Beleidsregel van het Commissariaat voor de Media over de procedure tot aanwijzing van lokale publieke media-instellingen (Beleidsregel aanwijzingsprocedure lokale publieke media-instellingen 2023)

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op de artikelen 2.61 tot en met 2.69 van de Mediawet 2008, de artikelen 5 tot en met 9 van de Mediaregeling 2008 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

I. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. wet:

de Mediawet 2008;

b. besluit:

het Mediabesluit 2008;

c. regeling:

de Mediaregeling 2008;

d. het Commissariaat:

het Commissariaat voor de Media;

e. aanvraag:

de aanvraag voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.65 van de wet;

f. aanwijzingsperiode:

een periode van vijf jaar als bedoeld in artikel 2.65 van de wet;

g. aanwijzingsprocedure:

de gehele procedure van aanwijzing van een lokale publieke media-instelling voor de verzorging van de publieke mediadiensten op lokaal niveau als bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, van de wet;

h. gebiedsuitbreiding:

aanwijzing van een lokale publieke media-instelling in meer gemeenten dan waarvoor de lokale publieke media-instelling reeds was aangewezen;

i. fusie:

het samengaan van lokale publieke media-instellingen, die voorheen zelfstandig waren, tot één media-instelling;

j. pbo:

het programmabeleid bepalend orgaan als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, onder c van de wet;

k. wijziging van de gemeentelijke indeling:

instelling en opheffing van gemeenten alsmede wijziging van gemeentegrenzen die naar verwachting het inwonertal van ten minste één van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toe- of afnemen;

l. lichte samenvoeging:

samenvoeging van gemeenten, waarbij één of meerdere gemeenten opgaan in een gemeente die niet wordt opgeheven;

m. grenscorrectie:

een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toe- of afnemen.

n. hernieuwde aanwijzing:

aanwijzing van een lokale publieke media-instelling voor een aanwijzingsperiode aansluitend op de voorgaande aanwijzingsperiode in de gemeente(n), waarvoor de lokale publieke media-instelling reeds is aangewezen.

II. AANVRAGEN ALGEMEEN

Artikel 2 Aanvragen algemeen

  • 1. Een aanvraag tot aanwijzing als lokale publieke media-instelling kan worden ingediend voor één of meerdere gemeenten waarvoor nog geen lokale publieke media-instelling is aangewezen of waarvoor het Commissariaat een aanwijzingsprocedure heeft opengesteld, met inachtneming van de bepalingen opgenomen in deze beleidsregel.

  • 2. Een aanvraag voor aanwijzing als lokale publieke media-instelling voor meerdere gemeenten dient betrekking te hebben op dicht bij elkaar gelegen gemeenten, waarbij de totale oppervlakte en het totaal aantal inwoners van het beoogde verzorgingsgebied niet de omvang van een provincie benadert.

Artikel 3 Aanvraag voor gemeente(n) waarvoor nog geen lokale publieke media-instelling is aangewezen

  • 1. Een aanvraag tot aanwijzing als lokale publieke media-instelling voor een gemeente waarvoor nog geen lokale publieke media-instelling is aangewezen, kan op elk gewenst moment bij het Commissariaat worden ingediend.

  • 2. Het Commissariaat stelt de desbetreffende gemeenteraad onverwijld in kennis van de aanvraag.

  • 3. Het Commissariaat maakt uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag op zijn website en in de Staatscourant bekend dat een aanwijzingsprocedure voor de desbetreffende gemeente(n) wordt opengesteld en wat de uiterlijke indieningdatum is waarop eventuele andere gegadigden een aanvraag bij het Commissariaat kunnen indienen voor de desbetreffende gemeente(n).

  • 4. Aanvragen van eventuele andere gegadigden voor de gemeente, waarvoor ingevolge dit artikel een aanwijzingsprocedure is aangevangen, dienen te worden ingediend uiterlijk twee maanden na de datum van bekendmaking als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Aanvragen die na afloop van de termijn als bedoeld in het vierde lid worden ingediend, worden afgewezen.

Artikel 4 Aanvraag voor gemeente(n) waarvoor reeds een lokale publieke media-instelling is aangewezen

  • 1. Wanneer voor een gemeente reeds een lokale publieke media-instelling is aangewezen, kan een aanvraag worden ingediend voor de daaropvolgende aanwijzingsperiode, behoudens de situaties genoemd in het derde lid van artikel 5 en het derde lid van artikel 6 van deze beleidsregel.

  • 2. Een aanvraag voor één of meerdere gemeente(n), als bedoeld in het eerste lid, dient door zowel de aangewezen lokale publieke media-instelling als andere aanvragers bij het Commissariaat te worden ingediend na openstelling van de aanwijzingsprocedure als bedoeld in het vierde lid en uiterlijk zes maanden voor het aflopen van de huidige aanwijzingsperiode.

  • 3. Het Commissariaat kondigt veertien maanden voorafgaand aan de datum waarop een aanwijzingsperiode van rechtswege eindigt, aan de desbetreffende gemeente(n) aan wanneer de huidige aanwijzingsperiode eindigt en wat de uiterlijke indieningsdatum is waarop aanvragen bij het Commissariaat kunnen worden ingediend.

  • 4. Het Commissariaat maakt één jaar voordat de huidige aanwijzingsperiode eindigt op zijn website alsmede in de Staatscourant bekend wat de uiterlijke indieningdatum is waarop gegadigden een aanvraag bij het Commissariaat kunnen indienen voor de desbetreffende gemeente(n). Met deze bekendmaking is de aanwijzingsprocedure opengesteld.

  • 5. Aanvragen die na afloop van de termijn als bedoeld in het tweede lid worden ingediend, worden in beginsel afgewezen.

III. GEBIEDSUITBREIDING EN VOORGENOMEN FUSIE

Artikel 5 Aanvraag tot gebiedsuitbreiding

  • 1. Een lokale publieke media-instelling die reeds in één of meerdere gemeente(n) is aangewezen kan, indien de aanwijzingsprocedure in één of meerdere dicht bij elkaar gelegen gemeente(n) is geopend, een aanvraag indienen voor gebiedsuitbreiding.

  • 2. Een aanvraag voor gebiedsuitbreiding wordt aangemerkt als aanvraag voor meerdere gemeenten.

  • 3. Het indienen van een aanvraag tot gebiedsuitbreiding heeft tot gevolg dat het Commissariaat de aanwijzingsprocedure openstelt voor de gemeente(n) waarvoor de aanvrager tot gebiedsuitbreiding reeds is aangewezen als lokale publieke media-instelling.

Artikel 6 Aanvraag in verband met een voorgenomen fusie

  • 1. Een aanwijzing als lokale publieke media-instelling is niet overdraagbaar en naar haar aard niet vatbaar voor overgang onder algemene titel.

  • 2. Lokale publieke media-instellingen die het voornemen hebben om te fuseren, met als doel dat de fusiepartij in hun plaats wordt aangewezen als lokale publieke media-instelling voor de betrokken gemeente(n), kunnen op elk gewenst moment namens de beoogde fusiepartij een aanvraag indienen bij het Commissariaat om aangewezen te worden als lokale publieke media-instelling voor de betrokken gemeente(n).

  • 3. Het indienen van een aanvraag tot aanwijzing van een beoogde fusiepartij, als bedoeld in het tweede lid, heeft tot gevolg dat het Commissariaat de aanwijzingsprocedure openstelt in de gemeenten waarvoor de fuserende lokale publieke media-instellingen zijn aangewezen.

  • 4. Als lokale publieke media-instellingen fuseren en een lokale publieke media-instelling daardoor ophoudt te bestaan, trekt het Commissariaat de lopende aanwijzing van de lokale publieke media-instelling die ophoudt te bestaan in.

Artikel 7 Voortijdige openstelling aanwijzingsprocedure(s) bij gebiedsuitbreiding of voorgenomen fusie

  • 1. Wanneer een aanvraag tot gebiedsuitbreiding of een aanvraag in verband met een voorgenomen fusie bij het Commissariaat is ingediend, brengt het Commissariaat de betrokken gemeente(n) onverwijld hiervan op de hoogte.

  • 2. Het Commissariaat maakt uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag op zijn website alsmede in de Staatscourant bekend dat de aanwijzingsprocedure voor de betrokken gemeente(n) wordt opengesteld en wat de uiterlijke indieningsdatum is waarop eventuele andere gegadigden een aanvraag bij het Commissariaat kunnen indienen voor de desbetreffende gemeente(n).

  • 3. Aanvragen van eventuele andere gegadigden voor de gemeente(n) waarvoor de aanwijzingsprocedure voortijdig is opengesteld, dienen te worden ingediend uiterlijk twee maanden na de datum van bekendmaking als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Aanvragen die na afloop van de termijn als bedoeld in het derde lid worden ingediend, worden afgewezen.

  • 5. Op het moment dat het Commissariaat een lokale publieke media-instelling aanwijst voor gemeente(n) waarvoor de aanwijzingsprocedure voortijdig is opengesteld, trekt het Commissariaat de lopende aanwijzing van de voor die gemeente(n) aangewezen lokale publieke media-instelling(en) in.

IV. WIJZIGING VAN GEMEENTELIJKE INDELING

Artikel 8 Wijziging van gemeentelijk indeling

  • 1. Wanneer een wetsvoorstel is ingediend tot wijziging van de gemeentelijke indeling, waarbij één of meerdere gemeenten ophouden te bestaan, kan het Commissariaat de aanwijzingsprocedure(s) van een lokale publieke media-instelling voor deze gemeente(n) opschorten.

  • 2. Wanneer een wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentelijke indeling door de Eerste Kamer is aangenomen, brengt het Commissariaat de betrokken gemeente(n) en daarvoor aangewezen lokale publieke media-instelling(en) zo spoedig mogelijk op de hoogte van de gevolgen die de wijziging voor de lopende aanwijzing(en) heeft.

  • 3. Als een gemeente door een wijziging van de gemeentelijke indeling ophoudt te bestaan, vervalt de aanwijzing van de voor deze gemeente aangewezen lokale publieke media-instelling van rechtswege per datum van de wijziging van de gemeentelijke indeling.

Artikel 9 Samenvoeging van gemeenten tot één nieuwe gemeente

  • 1. Wanneer sprake is van een wijziging van de gemeentelijke indeling waarbij gemeenten worden samengevoegd tot één nieuwe gemeente, stelt het Commissariaat de aanwijzingsprocedure voor de nieuwe gemeente open.

  • 2. Het Commissariaat maakt zo spoedig mogelijk op zijn website alsmede in de Staatscourant bekend dat de aanwijzingsprocedure voor de nieuwe gemeente wordt opengesteld en wat de uiterlijke indieningsdatum is waarop eventuele andere gegadigden een aanvraag bij het Commissariaat kunnen indienen voor de desbetreffende gemeente.

  • 3. Aanvragen die na afloop van de termijn als bedoeld in het tweede lid worden ingediend, worden in beginsel afgewezen.

  • 4. Van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken, indien voor alle betrokken gemeente(n) eenzelfde lokale publieke media-instelling is aangewezen en het verzorgingsgebied van de betrokken lokale publieke media-instelling niet wijzigt door de wijziging van de gemeentelijke indeling.

Artikel 10 Lichte samenvoeging en grenscorrectie

  • 1. Ingeval sprake is van een lichte samenvoeging van gemeenten blijft de aanwijzing van de lokale publieke media-instelling die is aangewezen voor de gemeente die blijft bestaan van kracht, en verzoekt het Commissariaat de betreffende gemeenteraad om een tussentijds advies uit te brengen over de representativiteit van het pbo van de aangewezen lokale publieke media-instelling.

  • 2. Grenscorrecties van gemeenten hebben geen gevolgen voor de aanwijzing van de lokale publieke media-instellingen die voor de betrokken gemeenten zijn aangewezen.

  • 3. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken, indien het verzorgingsgebied van de betrokken lokale publieke media-instellingen niet of slechts in geringe mate wijzigt en/of sprake is van onevenredige benadeling van één of meerdere belanghebbenden.

V. VEREISTEN AANVRAAG

Artikel 11 Vereisten aan de aanvraag

  • 1. Voor het indienen van een aanvraag om aangewezen te worden als lokale publieke media-instelling dient gebruik te worden gemaakt van het (digitale) aanvraagformulier zoals dat op de website van het Commissariaat ter beschikking is gesteld.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend en ondertekend door een daartoe bevoegd persoon en dient ten minste te bevatten:

    • a. de naam en het (e-mail)adres van de aanvragende rechtspersoon en de indiener;

    • b. de dagtekening;

    • c. de naam/namen van de gemeente(n) waarvoor een aanwijzing als lokale publieke media-instelling wordt gevraagd;

    • d. een exemplaar van de notarieel vastgelegde statuten;

    • e. de pbo-ledenlijst, waaruit blijkt wat de belangrijkste in de gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen zijn en door welke leden van het pbo deze stromingen worden vertegenwoordigd, inclusief een verklaring dat geen van de pbo-leden een onverenigbare nevenfunctie heeft.

  • 3. In het geval dat een aanvraag niet voldoet aan de in het tweede lid genoemde vereisten, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen een termijn van twee weken aan te vullen. Indien de aanvrager geen gebruik maakt van die gelegenheid of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, kan het Commissariaat de aanvraag buiten behandeling stellen.

Artikel 12 Aanvullende stukken

Stukken die in aanvulling of ter wijziging van de initiële aanvraag zijn ingediend na verloop van de indieningstermijn zoals bedoeld in het vierde lid van artikel 3, het tweede lid van artikel 4, het derde lid van artikel 7 respectievelijk het tweede lid van artikel 9 van deze beleidsregel worden door het Commissariaat doorgestuurd naar de gemeenteraad, indien deze stukken gelet op de stand van het adviestraject redelijkerwijs nog meegenomen kunnen worden door de gemeenteraad.

VI. ADVISERING GEMEENTERAAD

Artikel 13 Termijn doorsturen aanvragen voor advies naar gemeenteraad

  • 1. Indien een aanvraag voldoet aan de indieningsvereisten als bedoeld in artikel 11 van deze beleidsregel, stuurt het Commissariaat de aanvraag uiterlijk twee weken na het verstrijken van de geldende indieningstermijn voor advies door naar de gemeenteraad van de betrokken gemeente(n).

  • 2. In het geval een aanvraag bij ontvangst door het Commissariaat niet voldoet aan de indieningsvereisten als bedoeld in artikel 11 van deze beleidsregel en een hersteltermijn van twee weken is geboden, stuurt het Commissariaat de gecompleteerde aanvraag uiterlijk twee weken na het verstrijken van de hersteltermijn door naar de gemeenteraad van de betrokken gemeente(n). Het Commissariaat stelt de gemeenteraad van de betrokken gemeente(n) in kennis van de ingediende aanvraag en de geboden hersteltermijn.

Artikel 14 Advies gemeenteraad

  • 1. In het advies dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.61, derde lid, van de wet aan het Commissariaat uitbrengt, dient de gemeenteraad uitsluitend vast te stellen:

    • a. of de aanvrager een rechtspersoon naar Nederlands recht is met volledige rechtsbevoegdheid;

    • b. of de aanvrager zich blijkens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stelt op lokaal niveau de publieke mediaopdracht uit te voeren door media-aanbod te verzorgen dat is gericht op de bevrediging van maatschappelijke behoeften die in de gemeente leven; en

    • c. of de aanvrager statutair over een orgaan beschikt dat representatief is voor de belangrijkste in de desbetreffende gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen en het beleid voor het media-aanbod bepaalt.

  • 2. Bij de beoordeling van het criterium genoemd in het eerste lid, sub c, dient de gemeenteraad in ieder geval te beoordelen of:

    • de belangrijkste maatschappelijke, culturele, geestelijke en godsdienstige stromingen binnen de desbetreffende gemeente vertegenwoordigd zijn binnen het pbo;

    • de pbo-leden afgevaardigden zijn van instellingen of organisaties die actief zijn binnen de stroming die het desbetreffende pbo-lid vertegenwoordigt;

    • ieder lid maximaal één van die stromingen vertegenwoordigt.

  • 3. Bij het uitbrengen van het advies aan het Commissariaat, dient de gemeenteraad mee te sturen:

    • a. een ondertekend en deugdelijk gemotiveerd raadsbesluit;

    • b. het bijbehorende collegevoorstel inclusief alle stukken die aan het voorstel ten grondslag zijn gelegd;

    • c. een internetlink naar de openbare opname van de raadsvergadering waarin het besluit is genomen; en

    • d. de pbo-ledenlijst op basis waarvan de gemeenteraad het besluit tot vaststelling van het advies heeft genomen.

Aanvraag voor meerdere gemeenten

Artikel 15 Gezamenlijk advies gemeenteraden
  • 1. Indien een aanvraag betrekking heeft op meerdere gemeenten, dienen de betrokken gemeenteraden op grond van artikel 2.64 eerste lid, van de wet het in artikel 14 van deze beleidsregel bedoelde advies gezamenlijk aan het Commissariaat uit te brengen.

  • 2. Aan het vereiste van het uitbrengen van gezamenlijk advies wordt geacht te zijn voldaan indien:

    • a. de betrokken gemeenteraden hun advisering met elkaar afstemmen in die zin dat elke betrokken gemeenteraad in zijn advies opneemt er kennis van te hebben en er rekening mee te houden dat het een aanwijzingsaanvraag betreft voor het verzorgen van lokaal media-aanbod dat bestemd is voor twee of meer gemeenten; en

    • b. de desbetreffende adviezen betrekking hebben op een identiek samengesteld pbo.

Meerdere aanvragen voor één gemeente

Artikel 16 Bevordering samengaan lokale publieke media-instellingen
  • 1. Indien sprake is van meerdere aanvragen die betrekking hebben op dezelfde gemeente(n) bevordert het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.63, eerste lid, van de wet, het samengaan van die instellingen voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is.

  • 2. In het advies aan het Commissariaat maakt de gemeenteraad inzichtelijk op welke wijze het college van burgemeester en wethouders zich heeft ingespannen om het samengaan van die instellingen te bevorderen en tot welke uitkomst dit heeft geleid.

Artikel 17 Voorkeursadvies gemeenteraad bij meerdere aanvragen
  • 1. In het geval dat meerdere aanvragen voldoen aan de wettelijke criteria als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, van de wet en het samengaan van die instellingen niet haalbaar is gebleken, verzoekt het Commissariaat de gemeenteraad van de desbetreffende gemeente in aanvulling op het advies als bedoeld in artikel 14 van deze beleidsregel een voorkeur uit te spreken voor één van de aanvragers.

  • 2. De gemeenteraad dient ten behoeve van het uitbrengen van een voorkeursadvies criteria vast te stellen op grond waarvan hij de aanvragen met elkaar vergelijkt en beoordeelt welke aanvrager het beste in staat wordt geacht om de functie van lokale publieke media-instelling voor de gemeente te vervullen. Deze criteria kunnen bijvoorbeeld inhouden:

    • a. de vraag in hoeverre het media-aanbod zich zal richten op de geografische leefomgeving en de sociaal-culturele en economische identiteit van de inwoners van de gemeente;

    • b. de vraag via welk mediakanaal of mediakanalen het media-aanbod zal worden verspreid;

    • c. de vraag of zal worden samengewerkt met voor de gemeente relevante lokale partners en organisaties;

    • d. de vraag of er sprake is van een professioneel geborgde organisatie;

    • e. de vraag of aannemelijk is dat sprake zal zijn van een stabiele financiële situatie.

  • 3. De gemeenteraad wordt verzocht de criteria als bedoeld in het tweede lid uiterlijk elf maanden voorafgaand aan het aflopen van de huidige aanwijzingsperiode, aan het Commissariaat en op zijn eigen website kenbaar te maken. In geval van een (voortijdige) openstelling van de aanwijzingsprocedure op grond van artikel 3, artikel 7 en artikel 9 van deze beleidsregel dient de gemeenteraad deze criteria zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na bekendmaking van de openstelling aan het Commissariaat en op hun eigen website kenbaar te maken. Tenzij sprake is van zwaarwegende redenen, wijkt de gemeenteraad in haar beoordeling niet af van de eerder door haar vastgestelde en kenbaar gemaakte criteria.

  • 4. Bij het uitbrengen van het voorkeursadvies aan het Commissariaat dient de gemeenteraad mee te sturen:

    • a. een ondertekend en deugdelijk gemotiveerd raadsbesluit ter vaststelling van het voorkeursadvies;

    • b. het bijbehorende collegevoorstel inclusief alle stukken die aan het voorstel ten grondslag zijn gelegd; en

    • c. een internetlink naar de openbare opname van de raadsvergadering waarin het besluit tot vaststelling van het voorkeursadvies is genomen.

Artikel 18 Termijn uitbrengen (voorkeurs)advies door gemeenteraad
  • 1. De gemeenteraad brengt uiterlijk achttien weken na ontvangst van de door het Commissariaat doorgestuurde aanvraag of aanvragen advies uit aan het Commissariaat.

  • 2. De gemeenteraad kan eenmalig en gemotiveerd het Commissariaat verzoeken om uitstel van de termijn van achttien weken voor het uitbrengen van advies. De termijn voor het uitbrengen van advies kan met maximaal vier weken worden verlengd.

  • 3. Van het tweede lid kan worden afgeweken als ten genoegen van het Commissariaat kan worden aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het niet redelijk wordt geacht dat de gemeenteraad binnen de verlenging van vier weken advies uitbrengt.

VII. BESLUITVORMING

Artikel 19 Toetsing advies van de gemeenteraad

  • 1. Het Commissariaat beoordeelt de aanvraag in samenhang met het advies van de gemeenteraad. Bij deze beoordeling toetst het Commissariaat of:

    • a. het advies van de gemeenteraad op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen; en

    • b. het advies deugdelijk is gemotiveerd.

  • 2. Indien het advies voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, legt het Commissariaat dit advies in beginsel ten grondslag aan het besluit op de aanvraag, tenzij in de omstandigheden van het geval zwaarwegende gronden bestaan om van het advies af te wijken. Indien het Commissariaat voornemens is om af te wijken van het advies, stelt het de gemeenteraad eerst in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Indien wordt afgeweken van het advies, wordt dit in het besluit op de aanvraag gemotiveerd.

  • 3. Indien het Commissariaat van mening is dat het advies niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, kan het Commissariaat de gemeenteraad verzoeken een aanvullend advies uit te brengen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn het aanvullende advies dient te worden uitgebracht.

Artikel 20 Zienswijze bij voornemen tot (gedeeltelijke) afwijzing

  • 1. Indien het Commissariaat voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, maakt het Commissariaat dit voornemen kenbaar aan alle betrokken partijen en stelt het Commissariaat de betreffende aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van het voornemen een zienswijze naar voren te brengen bij het Commissariaat.

  • 2. De betreffende aanvrager kan eenmalig en gemotiveerd het Commissariaat verzoeken om uitstel van de termijn van twee weken voor het indienen van een zienswijze.

  • 3. De inhoud van een zienswijze zal worden meegenomen bij het nemen van het besluit op de aanvraag.

  • 4. Indien het Commissariaat vanwege een uitgebrachte zienswijze aanleiding ziet om nadere informatie op te vragen, worden partijen daarvan in kennis gesteld.

Artikel 21 Onverenigbare nevenfuncties

  • 1. Indien gedurende de aanwijzingsprocedure blijkt dat in het pbo van de aanvragende media-instelling leden zitting hebben die een nevenfunctie uitoefenen die de onafhankelijkheid van het media-aanbod kunnen beïnvloeden, kan het Commissariaat de aanvraag afwijzen.

  • 2. Met inachtneming van de status van de aanwijzingsprocedure wordt, alvorens het Commissariaat een besluit tot afwijzing neemt, de desbetreffende media-instelling een mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze geboden.

Artikel 22 Geen voorkeursadvies van de gemeenteraad

Indien sprake is van meerdere aanvragen die voldoen aan de eisen die worden gesteld op grond van artikel 2.61, tweede lid, van de wet en de betrokken gemeenteraad geen voorkeursadvies uitbrengt, als bedoeld in artikel 17 van deze beleidsregel, wijst het Commissariaat één van de aanvragers aan als lokale publieke media-instelling, op basis van loting door een notaris.

Artikel 23 Termijn besluitvorming

  • 1. Het Commissariaat neemt in beginsel binnen vier weken na ontvangst van het advies van de gemeenteraad een besluit op de aanvraag.

  • 2. Wanneer een der partijen ingevolge het bepaalde in artikel 20 van deze beleidsregel in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen, neemt het Commissariaat in beginsel een besluit binnen vier weken na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 20 van deze beleidsregel.

  • 3. Van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken indien de omstandigheden van het geval een langere beslistermijn vergen.

Artikel 24 Ingangsdatum besluiten

  • 1. In beginsel treedt de nieuwe aanwijzing in werking en vangt de aanwijzingsperiode aan op de datum dat het besluit door het Commissariaat is genomen.

  • 2. In geval van een hernieuwde aanwijzing, vangt de aanwijzingsperiode aan op de datum waarop de voorgaande aanwijzingsperiode van rechtswege is geëindigd.

  • 3. Indien sprake is van een geval waarbij de aanwijzing van een lokale publieke media-instelling van rechtswege eindigt en de aanwijzing van een andere lokale publieke media-instelling zal aanvangen, kan een overgangsperiode tussen de voorgaande aanwijzingsperiode en de nog aan te vangen aanwijzingsperiode worden bepaald.

VIII. SLOTBEPALING

Artikel 25 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel aanwijzingsprocedure lokale publieke media-instellingen 2023.

  • 2. De Beleidsregels lokaal publiek media-aanbod voor twee of meer gemeenten 2012 wordt ingetrokken.

  • 3. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant.

TOELICHTING

Algemeen

Het Commissariaat kan één lokale publieke media-instelling per gemeente aanwijzen voor een periode van vijf jaar (artikel 2.65, eerste lid van de Mediawet 2008 (hierna: de wet). Deze beleidsregel is opgesteld vanuit de behoefte om de aanwijzingsprocedure voor gemeenten en (potentiële) lokale publieke media-instellingen te actualiseren en te verduidelijken. In deze beleidsregel zijn daarom bepalingen opgenomen over onder andere de in acht te nemen termijnen, indieningsvereisten en beoordelingscriteria.

Artikelsgewijze toelichting

I. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 (begripsbepalingen)

De in deze beleidsregel gebruikte begrippen uit de wet hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van de wet is omschreven. Voor zover begrippen worden gebruikt die niet zijn omschreven in artikel 1 van de wet, zijn deze begrippen gedefinieerd in deze beleidsregel.

Ten aanzien van de definiëring van de begrippen ‘wijziging van de gemeentelijke herindeling’ (k), ‘lichte samenvoeging’ (l) en ‘grenscorrectie’ (m), is aangesloten bij de definiëring in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) respectievelijk het Beleidskader gemeentelijke herindeling.

II. AANVRAGEN ALGEMEEN

Artikel 2 (aanvragen algemeen)

In het eerste lid van artikel 2 van deze beleidsregel is bepaald dat een aanvraag tot aanwijzing als lokale publieke media-instelling kan worden ingediend voor één of meerdere gemeenten waarvoor nog geen lokale publieke media-instelling is aangewezen of waarvoor het Commissariaat een aanwijzingsprocedure heeft opengesteld, met inachtneming van de in deze beleidsregel opgenomen bepalingen. In afwijking van het eerste lid van artikel 2 van deze beleidsregel, bepaalt artikel 6 van deze beleidsregel dat lokale publieke media-instellingen die voornemens zijn om te gaan fuseren, op elk gewenst moment namens de fusiepartij een aanvraag kunnen indienen.

Wanneer voor een gemeente nog geen lokale publieke media-instelling is aangewezen, kan voor de betreffende gemeente te allen tijde een aanvraag worden ingediend, waarmee de aanwijzingsprocedure aanvangt (zie artikel 3 van deze beleidsregel). Wanneer voor een gemeente reeds een lokale publieke media-instelling is aangewezen, kunnen aanvragen voor de opvolgende aanwijzingsperiode worden ingediend op het moment dat het Commissariaat de aanwijzingsprocedure voor de betreffende gemeente heeft opengesteld (zie artikel 4 van deze beleidsregel). Openstelling van een aanwijzingsprocedure vindt plaats in verband met het van rechtswege verlopen van de aanwijzingsperiode van vijf jaar (artikel 2.65, eerste lid, van de wet). De aanwijzingsprocedure kan in afwijking van de termijn van vijf jaar ook voortijdig open komen te staan of door het Commissariaat open worden gesteld. Bijvoorbeeld wanneer een aanwijzing van een lokale publieke media-instelling door het Commissariaat of op verzoek van de lokale publieke media-instelling zelf wordt ingetrokken of wanneer zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 7 (gebiedsuitbreiding en fusie) en artikel 9 (wijziging van gemeentelijke indeling) van deze beleidsregel.

In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat een aanvraag voor meerdere gemeenten betrekking moet hebben op dicht bij elkaar gelegen gemeenten, waarbij de totale oppervlakte en het totaal aantal inwoners van het beoogde verzorgingsgebied niet de omvang van een provincie benadert. Een aanvraag voor meerdere gemeenten moet betrekking hebben op dicht bij elkaar gelegen gemeenten, omdat het wenselijk is dat het verzorgingsgebied van een lokale publieke media-instelling wordt beschouwd als een sociale, culturele en geografische eenheid. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als gemeenten op bestuurlijk niveau samenwerken. Het verzorgingsgebied mag niet de omvang van een provincie benaderen om het onderscheid met het verzorgingsgebied van regionale publieke media-instellingen voldoende te waarborgen. Hiermee wordt oneigenlijke concurrentie met de regionale publieke media-instellingen tegengegaan.

Artikel 3 (aanvraag voor gemeente(n) waarvoor nog geen lokale publieke media-instelling is aangewezen)

Vanwege het belang dat wordt gehecht aan de aanwezigheid van lokaal media-aanbod, kan een aanvraag tot aanwijzing als lokale publieke media-instelling voor een gemeente waar geen lokale publieke media-instelling is aangewezen, op elk gewenst moment bij het Commissariaat worden ingediend. Met het indienen van de aanvraag vangt de aanwijzingsprocedure aan.

In het tweede lid is bepaald dat het Commissariaat de desbetreffende gemeenteraad zo spoedig mogelijk in kennis stelt van de aanvraag. Ter behoud van een gelijk speelveld wordt voor mogelijke andere gegadigden vervolgens door het Commissariaat een tijdvak van twee maanden vastgesteld om een aanvraag in te dienen. Het Commissariaat informeert de gemeenteraad over deze indieningstermijn. Daarmee wordt voorkomen dat een gemeenteraad mogelijk wordt geconfronteerd met nieuwe aanvragen terwijl de adviesprocedure al in gang is gezet. Met inachtneming van artikel 13 van deze beleidsregel stuurt het Commissariaat alle aanvragen gelijktijdig ter advisering door naar de gemeenteraad, uiterlijk twee weken na het verstrijken van de indieningsdatum.

In het derde lid is bepaald dat het Commissariaat op zijn website en in de Staatscourant (via www.officiëlebekendmakingen.nl) bekend maakt dat een aanvraag is ingediend en wat de uiterlijke indieningsdatum is voor eventuele andere gegadigden om een aanvraag in te dienen voor de desbetreffende gemeente. Op die manier wordt bewerkstelligd dat eventueel andere gegadigden op gelijke voet kunnen meedingen in de aanwijzingsprocedure.

Om ervoor te zorgen dat de aanwijzingsprocedure ordentelijk verloopt, is in het vijfde lid bepaald dat aanvragen die na afloop van de indieningstermijn worden ingediend, worden afgewezen.

Artikel 4 (aanvraag voor gemeente(n) waarvoor reeds een lokale publieke media-instelling is aangewezen)

In artikel 7 van de Mediaregeling (hierna: de regeling) is bepaald dat als een aangewezen lokale publieke media-instelling voor een aansluitende periode van vijf jaar aangewezen wil worden, zij uiterlijk zes maanden voor het einde van de lopende aanwijzingsperiode de aanvraag voor een nieuwe aanwijzing moet indienen. De bestendige praktijk bij het Commissariaat is dat die termijn ook voor nieuwe aanvragers wordt aangehouden. In het tweede lid van dit artikel wordt dat nu vastgelegd. Achtergrond voor het aanhouden van dezelfde indieningstermijn is het voeren van een ordentelijke, zorgvuldige en transparante procedure. Omdat op grond van artikel 2.63, tweede lid, van de wet per gemeente slechts één lokale publieke media-instelling kan worden aangewezen, dient de aanwijzingsprocedure op een zodanige manier te worden vormgegeven dat elke aanvrager gelijke kansen heeft om in aanmerking te komen voor een aanwijzing. Het aanhouden van dezelfde indieningstermijn is daarvoor een belangrijke waarborg. Met inachtneming van artikel 13 van deze beleidsregel stuurt het Commissariaat alle aanvragen gelijktijdig ter advisering door naar de gemeenteraad, uiterlijk twee weken na het verstrijken van de indieningsdatum.

Het Commissariaat acht het van belang om gemeenten er tijdig op te wijzen dat de aanwijzingsprocedure wordt opengesteld, gelet op de adviserende taak van de gemeenteraad in de aanwijzingsprocedure. Het Commissariaat kondigt daarom veertien maanden voorafgaand aan de datum dat een aanwijzingsperiode van rechtswege eindigt, aan de desbetreffende gemeenteraad de datum van het eindigen van deze aanwijzingsperiode aan, waarbij zij de gemeenteraad ook informeert binnen welk tijdvak aanvragen voor de opvolgende aanwijzingsperiode bij het Commissariaat kunnen worden ingediend.

Om een gelijk speelveld te waarborgen, is het van belang tijdig en op een kenbare wijze bekend te maken wat de uiterlijke indieningsdatum voor aanvragen is. Het Commissariaat maakt daarom op zijn website en via publicatie in de Staatscourant (via www.officiëlebekendmakingen.nl) bekend wanneer de indieningstermijn aanvangt en eindigt. Op de website van het Commissariaat is het ‘Register publieke media-instellingen’ gepubliceerd waarin is opgenomen welke media-instellingen in een gemeente zijn aangewezen en voor welke periode. Ook publiceert het Commissariaat de aanwijzingsbesluiten voor lokale publieke media-instellingen op zijn website. Daarmee is ook inzichtelijk wanneer een aanwijzing in een bepaalde gemeente eindigt en binnen welk tijdvak een aanvraag kan worden ingediend.

Om ervoor te zorgen dat de aanwijzingsprocedure ordentelijk verloopt, is in het vijfde lid bepaald dat aanvragen die na afloop van de indieningsdatum zijn ingediend, in beginsel worden afgewezen. Hiervan kan bijvoorbeeld worden afgeweken in geval geen enkele aanvraag is ingediend voordat de indieningstermijn is verstreken en alsnog een aanvraag wordt ingediend. In het kader van de continuïteit van het media-aanbod is het wenselijk dat die aanvraag dan alsnog in behandeling wordt genomen. Aanvragen die zijn ingediend voordat het Commissariaat de aanwijzingsprocedure voor de gemeente(n) heeft opengesteld, worden afgewezen.

III. GEBIEDSUITBREIDING EN VOORGENOMEN FUSIE

Artikel 5 (aanvraag tot gebiedsuitbreiding)

Uit het eerste lid van artikel 5 van deze beleidsregel volgt dat een reeds aangewezen lokale publieke media-instelling een aanvraag tot gebiedsuitbreiding kan indienen, als de aanwijzingsprocedure in één of meer dichtbij elkaar gelegen gemeente(n) is geopend. De (reeds aangewezen) lokale publieke media-instelling kan hiertoe een aanvraag indienen, wanneer de wens bestaat om haar verzorgingsgebied te vergroten.

Uit het tweede lid volgt dat een aanvraag tot gebiedsuitbreiding wordt aangemerkt als een aanvraag voor meerdere gemeenten. De aanvraag is er immers op gericht om voor meerdere gemeenten het media-aanbod te gaan verzorgen.

In het derde lid van deze bepaling is opgenomen dat de aanwijzingsprocedure van de gemeente(n) waarvoor de aanvragende lokale publieke media-instelling reeds is aangewezen, direct – en aldus in afwijking van de normaliter geldende aanwijzingsperiode van vijf jaar – wordt opengesteld wanneer een aanvraag tot gebiedsuitbreiding wordt ingediend. De aanwijzing als lokale publieke media-instelling betreft een schaars recht, aangezien er per gemeente maar één lokale publieke media-instelling kan worden aangewezen, ook als er meer (potentiële) aanvragers zijn. Het leerstuk van schaarse rechten is dus op de aanwijzingsprocedure van toepassing. Dit leerstuk vloeit voort uit het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel en is tot ontwikkeling gekomen in het Europese recht (zoals de Aanbestedingsrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie) en vervolgens ook in de nationale rechtspraak.1 Het leerstuk van schaarse rechten behelst een beginsel van gelijke kansen, op grond waarvan het bestuursorgaan bij de verdeling van schaarse rechten op enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet bieden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. In het verlengde hiervan geldt bovendien dat essentiële bepalingen van een eenmaal verleende schaarse vergunning gedurende de looptijd ervan in beginsel niet wezenlijk mogen worden gewijzigd. Een wijziging is wezenlijk wanneer zij, als zij op voorhand bekend was geweest, had kunnen leiden tot een keuze voor een andere aanvrager. Gelet op het leerstuk van schaarse rechten moeten andere (potentiële) gegadigden dus een gelijke kans krijgen om een aanvraag in te dienen voor het gehele verzorgingsgebied waarop de aanvraag tot gebiedsuitbreiding betrekking heeft. Openstelling van de aanwijzingsprocedures in alle betrokken gemeenten waarborgt het gelijke speelveld.

Indien de lokale publieke media-instelling wordt aangewezen in meerdere gemeenten, dus conform zijn wens tot gebiedsuitbreiding, gaat ten aanzien van dit gehele verzorgingsgebied een nieuwe aanwijzingsperiode van vijf jaar lopen. Dit biedt rechtszekerheid aan de lokale publieke media-instelling en de betrokken gemeenten. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat de aanwijzingsperiodes voor de gemeenten ongelijk gaan lopen, wat zou zorgen voor een onevenredige werklast voor de gemeenten, de (potentiële) lokale publieke media-instellingen en het Commissariaat. Indien de aanvraag tot gebiedsuitbreiding wordt afgewezen en de aanwijzing voor de gemeente(n) – waarvoor de lokale publieke media-instelling reeds was aangewezen – wel wordt toegewezen, dan wordt de betreffende lokale publieke media-instelling voor die gemeente(n) voor een nieuwe aanwijzingsperiode van vijf jaar aangewezen. Het kan ook voorkomen dat de aanwijzing tot gebiedsuitbreiding volledig wordt afgewezen en bijvoorbeeld een andere aanvrager voor de betreffende gemeente(n) wordt aangewezen.

Artikel 6 (aanvraag in verband met een voorgenomen fusie)

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat een aanwijzing als lokale publieke media-instelling niet overdraagbaar is. Uit jurisprudentie volgt dat een vergunning (in dit geval aanwijzing) enkel en alleen overdraagbaar is indien dit wettelijk is vastgelegd. Dat is bij een aanwijzing als lokale publieke media-instelling niet het geval. Dat betekent dat een aangewezen lokale publieke media-instelling haar aanwijzing niet kan overdragen aan een andere media-instelling (dus ook niet aan de beoogde fusiepartij). Aanwijzing is naar haar aard niet vatbaar voor overgang onder algemene titel, omdat de aanwijzing een aan de specifieke lokale publieke media-instelling verbonden vergunning is. De aanwijzing is immers gegeven voor een specifiek verzorgingsgebied, nadat een beoordeling heeft plaatsgevonden of de media-instelling aan de wettelijke vereisten voor aanwijzing voldoet en of zij -in geval van meerdere aanvragen voor aanwijzing van hetzelfde verzorgingsgebied- het beste in staat wordt geacht om de functie van lokale publieke media-instelling te vervullen. Door fusie verandert die feitelijke situatie.

Wanneer lokale publieke media-instellingen voornemens zijn om met elkaar te fuseren, dan moet namens de beoogde fusiepartij een aanvraag worden ingediend bij het Commissariaat om voor de betrokken gemeenten te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, kan een dergelijke aanvraag op elk gewenst moment bij het Commissariaat worden ingediend. De beoogde fusiepartij moet, om voor aanwijzing als lokale publieke media-instelling in aanmerking te komen, ten tijde van het indienen van de aanvraag reeds voldoen aan de eisen van artikel 2.61, tweede lid, van de wet. De aanvraag moet worden ondertekend door een daartoe bevoegd persoon van zowel de beoogde fusiepartij als de verdwijnende lokale publieke media-instelling(en).

In het kader van continuïteit van het media-aanbod is het van belang dat de daadwerkelijke fusie pas plaatsvindt nadat de aanwijzingsprocedure is afgerond. Wanneer een lokale publieke media-instelling opgaat in een andere rechtspersoon en haar volledige rechtsbevoegdheid verliest, kan de opgeheven lokale publieke media-instelling immers niet meer voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit de wet. Het Commissariaat moet in dat geval de aanwijzing van de opgeheven rechtspersoon intrekken op grond van artikel 2.67, eerste lid, van de wet, wat betekent dat voor de betrokken gemeente(n) tijdelijk geen lokale publieke media-instelling aangewezen is (het vierde lid). Het Commissariaat vindt dat een onwenselijke situatie.

In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het indienen van een aanvraag tot aanwijzing van een beoogde fusiepartij, tot gevolg heeft dat de aanwijzingsprocedure in de betrokken gemeente(n) voortijdig wordt opengesteld voor eventuele andere aanvragers. Openstelling van de aanwijzingsprocedure dient plaats te vinden, omdat een aanwijzing niet overdraagbaar is. Dit betekent dat de aanwijzing voor een of meer gemeente(n) niet over kan gaan op de beoogde fusiepartij. Dit heeft namelijk gevolgen voor aan een andere/nieuwe rechtspersoon en sprake is van een wezenlijke wijziging in de situatie op basis waarvan de aanwijzing eerder heeft plaatsgevonden. Gegadigden, waaronder de fusiepartij, kunnen een aanvraag indienen tot het verkrijgen van een (nieuwe) aanwijzing voor de desbetreffende gemeente(n).

Wanneer een fusie van lokale publieke media-instellingen plaatsvindt zonder dat namens de beoogde fusiepartij een aanvraag is ingediend, geldt op chronologische volgorde het volgende:

  • de aanwijzing van de lokale publieke media-instelling die is opgehouden te bestaan wordt door het Commissariaat ingetrokken op grond van artikel 2.67, eerste lid, van de wet;

  • de aanwijzingsprocedure voor de gemeente(n) waarvoor de lokale publieke media-instelling die is opgehouden te bestaan een aanwijzing had, wordt door het Commissariaat opengesteld;

  • gegadigden, waaronder de fusiepartij, kunnen een aanvraag indienen ter verkrijging van een aanwijzing als lokale publieke media-instelling in de betreffende gemeente(n).

Het doorlopen van een aanwijzingsprocedure, voordat partijen daadwerkelijk fuseren, voorkomt dat er geen lokale publieke media-instelling is aangewezen voor de betrokken gemeente(n) in de periode tussen de intrekking van de huidige aanwijzing en de afronding van de nieuwe aanwijzingsprocedure.

Wanneer de openstelling van de aanwijzingsprocedure leidt tot aanwijzing van een nieuwe lokale publieke media-instelling -dat kan zijn de beoogde fusiepartij of een andere aanvragende partij- worden de aanwijzingen van de fuserende lokale publieke media-instellingen ingetrokken.

Artikel 7 (voortijdige openstelling

aanwijzingsprocedure(s) bij gebiedsuitbreiding of voorgenomen fusie)

Dit artikel is opgesteld om de termijnen te verduidelijken in geval van een voortijdige openstelling van de aanwijzingsprocedure, bij gebiedsuitbreiding of fusie. Uitgangspunt hierbij is dat deze openstelling zo spoedig mogelijk door het Commissariaat kenbaar wordt gemaakt, zodat gegadigden een aanvraag kunnen indienen. Het Commissariaat maakt de uiterlijke indieningsdatum bekend, waarvoor de aanvraag moet worden ingediend, te weten uiterlijk twee maanden na de datum van bekendmaking als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. De gestelde termijn van twee maanden biedt andere gegadigden nog de ruimte om een aanvraag in te dienen, maar voorkomt ook een onevenredige vertraging in de behandeling van de eerste aanvraag. Aanvragen worden op grond van artikel 13 van deze beleidsregel uiterlijk twee weken na het verstrijken van de geldende indieningstermijn doorgestuurd naar de gemeenteraad van de betrokken gemeente(n).

In de praktijk komt het voor dat een media-instelling haar ingediende aanvraag wil aanpassen, wanneer voor dichtbij gelegen gemeenten de aanwijzingsprocedure voortijdig wordt opengesteld. Een aanvraag kan worden aangepast als dit niet leidt tot een onevenredige vertraging in de oorspronkelijke aanwijzingsprocedure. Het is aan het Commissariaat om dit naar de omstandigheden van het geval te beoordelen.

IV. WIJZIGING VAN GEMEENTELIJKE INDELING

Artikel 8 (wijziging van de gemeentelijke indeling)

Dit artikel regelt de procedure indien sprake is van een wijziging van de gemeentelijke indeling voor (een) gemeente(n) waar een lokale publieke media-instelling is aangewezen.

Indien een wetsvoorstel is ingediend tot wijziging van de gemeentelijke indeling waarbij één of meerdere gemeenten ophouden te bestaan, kan het Commissariaat besluiten om de aanwijzingsprocedure(s) van een lokale publieke media-instelling voor deze gemeente(n) tijdelijk op te schorten. Dit is wenselijk in bijvoorbeeld die gevallen waarbij de aanwijzing van een lokale publieke media-instelling voor een gemeente op korte termijn van rechtswege verloopt, terwijl nog onduidelijk is of de gemeente als zodanig zal blijven bestaan. Het starten/voortzetten van een aanwijzingsprocedure wordt in dat geval opgeschort. Wanneer een wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentelijke indeling door de Eerste Kamer is aangenomen, brengt het Commissariaat de betrokken gemeente(n) en lokale publieke media-instellingen zo spoedig mogelijk op de hoogte van de gevolgen die de wijziging voor de lopende aanwijzing(en) heeft (tweede lid).

Indien een gemeente door een wijziging van de gemeentelijke indeling ophoudt te bestaan, vervalt de aanwijzing van de voor deze gemeente aangewezen lokale publieke media-instelling van rechtswege per datum van de wijziging van de gemeentelijke indeling (derde lid). Het Commissariaat brengt de lokale publieke media-instelling en de betrokken gemeente(n) hiervan op de hoogte.I

Artikel 9 (samenvoeging van gemeenten tot één nieuwe gemeente)

Indien er sprake is van een reguliere gemeentelijke samenvoeging waarbij alle betrokken gemeenten worden opgeheven en één nieuwe gemeente wordt ingesteld, dan vervalt de aanwijzing van de in de opgeheven gemeente(n) aangewezen lokale publieke media-instelling(en) en wordt de aanwijzingsprocedure voor de nieuwe gemeente opengesteld. Het Commissariaat maakt in dat geval zo spoedig mogelijk, in de praktijk zo spoedig mogelijk na de instemming van de Eerste Kamer met het wetsvoorstel betreffende de gemeentelijke herindeling, op zijn website alsmede in de Staatscourant bekend dat de aanwijzingsprocedure wordt opengesteld en binnen welke termijn aanvragen moeten worden ingediend. In beginsel wordt de uiterlijke indieningsdatum vastgesteld op een maand voorafgaand aan de datum waarop de wijziging van de gemeentelijk indeling plaatsvindt, aangezien de nieuwe gemeenteraad om een advies zal worden verzocht. Aanvragen die na afloop van de gestelde termijn worden ingediend, worden in beginsel afgewezen. Hiervan kan bijvoorbeeld worden afgeweken in geval geen enkele aanvraag is ingediend voordat de indieningstermijn is verstreken en alsnog een aanvraag wordt ingediend. In het kader van de continuïteit van het media-aanbod is het wenselijk dat die aanvraag dan alsnog in behandeling wordt genomen.

Het Commissariaat kan van deze procedure afwijken indien het verzorgingsgebied van de lokale publieke media-instelling na samenvoeging van de gemeente(n) waarvoor deze is aangewezen gelijk blijft en zich feitelijk geen andere wijzigingen voordoen. Dit is het geval wanneer meerdere gemeenten samenvoegen waarvoor reeds eenzelfde lokale publieke media-instelling is aangewezen. Het Commissariaat kan in dit geval een wijzigingsbesluit nemen waarbij de naam van de gemeente(n) wordt aangepast.

Artikel 10 (Lichte samenvoeging en grenscorrectie)

Een wijziging van gemeentelijke indeling kan ook plaatsvinden, door een zogeheten lichte samenvoeging, waarbij ten minste één gemeente niet wordt opgeheven. Deze variant wordt toegepast in situaties waarin het verschil in inwoneraantal tussen de betrokken gemeenten zodanig groot is dat het inwoneraantal van de niet op te heffen gemeente slechts in geringe mate toeneemt. In die gevallen wordt het opheffen van de grotere gemeente vaak achterwege gelaten. Een lichte samenvoeging betreft dus de situatie waarbij één van de betrokken gemeenten niet wordt opgeheven, en de andere betrokken gemeente wel wordt opgeheven en opgaat in de niet op te heffen gemeente. Hierdoor blijven de rechtsgevolgen die zijn verbonden aan opheffing voor de niet op te heffen gemeente achterwege. Omdat het rechtsgevolg van een lichte samenvoeging is dat ten minste één gemeente ophoudt te bestaan, betekent dit automatisch dat een aanwijzing van een lokale publieke media-instelling voor die gemeente ook van rechtswege vervalt. De aanwijzing van de lokale publieke media-instelling voor de gemeente die na samenvoeging blijft bestaan, blijft in stand.

Aangezien een lichte samenvoeging van gemeenten invloed kan hebben op de belangrijkste maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen in de gemeente die blijft bestaan, kan de lichte samenvoeging ook gevolgen hebben voor de representativiteit van het pbo van de lokale publieke media-instelling die voor die gemeente is aangewezen. Daarom vraagt het Commissariaat aan de gemeenteraad van de gemeente die na samenvoeging blijft bestaan, een tussentijds advies ten aanzien van de representativiteit van het pbo van de aangewezen lokale publieke media-instelling.

Grenscorrecties betreffen een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toe- of afnemen. In het tweede lid van deze bepaling is opgenomen dat grenscorrecties geen gevolgen hebben voor de aanwijzing van de lokale publieke media-instellingen die voor de betrokken gemeenten zijn aangewezen.

Het Commissariaat kan op grond van het derde lid van dit artikel besluiten geen tussentijds advies op te vragen indien dit gelet op de omstandigheden van het geval onevenredig is. Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als het verzorgingsgebied van de lokale publieke media-instelling na samenvoeging zeer minimaal is uitgebreid en het opvragen van een tussentijds advies qua procedurele werklast daarmee niet in verhouding staat.

V. VEREISTEN AANVRAAG

Artikel 11 (vereisten aan de aanvraag)

Op grond van artikel 2.61, tweede lid, van de wet kunnen uitsluitend rechtspersonen een aanvraag indienen voor een aanwijzing. Degene(n) die namens de rechtspersoon een aanvraag indient, dient daartoe op grond van de statuten bevoegd te zijn. Naast de in deze bepaling genoemde stukken acht het Commissariaat het wenselijk om de volgende stukken bij de aanvraag te ontvangen: een uittreksel van de Kamer van Koophandel (vergezeld van het KVK uittreksel UBO-register), het beleidsplan, het redactiestatuut, (concept)samenwerkingsovereenkomsten en/of een overzicht van de namen en functies van de bestuursleden. Wanneer meerdere aanvragen worden ingediend voor dezelfde gemeente, zijn voornoemde documenten relevant voor de gemeenteraad om advies uit te brengen over de vraag welke partij het beste in staat wordt geacht de functie van lokale publieke media-instelling te kunnen uitvoeren.

In het eerste lid is bepaald dat voor het indienen van de aanvraag gebruik dient te worden gemaakt van een (digitaal) formulier dat op de website van het Commissariaat beschikbaar wordt gesteld. In dit aanvraagformulier zijn de in het tweede lid genoemde indieningsvereisten verwerkt.

De in het tweede lid opgesomde aspecten zijn ontleend aan artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (a t/m b) en aan artikel 5 van de regeling (c t/m e). In het overzicht van de samenstelling van het pbo (e) moeten de belangrijkste maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen worden opgenomen die voorkomen in de gemeente(n) waarvoor een aanvraag wordt ingediend. Daarbij moeten de namen van de leden van het pbo worden opgenomen, evenals de organisaties die de pbo-leden vertegenwoordigen. Deze informatie is relevant voor het door de betrokken gemeente(n) uit te brengen advies over de vereiste representativiteit van het pbo, als verwoord in artikel 2.61, tweede lid, onder c van de wet.

In het derde lid is bepaald dat het Commissariaat een aanvraag buiten behandeling kan laten als niet wordt voldaan aan de vereisten in het tweede lid van dit artikel. De aanvrager krijgt in beginsel twee weken de tijd om een incomplete aanvraag aan te vullen. In de brief van het Commissariaat waarin wordt verzocht de aanvraag aan te vullen, maakt het Commissariaat inzichtelijk welke gegevens nog ontbreken voor het in behandeling kunnen nemen van de aanvraag.

Artikel 12 (aanvullende stukken)

Het Commissariaat stuurt stukken die een aanvrager indient in aanvulling of ter wijziging van de initiële aanvraag na afloop van de indieningstermijn zoals bedoeld in het vierde lid van artikel 3, het tweede lid van artikel 4, het derde lid van artikel 7 respectievelijk het tweede lid van artikel 9 van deze beleidsregel, ter advisering door naar de gemeenteraad. Ook wanneer zich gedurende de aanwijzingsprocedure wijzigingen voordoen in het (post)adres, de statuten, de samenstelling van het pbo of het bestuur, dient de aanvrager het Commissariaat hiervan direct op de hoogte te stellen. Voordat het Commissariaat de ingediende stukken doorstuurt naar de gemeenteraad, beoordeelt het Commissariaat of de aanvullende stukken redelijkerwijs nog kunnen worden meegenomen in het adviestraject. Dat zal in het geval van louter administratieve wijzigingen het geval zijn. Indien het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad reeds een collegevoorstel heeft uitgebracht, hanteert het Commissariaat in beginsel het uitgangspunt dat grote wijzigingen in of aanvullingen op de initiële aanvraag niet meer kunnen worden meegenomen. In dat geval stuurt het Commissariaat de stukken dus niet door naar de gemeente. Dit geldt ook voor wijzigingen in de samenstelling van het pbo van aanvragers, die zich voordoen nadat een collegevoorstel is uitgebracht. Het Commissariaat wil met deze bepaling het belang van het doen van een tijdige, volledige en actuele aanvraag benadrukken en vertraging in de procedure voorkomen.

VI. ADVISERING GEMEENTERAAD

Artikel 13 (termijn doorsturen aanvragen voor advies naar gemeenteraad)

In artikel 6 van de regeling is bepaald dat het Commissariaat aanvragen voor een aanwijzing binnen vier weken na ontvangst daarvan ter advisering voorlegt aan de gemeenteraad. Uit de praktijk blijkt dat aanvragen soms op willekeurige momenten worden ingediend, waarbij het voorkomt dat een gemeenteraad zich al in een vergevorderd stadium van de adviesprocedure bevindt op het moment dat nog een aanvraag wordt ingediend. Het komt voor dat een gemeenteraad daardoor de termijn voor het uitbrengen van een advies niet haalt, met als gevolg dat pas geruime tijd na het eindigen van de huidige aanwijzing een lokale publieke media-instelling kan worden aangewezen voor de opvolgende aanwijzingsperiode. Het Commissariaat acht dat onwenselijk en vindt het daarom van belang dat de gemeenteraad alle aanvragen gelijktijdig ontvangt, zodat de adviesprocedure efficiënt wordt gevoerd. Het Commissariaat stuurt daarom alle ingediende aanvragen op hetzelfde moment ter advisering door naar de gemeenteraad, uiterlijk twee weken na het verstrijken van de indieningstermijn. Dit kan betekenen dat het Commissariaat ingediende aanvragen tot die datum aanhoudt.

Om te voorkomen dat gemeenteraden werk gaan steken in incomplete aanvragen die na het bieden van een hersteltermijn niet zijn aangevuld en buiten behandeling kunnen worden gesteld, is in het tweede lid bepaald dat het Commissariaat aanvragen pas doorstuurt als deze voldoen aan alle vereisten om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Voldoet een aanvraag niet aan de indieningsvereisten, dan wordt in beginsel een termijn van twee weken geboden om de aanvraag aan te vullen. Het Commissariaat maakt inzichtelijk op welk(e) punt(en) de aanvraag dient te worden aangevuld en stelt de gemeenteraad ervan in kennis dat er nog een of meerdere aanvragen zijn ingediend waarvoor een hersteltermijn is geboden, zodat de gemeenteraad daarop kan anticiperen in de adviesprocedure. Maakt de aanvrager geen of niet volledig gebruik van de geboden herstelmogelijkheid, dan kan het Commissariaat de aanvraag om die reden buiten behandeling stellen.

Artikel 14 (advies gemeenteraad)

In artikel 2.61, derde lid, van de wet is bepaald dat de gemeenteraad advies dient uit te brengen over de eisen die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 2.61 van de wet. De gemeenteraad is in dit stadium van de aanwijzingsprocedure dus bij wet aangewezen als adviseur als bedoeld in afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het wettelijk advies ziet enkel op de eisen om aangewezen te worden als lokale publieke media-instelling, zoals opgenomen in artikel 2.61, tweede lid, van de wet. Overige criteria, zoals bijvoorbeeld de mate waarin de aanvrager volgens de gemeente lokaal toereikend media-aanbod kan verzorgen, dienen in het wettelijk advies van de gemeente niet te worden meegenomen.

In het eerste lid zijn de eisen als genoemd in het tweede lid van artikel 2.61 van de wet uitgeschreven. De onder a en b genoemde eisen betreffen formele eisen. Ten aanzien van de onder c genoemde eis, dient de gemeenteraad een beoordeling uit te voeren die is toegespitst op de specifieke situatie in zijn gemeente. De achtergrond van het verplichte advies dat in een aanwijzingsprocedure door de gemeenteraad moet worden uitgebracht, is dat de gemeenteraad als geen ander op de hoogte is van de in de gemeente levende maatschappelijke behoeften, alsmede inzicht heeft in de representativiteit van een instelling voor de belangrijkste in de betrokken gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. Dit is inmiddels ook al geruime tijd als vaste overweging in de beschikkingenpraktijk van het Commissariaat verwoord. In aanvulling op de wettelijk omschreven toetsing onder c, heeft het Commissariaat nader bepaald welke aspecten de gemeenteraad daarbij in ieder geval dient te betrekken. Dat een positief advies van de gemeenteraad een bekostigingsplicht voor de gemeente(n) in het leven roept, mag bij het uitbrengen van het advies door de gemeenteraad geen rol spelen.

In de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat het Commissariaat zich bij besluitvorming pas op het advies mag baseren indien hij zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht) en het advies een deugdelijke motivering bevat (artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht). Daarom is in het tweede lid opgenomen dat de gemeenteraad bij het uitbrengen van zijn advies aan het Commissariaat de volgende documenten dient toe te sturen; een ondertekend en gemotiveerd raadsbesluit, het bijbehorende collegevoorstel inclusief alle stukken die aan het voorstel ten grondslag zijn gelegd, een internetlink naar de openbare opname van de raadsvergadering waarin het besluit is genomen en de pbo-ledenlijst op basis waarvan de gemeenteraad het besluit tot vaststelling van het advies heeft genomen. In de praktijk wordt door het college van burgemeester en wethouders veelal een collegevoorstel opgesteld waarin een voorstel is uitgeschreven voor het uit te brengen advies. De gemeenteraad dient bij het nemen van het raadsbesluit uitdrukkelijk op te nemen dat wordt ingestemd met het collegevoorstel en de motivering in dat voorstel. In het geval de gemeenteraad afwijkt van het collegevoorstel dient dit in het raadsbesluit tot vaststelling van het advies te worden gemotiveerd. De gemeenteraad dient zich in zijn rol als adviseur ervan te vergewissen dat de motivering in het collegevoorstel het raadsbesluit kan dragen. Alleen bij een gedegen gemotiveerd advies kan het Commissariaat zich daarop immers baseren bij het nemen van het besluit. In het geval dat de (inhoud van) het advies nadere vragen oproept, kan het Commissariaat de gemeenteraad verzoeken om een nadere toelichting op het uitgebrachte advies. Het Commissariaat geeft in dat geval concreet aan op welk punt het advies een nadere onderbouwing of toelichting behoeft.

Als sprake is van een zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd advies, legt het Commissariaat het advies in beginsel ten grondslag aan het besluit op de aanvra(a)g(en). Indien het Commissariaat een van het advies afwijkend besluit neemt, worden de redenen daarvoor in de motivering van het besluit vermeld (artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht) en wordt op grond van artikel 4:8 Awb eerst een zienswijze opgevraagd bij de gemeente.

Een pbo-samenstelling kan aan verandering onderhevig zijn. Zoals eerder uiteen is gezet in de toelichting bij artikel 12 van deze beleidsregel, dient de aanvrager het Commissariaat direct op de hoogte te stellen van eventuele wijzigingen in de pbo-samenstelling. Daarenboven dient de gemeenteraad in het advies aan het Commissariaat, aan de hand van een overzicht van de pbo-leden, aan te geven welke pbo-samenstelling door de gemeenteraad is beoordeeld.

Artikel 15 (gezamenlijk advies gemeenteraden)

Indien een aanvraag betrekking heeft op meerdere gemeenten, dienen de desbetreffende gemeenteraden gezamenlijk een advies uit te brengen. In tegenstelling tot wat de bewoording ‘gezamenlijk’ suggereert, betreft dit niet één advies, maar dienen de gemeenteraden wel degelijk afzonderlijk een advies uit te brengen. De gemeenteraad dient daarin de eigen situatie te beoordelen, met inachtneming van het feit dat de aanvraag betrekking heeft op meerdere gemeenten. Het is daarbij niet nodig dat de betrokken gemeenteraden in een gezamenlijke vergadering een advies uitbrengen over de aanwijzingsaanvragen. Het is ook niet nodig dat de adviezen op eenzelfde manier geformuleerd worden. Om de aanvraag voor meerdere gemeenten te kunnen verlenen, dienen de adviezen van de desbetreffende gemeenteraden wel eensluidend positief te zijn. In de situatie dat één gemeente positief adviseert en de andere gemeente negatief, dan wordt de aanvraag door het Commissariaat in beginsel gedeeltelijk toegewezen (voor de positief adviserende gemeente) en gedeeltelijk afgewezen (voor de negatief adviserende gemeente). Dit is in het belang van de continuïteit van het media-aanbod. De aangewezen lokale publieke media-instelling(en) dienen de samenstelling van het pbo in overeenstemming te brengen met het verzorgingsgebied waarvoor zij de aanwijzing uiteindelijk heeft verkregen. Het Commissariaat verricht bij een gedeeltelijke aanwijzing na één jaar een tussentijdse toets op de representativiteit van het pbo.

Een gezamenlijk advies dient ook te worden uitgebracht bij een aanvraag tot gebiedsuitbreiding, aangezien een dergelijke aanvraag wordt aangemerkt als een aanvraag voor meerdere gemeenten.

Artikel 16 (bevordering samengaan lokale publieke media-instellingen)

In artikel 2.63, tweede lid, van de wet is bepaald dat als sprake is van meerdere aanvragen die voldoen aan de eisen in artikel 2.61, tweede lid, van de wet, het college van burgemeester en wethouders het samengaan van deze instellingen bevordert, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is.

Het college van burgemeester en wethouders komt vrijheid toe in de wijze waarop het invulling geeft aan deze inspanningsverplichting. In het advies dat de gemeenteraad uitbrengt aan het Commissariaat, dient de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders invulling heeft gegeven aan deze inspanningsverplichting inzichtelijk te worden gemaakt. Dat kan bijvoorbeeld door het verslag of een samenvatting van de gesprekken die zijn gevoerd met aanvragers bij de stukken te voegen. Het is van belang om in het uiteindelijke raadsvoorstel op te nemen welke stappen zijn ondernomen ter bevordering van het samengaan van de aanvragers en tot welk resultaat dit heeft geleid.

Artikel 17 (voorkeursadvies gemeenteraad bij meerdere aanvragen)

In het kader van een zorgvuldige voorbereiding bij het nemen van een besluit op meerdere aanvragen (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht), verzoekt het Commissariaat de gemeenteraad in aanvulling op het advies over de eisen in artikel 2.61, tweede lid, van de wet om een voorkeur uit te spreken voor één van de aanvragers. Het Commissariaat geeft hiermee invulling aan de toetsing van relevante factoren zoals bedoeld in artikel 2.63 van de wet. De achterliggende gedachte van deze adviesvraag is dat de gemeenteraad als geen ander op de hoogte is van de in de gemeente levende maatschappelijke behoeften, alsmede inzicht heeft in de representativiteit van een instelling voor de belangrijkste in de betrokken gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. Bovendien is de gemeenteraad een democratisch gelegitimeerd orgaan, verkozen door de inwoners op wie het media-aanbod gericht moet zijn. Het zogeheten voorkeursadvies dient ook vanuit dit oogpunt te worden vormgegeven.

In het tweede lid is de adviesvraag aan de gemeenteraad nader uitgewerkt. Onder a tot en met e zijn voorbeelden gegeven van criteria die de gemeenteraad bij het uitbrengen van een voorkeursadvies kan betrekken. De criteria, maar ook eventueel andere door de gemeenteraad gekozen criteria, houden verband met de in de gemeente levende maatschappelijke behoeften en de vraag of de desbetreffende instelling representatief is voor het vertegenwoordigen van de in de gemeente voorkomende stromingen, maar kunnen ook zien op een vergelijking tussen partijen op het gebied van governance of de mate van professionaliteit. Aanknopingspunten voor het vaststellen van deze (objectief meetbare) criteria kunnen gevonden worden in hoofdstuk 6 van het ‘Vernieuwingsconvenant gemeenten-lokale omroepen’ en de publicatie Beleidsinstrumenten gemeentelijke bekostiging lokale media. In deze publicaties hebben de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO) een aantal indicatoren geformuleerd voor het verzorgen van lokaal toereikend media-aanbod. Ook (eventueel) bestaand mediabeleid binnen een gemeente kan als leidraad dienen bij het vaststellen van criteria. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen welke criteria in het voorkeursadvies worden betrokken, maar de gemeenteraad mag bij het uitbrengen van een voorkeursadvies geen aspecten betrekken die zien op de programma-inhoud. Dit houdt verband met artikel 2.1, tweede lid, onder d, van de wet waarin is bepaald dat publieke mediadiensten media-aanbod verzorgen dat onafhankelijk is van overheidsinvloeden. Bij besluitvorming dient het Commissariaat zich ervan te vergewissen of bij het nemen van het besluit geen aspecten (uit het voorkeursadvies) zijn betrokken die raken aan de inhoud van het media-aanbod.

Om in de aanwijzingsprocedure een gelijk speelveld te creëren tussen de aanvragers is in het derde lid bepaald dat de gemeenteraad de criteria waarop hij zijn voorkeursadvies baseert vooraf kenbaar maakt. Op die manier is voor alle aanvragers duidelijk wat de gemeenteraad van belang acht voor het verzorgen van het lokale media-aanbod en kunnen zij daarop anticiperen in hun aanvraag. Het Commissariaat stuurt hiertoe veertien maanden voorafgaand aan een nieuwe aanwijzingsprocedure aan de gemeenteraad een brief inclusief retourformulier, waarin de criteria voor het uitbrengen van een voorkeursadvies kenbaar kunnen worden gemaakt. Van de gemeente wordt verlangd dat zij tijdig op zijn eigen website de indieningstermijn, de vastgestelde criteria voor het uitbrengen van een voorkeursadvies en de belangrijkste voorkomende stromingen in de gemeente publiceren. Indien de criteria eerst na de indieningstermijn kenbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld in geval van voortijdige openstelling van de aanwijzingsprocedure, dan moet de gemeente waarborgen dat aanvragers hun aanvraag zo nodig nog nader kunnen onderbouwen. Daarnaast is in het derde lid bepaald dat de gemeenteraad in zijn rol als adviseur bij het opstellen van het voorkeursadvies uitsluitend deze criteria beoordeelt en geen criteria schrapt dan wel nieuwe criteria toevoegt, tenzij sprake is van zwaarwegende redenen. In dat geval motiveert de gemeenteraad in het advies waarom hij is afgeweken van de eerder vastgestelde en kenbaar gemaakte criteria en stelt hij de aanvragers in kennis van deze wijziging. Aanvragers dienen door de gemeenteraad vervolgens in de gelegenheid te worden gesteld de aanvraag zo nodig nader te onderbouwen, bijvoorbeeld middels een schriftelijke of mondelinge presentatie aan de gemeenteraad.

Het vierde lid betreft een opsomming van stukken die de gemeenteraad dient mee te sturen bij het uitbrengen van het voorkeursadvies, zodat het Commissariaat de onderbouwing van het voorkeursadvies kan beoordelen.

Artikel 18 (termijn uitbrengen (voorkeurs)advies door gemeenteraad)

In artikel 6, tweede lid, van de regeling is bepaald dat de gemeenteraad binnen achttien weken na ontvangst van de aanvraag advies uitbrengt aan het Commissariaat. Deze termijn geldt ook voor het uitbrengen van het voorkeursadvies. Omdat in artikel 2.65, eerste lid, van de wet is bepaald dat een aanwijzing na vijf jaar van rechtswege vervalt, is het van belang dat voor afloop van die periode het Commissariaat een aanwijzingsbesluit heeft genomen. Om die reden is in het eerste lid bepaald dat de termijn voor het uitbrengen van advies met maximaal vier weken kan worden verlengd. De gemeenteraad dient daartoe tijdig een schriftelijk gemotiveerd verzoek aan het Commissariaat te doen. Bij dit verzoek om uitstel dient de gemeenteraad ook aan te geven wat het alternatieve tijdspad is waarbinnen het advies wordt uitgebracht.

In het tweede lid is bepaald dat kan worden afgeweken van het eerste lid, als sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijvoorbeeld in het geval dat de inspanningen ten behoeve van het bevorderen van samengaan van partijen meer tijd in beslag nemen, vanwege een recesperiode of een tussentijdse wisseling van de gemeenteraad waardoor het advies door de nieuwe raadsleden dient te worden uitgebracht. Dat betekent dat indien de gemeenteraad na verlenging van de adviestermijn met vier weken vanwege bijzondere omstandigheden niet in staat is om advies uit te brengen, deze termijn kan worden verlengd. Omdat een aanwijzing na ommekomst van vijf jaar van rechtswege vervalt, gaat het Commissariaat terughoudend om met deze mogelijkheid. De gemeenteraad dient ook hier een schriftelijk gemotiveerd verzoek aan het Commissariaat te richten. Het Commissariaat zal in afstemming met de gemeenteraad een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen het advies wordt uitgebracht.

VII. BESLUITVORMING

Artikel 19 (toetsing advies van de gemeenteraad)

Het Commissariaat beoordeelt de aanvraag in samenhang met het advies van de gemeenteraad. Hierbij is van belang dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. In de toelichting bij artikel 15 is reeds uiteengezet dat het Commissariaat, ten aanzien van de wettelijke toets volgend uit artikel 2.61 van de wet, op grond van de Algemene wet bestuursrecht zich ervan dient te vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Op grond van artikel 3:50 Algemene wet bestuursrecht gaat het Commissariaat niet lichtvaardig aan dit wettelijk advies voorbij.

Ten aanzien van het voorkeursadvies beoordeelt het Commissariaat tevens of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Daarbij is van belang dat de gemeenteraad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op basis van welke criteria en via welke weging de voorkeur is uitgegaan naar een van de aanvragende partijen. Gelet op de wetsgeschiedenis bij artikel 2.61, derde lid van de wet, de jurisprudentie en de democratische legitimatie van de gemeenteraad, past het Commissariaat wel enige terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag welke media-instelling de voorkeur dient de krijgen.2 Evenals bij zijn advisering over de representativiteit van het pbo van een lokale publieke media-instelling, hecht het Commissariaat grote waarde aan het voorkeursadvies van de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft immers goed zicht op de beantwoording van de vraag welke media-instelling naar verwachting de functie van lokale publieke media-instelling in de desbetreffende gemeente het beste kan uitoefenen, om vervolgens daarvoor zijn voorkeur uit te spreken. Het Commissariaat toetst niet zelfstandig aan de criteria die door de gemeente(n) zijn vastgesteld, maar beziet of sprake is van een zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd advies.

Als sprake is van een zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd advies, dan legt het Commissariaat het advies in beginsel ten grondslag aan het besluit. Indien het Commissariaat een van het advies afwijkend besluit neemt, worden de redenen daarvoor in de motivering van het besluit vermeld. In dat geval krijgt de gemeenteraad eerst nog de gelegenheid om een zienswijze in te dienen tegen het voornemen van het Commissariaat om bij besluitvorming van het advies af te wijken.

Indien het Commissariaat van mening is dat een uitgebracht advies niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, kan het Commissariaat de gemeenteraad verzoeken om een aanvullend advies.

Artikel 20 (zienswijze bij voornemen tot (gedeeltelijke) afwijzing)

Indien het Commissariaat voornemens is om een aanvraag (gedeeltelijk) af te wijzen, wordt de desbetreffende aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen, welke zal worden betrokken in de besluitvorming. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien de gemeenteraad negatief heeft geadviseerd ten aanzien van (één van de) eisen als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid van de wet en het Commissariaat derhalve voornemens is de aanvraag af te wijzen. Indien sprake is van meerdere aanvragen is het vaste procedure dat het Commissariaat de aanvrager, waarvoor het voornemen tot (gedeeltelijke) afwijzing bestaat, in de gelegenheid stelt om binnen twee weken bij het Commissariaat een zienswijze in te dienen. Als de zienswijze niet binnen de gestelde termijn is ingediend en ook geen uitstel van de termijn is verzocht, wordt het besluit genomen zonder inachtneming van een zienswijze.

Artikel 21 (onverenigbare nevenfuncties)

De onafhankelijkheid van het media-aanbod staat hoog in het vaandel. Dat betekent dat in een representatief pbo geen leden zitting hebben die een nevenfunctie uitoefenen die mogelijk de onafhankelijkheid van het media-aanbod kunnen beïnvloeden. Het is in beginsel de verantwoordelijkheid van een aanvragende media-instelling om na te gaan of eventuele nevenfuncties bij de leden aanwezig zijn en of deze al dan niet verenigbaar zijn met hun functie als pbo-lid bij een potentiële lokale publieke media-instelling.

De aanvragende media-instelling moet in ieder geval alert zijn op nevenfuncties zoals bijvoorbeeld het lidmaatschap van de gemeenteraad van de betrokken gemeente, de functie van burgemeester of wethouder van de betrokken gemeente, een commissielidmaatschap (zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van de Gemeentewet), de functie van behandelend ambtenaar bij het door de gemeenteraad uit te brengen advies en/of betrokkenheid bij een commerciële media-instelling of bij een productiebedrijf. Per geval dient te worden bekeken of sprake is van onverenigbaarheid. Dit hoeft niet in alle gevallen zo te zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een bestuurscommissie voor Openbaar Onderwijs (commissie als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Gemeentewet). Deze Commissie heeft in principe geen raakvlak met lokale media. Een lidmaatschap of betrekking bij een commerciële media-instelling hoeft niet per definitie invloed te hebben op de lokale publieke media-instelling. Om onverenigbaarheid te voorkomen en de onafhankelijkheid van het media-aanbod te bewaken, kunnen waarborgen worden opgenomen om de schijn van commerciële beïnvloeding te voorkomen. Een (potentiële) lokale publieke media-instelling dient hier zorg voor te dragen en dit soort omstandigheden dienen te worden uitgevraagd, zodat gewaarborgd is dat het pbo onafhankelijk van commerciële en politieke invloeden kan functioneren. Het Commissariaat raadt aan het voorgaande ook te laten gelden voor de bestuursleden van de potentiële lokale publieke media-instelling.

Indien gedurende de aanwijzingsprocedure blijkt dat mogelijk sprake is van een onverenigbare nevenfunctie in het pbo van een aanvragende media-instelling, kan het Commissariaat de aanvraag afwijzen. Afhankelijk van de status van de aanvraag wordt de desbetreffende media-instelling een termijn voor het indienen van een zienswijze geboden.

Artikel 22 (geen voorkeursadvies van de gemeenteraad)

Zoals reeds volgt uit artikel 17 van deze beleidsregel vraagt het Commissariaat bij meerdere aanvragen aan de desbetreffende gemeenteraad om een voorkeursadvies uit te brengen voor één van de aanvragende media-instellingen. Indien de gemeenteraad besluit geen voorkeursadvies uit te brengen, maar op basis van het wettelijk advies (zie ook artikel 14 van deze beleidsregel) wel kan worden geconcludeerd dat de aanvragen voldoen aan de eisen die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 2.61 van de wet, dan gaat het Commissariaat uit van de situatie dat alle aanvragende media-instellingen evenredig in staat zijn om de functie van lokale publieke media-instelling in de desbetreffende gemeente uit te oefenen. In dat geval hanteert het Commissariaat, om willekeur te voorkomen, een loting door een notaris op basis waarvan één van de aanvragers zal worden aangewezen. In de toelichting van artikel 17 is reeds toegelicht dat het Commissariaat groot belang hecht aan een voorkeursadvies van de gemeenteraad. Het toepassen van aanwijzing door middel van loting ziet het Commissariaat derhalve als een ultimum remedium.

Artikel 23 (termijn besluitvorming)

Het Commissariaat neemt in beginsel binnen vier weken na ontvangst van het advies van de gemeenteraad een besluit op de aanvraag. Van deze termijn kan worden afgeweken bijvoorbeeld indien sprake is van het opvragen van een zienswijze of indien het Commissariaat het voor zorgvuldige besluitvorming noodzakelijk acht om nadere informatie/toelichting op te vragen. Indien sprake is van een aanvraag voor meerdere gemeenten vindt de besluitvorming voor alle betrokken gemeenten in beginsel gelijktijdig plaats nadat alle adviezen van de betreffende gemeenteraden zijn ontvangen. Dit kan er tevens toe leiden dat een langere termijn wordt genomen dan de normaliter geldende vier weken. Het Commissariaat stelt de aanvragende partijen in dat geval in kennis van de nieuwe beslistermijn.

Artikel 24 (ingangsdatum besluiten)

Het Commissariaat hanteert in beginsel de datum van het besluit als ingangsdatum van een nieuwe aanwijzingsperiode. Dit is aan de orde als de media-instelling die wordt aangewezen niet dezelfde partij is die in de voorafgaande aanwijzingsperiode is/was aangewezen als lokale publieke media-instelling voor de betreffende gemeente(n). In geval van een hernieuwde aanwijzing, vangt de aanwijzingsperiode aan op de datum waarop de voorafgaande aanwijzingsperiode van rechtswege is geëindigd.

Indien sprake is van aanwijzing van een nieuwe media-instelling als lokale publieke media-instelling, kan een overgangsperiode tussen de voorgaande aanwijzingsperiode en de nog aan te vangen aanwijzingsperiode worden bepaald. Hoewel in de wet is bepaald dat een aanwijzingsperiode na vijf jaar van rechtswege eindigt, ziet het Commissariaat in de praktijk dat voor de aangewezen lokale publieke media-instelling soms pas op een laat moment duidelijk wordt dat de media-instelling niet voor een opvolgende periode wordt aangewezen. Het per direct stoppen met het verzorgen van het lokale media-aanbod zonder te voorzien in een afbouwperiode kan onder omstandigheden onevenredig en niet haalbaar zijn. Tegelijkertijd heeft de nieuw aangewezen lokale publieke media-instelling tijd nodig om op te starten. Er moet een locatie worden gezocht, contracten worden gesloten, de programmering moet worden opgezet et cetera. Met het oog hierop kan het Commissariaat voorzien in een overgangsperiode, zodat de overgang van de huidige lokale publieke media-instelling op de nieuw aangewezen lokale publieke media-instelling in praktische zin goed kan verlopen. Van de gemeente en de media-instelling wordt verwacht dat zij hier onderling afspraken over maken en dat zij zich inspannen om deze overgangsperiode niet onredelijk lang te laten zijn. Het Commissariaat zal hierover in overleg treden met de media-instellingen en de desbetreffende gemeente(n). In beginsel gaat het Commissariaat uit van een maximale overgangsperiode van twee maanden.

VIII. SLOTBEPALING

Artikel 25 (citeertitel en inwerkingtreding)

Met de inwerkingtreding van de Beleidsregel aanwijzingsprocedure lokale publieke media-instellingen 2022, wordt de Beleidsregel lokaal publiek media-aanbod voor twee of meer gemeenten (2012) ingetrokken.


X Noot
1

Uitspraak ABRvS 2 november 2016, ECLI:RVS:2016:2927 (Vlaardingen).

X Noot
2

ABRvS 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1049; Rb. Noord Holland 13 maart 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1796. Vgl.: ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:650.

Naar boven