Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 4 december 2023, met kenmerk IENW/BSK-2023/361296, tot wijziging van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013 in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 3, eerste lid, van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “voor zover één en ander aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is opgedragen” vervangen door “namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat”.

2. In onderdeel a wordt “rijkswaterstaatswerken” vervangen door “waterstaatswerken en wegen in beheer bij het Rijk”.

3. In onderdeel b wordt “anderen” vervangen door “een ander bestuursorgaan of een ander onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat”.

4. In onderdeel e wordt “de vergunningverlening” vervangen door “de vergunningverlening, besluitvorming over maatwerkvoorschriften, advisering, instemming”.

5. Onderdeel i komt te luiden:

  • i. de voorbereiding van onteigeningsbeschikkingen en het voeren van procedures in verband met onteigeningen en het opleggen van gedoogplichten;

6. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • j. de subsidieverlening in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

TOELICHTING

Door het onderhavige besluit is het Instellingsbesluit van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013 gewijzigd. Aanleiding is de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor onder andere het begrip ‘rijkswaterstaatswerken’ vervangen moet worden door begrippen die aansluiten bij de Omgevingswet.

Anders dan onder de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Waterwet wordt onder een ‘waterstaatswerk’ in de Omgevingswet uitsluitend verstaan: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk. Daarbij gaat het bij oppervlaktewaterlichamen onder meer om rivieren inclusief het uiterwaardengebied dan wel het gebied tot de dijk of hoogwaterkerende gronden, de zee tot aan de duinvoet en het buitendijks gebied rond kanalen en meren. Met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het Rijk zijn zgn. beperkingengebieden geometrisch begrensd bij de Omgevingsregeling. Rijkwaterstaat is in die gebieden niet alleen passief waterbeheerder, d.w.z. bevoegd voor besluiten, maatregelen en het advies- en instemmingsrecht ten aanzien van andere bevoegde gezagen (eerste lid, aanhef en onderdeel e), maar zorgt ook actief voor aanleg en onderhoud van die werken (onderdeel a).

Daarnaast heeft Rijkswaterstaat tot taak de aanleg, beheer en onderhoud van rijkswegen en vaarwegen. Tot wegen behoren behalve de weg zelf ook de kunstwerken en verder wat naar zijn aard daartoe behoort. Deze wegen zijn onderdeel van het begrip ‘infrastructuur’ uit de Omgevingswet. Het gaat dan om auto(snel)wegen die in beheer zijn bij het Rijk. Bij vaarwegen gaat het om de vaarwegen die in beheer zijn bij het Rijk. Onder het begrip ‘oppervlaktelichaam’ worden ook rivieren en kanalen verstaan en voor zover deze vaarwegen bevatten, wordt onder het beheer van waterstaatswerken ook het beheer van vaarwegen verstaan.

Waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan die behoren tot de rijkswateren, wegen in beheer bij het Rijk en de beperkingengebieden met betrekking tot deze gebieden zijn of worden na aanleg aangewezen en geometrisch begrensd in de Omgevingsregeling (artikel 2.20 en 2.21a Omgevingswet). Het beheer van het rijkswater en de rijkswegen is bepalend geweest voor de wettelijke aanwijzing en geometrische begrenzing op grond van de afdelingen 2.2 (Water) en 2.3 (Infrastructuur) van de Omgevingsregeling en aangeduid op kaarten in de bijlagen bij deze Regeling.

In onderdeel e van artikel 3, eerste lid, is een aantal taken toegevoegd die onder de Omgevingswet namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uitgevoerd worden door Rijkswaterstaat.

In onderdeel i van artikel 3, eerste lid, is de taakomschrijving van Rijkswaterstaat gewijzigd vanwege het opgaan van de Onteigeningswet en de Belemmeringenwet Privaatrecht in de Omgevingswet. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat blijft zelf exclusief bevoegd voor het nemen van een onteigeningsbeschikking (op grond van de artikelen 11.3 jo. 11.4 Omgevingswet), maar Rijkswaterstaat is belast met het voorbereiden van de beschikking, het voeren van de (bekrachtings)procedure bij de bestuursrechter en de schadeloosstellingsprocedure bij de civiele rechter ter uitvoering van de beschikking. Als de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd is voor het opleggen van gedoogplichten (artikelen 10.13, eerste lid, 10.14, 10.15, 10.16, 10.17, 10.18 en 10.20 van de Omgevingswet) is Rijkswaterstaat belast met deze taak. Ten aanzien van het nemen van de gedoogplichtbeschikking in artikel 10.21 van de Omgevingswet blijft de bevoegdheid bij de minister zelf berusten, maar is Rijkswaterstaat belast met het voorbereiden en afwikkelen van de gedoogplichtbeschikking.

De minister verleent op grond van artikel 7.23, eerste lid, van de Waterwet subsidie aan beheerders van primaire waterkeringen in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De uitvoering van deze taak is belegd bij Rijkswaterstaat. Dit is opgenomen in onderdeel j.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

Naar boven