Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 oktober 2023, nr. WJZ/ 37905149, tot tijdelijke vrijstelling van artikel 8a, eerste lid, onder a, van het Besluit gebruik meststoffen (Vrijstellingsregeling uiterste inzaaidatum vanggewas na maïs 2023)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Water;

Gelet op artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt onder 'besluit’ verstaan: Besluit gebruik meststoffen.

Artikel 2

  • 1. In 2023 wordt voor gronden gelegen in de provincies Drenthe, Friesland en Groningen vrijstelling verleend van de in artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit genoemde verplichtingen.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is uitsluitend van toepassing, indien een gewas als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onder a, van het besluit uiterlijk op 10 oktober 2023 en binnen 48 uur na de teelt van maïs wordt ingezaaid.

Artikel 3

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 2 oktober 2023.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling uiterste inzaaidatum vanggewas na maïs 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 oktober 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

Doel en aanleiding

De teelt van maïs kent een groot risico voor uitspoeling van nitraat naar de bodem, met name op zand- en lössgronden waar deze teelt voornamelijk plaatsvindt. Het is daarom verplicht om uiterlijk op 1 oktober van elk jaar op zand- en lössgronden aansluitend op de teelt van maïs een vanggewas in te zaaien. Zo wordt nitraatuitspoeling naar de bodem en naar het grondwater beperkt.

De verplichte inzaai van een vanggewas op uiterlijk 1 oktober betekent dat de maïs voor 1 oktober geoogst dient te worden. De specifieke weersomstandigheden van het jaar 2023, met een zeer nat voorjaar, hebben ervoor gezorgd dat de maïs gemiddeld zo’n twee tot drie weken later is ingezaaid dan in andere jaren. Dit heeft tot gevolg dat een groot deel van de maïs in met name het noorden van het land niet voor 1 oktober 2023 zal zijn afgerijpt. Het gebruik van onrijpe maïs heeft negatieve gevolgen voor milieu, landbouwpraktijk en gezondheid van de koe. Het is daarom wenselijk om het mogelijk te maken dat maïs in bepaalde gebieden van Nederland na 1 oktober 2023 wordt geoogst. Als gevolg daarvan zal een vanggewas ook later worden ingezaaid.

Deze vrijstellingsregeling staat toe dat op zandgronden in de provincies Drenthe, Friesland en Groningen na de teelt van maïs op uiterlijk 10 oktober 2023 een vanggewas moet worden ingezaaid in plaats van op uiterlijk 1 oktober 2023. Hierbij geldt als voorwaarde dat bij de maïsoogst na 1 oktober 2023 binnen 48 uur een vanggewas moet worden ingezaaid.

Vrijstellingsregeling 2023

Volgend uit artikel 8a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) zijn landbouwers op zand- en lössgronden verplicht om na de teelt van maïs een vanggewas te telen direct aansluitend en uiterlijk op 1 oktober van het desbetreffende jaar. Op grond van artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming (Wb) kan door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, en gehoord de Technische Commissie Bodem (TCB), vrijstelling worden verleend van deze verplichte inzaaidatum van 1 oktober. Vrijstelling kan worden verleend voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich daar niet tegen verzet. Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Wet Bodembescherming kunnen aan de vrijstelling voorschriften worden verbonden die nodig zijn in het belang van de bescherming van de bodem.

In deze regeling is gebruik gemaakt van de bevoegdheid van artikel 64, derde lid, van de Wb door vrijstelling te verlenen van de uiterste inzaaidatum van 1 oktober voor gronden gelegen in de provincies Drenthe, Friesland en Groningen en de inzaaidatum te bepalen op uiterlijk 10 oktober 2023, met dien verstande dat het vanggewas uiterlijk 48 uren na de maïsoogst moet worden ingezaaid.

Deze vrijstelling volgt de adviezen van de Technische Commissie Bodem en de expertcommissie ‘vanggewas na maïs’. Naar verwachting zal de maïs in deze drie noordelijke provincies op 1 oktober 2023 nog geen voldoende drogestofgehalte hebben behaald om negatieve gevolgen voor milieu, landbouwpraktijk en gezondheid van de koe af te wenden. Vanwege klimatologische verschillen vindt de maïsoogst in het noorden van Nederland gemiddeld een tot twee weken later plaats dan in het zuiden. Door deze vrijstellingsregeling alleen in de provincies Drenthe, Groningen en Friesland toe te passen, wordt het eventuele negatieve effect op de bodem- en grondwaterkwaliteit bovendien geminimaliseerd. Daarbij speelt een rol dat op natte zandgronden, die zich met name in de noordelijke provincies bevinden, de nutriëntenuitspoeling kleiner is dan op droge zandgronden. Met het oog op de praktische handhaafbaarheid van deze vrijstellingsregeling is gekozen mee te gaan in het advies van de TCB waarin wordt voorgesteld aan te sluiten bij de indeling in provincies in plaats van natte- en droge zandgronden door heel Nederland te onderscheiden op basis van grondwatertrapniveau.

Om de eventuele negatieve effecten op de bodem- en grondwaterkwaliteit van het uitstel te minimaliseren, is aangesloten bij het advies van de expertcommissie ‘vanggewas na maïs’ om als voorwaarde op te nemen dat een vanggewas binnen 48 uur na maïsoogst dient te worden ingezaaid indien de landbouwer gebruik maakt van de vrijstellingsregeling.

Advies Technische Commissie Bodem

Over een eventuele vrijstelling in 2023 van de verplichting uiterlijk op 1 oktober een vanggewas in te zaaien is overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wb advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). Deze heeft haar opmerkingen gegeven in een advies van 6 september 2023.

De TCB adviseert geen uitstel te verlenen voor de inzaai van een vanggewas na maïs op zand- en lössgronden voor het jaar 2023, omdat uitstel een negatieve impact heeft op de vastlegging van stikstof door dit gewas en zal leiden tot meer nitraatuitspoeling naar de bodem en naar het grondwater. Hierbij merkt de TCB op dat het nadelige effect van een eventueel uitstel voor de bodem- en grondwaterkwaliteit het grootst zal zijn op de droge zandgronden.

De TCB merkt echter ook op dat uitstel van de oogst tot uiterlijk 10 oktober 2023 vanuit landbouwkundig oogpunt zinvol kan zijn, omdat de opbrengst en voederwaarde van de maïs in die periode nog toe kunnen nemen. Mocht, vanwege de voederwaarde en opbrengst van maïs, toch besloten worden over te gaan tot het verlenen van uitstel, dan adviseert de TCB dat uitsluitend te doen voor natte zandgronden en 10 oktober als uiterste inzaaidatum van het vanggewas vast te stellen. De TCB adviseert daarom de vrijstelling van de inzaaidatum in dat geval niet toe te staan op zandgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Brabant en Limburg. De TCB stelt dat op die manier het negatieve effect van uitstel van inzaai van het vanggewas op nutriëntenuitspoeling wordt geminimaliseerd.

Advies expertgroep ‘vanggewas na maïs’

In het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn is een Commissie van Wijzen aangekondigd die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit adviseert over de haalbaarheid van de 1 oktoberdatum voor de inzaai van een vanggewas na maïs op zand- en lössgronden, gelet op de weersomstandigheden gedurende het groeiseizoen. Deze commissie is vormgegeven door een expertgroep ‘vanggewas na maïs’ (hierna: expertgroep) te consulteren, bestaande uit wetenschappers en landbouwsectorpartijen.

De expertgroep is samengekomen op 1 september en 13 september 2023. Naar aanleiding van deze beide bijeenkomsten is een eindadvies opgesteld (d.d. 15 september 2023). De expertgroep adviseert uitstel te verlenen voor de uiterste inzaaidatum voor een vanggewas na maïs tot en met uiterlijk 10 oktober 2023 in de provincies Drenthe, Friesland en Groningen.

Gelet op de weersomstandigheden in het groeiseizoen 2023 stelt de expertgroep vast dat het voorjaar van 2023 erg nat was waardoor veel landbouwers de maïs pas laat konden inzaaien. Hierbij merkt de expertgroep op dat er sprake is van een grote spreiding in inzaaidata, maar dat met name in het noorden van het land de maïs naar verwachting niet voldoende rijp zal zijn voor 1 oktober 2023. Onrijpe maïs resulteert in meer inkuilverliezen, een toename in methaanemissies en kan leiden tot pensverzuring wat risico’s met zich meebrengt voor de gezondheid van de koe. Omdat de groeiomstandigheden voor het vanggewas dit jaar gunstig zijn met een hogere bodemtemperatuur en een vochtige grond, concludeert de expertgroep dat een uitstel voor de drie noordelijke provincies naar alle waarschijnlijkheid een beperkt negatief effect zal hebben op de bodem- en waterkwaliteit in vergelijking met andere (drogere) jaren.

Met het oog op de bodem- en waterkwaliteit stelt de expertgroep voor om bij uitstel van de uiterste inzaaidatum van een vanggewas na maïs naar 10 oktober 2023 als voorwaarde op te nemen dat het vanggewas binnen 48 uur na de maïsoogst moet worden ingezaaid. Indien nodig, adviseert de expertgroep een bedrijfsspecifieke korting op de stikstofgebruiksnorm voor 2024 toe te passen zodat de landbouwers die hun vanggewas wel hebben ingezaaid voor 1 oktober 2023 niet onnodig worden benadeeld.

Gevolgen

Regeldruk

Deze regeling is niet aan het Adviescollege toetsing regeldruk voorgelegd omdat de vrijstelling geen extra regeldruk veroorzaakt ten opzichte van de bestaande verplichting waarvan wordt vrijgesteld. Het verschuiven van de uiterste inzaaidatum vereist geen extra inspanning van een ondernemer en zal dus niet leiden tot een verhoging van de regeldruk.

Uitvoering en handhaving

Deze paragraaf bevat een inschatting van de inspanningen van de overheid voor de uitvoering van deze vrijstelling en de handhaving van de naleving ervan. De uitvoerende instantie voor deze vrijstelling is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving van deze vrijstelling. De uitzondering uit deze wijzigingsregel heeft geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling. Om die reden zijn voor deze wijzigingsregeling geen nieuwe UHT-toetsen door RVO en NVWA opgesteld.

Uitvoeringslasten

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zal extra communicatie in moeten zetten om deze vrijstellingsregeling te communiceren richting de landbouwsector. Daarnaast kan deze vrijstellingsregeling leiden tot extra vragen via klantencontact.

Handhavingslasten

Voor wat betreft handhaving zal deze vrijstellingsregeling enkele effecten met zich meedragen. Ten eerste zal de NVWA een onderscheid moeten maken tussen de drie noordelijke provincies (Drenthe, Friesland en Groningen) waar het uitstel van kracht zal zijn en de rest van het land waar geen uitstel verleend wordt. Gezien de verdeling naar provinciegrenzen wordt de regeling als goed handhaafbaar geschat.

Bij geen vrijstelling in de drie noordelijke provincies zou er naar verwachting tegen landbouwers in Drenthe, Friesland en Groningen vaker sanctionerend opgetreden moeten worden. Door de vrijstelling zal dat minder het geval zijn, wat tot minder handhavingslasten leidt.

Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

In afwijking van de vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen, treedt de onderhavige regeling in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant en werkt zij terug tot en met 2 oktober 2023. Hiermee wordt bereikt dat de volle periode van 2 oktober tot en met 10 oktober 2023 gebruik kan worden gemaakt van deze regeling. De vrijstellingsregeling vervalt met ingang van 1 januari 2024. Afwijking van zowel de vaste verandermomenten als de minimale invoertermijn is in dit geval gerechtvaardigd omdat het gaat om spoedregelgeving.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven