd. Of als er wijzigingen zijn in bepalende betrokkenen uit het team. Ook kan in het subsidiebesluit een verplichting zijn opgenomen over specifieke zaken die gemeld moeten worden. Als achteraf blijkt dat er sprake is van een wezenlijke verandering die niet is gemeld, kan het Fonds de subsidie lager vaststellen of zelfs helemaal intrekken. Dit is geheel voor risico van de penvoerder. In geval van twijfel kan een penvoerder contact opnemen met het Fonds om te bepalen of sprake is van een wezenlijke wijziging.

Het Fonds kan de subsidie verminderen of intrekken als de resultaten niet wordt geleverd en in ieder geval in de volgende gevallen:

  • als het aantal verwachte scholen met meer dan 25% afneemt; of

  • als het aantal activiteiten afneemt met meer dan 25%; of

  • als de dekking van de begroting afneemt met meer dan 25%; of

  • als de termijn van uitvoering van de activiteit(en) substantieel wijzigt en dit niet tussentijds gemeld wordt; of

  • anderszins niet kan worden voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Het Fonds beoordeelt op basis van de gemelde wijzigingen of de hoogte van de toegekende subsidie zal worden aangepast.

Artikel 4.2 Kennisdeling, monitoring en evaluatie

Kennisdeling

Alle penvoerders zijn verantwoordelijk voor de kennisdeling binnen hun regio, zowel voor culturele instellingen als voor scholen. Bij de aanvraag neemt de penvoerder in het projectplan een toelichting op de kennisdelingsactiviteiten op. Hierbij moet zicht zijn op en gebruik gemaakt worden van bestaande (afzonderlijke) netwerken van scholen en culturele instellingen. Het kennisdelingstraject is bedoeld om kennis te delen die binnen Cultuureducatie met Kwaliteit en andere cultuureducatieve trajecten wordt opgedaan. Het delen van kennis gebeurt zowel onderling als naar nog niet deelnemende scholen en culturele instellingen.

In aanvulling hierop zullen het Fonds en het LKCA een inhoudelijk kennisdelingstraject ontwikkelen op landelijk niveau. De penvoerder is verplicht om hieraan deel te nemen. Het doel is om ervaringen en kennis uit de regeling te delen, zowel met partijen die aan de regeling deelnemen als met partijen die dat niet doen. Deze activiteiten zijn aanvullend op de kennisdeling van de penvoerders.

Monitoring en evaluatie

Alle penvoerders zijn verplicht activiteiten voor monitoring en evaluatie uit te voeren. Zij reflecteren op het al bestaande traject van monitoring en evaluatie en bouwen hierop voort. Bij de aanvraag dient de instelling de aanpak voor de monitoring en evaluatie in het projectplan toe te lichten. De afgelopen jaren is EvI voor veel penvoerders een zeer geschikt monitoringsinstrument gebleken. Ook is de informatie die CJP kan delen over de inzet van de Cultuurkaart voor het vo en mbo waardevol om mee te nemen in het ontwikkelen van programma’s maar ook voor de monitoring.

Daarnaast zal het Fonds een landelijk monitor- en evaluatietraject laten uitvoeren. De penvoerder is verplicht om aan dit traject deel te nemen. Dit zal in ieder geval bestaan uit het verzamelen van resultaten op het niveau van de school, het jaarlijks verzamelen van kwantitatieve gegevens, een tussentijdse evaluatie en periodieke voortgangsgesprekken. De begroting moet daarom voldoende ruimte laten zien voor inzet op kennisdeling, monitoring en evaluatie.

In 2025 zal het Fonds de penvoerder een vragenlijst over klimaat en duurzaamheid verstrekken. De vragenlijst wordt opgesteld door het Ministerie van OCW. Het ministerie wil graag dat organisaties in de culturele sector na gaan denken over hoe zij een bijdrage kunnen gaan leveren aan klimaat en duurzaamheid. Door het invullen van de vragenlijst wordt bewustwording gecreëerd over de rol en mogelijkheden van de penvoerders. Daarnaast zal de vragenlijst helpen bij de totstandkoming van mogelijk beleid.

Artikel 4.3 Verantwoording

Subsidies dienen per jaar voor 1 mei digitaal te worden verantwoord door de penvoerder via Mijn Fonds. De verantwoording bestaat in ieder geval uit:

  • een financieel overzicht van de uitputting van de middelen volgens model 1 van het protocol uit het Handboek verantwoordingen Cultuureducatie met Kwaliteit 2025–2028. Dit protocol wordt beschikbaar gesteld op de website van het Fonds. Dit verantwoordingsmodel wordt geaccordeerd door de accountant en ingevuld in het verantwoordingsformulier via Mijn Fonds;

  • een meerjarenbegroting waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe nog niet bestede middelen worden doorgeschoven;

  • de gerealiseerde resultaten en kwantitatieve gegevens: aantal deelnemende scholen, aantal deelnemende leraren en docenten, aantal deelnemende educatief medewerkers zoals ingediend bij de subsidieaanvraag;

  • een toelichting op de drie bovenstaande punten;

  • in het tweede jaar, dus in 2026, en in het vierde jaar, dus in 2028, zal de penvoerder de financiële verantwoording en de verantwoording op resultaatafspraken aanvullen met een inhoudelijk voortgangsverslag;

  • indien van toepassing, een wijziging op het plan. Hier is volgens het subsidiebesluit officieel goedkeuring van het Fonds noodzakelijk (zie ook toelichting op artikel 4.1).

Het Fonds behoudt zich het recht nader onderzoek te doen naar de door de accountant van de subsidieontvanger verrichte (controle)werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, van de regeling.

Artikel 4.5 Gebruik van open standaarden

Het hergebruik van digitale producten draagt bij aan het delen van kennis en expertise. In dit verband wordt gevraagd dat:

Artikel 4.6 Culturele codes

Het Fonds hecht waarde aan een stevige (economische) positie van de cultuursector en een divers en inclusief speelveld. Daarom vragen we penvoerders om de codes die gelden in deze sector toe te passen. Meer informatie over de drie culturele codes is te vinden op de website van het Fonds. De codes worden als volgt uitgewerkt:

  • 1. Governance Code Cultuur

    In het kader van governance is de borging van toezicht en de scheiding van belangen tussen toezichthouders (zoals bestuursleden en leden van de raad van toezicht) en uitvoerenden een verplicht principe. De uitwerking van dat principe kan grofweg op twee manieren:

    • i. Enerzijds kan gekozen worden voor een raad van toezicht (ook wel: raad van commissarissen). Het bestuur heeft dan de dagelijkse leiding over het bedrijf, waarbij een aparte raad van toezicht houdt op dat bestuur.

    • ii. Anderzijds kan worden gekozen voor een monistisch bestuursmodel. Een instelling heeft dan één bestuur waarin de directie en ook de toezichthouders zitten. Hierbij is statutair een duidelijk verschil gemaakt tussen uitvoerende bestuurders en niet-uitvoerende bestuurders.

    Ongeacht de keuze voor optie i of ii, is het altijd van belang dat uit de statuten of de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt wie de toezichthouders of de niet-uitvoerende bestuurders zijn. Zij kunnen namelijk geen betaalde werkzaamheden uitvoeren binnen het project.

    Deze beleidsperiode vragen wij als Fonds extra aandacht voor de belangrijke positie van de toezichthouders en de mogelijke financiële drempels voor het aantrekken van goede toezichthouders. Daarom maken wij het mogelijk om in de begroting bezoldiging van toezichthouders op te nemen onder de post Coördinatiekosten. Kijk voor richtlijnen voor vergoedingen op de website van Cultuur&Ondernemen. Kijk voor meer informatie over toezicht op veiligheid op de werkvloer op de website van Nederlandse Vereniging Toezicht Cultuur.

  • 2. Fair Practice Code

    In het kader van fair practice zijn we benieuwd naar hoe penvoerders bijdragen aan een eerlijke keten en specifiek hoe ze eerlijke beloning van medewerkers, samenwerkingspartners en zzp-ers waarborgen. Naleving van fair practice kan een dempend effect hebben op aantallen activiteiten in de projecten. We verwachten dat dit beeld ook in de aanvragen bij het Fonds te zien zal zijn.

  • 3. Code Diversiteit & Inclusie

    De penvoerder motiveert vanuit het eigen project hoe het wil en kan bijdragen aan diversiteit en inclusie binnen het vakgebied, een eerlijke keten en goed bestuur van culturele organisaties. Hanteer voor deze reflectie de 4 p’s uit de code D&I. Diversiteit en inclusie kan in de context van de regeling betrekking hebben op de inhoud van het voorstel, het team, de betrokken makers, de partners en het publiek. Onder diversiteit kan culturele diversiteit worden verstaan, maar bijvoorbeeld ook regionale spreiding of het actief betrekken van mensen met verschillende opleidingsniveaus, sociaaleconomische status, leeftijden, of mensen met een beperking. Cruciaal is dat het bijdraagt aan een meerstemmige sector.

Artikel 5.1 Fusie

Indien er sprake is van een fusie overlegt de penvoerder met de gemeente of provincie hoe het penvoerderschap wordt vormgegeven. Vervolgens wordt het Fonds op de hoogte gesteld van de nieuwe penvoerder en wordt een inhoudelijk plan ter goedkeuring aan het Fonds voorgelegd. Dit plan wordt getoetst aan de criteria zoals opgenomen in deze regeling.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding en vervaldatum

Op 31 december 2029 vervalt de regeling. Deze datum is echter niet van invloed op de subsidieperiode 2029 tot en met 2032 (artikel 1.3). Vanuit praktisch oogpunt is een formele vervaldatum op een later moment in de toekomst gewenst, omdat er na de subsidieperiode nog kwesties kunnen spelen waarin de regeling een belangrijke rol speelt, zoals bij bezwaar- en beroepsprocedures.

Naar boven