TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Veel mensen kunnen op dit moment geen passende woning vinden. Om te zorgen
dat starters en middeninkomens sneller een woning kunnen vinden, maakte het
kabinet in de Miljoenennota 2022 en in het regeerakkoord in totaal € 1,25
miljard vrij voor de voortzetting van de Woningbouwimpuls (hierna: Wbi). Het
Besluit Woningbouwimpuls 2020 en de onderliggende ministeriële regeling, de
Regeling Woningbouwimpuls 2020, zijn bedoeld om de bouw van betaalbare woningen
te stimuleren in schaarstegebieden. Met de Wbi wordt gestuurd op een snelle(re)
ontwikkeling van de projecten met een substantieel aantal betaalbare woningen,
door een deel van de onrendabele top te subsidiëren. Het instrument richt zich
op het verkleinen van dit onrendabele deel van projecten dat ontstaat doordat
grondopbrengsten niet toereikend zijn om de noodzakelijke publieke
investeringen te dekken.
Met de Wbi worden gemeenten in staat gesteld sneller en meer betaalbare
woningen te bouwen in projecten die voor gemeenten zonder de financiële
bijdrage onrendabel zouden zijn. De focus van de Wbi blijft daarnaast om het
aandeel betaalbare woningen te vergroten en de woningbouwproductie meerjarig
hoog te houden. De wijziging in onderhavige regeling zorgt ervoor dat het
financiële instrument toegankelijker is voor projecten buiten de grotere
steden.
2. Inhoud
2.1. Het verlagen van de minimale projectomvang
Tot de derde tranche van de Regeling Woningbouwimpuls 2020 kende de
regeling een algemene minimale projectomvang van 500 woningen. Deze minimale
projectomvang is stapsgewijs op grond van onderzoek verlaagd. Dit gebeurde
eerst voor specifieke gemeenten. In de vierde tranche is bepaald dat álle
kleine gemeenten met minder dan 50.000 inwoners een aanvraag indienen voor een
project met minimaal 200 woningen. Bij deze wijziging is ook het voornemen
opgenomen om na twee tranches te bezien of de wijziging het gewenste effect
heeft gehad en de regeling toegankelijker is geworden. Op grond van deze
evaluatie is de ondergrens in de huidige zesde tranche voor alle gemeenten op
200 woningen gesteld. Dit is in deze wijzigingsregeling opgenomen door een
wijziging van artikel 2. Hieronder wordt die keuze toegelicht.
In de derde tranche was het voor ongeveer de helft van de Nederlandse
gemeenten mogelijk om een aanvraag in te dienen met minimaal 200 in plaats van
500 woningen. Vanaf de vierde tranche groeide dat naar 73% van de Nederlandse
gemeenten. Die stijging was ook terug te zien in het aantal aanvragen voor
projecten met minder dan 500 woningen. Waar in de derde tranche nog zo’n 8% van
de aanvragen kleiner dan 500 woningen was, werd dit in de vierde tranche 21% en
in de vijfde tranche 33%. Het relatieve aantal aanvragen voor projecten met
minder dan 500 woningen is dus gestegen. In theorie is met de aanpassing in de
vierde tranche de toegankelijkheid toegenomen. Op basis van de plancapaciteit
is te verwachten dat alle gemeenten, al dan niet gebundeld, tot een aanvraag
kunnen komen. Toch blijkt het in de praktijk moeilijk om tot goede aanvragen te
komen.
Uit de analyse van (gehonoreerde) aanvragen van de Wbi komt naar voren dat
een groter deel van de toegekende bijdrage terecht komt bij projecten binnen de
randstad en in grote(re) steden. Gemeenten uit provincies waarvan tot nu toe
weinig aanvragen zijn gehonoreerd, geven aan dat ze zich bij start van de Wbi
hebben verdiept in de haalbaarheid van hun aanvraag. Vaak hebben deze gemeenten
bij aanvang van de eerste tranche(s) al de conclusie getrokken dat een aanvraag
doen niet realistisch was, omdat de minimale projectomvang te hoog is. Met deze
wijziging wordt dat probleem verholpen.
Inmiddels hebben het Rijk, provincies, gemeenten en woningmarktspelers in
de 35 regionale woondeals met afspraken gemaakt over het realiseren van
woningbouwproductie. Het verminderen van financiële knelpunten is daarbij
uitdrukkelijk genoemd als een kritische succesfactor. In de woondeals is de Wbi
vaak benoemd als instrument voor het oplossen van deze financiële knelpunten.
In dezelfde woondeals is het aantal plannen met een omvang van 500 woningen of
meer afgenomen. Dit geldt voor gemeenten van alle groottes. Een minimale
projectomvang van 200 woningen sluit daarmee beter aan bij de planvoorraad en
gemaakte afspraken in de Woondeals. De ondergrens wordt niet verder verlaagd,
omdat een minimale projectomvang van 200 woningen eraan bijdraagt dat
gemeenten, regio’s en provincies ook inzetten op bundeling van
woningbouwprojecten, waardoor een Wbi-toekenning een grote(re) impact op de
bouwproductie blijft houden. Het effect van de wijziging zal op een geschikt
moment weer tegen het licht gehouden worden om te bezien of verdere bijsturing
in volgende tranches nodig is.
2.2. Beoordelingskader
Ook het beoordelingskader voor de beoordeling van aanvragen is aangepast.
Specifiek gaat het om de totstandkoming van de urgentiescore. De aanpassing van
de urgentiescore past beter bij de huidige woningbouwopgave, door een
nadrukkelijkere koppeling met de woondeals te maken. Voor de urgentiescore
kunnen in totaal 10 punten worden behaald. Het subcriterium ‘Omvang van de
woningbouwopgave’ wordt nog steeds op basis van de relatieve regionale
bouwopgave vastgesteld (de bouwopgave als aandeel van de huidige
woningvoorraad), en kan 2 tot 8 punten opleveren.
Daarnaast kunnen aanvragen maximaal twee urgentiepunten behalen. Gemeenten
kunnen urgentiepunten behalen voor aanvragen uit woondeals die substantiële
additionele aantallen bovenop de bestaande afspraken behalen of voor aanvragen
die een aantoonbare versnelling of vergroting van (aspecten van) de bestaande
woondeals mogelijk maken. Ten eerste kunnen de gemeenten extra urgentiepunten
behalen als ze onderdeel zijn van een woondeal waarin een deel van de extra
woningbouwopgave wordt ondervangen. Uit de recente ABF-rapportages
Primos-prognose1 en plancapaciteit2 blijkt dat er meer woningen gebouwd moeten worden dan de doelstelling
van 900.000 woningen uit het Programma Woningbouw3 en zelfs meer dan de 936.000 woningen die in de woondeals begin dit
jaar zijn afgesproken. Bij het streven naar een evenwichtige situatie op de
woningmarkt (2% tekort) per 2031 moeten 981.000 woningen worden gebouwd in de
periode 2022 tot en met 2030, zo blijkt uit de rapportages. De opgave is dus
groter geworden, 81.000 woningen meer dan de 900.000 doelstelling uit het
programma Woningbouw en 45.000 meer dan het aantal woningen dat is afgesproken
in de woondeals. Deze extra opgave komt vooral terecht bij een aantal
specifieke woondealregio’s of provincies, die daardoor extra urgentie hebben
bij de verlening van rijksbijdragen.
Ten tweede kunnen gemeenten urgentiepunten behalen als ze inzet tonen om
specifieke onderdelen van de woondeal uit te voeren. Voorheen was de
urgentiescore gekoppeld aan de woondeals omdat de gemeente bonuspunten ontving
als zij onderdeel waren van een woondeal. Nu er in het hele land woondeals
zijn, is deelname aan een woondeal niet meer onderscheidend. Specifiek kunnen
urgentiepunten worden verdiend als het project voldoet aan de
betaalbaarheidseis in de woondeals of als het project is benoemd als
sleutelproject in de woondeals. In bijlage 1 bij de regeling is de exacte
verdelingsystematiek van het criterium ‘urgentie’ opgenomen.
2.3. Herkansingsprocedure
Het Besluit Woningbouwimpuls 2020 bepaalt dat de toetsingscommissie binnen
8 weken advies over een aanvraag moet uitbrengen aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister). Ook is
geregeld dat de toetsingscommissie tussentijds gemeenten mag vragen om
verhelderende informatie als die noodzakelijk is om tot een oordeel te komen.
Bij de tussentijdse vragen behandelt de Toetsingscommissie alle gemeenten op
gelijke wijze, en moet de commissie er zorg voor dragen te voorkomen dat er een
ongelijk speelveld ontstaat tussen gemeenten. De tussentijdse vragen zijn
beperkt tot het stellen van verhelderende vragen of extra onderbouwing over dat
wat in de aanvraag is opgenomen. Het komt voor dat er voorafgaand aan de
vragenronde al fouten geconstateerd worden, die nu niet hersteld mogen
worden.
De voorgaande tranches laten zien dat het gemeenten vaak lukt om in een
volgende tranche de aanvraag te verbeteren en een positief advies van de
Toetsingscommissie te krijgen. Enerzijds is dit positief en kunnen gemeenten de
tijd tussen tranches goed gebruiken om de aanvraag te verbeteren. Anderzijds
komen gemeenten in die periode vaak niet verder in de planvorming en lopen zij
onnodig vertraging op. Deze vertraging kan voorkomen worden door een
correctieronde in het aanvraag- en beoordelingsproces op te nemen. Op die
manier kunnen de inzichten die zijn verworven tijdens de eerste aanvraag
sneller worden toegepast en kostbare vertraging in het project worden
voorkomen. De ‘herkansingsronde’ moet daarin voorzien. Het gaat om een extra
aanvraagronde, die, mits er nog middelen over zijn, kort na de bekendmaking van
de resultaten van een eerdere aanvraagronde open wordt gesteld. Alléén
gemeenten die in de eerste aanvraagronde een aanvraag hebben ingediend die is
afgewezen, kunnen meedoen aan deze herkansingsronde. Deze herkansing is met
name gericht op gemeenten wiens aanvraag eenvoudig hersteld kan worden.
3. Verhouding tot nationale regelgeving
De Regeling Woningbouwimpuls 2020 is gebaseerd op delegatiebepalingen in
het Besluit Woningbouwimpuls 2020 (hierna: het Besluit). Het
Besluit maakt het door twee artikelleden mogelijk een herkansingsronde te
regelen bij ministeriële regeling, artikel 2, vierde lid, van het besluit, en
artikel 4, vijfde lid, van het besluit.
In artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt geregeld wie een aanvraag
kan indienen voor een uitkering voor woningbouw, namelijk de colleges van
burgemeester en wethouders. Artikel 2, vierde lid, van het Besluit maakt het
mogelijk om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de
toepassing van hetgeen in artikel 2 geregeld is. Het nieuwe artikel 4, eerste
lid, van deze regeling past artikel 2, eerste lid, van het Besluit toe. In een
herkansingsronde kan namelijk een specifiek deel van de colleges van
burgemeester en wethouders een uitkering aanvragen, alleen degenen wiens
aanvraag in het vorige tijdvak is afgewezen.
In artikel 4 van het Besluit, dat als titel ‘de aanvraag’ heeft, wordt in
het eerste lid geregeld dat uitkeringen kunnen worden aangevraagd tijdens
aanvraagtijdvakken. De titel van het artikel suggereert dat de
aanvraagtijdvakken onder het concept ‘aanvraag’ horen. Artikel 4, vijfde lid
van het besluit bepaalt dat er bij ministeriële regeling nadere regels kunnen
worden gesteld over onder andere de aanvraag. Deze regeling voorziet daarin
voor het herkansingstijdvak.
4. Regeldruk
Vanwege de verlaging van de eis van het minimale aantal woningen voor
kleine gemeenten zullen meer gemeenten een aanvraag kunnen doen, maar zij zijn
daartoe niet verplicht. De gemeente is aanvrager, er zijn geen gevolgen op het
terrein van administratieve lasten voor burgers en bedrijven. De verantwoording
over de besteding van de middelen loopt via SiSa waardoor de administratieve
lasten voor gemeenten zo beperkt mogelijk blijven. Het indienen van een
aanvraag zal een eenmalige inspanning vergen.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk
heeft.
II. Consultatie
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) is betrokken geweest bij onderzoek
voorafgaand aan de internetconsultatie. Een formele interbestuurlijke
consultatie is niet georganiseerd. Een ontwerp van deze regeling is van
22 september tot 22 oktober 2023 in openbare internetconsultatie geconsulteerd.
In het totaal zijn er 9 consultatiereacties ontvangen. Verschillende
medeoverheden, particulieren en koepelorganisaties zoals de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) en IPO hebben een reactie ingezonden.
Vrijwel alle partijen onderschrijven het belang van financiële
rijksbijdrage om woningbouwprojecten te versnellen en een substantieel aantal
betaalbare woningen te realiseren, hoewel diverse partijen liever een meer
structurele bijdrage zien dan een incidentele specifieke uitkering. De reacties
richten zich in enkele gevallen op onderwerpen die niet worden aangepast met
deze wijziging en dus niet ter consultatie zijn gebracht, zoals de vereiste
minimale betaalbaarheidsgrens. Andere reacties richten zich op het verlagen van
de minimale projectomvang en de urgentiescore. In onderstaande paragrafen
worden de reacties gebundeld per onderwerp behandeld.
Verlagen van de minimale projectomvang naar 200 woningen
De suggestie om de Woningbouwimpuls (onder voorwaarden) toegankelijk
te maken voor projecten kleiner dan 200 woningen
De middelen voor de Woningbouwimpuls zijn beperkt en in de woningbouw snel
besteed. Daarom wordt er met de Woningbouwimpuls geselecteerd op projecten die
een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het woningtekort in Nederland,
zowel binnen- als buitenstedelijk, binnen en buiten de Randstad en in grotere
en kleinere gemeenten. De vorige vijf tranches Woningbouwimpuls laten een
verscheidenheid aan woningbouwlocaties zien.
Uit de analyse van (gehonoreerde) aanvragen van de Wbi komt wel naar voren
dat een groot deel van de toegekende bijdrage landt in projecten binnen de
randstad en in grote(re) steden. Dat wordt mede veroorzaakt door de vereiste
minimale projectomvang. Deze minimale projectomvang wordt met deze
wijzigingsregeling al verlaagd naar 200 voor alle projecten. Deze wijziging kan
de toegankelijkheid en daarmee de regionale spreiding vergroten. Een minimale
projectomvang van 200 woningen sluit daarnaast beter aan bij de planvoorraad en
gemaakte afspraken in de Woondeals. De ondergrens wordt niet verder verlaagd,
omdat een minimale projectomvang van 200 woningen eraan bijdraagt dat
gemeenten, regio’s en provincies ook inzetten op bundeling van
woningbouwprojecten, waardoor een Wbi-toekenning een grote(re) impact op de
bouwproductie blijft houden.
De minimale projectomvang betreft een netto toevoeging van woningen. Dus
als er tevens woningen gesloopt worden in het project, dan dient het aantal
gesloopte woningen afgetrokken te worden van het aantal opgeleverde woningen,
om zo het totaal aantal toegevoegde woningen te berekenen. In hoeverre
onbewoonbare woningen meetellen hangt af van de status van die woningen. Het
begrip woning is niet gedefinieerd in het Besluit Woningbouwimpuls 2020 of de
Regeling Woningbouwimpuls 2020, maar er wordt in de uitvoering aangesloten bij
de CBS-definitie van een woning4. Een woning die onbewoonbaar verklaard is, valt niet binnen die
definitie en telt in de Woningbouwimpuls niet mee. Met andere woorden, als er
onbewoonbaar verklaarde woningen worden gesloopt in een projectgebied dan hoeft
dat aantal gesloopte woningen niet afgetrokken te worden van het aantal
opgeleverde woningen.
Extra ambitie in de woondeals belonen met een urgentiepunten
Suggestie om de urgentiescore niet te koppelen aan de extra
ambitie
Volgens het wijzigingsvoorstel dat ter consultatie is voorgelegd zouden de
provincies en regio’s worden beloond die een deel van de in paragraaf 2.2
besproken extra woningbouwopgave op zich nemen. Gemeenten, regio’s en
provincies vinden deze uitwerking van de urgentiescores onwenselijk. Zij voeren
onder andere aan dat de oorspronkelijke woondeals al ambitieus zijn en er
gemeenten zijn die in de oorspronkelijke woondeals hogere aantallen hebben
opgenomen dan van hen verwacht werd. Zij voeren aan dat het belonen van het
tonen van extra ambitie bezwaarlijk is omdat ze deze ruimte al eerder hebben
benut voor extra woningen. Om deze gemeenten tegemoet te komen is deze
indicator herzien. De urgentiescore blijft voor 0–2 punten bestaan uit het
subcriterium ‘woondeal’, omdat er nadrukkelijk sprake moet zijn van samenhang
tussen de Woningbouwimpuls en de Woondeals. Er kunnen punten worden behaald
door een positieve invulling te geven van de woningbouwopgave. Dat betekent dat
er urgentiepunten te verdienen zijn als extra woningbouwambitie in de woondeal
wordt opgenomen, maar ook indien het project waarvoor een aanvraag is ingediend
als sleutelproject is benoemd of als het betaalbaarheidspercentage in de
aanvraag overeenkomt met de afgesproken betaalbaarheidspercentages in de
woondeal. In bijlage 1 bij de regeling is de exacte verdelingsystematiek van
het criterium ‘urgentie’ opgenomen.
Bundeling van aanvragen
De suggestie om het mogelijk te maken een aanvraag in te dienen die
betrekking heeft op meerdere projecten.
Vanuit de Friese gemeenten en de provincie wordt verzocht om aandacht te
hebben voor het landelijk gebied, waar investeringen in kleine(re) projecten en
kernen nodig zijn om woningbouw mogelijk te maken. De zorg van de Friese
gemeenten en de provincie is dat de indieningsvereisten samen met de vereiste
samenhang van een project een drempel zijn voor het indienen van een gebundelde
aanvraag.
Met betrekking tot de toegankelijkheid van de Wbi wordt benadrukt dat het
voor gemeenten al mogelijk is om een aanvraag in te dienen waarvan de
onderdelen van het bouwproject niet geografisch naast elkaar gelegen zijn. Dit
is binnen de kaders van ‘een afgebakend projectgebied’, als gedefinieerd in
artikel 1, onder b, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020 al mogelijk. Er moet
sprake zijn van ten minste twee van de daar genoemde types samenhang binnen het
project, maar dat kunnen naast een geografische samenhang ook een financiële
samenhang en een organisatorische samenhang zijn. Financiële samenhang kan
worden aangetoond als het project is ondergebracht in een integrale
businesscase of gebieds-/grondexploitatie waarbij er sprake is van verevening
van kosten en opbrengsten tussen eventuele plandelen. Voorafgaand aan het
nieuwe aanvraagloket komt de benodigde aanvraagdocumentatie beschikbaar.
Onderdeel daarvan is de indieningsspreadsheet die gebruikt moet worden om de
gevraagde bijdrage te onderbouwen. Met het correct indienen van de
indieningsspreadsheet wordt aangetoond dat er sprake is van de vereiste
financiële samenhang. Organisatorische samenhang kan worden onderbouwd met
projectdocumentatie waaruit blijkt dat aansturing van het project plaatsvindt
vanuit een coördinerende uitvoeringsorganisatie met vertegenwoordiging van
gemeente(n) en direct belanghebbenden in het gebied. Met de uitwerking en
indiening van een gebundelde aanvraag is er al een bepaalde mate van
organisatorische samenhang. Er moeten immers afspraken gemaakt worden over o.a.
de financiën en de planning. In de voorgaande vijf tranches zijn er op
verschillende schaalniveaus gebundelde aanvragen ingediend en toegekend,
waaronder een uit Súdwest-Fryslân.
Projecten gebundeld in een aanvraag hoeven niet afzonderlijk te voldoen aan
de indieningsvereisten, zoals de vereiste startbouw van de eerste woningen
binnen drie jaar. De indieningsvereisten gelden voor de aanvraag als
geheel.
Maximeren van het aantal aanvragen
De suggestie om geen maximumaantal te koppelen aan het aantal
aanvragen per gemeente, per tranche.
VNG stelt voor om het maximum van drie projectaanvragen per tijdvak per
gemeente te schrappen. Onderzoeksbureau Stec heeft voorafgaand aan de vierde
tranche geadviseerd om preventief het aantal aanvragen per gemeente te
maximeren om een te groot aantal aanvragen te voorkomen. Op basis van de
ervaringen in de daaropvolgende tranches is er geen reden om dit maximumaantal
aanvragen te herzien. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het genoemde
maximumaantal het maximumaantal aanvragen van één gemeente binnen één tranche
betreft. Het betreft geen maximering van het totaal aantal aanvragen voor de
volgende tranches of het aantal projecten dat kan worden gebundeld.
Betaalbaarheidsgrens
De suggestie om de betaalbaarheidsgrens van 50% te verhogen of
aanvullende voorwaarden te stellen aan een verplicht aandeel sociale
huurwoningen.
Diverse partijen, waaronder het IPO en de Metropoolregio Amsterdam (MRA),
betreuren het feit dat het betaalbaarheidsvereiste niet is verhoogd
overeenkomstig de afspraken in de Woondeals. Lokale omstandigheden verschillen
echter sterk waardoor het soms wenselijk is om meer sociale huurwoningen toe te
voegen. In andere gevallen is het wenselijk om vooral voor het hogere
middensegment te bouwen, om zo bijvoorbeeld meer hoge- en middeninkomens naar
de wijk te trekken. De 50%-betaalbaarheidseis zal dan ook niet worden verhoogd.
Tegelijkertijd laten de reacties zien dat er bij medeoverheden en
koepelorganisaties voldoende gevoel van urgentie is om de
betaalbaarheidsafspraken die in de Woondeals worden afgesproken te halen. Als
een gemeente kiest om in een aanvraag meer betaalbare woningen toe te voegen en
deze langdurig betaalbaar te houden dan wordt dit in positieve zin betrokken
bij de beoordeling onder het criterium ‘effectiviteit’ en specifiek bij het
subcriterium ‘kwantiteit en kwaliteit van het betaalbare woningbouwprogramma’.
Naast het betaalbare programma zijn er ook andere indicatoren waarop wordt
beoordeeld. Als laatste kan nog worden opgemerkt dat urgentiepunten onder
andere kunnen worden behaald als het betaalbare programma overeenkomt met de
afspraken in de Woondeals.
III. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 18 december. Hiermee wordt afgeweken van
de vaste verandermomenten en het vereiste van een minimuminvoeringstermijn van
drie maanden.
De uitzondering is mogelijk op grond van Aanwijzing 4.17, vijfde lid,
onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Vanwege de urgentie van
het verhelpen van de woningbouwopgave en de belangrijke rol die de
woningbouwimpuls speelt bij het rendabel maken van bouwprojecten is gekozen om
niet vast te houden aan de vaste verandermomenten en de
minimuminvoeringstermijn. Zo kan het zesde aanvraagtijdvak sneller open.
Gemeenten krijgen ten minste zes weken de tijd tussen publicatie van deze
regeling en het openen van een nieuw aanvraagtijdvak. Het besluit met de
periode van het aanvraagtijdvak en de hoogte van het uitkeringsplafond van dat
aanvraagtijdvak worden bekendgemaakt. Daarvoor geldt dat dit ten minste 6 weken
voorafgaand aan het openen van dat aanvraagtijdvak gebeurt.
Zo hebben gemeenten dus in ieder geval 6 weken voorbereidingstijd voor het
indienen van een aanvraag, gerekend vanaf het moment van de publicatie van deze
regeling en het genoemde besluit. De aanstaande opening van de zesde tranche is
al bekendgemaakt per ministerieel besluit. De zesde tranche zal lopen van
18 december 2023 tot en met 12 februari 2024.
IV. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel C
Het herkansingsaanvraagtijdvak moet binnen 17 weken na het sluiten van het
voorgaande aanvraagtijdvak worden geopend. De minister moet op grond van
artikel 4, vierde lid, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020 binnen 13 weken na
het sluiten van het tijdvak beslissen over de toekenning of afwijzing van de
aanvragen. Er zit dus maximaal een maand tussen de uiterste beslissingstermijn
en de opening van het nieuwe aanvraagtijdvak. In paragraaf 2.3 van het algemeen
deel van de toelichting wordt deze keuze toegelicht. De aanvang van dit
herkansingsaanvraagtijdvak moet op grond van artikel 4, eerste lid, van het
Besluit Woningbouwimpuls 2020 uiterlijk 6 weken van tevoren worden
aangekondigd, met vermelding van het uitkeringsplafond van het tijdvak. De
overige regels over het aanvraagtijdvak uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020
en de Regeling Woningbouwimpuls 2020 zijn ook van toepassing op het
herkansingsaanvraagtijdvak.
Artikel I, onderdeel F
Bijlage 1 is op twee punten gewijzigd. Ten eerste is de vaststelling van de
punten die kunnen worden verkregen voor het criterium urgentie gewijzigd. Ten
tweede is de schematische weergave gewijzigd om beter overeen te komen met de
uiteenzetting van de criteria zoals die in het eerste deel van de bijlage te
vinden is.
Vaststelling van de punten voor het criterium urgentie
De punten voor het criterium urgentie worden vastgesteld door gebruik van
twee subcriteria. Het eerste subcriterium betreft de bijdrage aan de omvang van
de woningbouwopgave in het functioneel woningmarktgebied. Het functioneel
woningmarktgebied is een gebied waar meerdere gemeentes onder vallen, waarin de
woningmarkt een bepaalde samenhang vertoont. Op grond van de intensiteit van
verhuizingen tussen gemeenten is Nederland in het rapport Primos-prognose van
ABF Research verdeeld in 31 van deze gebieden5. Hiervoor kunnen 2 tot 8 punten worden behaald. De puntenverdeling
wordt nog steeds op basis van de relatieve regionale bouwopgave vastgesteld (de
bouwopgave als aandeel van de huidige woningvoorraad in het functioneel
woningmarktgebied).
Het tweede subcriterium, woondeals, is gewijzigd. Waar aanvragen voorheen
ofwel 2 punten kregen als de aanvragende gemeente deelnam aan een woondeal
ofwel 0 punten als een gemeente geen onderdeel uitmaakt van een woondeal, zijn
er nu op drie verschillende manieren punten te behalen bij het subcriterium
woondeals. Maximaal zijn nog steeds 2 punten te behalen. In paragraaf 2.2 van
het algemeen deel van de toelichting wordt nader ingegaan op het subcriterium
herijking woondeals.
Schematische weergave
In de schematische weergave is de kolom Urgentie gewijzigd, om de
wijzigingen in de vaststelling van de punten voor dit criterium te
weerspiegelen. Ook is de cel behorend bij subcriterium 3 van de kolom van het
criterium Effectiviteit project gewijzigd om opmaakfouten bij de vorige
regelingswijziging te corrigeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge