Regeling van het College voor toetsen en examens van 28 november 2022, CvTE-23.00009, houdende vaststelling van het examenprogramma Staatsexamen Nederlands als tweede taal voor de examenjaren vanaf examenjaar 2024 (Regeling examenprogramma Staatsexamen Nt2 2024)

Het College voor toetsen en examens,

Gelet op artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet College voor toetsen en examens en artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal;

Gezien de goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 januari 2023, kenmerk 35187584,

Besluit:

Artikel 1. Examenprogramma Staatsexamen Nederlands als tweede taal

Het examenprogramma Staatsexamen Nederlands als tweede taal wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze regeling.

Artikel 2. Intrekking

De Regeling examenprogramma Staatsexamens Nt2 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 4. Citeertitel en bekendmaking

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling examenprogramma Staatsexamen Nt2 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het College voor toetsen en examens, de voorzitter, J.H. van der Vegt

BIJLAGE, EXAMENPROGRAMMA STAATSEXAMEN NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL

(bijlage als bedoeld in artikel 1)

1. Toepassingsbereik

Dit examenprogramma is van toepassing met ingang van examenjaar 2024.

2. Examens

Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal toetst of de kandidaat voldoende kennis, inzicht en vaardigheden verworven heeft om het Nederlands op adequate wijze te kunnen gebruiken in het kader van werk, opleiding en maatschappelijk functioneren.

Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal bestaat uit vier onderdelen:

  • A Lezen,

  • B Luisteren,

  • C Schrijven en

  • D Spreken.

Het examenprogramma is ontleend aan de examenstof zoals is omschreven in het Eindrapport van de Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal1. De inhoud van de opdrachten is, conform dit advies, gerelateerd aan Nederlandse opleidings- en werksituaties en aan situaties in het openbare dagelijkse leven in Nederland. Het examen doet daarmee tevens een beroep op kennis van de Nederlandse samenleving.

Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal kent, conform de artikelen 7.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 2 van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal, twee programma’s. Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, de gekozen werk- en opleidingssituaties en het functioneringsniveau. Zie tabel 1.

Tabel 1. Overzicht Programma I en II

Programma I

Programma II

Programma I toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in opleidingen op mbo-niveau (niveau 3 en 4) en bijbehorende functies op de arbeidsmarkt.

Programma II toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in het hoger onderwijs en in midden- of hogere kaderfuncties op de arbeidsmarkt.

   

Het niveau van het examen is vergelijkbaar met taalniveau B1 van het Common European Framework of Reference (CEFR).

Het niveau van het examen is vergelijkbaar met taalniveau B2 van het Common European Framework of Reference (CEFR).

   

Het abstractieniveau van teksten en tekstonderwerpen is lager dan in Programma II. Zo spelen vertrouwde, alledaagse of werkgerelateerde onderwerpen een belangrijke rol.

Het abstractieniveau van teksten en tekstonderwerpen is hoger dan in Programma I. Zo spelen beschouwende en betogende teksten een belangrijke rol.

   

In de formulering van de opgaven wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van woorden die zijn opgenomen in A frequency dictionary of Dutch, de lijsten Core en General (Tiberius en Schoonheim, 2013). Daarnaast wordt gebruikgemaakt van woorden die zijn opgenomen in de aanvullende woordenlijst ontwikkeld door het College voor toetsen en examens, die indien nodig geactualiseerd wordt.

In de formulering van de opgaven wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van woorden die zijn opgenomen in A frequency dictionary of Dutch, (Tiberius en Schoonheim, 2013). Daarnaast wordt gebruikgemaakt van woorden die zijn opgenomen in de aanvullende woordenlijst ontwikkeld door het College voor toetsen en examens, die indien nodig geactualiseerd wordt.

3. Examenstof per onderdeel

A. Lezen

Handelingen:

  • De kandidaat kan zich oriënteren op tekstsoort, intenties van de auteur, publiek, opbouw en inhoud van een tekst met gebruikmaking van tekstkenmerken zoals lay-out, illustraties, koppen, tussenkoppen en aanhef;

  • De kandidaat kan informatie over hoofdzaken van een tekst vinden en begrijpen;

  • De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst in detail bepalen;

  • De kandidaat kan gegeven een bepaalde informatiebehoefte specifieke informatie in een tekst opzoeken, weergeven en ordenen;

  • De kandidaat kan informatie die in de tekst gegeven wordt, combineren en vergelijken;

  • De kandidaat kan informatie opzoeken in langere teksten zonder deze in detail te lezen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van kopjes.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden naar aanleiding van teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn geschreven voor een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

B. Luisteren

Handelingen:

  • De kandidaat kan informatie over hoofdzaken van een tekst verstaan en begrijpen;

  • De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst in detail verstaan en begrijpen;

  • voor Programma II geldt in het bijzonder: de kandidaat kan informatie samenvatten en evalueren.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden naar aanleiding van teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn gericht op een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

  • 5. De teksten zijn gebaseerd op natuurlijke spraak en bevatten spreektaalkenmerken.

  • 6. De receptieve beheersing van Nederlandse dialecten en/of sociolecten wordt niet getoetst. De teksten kunnen wel door dialecten en/of sociolecten gekleurd zijn; dat wil zeggen dat er teksten kunnen voorkomen waarbij men kan horen uit welke regio of groepering de spreker afkomstig is.

  • 7. De spreker houdt geen rekening met een van huis uit niet-Nederlandstalige toehoorder of gesprekspartner.

  • 8. Er kan sprake zijn van achtergrondgeluid. Dit mag niet storend zijn voor de verstaanbaarheid.

C. Schrijven

Handelingen:

  • De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen;

  • De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen;

  • De kandidaat kan standpunten en meningen geven en erom vragen;

  • De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen en uitnodigen;

  • De kandidaat kan voorwerpen, personen, gebeurtenissen en processen beschrijven;

  • De kandidaat kan instructie(s) geven;

  • De kandidaat kan verslag uitbrengen;

  • De kandidaat kan beoordelen, argumenteren en bepleiten;

  • De kandidaat kan een plan uitwerken, een toelichting geven en een rapport opstellen;

  • De kandidaat kan formulieren en andere gestandaardiseerde vragenlijsten invullen;

  • De kandidaat kan een advies geven, een wervende tekst schrijven en een vergelijking maken.

Bovenstaande handelingen monden uit in teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het schrijfproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het schrijfproduct is leesbaar.

  • 3. Het schrijfproduct maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het schrijfproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het schrijfproduct bevat relevante standaardformuleringen en briefconventies.

  • 6. Het schrijfproduct voldoet aan eisen van formele correctheid waarbij enkele fouten in de spelling en/of grammatica zijn toegestaan.

  • 7. De opmaak van de tekst is helder en passend en het gebruik van leestekens is adequaat.

D. Spreken

Handelingen:

  • De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen;

  • De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen;

  • De kandidaat kan standpunten en meningen geven en erom vragen;

  • De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen en uitnodigen;

  • De kandidaat kan beoordelen, bepleiten, klagen en onderhandelen;

  • De kandidaat kan voorwerpen, personen, figuren, gebeurtenissen en processen beschrijven;

  • De kandidaat kan een gesprek, bijdrage of antwoord beginnen en afsluiten;

  • De kandidaat kan aandacht vragen, verduidelijkingen en herhalingen bewerkstelligen.

Bovenstaande handelingen monden uit in spreekopdrachten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het spreekproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het spreekproduct is verstaanbaar.

  • 3. De spreker maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het spreekproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het spreekproduct bevat relevante standaardformuleringen.

  • 6. Het spreekproduct voldoet aan de eisen van formele correctheid waarbij enkele fouten in uitspraak en/of grammatica zijn toegestaan.

  • 7. Het spreekproduct is passend bij situatie, onderwerp en gesprekspartner(s).

4. Beoordeling

Het examenwerk van de examenonderdelen Lezen en Luisteren wordt automatisch gescoord. Het examenwerk van de examenonderdelen Spreken en Schrijven wordt beoordeeld door onafhankelijke beoordelaars die daartoe door het College voor toetsen en examens bevoegd zijn verklaard. Het examen van een kandidaat wordt ten behoeve van de beoordeling opgedeeld in losse opdrachten en elke opdracht wordt door ten minste twee beoordelaars beoordeeld. Gemiddeld zijn er minimaal 10 verschillende beoordelaars betrokken bij het beoordelen van een schrijfexamen en een spreekexamen. Bij de beoordeling wordt, afhankelijk van de aard van de opdrachten, gebruikgemaakt van dichotome en meerpuntsschalen.

Het College voor toetsen en examens stelt de cesuur vast op voordracht van de toetsconstructeurs. Deze kan, nadat het examenonderdeel is afgenomen en de gegevens bekend zijn, door het College eventueel bijgesteld worden. De kandidaat is geslaagd indien het resultaat voldoende is.

TOELICHTING

Deze regeling van het College voor toetsen en examens betreft de vaststelling van het examenprogramma Staatsexamen Nederlands als tweede taal voor de examenjaren vanaf het examenjaar 2024. De regeling is geactualiseerd ten opzichte van de regeling uit 2019 die met deze regeling wordt ingetrokken. Met de regeling wordt tevens een woordenlijst vastgesteld door het College toegevoegd aan de twee programma’s. Bij Programma II is een verwijzing naar de woordenlijst A frequency dictionary of Dutch, (Tiberius en Schoonheim, 2013) toegevoegd.

Er zijn twee programma’s met een verschil in moeilijkheidsgraad waarin examen afgelegd kan worden. Beide examens zijn bedoeld voor mensen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is maar die wel woonachtig zijn in een omgeving waarin de Nederlandse taal dominant is. Programma I is op taalniveau B1 (Europees Referentiekader-ERK/Common European Framework of Reference-CEFR), programma II is op taalniveau B2. Beide programma’s zijn bedoeld voor mensen die willen werken dan wel een opleiding gaan volgen in Nederland.

Wie zichzelf voorbereidt op het examen dan wel studenten voorbereidt op het examen, kan zich met behulp van de hierboven beschreven regeling een beeld vormen van taken en opdrachten die in het examen kunnen voorkomen en welk vaardigheidsniveau de kandidaten op het examen moeten tonen. Het opleidingsprogramma wordt beschreven in de Regeling eindtermen educatie 2013 en is gebaseerd op artikel 7.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (zie bijlage 5 van die regeling voor de eindtermen Nederlands als tweede taal). Daarin staat beschreven welke elementen scholen en instellingen in hun onderwijsprogramma aan de orde moeten laten komen om deelnemers goed voor te bereiden op het examenprogramma Nederlands als tweede taal, zoals verwoord in hierboven beschreven regeling.

Met de Regeling examenprogramma Staatsexamen Nt2 voldoet het College voor toetsen en examens aan de haar in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet College voor toetsen en examens en artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal opgedragen taak om het examenprogramma Staatsexamen Nederlands als tweede taal bij regeling vast te stellen. Het examenprogramma is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Deze regeling geldt voor de examenjaren vanaf het examenjaar 2024. Artikel 2 brengt dat ook tot uitdrukking. Overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal worden eventuele toekomstige wijzigingen tijdig bekendgemaakt.

Het College voor toetsen en examens, de voorzitter, J.H. van der Vegt


X Noot
1

Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal (1991), Certificaten Nederlands als tweede taal. Startbewijzen voor onderwijs en arbeidsmarkt. Publicatie van het toenmalige Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

Naar boven