Regeling Pilots Nationaal Akkoord Amateurkunst

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 oktober 2023;

besluit:

vast te stellen de Regeling Pilots Nationaal Akkoord Amateurkunst

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. amateurkunst:

alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van, of betrokken zijn bij, kunst op niet professionele basis;

b. Amateurkunstkoepel:

de volgende negen instellingen worden als amateurkunstkoepel aangemerkt in de zin van deze regeling: Circuspunt, Danslink, Federatie van Folkloristische Groepen in Nederland, Fotobond, Koninklijke Nederlandse Muziek Organisatie, Koornetwerk Nederland, Landelijke Organisatie Studenten Theaterverenigingen, Nederlandse Organisatie van Audiovisuele Amateurs, Stichting Textiel Informatie en Documentatie Centrum;

c. Cultuureducatie:

in deze regeling bedoelt het Fonds daarmee het doelbewust leren over en door middel van kunst, erfgoed en media buiten school;

d. Caribisch deel van het Koninkrijk;

Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

e. culturele instelling:

stichting of vereniging zonder commercieel winstoogmerk, die zich inzet voor cultuurparticipatie of -educatie buiten school, gehuisvest in het Koninkrijk der Nederlanden;

f. Algemeen Subsidiereglement:

Algemeen Subsidiereglement stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

g. bestuur:

het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

h. Europees deel van Nederland:

Nederland, zonder het Caribisch deel van het Koninkrijk.

i. Fonds:

stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

j. pilotproject;

project met een uniek of experimenteel karakter waarvan de activiteiten bijgevolg niet kunnen worden aangemerkt als reguliere of terugkerende activiteiten;

k. Koninkrijk der Nederlanden:

Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland inclusief de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

l. LKCA:

Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst;

m. Nederland:

Europees deel van Nederland en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

n. Provinciale steuninstellingen:

in deze regeling worden hiermee de leden van de Raad van 12, het landelijke samenwerkingsverband van provinciale steuninstellingen voor cultuureducatie en/of cultuurparticipatie bedoeld.

Artikel 1.2 Doel

Met deze regeling ondersteunt het Fonds initiatieven die bijdragen aan inhoudelijke versterking van amateurkunstbeoefening en cultuureducatie buiten school, aan de duurzame versterking van de ondersteuningsstructuur voor het amateurkunstveld en de versterking van de landelijke discipline ondersteuning.

Artikel 1.3 Indeling van de regeling

  • a. Deze regeling kent twee hoofdstukken waarbinnen een subsidieaanvraag kan worden ingediend. Hoofdstuk 2: Discipline gerichte ondersteuning versterken;

  • b. Hoofdstuk 3: Inhoudelijke versterking amateurkunst en cultuureducatie of bijdragen aan duurzame versterking van de ondersteuningsstructuur.

Artikel 1.4 Wie kan aanvragen

  • 1. Subsidie voor Hoofdstuk 2 kan worden aangevraagd door een amateurkunstkoepel.

  • 2. Subsidie voor Hoofdstuk 3 kan worden aangevraagd door een culturele instelling.

Artikel 1.5 Subsidieplafond en budgetverdeling

  • 1. Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3 hebben elk een eigen subsidieplafond.

  • 2. Het Fonds kan:

    • a. een geoormerkt budget uit het subsidieplafond reserveren voor bepaalde regio’s, thema’s of doelgroepen;

    • b. het vastgestelde subsidieplafond en het tijdvak wijzigen;

    • c. bij onderuitputting van een subsidieplafond na het verstrijken van een indieningstermijn,

    het resterende deel toevoegen aan het subsidieplafond van de daaropvolgende indieningstermijn of van een ander hoofdstuk.

  • 3. Een wijziging van het tijdvak kan leiden tot een afwijking van de indieningstermijnen zoals bedoeld in artikel 1.6.

  • 4. Een besluit tot wijziging van het subsidieplafond wordt bekendgemaakt via de website van het Fonds.

Artikel 1.6 Indieningstermijnen Hoofdstuk 2 en 3

Een aanvraag voor deze regeling kan worden ingediend van 30 oktober 2023 13:00 uur Amsterdamse tijd tot en met 28 februari 2024 17:00 uur Amsterdamse tijd

Artikel 1.7 Indieningsvereisten

  • 1. Aanvragen worden ingediend via het digitale aanvraagformulier in de online aanvraagomgeving Mijn Fonds, via de website van het Fonds.

  • 2. Voor het gebruik van Mijn Fonds is een account bij het Fonds vereist. Het aanmaken daarvan duurt enkele dagen.

  • 3. Aanvragen worden voorzien van:

    • a. een projectplan van maximaal 10 pagina’s in A4 formaat voor de looptijd van het project; en

    • b. een sluitende begroting; en

    • c. indien van toepassing een ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

  • 4. Alleen volledige aanvragen worden in behandeling genomen. Het Fonds kan aanvragers in de gelegenheid stellen onvolledige aanvragen aan te vullen.

  • 5. Als aanvragen worden aangevuld, dan geldt de datum dat het Fonds de aanvulling ontvangt als ontvangstdatum en als moment van het indienen van de aanvraag.

Artikel 1.8 Beoordelingswijze

  • 1. Het Fonds beoordeelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst en neemt daarover binnen dertien weken een besluit.

  • 2. Een project start niet eerder dan dertien weken na het indienen van de aanvraag, en uiterlijk binnen zes maanden van de honorering.

Artikel 1.9 Weigeringsgronden

Het Fonds weigert subsidie als:

  • a. voor dezelfde activiteiten al subsidie is of zal worden verleend:

    • door het Fonds;

    • door een van de andere rijkscultuurfondsen;

    • op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid; of

    • op grond van de Erfgoedwet.

  • b. de activiteiten of projecten waarvoor subsidie wordt gevraagd op het moment van de aanvraag al worden uitgevoerd;

  • c. de aanvrager failliet is verklaard of redelijkerwijs te verwachten is dat dat binnenkort gebeurt;

  • d. de aanvraag onvoldoende aansluit bij het doel van de regeling;

  • e. de aanvraag gericht is op activiteiten die kunnen worden aangemerkt als reguliere of terugkerende activiteiten of redelijkerwijs gefinancierd kunnen worden uit het reguliere budget van de aanvrager; en

  • f. de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon die niet voldoet aan de verplichtingen ten aanzien van de Governance Code Cultuur, zoals bedoeld in artikel 1.7, derde lid.

Artikel 1.10 Voorwaarden en beperkingen

  • 1. Aanvragers nemen deel aan het LKCA ontwikkeltraject dat in het kader van het Nationaal Akkoord Amateurkunst uitgevoerd wordt.

  • 2. Aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk in de subsidieaanvraag kunnen de kosten voor het omwisselen van valuta, voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van het project, opnemen in de subsidieaanvraag.

  • 3. De subsidie bedraagt 100% van de totale projectkosten.

  • 4. De post onvoorzien op de begroting mag niet meer bedragen dan 7% van de totale kosten van het project

  • 5. Maximaal 10% van de subsidie van het Fonds mag worden ingezet voor materiële investeringen die benodigd zijn voor het project.

  • 6. Projecten hebben vanaf de datum van honorering een looptijd tot uiterlijk 30 juni 2025.

  • 7. Hoofdstuk 2 en 3 kunnen de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende voorwaarden en beperkingen bevatten.

Artikel 1.11 Bijzondere verplichtingen

  • 1. Met deelname aan deze regeling geeft de aanvrager toestemming aan het Fonds om gegevens uit de aanvraag en de eventuele verantwoording in te zetten voor kennisdeling en onderzoeksdoeleinden.

  • 2. Als het Fonds daarom vraagt, is de subsidieontvanger verplicht actief deel te nemen aan monitoring en evaluatie van zijn project in relatie tot de regeling.

  • 3. Als de aanvrager een rechtspersoon is, dan geldt de verplichting om de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het vijfde en zesde lid

  • 4. Als de aanvrager een natuurlijk persoon is, dan geldt de verplichting om de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het zesde lid.

  • 5. Voor de Governance Code geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier, op grond van alle onderstaande onderdelen a tot en met d, aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

    • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht en uitvoering, in die zin dat:

      • als er sprake is van een raad van toezicht- model: een raad van toezicht die bestaat uit ten minste drie leden;

      • als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur van ten minste drie bestuurders;

    • d. dat de leden van de raad van toezicht, of de toezichthoudende bestuurders, geen onderdeel uitmaken van de begroting.

  • 6. Voor de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier toelicht hoe die codes worden toepast, waarbij de volgende indeling en daarmee samenhangende verplichtingen gelden:

    • a. aangevraagd bedrag tot € 5.000: pas de codes toe en leg uit waar dit nog niet volledig lukt, als dat het geval is;

    • b. aangevraagd bedrag vanaf € 5.000 tot en met € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt en benoem hierbij ook de ambities;

    • c. aangevraagd bedrag meer dan € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt, benoem hierbij de ambities en reflecteer hierop achteraf in de verantwoording.

  • 7. Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende bijzondere verplichtingen bevatten.

HOOFDSTUK 2 PILOT DISCIPLINE GERICHTE ONDERSTEUNING VERSTERKEN

Artikel 2.1 Door wie kan worden aangevraagd?

  • 1. De subsidie voor hoofdstuk 2 kan worden aangevraagd door een amateurkunstkoepel.

  • 2. De subsidie is per aanvrager gemaximeerd volgens de in bijlage 1 opgenomen verdeling.

  • 3. Amateurkunstkoepels kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen voor dit hoofdstuk waarbij de in het vorige lid bedoelde maximale bedragen kunnen worden opgeteld.

  • 4. Bij een gezamenlijke aanvraag is één rechtspersoon penvoerder. Deze ondertekent de aanvraag en is contactadres voor het Fonds.

  • 5. Voor een samenwerking wordt een samenwerkingsovereenkomst opgesteld en ondertekend door alle partijen.

Artikel 2.2 Subsidieplafond

Subsidieplafond voor hoofdstuk 2 bedraagt € 400.000.

Artikel 2.3 Waarvoor kan worden aangevraagd?

Uit de plannen blijkt dat activiteiten worden uitgevoerd die bijdragen aan:

  • a. wat de koepel voor het amateurkunstveld wil realiseren. In het plan staan dan de activiteiten en beoogde resultaat;

  • b. visieontwikkeling op landelijke sector/disciplineontwikkeling vanaf 2025; output is bijvoorbeeld een beknopt visiestuk met onder andere wat er nodig is in het veld, welke acties en ondersteuning daarvoor nodig zijn, wat de rol van de koepelorganisatie en andere organisaties daarin is en hoe dat op een toekomstbestendige manier gerealiseerd kan worden.

Een combinatie van a en b is mogelijk.

Artikel 2.4 Beoordeling en toekenning

  • 1. Aanvragen voor hoofdstuk 2 worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan in de toelichting is beschreven hoe die toetsing plaatsvindt:

    • a. inhoudelijke kwaliteit van de activiteiten in relatie tot het doel van de regeling;

    • b. organisatorische kwaliteit.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient een aanvraag op alle criteria als voldoende te zijn beoordeeld.

  • 3. Als een aanvraag voldoet aan de voorwaarden, wordt die voor advies voorgelegd aan een interne adviescommissie, die bestaat uit twee adviseurs van het Fonds. Indien de adviescommissie dit nodig acht nodigt zij de aanvrager uit voor een mondelinge toelichting op de aanvraag.

HOOFDSTUK 3 PILOT INHOUDELIJKE VERSTERKING AMATEURKUNST EN CULTUUREDUCATIE

Artikel 3.1 Wie kan aanvragen?

  • 1. De subsidie voor hoofdstuk 3 kan worden aangevraagd door een culturele instelling.

  • 2. De subsidie voor hoofdstuk 3 bedraagt minimaal € 100.000 en maximaal € 375.000 per aanvraag.

  • 3. Een culturele instelling gaat ten behoeve van de uitvoering van een pilotproject een samenwerking aan met professionele organisaties die werken in het amateurkunstveld als ook met één of meer amateurkunstgroepen.

  • 4. Voor een gezamenlijke aanvraag is één rechtspersoon penvoerder. Deze ondertekent de aanvraag en is contactadres voor het Fonds.

  • 5. Voor een samenwerking wordt een samenwerkingsovereenkomst opgesteld en ondertekend door alle partijen.

Artikel 3.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk is € 2.857.152.

Artikel 3.3 Waarvoor kan worden aangevraagd?

Subsidie voor Hoofdstuk 3 kan worden aangevraagd voor pilotprojecten die bijdragen aan de versterking van (de ondersteuningsstructuur van) amateurkunst en cultuureducatie buiten school door te werken aan minimaal één van de kernambities die in de toelichting op deze regeling genoemd zijn. De aanvrager richt zich op activiteiten vanuit de samenwerking tussen professionele organisaties die werken in het amateurkunstveld met één of meer amateurkunstgroepen of verzameling van groepen. De samenwerkingsactiviteiten hebben mede tot doel de aansluiting tussen cultuureducatie en de amateurkunstbeoefening te bestendigen.

Artikel 3.4 Beoordeling en toekenning

  • 1. Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria waarvan in de toelichting is beschreven hoe die beoordeling plaatsvindt:

    • a. inhoudelijke kwaliteit van het project in relatie tot het doel van de regeling;

    • b. spreiding, zowel in regio als in discipline; en

    • c. organisatorische kwaliteit.

  • 2. Alleen aanvragen die voldoen aan alle criteria kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Het bestuur kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van een aanvrager van bepalingen in deze regeling afwijken indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag nadat deze in de Staatscourant is gepubliceerd.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 maart 2026. Op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond, blijft het bepaalde in deze regeling van toepassing.

Artikel 4.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Pilots Nationaal Akkoord.

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, namens deze, H.G.G.M. Verhoeven. directeur-bestuurder

BIJLAGE 1

Ad Artikel 2.1.2

De maximaal aan te vragen bedragen per koepel zijn in overleg met hen afgestemd op de verdeling van coronasteun en herstelgelden in de afgelopen jaren. Dat leidt tot onderstaande bedragen:

Koepel

Maximum bedrag in €

Toelichting

Koornetwerk

105.000

 

KNMO

105.000

 

STIDOC

30.000

 

NOVA

30.000

 

Fotobond

30.000

 

Circuspunt

30.000

 

Danslink

30.000

 

LOST + LNA

30.000

Op voorwaarde dat LOST aanvraagt samen met LNA. Als LOST alleen aanvraagt dan is het maximum 10k.

FFGN

10.000

 

Budget H 2

400.000

 

TOELICHTING

Inleiding

Voor de jaren 2023 en 2024 is bij het Ministerie van OCW 2 miljoen euro beschikbaar om te onderzoeken op welke wijze een bijdrage geleverd kan worden aan de wens van de Staatssecretaris Cultuur en Media om te komen tot een ‘...Nationaal Akkoord Amateurkunst met afspraken tussen OCW, IPO en VNG over een structurele, samenhangende aanpak van de ondersteuning van amateurkunstgroepen’ en hoe een betere verbinding gemaakt kan worden tussen amateurkunstbeoefening en buitenschoolse cultuureducatie. Het Fonds voor Cultuurparticipatie (hierna: het Fonds) is gevraagd daarvoor een subsidieregeling te maken en uit te voeren.

Het Fonds gaat zich meer inzetten voor een sterke ondersteunings- en infrastructuur in zijn werkveld van cultuurparticipatie en -educatie. Zo gaat het in deze regeling niet om het overeind houden van koepels of verenigingen op zich, maar om de landelijke sector- en disciplineontwikkeling. Een functie waar het rapport Revitalisering Amateurkunst (BMC 2021) hiaten in constateert en aanbevelingen voor doet.

De pilots die in deze regeling gesubsidieerd worden vormen de input en de basis voor een in 2025 af te sluiten Nationaal Akkoord Amateurkunsten (NAA).

Al langere tijd spelen er meerdere uitdagingen binnen de structuur waarop de amateurkunsten van oudsher steunen: terugtrekkende overheid, vergrijzing onder leden en daarmee besturen, teruglopende ledenaantallen omdat jonge beoefenaren zich minder binden, hogere eisen gesteld aan vrijwillige besturen. Toen in de coronaperiode (maart 2020 e.v.) alle activiteiten in het veld langere en kortere tijd letterlijk stil kwamen te liggen, kwam de urgentie van een sterke en vitale ondersteuningsstructuur eens te meer aan de oppervlakte. Met geld uit de coronasteun- en herstelsteun-pakketten van het Rijk is een begin gemaakt met herstel van het veld. Koepels, en later ook provinciale ondersteuningsinstellingen, hebben middelen beschikbaar gekregen om het aanbod aan ondersteuningsactiviteiten aan leden, verenigingen en stichtingen weer op te bouwen, aan te vullen en te versterken. Zie voor achtergronden en info: lkca.nl: artikel herstelsteun2022

De overweging om als Rijksoverheid (via het Fonds) geld te steken in provinciale instellingen vloeit uiteraard voort uit de wens en noodzaak om een landelijk dekkende en samenhangende ondersteuning voor het amateurkunstenveld te krijgen. Provinciale en lokale instellingen wordt gevraagd letterlijk over hun grenzen heen te kijken en samen te werken.

De amateurkunstkoepels hebben vooral een taak in het disciplinegericht ontwikkelen en uitvoeren van ondersteuningsaanbod. Denk aan nascholing, afstemming met vakonderwijs, belangenbehartiging. De activiteitenlijnen van de instellingen en koepels kruisen idealiter. In de huidige praktijk komen deze lijnen onvoldoende samen.

Samenwerking en samenhang verbeteren tussen overheidsslagen en bestaande ondersteuners is de basis van de regeling – om zo te komen tot het doel dat de bewindspersoon gesteld heeft.

Een project waarvoor in deze regeling subsidie gevraagd wordt moet bijdragen aan versterking van (de ondersteuning van) amateurkunst en cultuureducatie buiten school door te werken aan minimaal één van de kernambities:

  • 1 Iedereen in Nederland die dat wil doet aan cultuurbeoefening, individueel of in groepsverband. Het aanbod sluit aan op de zich ontwikkelende wensen en behoeften van amateurkunstenaars, (h)erkent en stimuleert talenten en is toegankelijk, inclusief en veilig.

  • 2 Cultuurbeoefening in alle diversiteit is zichtbaar in en wordt gewaardeerd door de samenleving, zodat mensen gestimuleerd worden om deel te nemen.

  • 3 Amateurkunstgroepen (cultuurbeoefening in groepsverband in alle vormen) zijn vitaal en toekomstbestendig. Ze sluiten aan wat betreft artistieke inhoud en organisatievorm aan bij nieuwe manieren van cultuurbeoefening.

  • 4 Amateurkunstgroepen zijn zich bewust van hun waarde en rol in de samenleving, hebben de vaardigheden en tools om deze in te zetten. Er zijn zowel in de praktijk als beleidsmatig verbindingen tussen andere domeinen (zoals welzijn, zorg, sport) en amateurkunstgroepen.

  • 5 Er zijn voldoende artistiek begeleiders/artistiek kader en kunstdocenten voor cultuurbeoefening en deze hebben een aantrekkelijke beroepspraktijk.

Het LKCA zet een ontwikkeltraject op en voert dat uit. Gewenst eindresultaat van dit ontwikkeltraject:

  • a. De impact en opbrengst voor het veld zijn zo groot mogelijk (pilot organisaties hebben elkaar verder geholpen wat ten goede komt aan de amateurkunst)

  • b. Werkwijzen en (leer)opbrengsten zijn overdraagbaar gemaakt (zijn zo verzameld dat andere organisaties in het veld ze toe kunnen passen)

  • c. De pilots geven input voor het Nationaal Akkoord (er zijn conclusies en aanbevelingen uit de pilots die bruikbaar zijn voor het opstellen en uitvoeren van het Nationaal Akkoord).

Nadere invulling en uitwerking van dit traject vallen buiten de scope van deze toelichting.

De aanvragers bepalen zelf welke organisatie en hoeveel personen deelnemen in aanloop naar het NAA. Minimaal 1 persoon per pilot. Het is een verplicht traject, maar het inhoudelijke eigenaarschap ligt zoveel mogelijk bij de initiatiefnemers van de pilots.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Definities

punt l

Om te verzekeren dat de negen koepels die corona- en herstelsteun ontvingen de kans krijgen zich voor te bereiden op hun rol in de toekomst, is er in deze regeling voor gekozen deze negen organisaties als ‘koepel’ te definiëren.

Artikel 1.2 Doel

Het doel van de regeling is niet om organisaties of instellingen in stand te houden of hun activiteiten op zich te (blijven) ondersteunen. Het gaat er om te komen tot activiteiten en/of plannen ten behoeve van het amateurkunstveld in de toekomst en wat voor ondersteuning op welke wijze nodig en effectief kan zijn. Met de pilots en het Nationaal Akkoord Amateurkunst kunnen we onderzoeken waar de sector vanaf 2025 naar toe moet werken. De oproep aan aanvragers is om boven de eigen schaduw uit te stijgen.

Artikel 1.8 Beoordelingswijze

In artikel 9 van het Huishoudelijk reglement van het Fonds staat dat aanvragen hoger dan € 25.000 aan een externe adviescommissie voorgelegd worden. Voor deze regeling heeft het bestuur van het Fonds besloten daarvan af te wijken en alle aanvragen te beoordelen door ze aan een interne adviescommissie voor te leggen.

Artikel 1.9 Weigeringsgronden

punt d

Als een plan naar het oordeel van het Fonds te veel tot doel heeft om (een) organisatie(s) of instelling(en) in stand te houden of activiteiten op zich te (blijven) ondersteunen, kan het op deze grond worden afgewezen.

Artikel 1.10 Voorwaarden en beperkingen of

Punt 1

Deelname aan het door LKCA opgezette ontwikkeltraject dat bij deze regeling hoort is verplicht. Elke aanvrager vaardigt ten minste 1 deelnemer aan het traject af voor de hele duur daarvan. Eventuele kosten voor die deelname kunnen worden opgenomen in de begroting van het project. Denk aan reiskosten, mogelijk een overnachting indien het programma dat vraagt. Het aantal benodigde uren voor het traject wordt vastgesteld in overleg met LKCA.

Artikel 1.11 Bijzondere verplichtingen

Punt 2

Het kan zijn dat het Fonds in het kader van onderzoek en monitoring niet alleen de aanvrager, maar ook andere bij het project betrokken partijen, organisaties of personen benadert. Hun medewerking wordt op prijs gesteld.

Punt 3, 4, 5, 6

De omgang met de culturele codes is beschreven voor de aanvrager. In samenwerkingsverbanden verwacht het Fonds dat de hele keten van partners op vergelijkbare wijze omgaat met de naleving van de codes.

Artikel 2.1 Door wie kan worden aangevraagd?

Punt 1

Indien nodig kan de aanvrager gebruikmaken van een externe schrijver voor het plan. De eventuele kosten kunnen in de begroting worden opgenomen.

Punt 4

Bij een gezamenlijke aanvraag van twee of meer koepels moet uit het plan blijken of en in hoeverre de koepels overstijgend gaan samenwerken ten behoeve van de respectievelijke disciplines of dat ze elkaar in het project aanvullen vanuit hun eigen expertise. Daarmee bedoelt het Fonds dat er inhoudelijk sprake moet zijn van meer dan een optelling van beschikbaar budget.

Punt 5

In de samenwerkingsovereenkomst staat beschreven hoe de samenwerking vormgegeven is, welke deelnemer welke taken en verantwoordelijkheden heeft; hoe de onderlinge verhoudingen zijn en hoe wordt omgegaan met eventuele meningsverschillen voor zo ver die raken aan de belangen van het Fonds. Het Fonds stelt een model samenwerkingsovereenkomst beschikbaar.

Artikel 2.4 Waarvoor kan worden aangevraagd

Plannen moeten blijk geven dat in de looptijd van het project activiteiten worden uitgevoerd die direct bijdragen aan de vragen: wat is nodig in de sector, welke acties en ondersteuning zijn daarvoor nodig, wat is de rol van de koepelorganisatie en andere organisaties daarin en hoe kan dat op een toekomstbestendige manier gerealiseerd worden in de beoogde looptijd van het NAA?

Uit de formulering komt naar voren dat er sprake kan zijn van zowel activiteiten ontwikkelen en ontplooien als visie ontwikkelen.

Artikel 2.5 Beoordeling en toekenning

Punt 1.a

Bij de beoordeling van de aanvraag toetst het Fonds of uit het plan blijkt:

  • a. welke activiteiten uitgevoerd worden, wanneer en met wie;

  • b. wat het resultaat daarvan is;

  • c. op welke manier en in hoeverre een bijdrage geleverd wordt aan de inhoudelijke versterking van amateurkunstbeoefening;

  • d. op welke manier en in hoeverre een bijdrage geleverd wordt aan de versterking van de landelijke discipline ondersteuning.

Aan onderdeel a. en b. en tenminste één ander onderdeel moet voldaan worden voor een positieve beoordeling op dit criterium.

Punt 1.b

Bij het criterium organisatorische kwaliteit kijkt het Fonds of

  • a. de begroting sluitend is;

  • b. de planning realistisch en uitvoerbaar is;

  • c. de culturele codes nageleefd worden volgens de regeling;

  • d. de samenwerking indien daar sprake van is gelijkwaardig en helder ingevuld is en de samenwerkingsovereenkomst door alle partijen getekend is;

  • e. de projectorganisatie deugdelijk is opgezet.

Aan alle onderdelen van dit punt moet voldaan zijn voor een positieve beoordeling op dit criterium.

Artikel 3.1

Punt 3

Elk pilotproject is een aantoonbaar gelijkwaardige samenwerking tussen minimaal twee professionele organisaties, waarvan in ieder geval één koepel of een provinciale of gemeentelijke ondersteuningsinstelling en één andere professionele organisatie die werkt in het amateurkunstenveld en cultuureducatie buiten school en minimaal één (informele) amateurkunstgroep of verzameling groepen (i.e. lokale federatie of stedelijk AK-platform).

Dus in elk geval drie partijen in elke pilot.

De actieve rol en betrokkenheid van een amateurkunstgroep of -groepen is vereist om de beoefenaars een directe stem te geven in de aanloop naar het Nationaal Akkoord. Dit om te voorkomen dat er over hen gepraat wordt en niet met hen.

Voor de aantoonbare gelijkwaardigheid valt te denken aan zaken als mate van inbreng, facilitering van deelname aan bijeenkomsten (niet steeds overdag vergaderen bijvoorbeeld), gehoord en gezien worden. Het zit niet zo zeer in letterlijke taakomvang, ureninzet of eigen financiële bijdrage.

Punt 5

In de samenwerkingsovereenkomst staat beschreven hoe de samenwerking vormgegeven is, welke deelnemer welke taken en verantwoordelijkheden heeft; hoe de onderlinge verhoudingen zijn en hoe wordt omgegaan met eventuele meningsverschillen voor zo ver die raken aan de belangen van het Fonds. Het Fonds stelt een model samenwerkingsovereenkomst beschikbaar.

Artikel 3.4

Punt 1.a

Voor de beoordeling van de inhoudelijke kwaliteit van de aanvraag kijkt het Fonds:

  • a. welke activiteiten uitgevoerd worden, wanneer en met wie;

  • b. wat het resultaat daarvan is;

  • c. of het plan bijdraagt aan 1 of meer van de kernambities die in deze toelichting genoemd zijn;

  • d. op welke manier en in hoeverre een bijdrage geleverd wordt aan de inhoudelijke versterking van amateurkunstbeoefening;

  • e. op welke manier en in hoeverre een bijdrage geleverd wordt aan de duurzame versterking van de ondersteuningsstructuur van het veld;

  • f. op welke manier en in hoeverre een bijdrage geleverd wordt aan de versterking van de landelijke discipline ondersteuning.

Aan onderdeel a, b, c en tenminste één ander onderdeel moet voldaan worden voor een positieve beoordeling op dit criterium. De onderdelen d, e en f mogen gecombineerd worden.

Punt 1.b

De regeling is werkzaam in het hele Koninkrijk. Het Fonds kijkt daarom naar de regionale spreiding van de ingediende aanvragen. En naar de verdeling over de disciplines. Het Fonds kan een nieuwe aanvraag uit een regio afwijzen als er al een aanvraag uit die regio gehonoreerd is. Het Fonds kan ook een aanvraag voor een bijzondere activiteit, proces of initiatief in een regio waar al een aanvraag is goedgekeurd toch honoreren. Om te komen tot een zo goed en breed mogelijke spreiding van regio's en disciplines kan de bestaande Strategische Werkgroep Revitalisering mogelijk een rol spelen.

Punt 1.c

Bij het criterium organisatorische kwaliteit kijkt het Fonds of

  • a. de begroting sluitend is;

  • b. de planning realistisch en uitvoerbaar is;

  • c. de culturele codes nageleefd worden volgens de regeling;

  • d. de samenwerking indien daar sprake van is gelijkwaardig en helder ingevuld is en de samenwerkingsovereenkomst door alle partijen getekend is;

  • e. de projectorganisatie deugdelijk is opgezet.

Aan alle onderdelen van dit punt moet voldaan zijn voor een positieve beoordeling op dit criterium.

Naar boven