Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 oktober 2023, nr. 2023-0000509706, houdende wijziging van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers in verband met beveiligingsmaatregelen voor decentrale bestuurders

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2.3.1, tweede lid, 3.3.1, tweede lid, en 4.3.1, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.9 komt te luiden:

Artikel 2.9

  • 1. Ten behoeve van een veilige woonplek als bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, van het besluit worden aan de commissaris of de gedeputeerde de in een beveiligingsadvies geadviseerde beveiligingsmaatregelen verstrekt.

  • 2. De veiligheidsmaatregelen worden verstrekt ten behoeve van de woonplek:

    • a. in de provincie waar de commissaris of de gedeputeerde is benoemd, of

    • b. in een andere provincie dan waar de gedeputeerde is benoemd, indien de gedeputeerde een ontheffing is verleend.

  • 3. Indien gedeputeerde staten kosten maken voor de verstrekking van beveiligingsmaatregelen, komen deze ten laste van de provincie.

  • 4. Het beveiligingsadvies, wordt vastgesteld door de beveiligingsautoriteit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en schrijft de beveiligingsmaatregelen voor die passend zijn gezien:

    • a. een dreigingsanalyse, met voor zover redelijkerwijs mogelijk informatie over de lokale veiligheidsrisico’s en overige relevante omstandigheden; en

    • b. een beoordeling van de veiligheidsrisico’s in en om de woonplek, van de commissaris of de gedeputeerde.

  • 5. De gedeputeerde of commissaris kan slechts aanspraak maken op de verstrekking van beveiligingsmaatregelen:

    • a. gedurende de uitoefening van het ambt, of op een moment daarvoor waarop vaststond dat de commissaris of de gedeputeerde het ambt zou gaan vervullen en;

    • b. indien voor de woning een geldig Politiekeurmerk Veilig Wonen-certificaat is afgegeven, tenzij van de commissaris of de gedeputeerde redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat aan deze eisen wordt voldaan.

  • 6. Indien het woonadres van de commissaris of de gedeputeerde gedurende de uitoefening van diens ambt wijzigt en reeds maatregelen, zijn verstrekt aan de commissaris of de gedeputeerde, kunnen nogmaals maatregelen worden verstrekt voor de nieuwe woonplek, op basis van een nieuw beveiligingsadvies.

  • 7. In afwijking van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, kunnen een of meer maatregelen voor de duur van de uitoefening van het ambt ter beschikking worden gesteld.

B

Artikel 3.9 komt te luiden:

Artikel 3.9

  • 1. Ten behoeve van een veilige woonplek als bedoeld in artikel 3.3.1, tweede lid, van het besluit worden aan de burgemeester of wethouder de in een beveiligingsadvies geadviseerde beveiligingsmaatregelen verstrekt.

  • 2. De veiligheidsmaatregelen worden verstrekt ten behoeve van de woonplek:

    • a. in de gemeente waar de burgemeester of wethouder is benoemd, of

    • b. in een andere gemeente dan waar de burgemeester of wethouder is benoemd, indien de burgemeester of wethouder een ontheffing is verleend.

  • 3. Indien het college van burgemeester en wethouders kosten maken voor de verstrekking van beveiligingsmaatregelen, komen deze ten laste van de gemeente.

  • 4. Het beveiligingsadvies, wordt vastgesteld door de beveiligingsautoriteit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en schrijft de beveiligingsmaatregelen voor die passend zijn gezien:

    • a. een dreigingsanalyse, met voor zover redelijkerwijs mogelijk informatie over de lokale veiligheidsrisico’s en overige relevante omstandigheden; en

    • b. een beoordeling van de veiligheidsrisico’s in en om de woonplek, van de commissaris of de gedeputeerde.

  • 5. De burgemeester of wethouder kan slechts aanspraak maken op de verstrekking van beveiligingsmaatregelen:

    • a. gedurende de uitoefening van het ambt, of op een moment daarvoor waarop vaststond dat de burgemeester of wethouder het ambt zou gaan vervullen en;

    • b. indien voor de woning een geldig Politiekeurmerk Veilig Wonen-certificaat is afgegeven, tenzij van de burgemeester of wethouder redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat aan deze eisen wordt voldaan.

  • 6. Indien het woonadres van de burgemeester of wethouder gedurende de uitoefening van diens ambt wijzigt en reeds maatregelen, zijn verstrekt aan de burgemeester of wethouder, kunnen nogmaals maatregelen worden verstrekt voor de nieuwe woonplek, op basis van een nieuw beveiligingsadvies.

  • 7. In afwijking van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, kunnen een of meer maatregelen voor de duur van de uitoefening van het ambt ter beschikking worden gesteld.

C

Artikel 4.9 komt te luiden:

Artikel 4.9

  • 1. Ten behoeve van een veilige woonplek als bedoeld in artikel 4.3.1, tweede lid, van het besluit worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur de in een beveiligingsadvies geadviseerde beveiligingsmaatregelen verstrekt.

  • 2. De veiligheidsmaatregelen worden verstrekt ten behoeve van de woonplek van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur kosten maakt voor de verstrekking van beveiligingsmaatregelen, komen deze ten laste van het waterschap.

  • 4. Het beveiligingsadvies, wordt vastgesteld door de beveiligingsautoriteit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en schrijft de beveiligingsmaatregelen voor die passend zijn gezien:

    • c. een dreigingsanalyse, met voor zover redelijkerwijs mogelijk informatie over de lokale veiligheidsrisico’s en overige relevante omstandigheden; en

    • d. een beoordeling van de veiligheidsrisico’s in en om de woonplek, van de commissaris of de gedeputeerde.

  • 5. De voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur kan slechts aanspraak maken op de verstrekking van beveiligingsmaatregelen:

    • a. gedurende de uitoefening van het ambt, of op een moment daarvoor waarop vaststond dat voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur het ambt zou gaan vervullen en;

    • b. indien voor de woning een geldig Politiekeurmerk Veilig Wonen-certificaat is afgegeven, tenzij van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat aan deze eisen wordt voldaan.

  • 6. Indien het woonadres van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur gedurende de uitoefening van diens ambt wijzigt en reeds maatregelen, zijn verstrekt aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur, kunnen nogmaals maatregelen worden verstrekt voor de nieuwe woonplek, op basis van een nieuw beveiligingsadvies.

  • 7. In afwijking van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, kunnen een of meer maatregelen voor de duur van de uitoefening van het ambt ter beschikking worden gesteld.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Decentrale bestuurders zijn commissarissen van de Koning en gedeputeerden, burgemeesters en wethouders, en de voorzitters en leden van het dagelijks bestuur van waterschappen.

Deze ambtsdragers vormen het boegbeeld van provincie, gemeente en waterschap en zij zijn de dragers van de (lokale) democratie. Om dit bijzondere ambt te kunnen vervullen, moeten zij zichtbaar zijn en midden in de samenleving staan. Politiek-bestuurlijke functies worden zoveel mogelijk in alle openheid vervuld. Politieke ambtsdragers zitten in een glazen huis.

Er is geen strikte scheiding tussen de ambtsvervulling en de privésfeer. Dit maakt hen echter ook kwetsbaar.

Een negatief effect van de transparantie en zichtbaarheid is bedreiging, intimidatie en fysiek geweld tegen politieke ambtsdragers en/of hun naasten. Deze vormen van agressie kunnen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het bestuur. Bestuurders moeten hun taak vrijelijk kunnen uitoefenen en zonder oneigenlijke druk van buiten in onafhankelijkheid voor het algemeen belang bestuurlijke afwegingen kunnen maken. Het waarborgen van hun persoonlijke veiligheid en van hun naasten is daarom van groot belang voor de kwaliteit van het openbaar bestuur en het goed laten functioneren van de lokale democratie. Daarom beoogt deze nieuwe regeling de veiligheid van decentrale bestuurders te verhogen.

Het percentage decentrale bestuurders dat tijdens het bekleden van het ambt te maken krijgt met agressie, bedreiging, intimidatie of geweld is namelijk de afgelopen jaren steeds verder gestegen.1 Uit de monitor integriteit en veiligheid 2022 onder decentrale politieke ambtsdragers komt naar voren dat in één jaar tijd 77 procent van de burgemeesters en 67 procent van de wethouders met agressie en geweld te maken krijgt. Dit gebeurt niet alleen bij het provincie- of gemeentehuis, maar komt ook voor bij de privéwoningen van decentrale bestuurders. Dit kan niet alleen veel en ongewenst leed met zich meebrengen voor hen en hun naasten maar ook effect hebben op de kracht van het bestuur. Een kwart van de politieke ambtsdragers zegt dat het risico om in aanraking te komen met agressie en geweld de beslissingen van het bestuur beïnvloedt.

Bij daadwerkelijke bedreiging en intimidatie geldt het zogenaamde stelsel Bewaken en Beveiligen. Er kan echter ook sprake zijn van een verhoogd risico op bedreiging en intimidatie. Preventieve beveiligingsmaatregelen zijn hier aangewezen. De op 1 januari 2021 in werking getreden Regeling preventieve beveiligingsmaatregelen had als doel om onduidelijkheid onder decentrale bestuurders en bij de bestuursorganen weg te nemen welke preventieve beveiligingsmaatregelen zij kunnen nemen en wie verantwoordelijk is voor de kosten hiervan. De regeling gaf recht op een maximale vergoeding voor een vaststaand pakket met preventieve beveiligingsmaatregelen, die in de regel in sobere uitvoering getroffen moesten worden. Uit een evaluatie van deze regeling komt naar voren dat er op verschillende vlakken ruimte is voor verbetering. Onder meer door maatwerk mogelijk te maken in plaats van een generiek bedrag voor een vast pakket maatregelen. Ook kunnen de kosten van de geadviseerde maatregelen hoger uitvallen dan het bedrag waar aanspraak op kan worden gemaakt. Dit leidt in sommige gevallen tot politieke discussies waarin een decentrale bestuurder zich onvoldoende gesteund voelt.2 Daarom was er behoefte aan een aanpassing van de Regeling preventieve beveiligingsmaatregelen.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Om de veiligheid van decentrale bestuurders te verhogen, maakt de nieuwe regeling maatwerk mogelijk bij het nemen van beveiligingsmaatregelen. Deze maatregelen worden voortaan alleen verstrekt op grond van een vooraf opgesteld beveiligingsadvies. Dit advies komt tot stand op basis van een beoordeling door een beveiligingsadviseur van de veiligheidsrisico’s in en rondom de woning van de decentrale bestuurder en wordt getoetst en vastgesteld door de beveiligingsautoriteit die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is aangesteld. De beveiligingsautoriteit houdt rekening met de specifieke veiligheidscontext en woonsituatie van de decentrale bestuurder en hanteert een breed pakket van mogelijke beveiligingsmaatregelen bij de advisering. Het kan hierbij zowel gaan om maatregelen voor de beveiliging van de woning, weerbaarheids- en veiligheidstraining en maatregelen op het gebied van digitale veiligheid.

Provincies, gemeenten en waterschappen dienen vanuit hun werkgeversrol beveiligingsmaatregelen te verstrekken ter voorkoming of beperking van de gevaren als gevolg van de uitoefening van het ambt van decentrale bestuurders (zie hieronder bij paragraaf 3). Door middel van deze regeling wordt voorkomen dat elk decentraal overheidsorgaan afzonderlijk een (deels politieke) keuze maakt in de mate van bescherming. Iedere decentrale bestuurder kan er nu op rekenen dat passende beveiligingsmaatregelen worden verstrekt.

Doordat met de regeling wordt voorzien in de juiste randvoorwaarden voor een fiscale gerichte vrijstelling van voorzieningen die direct samenhangen met de verplichtingen van de werkgever op grond van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), wordt voorkomen dat er loonbelasting verschuldigd is over de kosten voor de beveiligingsmaatregelen. Dat is namelijk mogelijk als het verplichte arbovoorzieningen betreft ter bestrijding van veiligheids- of gezondheidsrisico’s die verbonden zijn met de te verrichten arbeid en waarvoor op grond van de Arbowet ook geen eigen bijdrage van de werknemer/bestuurder mag worden verlangd.

3. Werkgeversverantwoordelijkheid

In het kader van de Arbowet worden provincie, gemeente en waterschap aangemerkt als werkgever van de decentrale bestuurders. Deze ambtsdragers vallen onder de reikwijdte van de Arbowet, omdat deze wet overal geldt waar in loondienst of in opdracht wordt gewerkt. De Arbowet regelt de rechten en plichten van zowel werkgevers als werknemers ten aanzien van veilig en gezond werken. De provincies, gemeenten en waterschappen dienen dus op grond van de Arbowetgeving te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving.

Decentrale bestuurders dienen midden in de gemeenschap te staan en betrokken en benaderbaar te zijn. Ontegenzeggelijk is door intimidatie en bedreiging het werk van deze ambtsdragers onveiliger geworden, door hun specifieke continue ambtsvervulling zowel op de werkplek, tijdens dienstreizen als ook in de eigen woning. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om hun bestuurders te beschermen voor veiligheidsrisico’s die zij lopen als gevolg van de ambtsuitoefening. De werkgever dient daarom per ambtsdrager te bekijken welke maatregelen in dit kader nodig zijn. Deze passende maatregelen dienen de veiligheid en de gezondheid van de ambtsdrager te bevorderen.

4. Eigen verantwoordelijkheid en het stelsel Bewaken en Beveiligen

De veiligheid van een decentrale bestuurder is niet alleen de verantwoordelijkheid van het overheidsorgaan. Een bestuurder moet ook zorgen voor de eigen veiligheid en gezondheid. Dit doet de bestuurder bijvoorbeeld door gevaren voor de veiligheid of gezondheid te melden bij zijn of haar provincie, gemeente of waterschap. Ook dient de bestuurder er zelf voor te zorgen dat het hang- en sluitwerk aan de eigen woning voldoet aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (hierna: PKVW, zie hieronder bij paragraaf 6).

Wanneer er sprake is van concrete dreiging, kan de overheid op grond van een dreigingsanalyse vanuit het stelsel Bewaken en Beveiligen aanvullende maatregelen treffen. Er wordt dan gekeken welke specifieke maatregelen in een dergelijke situatie noodzakelijk worden geacht.

5. Gevolgen

De wijziging van de regeling heeft geen gevolgen voor burgers en bedrijven; enkel voor decentrale overheden en decentrale bestuurders. De regeling geldt niet voor volksvertegenwoordigers en ambtenaren van provincies, gemeenten en waterschappen.

In de nieuwe regeling dienen beveiligingsmaatregelen door het overheidsorgaan te worden verstrekt aan de decentrale bestuurder naar aanleiding van een vooraf opgesteld beveiligingsadvies. Dit beveiligingsadvies bevat praktische informatie en uitvoerbare maatregelen op basis van de specifieke situatie. Door dit maatwerk kan bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van een bestuurder met een beperking.

Het opstellen van het beveiligingsadvies wordt door de Minister van BZK kosteloos aangeboden aan provincies, gemeenten en waterschappen. De mogelijkheid dat decentrale bestuurders een keuze maken uit een vaststaand pakket met veiligheidsmaatregelen, komt te vervallen. Het blijft wel de keuze van de decentrale bestuurder om de geadviseerde maatregelen uit te laten voeren. Er is namelijk geen wettelijke grondslag om bestuurders te dwingen om de geadviseerde beveiligingsmaatregelen over te nemen. Maar het is aannemelijk dat de bestuurders de geadviseerde maatregelen zullen aanvaarden als er sprake is van dreiging. Bovendien worden ze intensief betrokken in het persoonlijke adviseringstraject.

Wat ook verandert voor provincies en gemeenten is dat zij van de Minister van BZK een tegemoetkoming ontvangen voor de kosten die zij maken voor de beveiligingsmaatregelen (zie paragraaf 7). Voor decentrale bestuurders zorgt de aanpassing van de voorziene regeling ervoor dat zij in de toekomst op de individuele situatie toegesneden mogelijkheden krijgen om hun woning adequaat te laten beveiligen. Doordat bij de advisering een breder pakket van maatregelen wordt gehanteerd, kunnen er voor hen, naast fysieke en elektronische beveiligingsmaatregelen aan de woning, ook maatregelen genomen worden op het gebied van digitale veiligheid en weerbaarheids- en veiligheidstraining.

6. Uitvoering

Het overheidsorgaan vraagt het beveiligingsadvies aan voor één of meer van zijn decentrale bestuurders.3 Dit kan kosteloos bij de organisatie die hiertoe opdracht heeft gekregen van het Ministerie van BZK. Voor dit advies wordt allereerst door een beveiligingsadviseur van deze organisatie gesproken met de persoon die namens de provincie, de gemeente of het waterschap de werkgeversrol vervult voor het realiseren van een veilige werkomgeving voor de bestuurder. Binnen gemeenten wordt deze rol vaak door gemeentesecretarissen vervuld, maar dit kan bijvoorbeeld ook belegd zijn bij een beveiligingsmedewerker van de gemeente.

Vervolgens gaat een beveiligingsadviseur op bezoek bij de bestuurder en zijn gezin thuis voor een veiligheidsgesprek. Tijdens het huisbezoek, ook wel een woningscan genoemd, richt de beveiligingsadviseur zich niet alleen op de objectieve veiligheid, maar is er ook aandacht voor de subjectieve veiligheid en het gedrag van de bestuurder en zijn gezin. Daarbij brengt de beveiligingsadviseur veiligheidsrisico’s en mogelijke maatregelen rond de woning in kaart en kijkt of de woning aan de eisen van het PKVW voldoet.

Op basis van alle aldus verzamelde informatie over het dreigingsbeeld en de beoordeling van de veiligheidsrisico’s in en om de woning stelt de beveiligingsadviseur een concept beveiligingsadvies op. De beveiligingsautoriteit toetst en stelt het advies vast. Dit is de functionaris die op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021 door de Minister van BZK is aangesteld. Dit is de beveiligingsautoriteit van het Ministerie van BZK. Het door de beveiligingsautoriteit vastgestelde advies wordt verstrekt aan de decentrale bestuurder en het overheidsorgaan. Het overheidsorgaan dient deze maatregelen aan te bieden aan de decentrale bestuurder. Alle geadviseerde maatregelen dienen in principe door het overheidsorgaan te worden verstrekt en bekostigd.

Een beveiligingsadvies kan voor een decentrale bestuurder worden aangevraagd gedurende diens aanstelling als bestuurder, maar ook al in de periode daarvoor mits vaststaat dat de decentrale bestuurder zal worden voorgedragen voor benoeming. Voor burgemeesters is dat bijvoorbeeld het moment waarop het raadsbesluit bekend wordt waarin de Minister van BZK verzocht wordt om deze kandidaat voor te dragen voor benoeming. Voor wethouders is dat het moment waarop de coalitie-onderhandelingen afgerond zijn. De verstrekking van de geadviseerde beveiligingsmaatregelen vindt pas plaats na de benoeming.

Zoals gesteld, bevat deze regeling de eis dat de woning van de decentrale bestuurder dient te voldoen aan de voorwaarden van het PKVW voordat de beveiligingsmaatregelen kunnen worden verstrekt door het overheidsorgaan. Dit is alleen anders indien redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat door de decentrale bestuurder aan deze eis wordt voldaan. Ook in de situatie waarin de decentrale bestuurder niet zelf de eigenaar is van een woning, geldt dat hij een eigen verantwoordelijkheid houdt voor het betrekken van een woning die voorziet in zijn basisveiligheid. Te denken valt aan het op orde houden van het onderhoud en het voorzien van adequaat hang- en sluitwerk. Het is dus aan te raden dat de bestuurder enkel in een (huur)woning gaat wonen waarbij wordt of kan worden voldaan aan het PKVW-vereiste. Bovendien verdient het aanbeveling dat de bestuurder op voorhand afspraken maakt met de huiseigenaar over de mogelijke installatie van beveiligingsmaatregelen aan de woning, voor het geval dat dit later op basis van het advies nodig wordt geacht.

Bij het beveiligingsadvies controleert de beveiligingsadviseur of de woning aan het PKVW voldoet. Dan kan worden vastgesteld welke maatregelen voor het alsnog voldoen aan dat niveau eerst nog moeten worden genomen op kosten van de huiseigenaar. Het PKVW is het enige veiligheidskeurmerk met een landelijke dekking voor woningen die voldoen aan de eisen op het gebied van inbraakpreventie en sociale veiligheid, en geeft aan of het hang- en sluitwerk voldoet.4 In het beveiligingsadvies wordt aangegeven of het voldoen aan het PKVW een harde eis is waaraan moet worden voldaan voordat de beveiligingsmaatregelen genomen kunnen worden, of dat hier vanwege bijzondere omstandigheden van kan worden afgeweken. Denk in dat laatste geval bijvoorbeeld aan bewoning in een monument. In dat advies wordt dan tevens aangegeven op welke andere wijze de beveiliging plaatsvindt.

De regeling geldt ook voor decentrale bestuurders die nog maar kort aanblijven of decentrale bestuurders die nog maar net begonnen zijn. Hiervoor is gekozen om de mogelijkheid te geven om de woning van decentrale bestuurders te kunnen beveiligen op alle momenten dat zij in functie zijn. Geadviseerde beveiligingsmaatregelen gelden alleen voor de woning op het woonadres van de bestuurder. Na een verhuizing of een verandering die leidt tot een andere veiligheidssituatie, kan de decentrale bestuurder opnieuw aanspraak maken op beveiligingsmaatregelen. Hiervoor dient dan een nieuw beveiligingsadvies te worden afgegeven.

7. Financiële gevolgen

Provincies, gemeenten en waterschappen dienen de beveiligingsmaatregelen uit het beveiligingsadvies te verstrekken en hiervoor financiële middelen te reserveren op de begroting. Er is dus geen discretionaire bevoegdheid en er is dus ook geen ruimte voor politieke afwegingen of discussie over deze maatregelen. Om de veiligheid van decentrale bestuurders te vergroten, stelt de Minister van BZK aan provincies en gemeenten een tegemoetkoming in de kosten beschikbaar van jaarlijks 2,5 miljoen euro, inclusief een afdracht aan het BTW-compensatiefonds. Hiervoor wordt een structurele storting gedaan in het provincie- en gemeentefonds. Dit bedrag wordt door middel van een decentralisatie-uitkering evenredig verdeeld over de provincies en gemeenten.

Voor waterschappen geldt een andere financiële systematiek; zij kennen een eigen belastingregime.

De regeling voorziet in de randvoorwaarden voor het onafhankelijk vaststellen van de te treffen beveiligingsmaatregelen die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet van de werkgever gevergd kunnen worden. Deze maatregelen zijn daarom een invulling van de werkgeversverplichtingen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Een bijkomend financieel voordeel is dat deze maatregelen hierdoor zijn vrijgesteld van loonheffingen.

Na de ambtsbeëindiging moet de bestuurder wel zelf de onderhoudskosten dragen over de maatregelen die hij in eigendom heeft gekregen. Indien het overheidsorgaan besluit de maatregelen niet te verstrekken, maar ter beschikking te stellen, dan gaan de maatregelen niet over in eigendom en dienen de maatregelen na de ambtsbeëindiging te worden geretourneerd aan het overheidsorgaan. Anders kan er alsnog loonbelasting verschuldigd zijn over deze maatregelen.

8. Consultatie

Deze regeling heeft gedurende zes weken opengestaan voor internetconsultatie. Ook is de regeling voorgelegd aan het Overleg Rechtspositie Decentrale Politieke Ambtsdragers5, de Vereniging van Griffiers (VvG), de Vereniging van Gemeentesecretarissen (VGS) en secretaris-directeuren van waterschappen. In totaal zijn er veertien reacties binnengekomen. Over het algemeen werd in de reacties het belang van de nieuwe regeling onderschreven. Daarnaast werden verschillende verduidelijkende vragen gesteld en adviezen uitgebracht die hieronder per thema zijn weergegeven.

Bekostiging beveiligingsmaatregelen

De VGS vroeg zich in haar reactie af of de kosten voor de beveiligingsmaatregelen niet volledig voor rekening van het Rijk zouden moeten komen. Gelet op de Arbowetgeving zijn provincies, gemeenten en waterschappen echter zelf verantwoordelijk voor het verkleinen van veiligheidsrisico’s voor decentrale bestuurders die voortvloeien uit de ambtsuitoefening binnen deze overheidsorganen. Deze werkgeversverantwoordelijkheid neemt het Rijk niet van decentrale overheden over. Dat zou consequenties hebben die ver buiten het bestek van deze regeling vallen. Deze opvatting sluit ook aan bij de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling. Aangezien het vergroten van de veiligheid van bestuurders een gezamenlijke inspanning vereist, is wel een tegemoetkoming vanuit BZK voor provincies en gemeenten gerechtvaardigd en daarom wordt deze dus ook gegeven.

Verder stelde de VGS voor om de gemeenten zelf te laten bepalen welke maatregelen uit het beveiligingsadvies zij verstrekken om de kosten beheersbaar te houden. Dit voorstel is niet overgenomen, aangezien de beveiligingsadvisering zo is ingericht dat het onafhankelijke advies maatwerk is met maatregelen die essentieel zijn gelet op het niveau van de voorstelbare dreiging voor deze individuele decentrale bestuurder. Decentrale overheden dienen deze geadviseerde maatregelen daarom in hun geheel te treffen voor hun bestuurders. Zo wordt voorkomen dat de veiligheid van bestuurders onderhevig wordt aan politieke discussie, een financiële afweging of andere factoren dan het onafhankelijke advies van beveiligingsexperts.

Secretaris-directeuren van de waterschappen vroegen zich in hun reactie af of het eerlijk is dat de structurele tegemoetkoming voor de kosten van de beveiligingsmaatregelen beschikbaar wordt gesteld aan gemeenten en provincies, maar niet aan de waterschappen. De reden dat de tegemoetkoming niet wordt gegeven aan de waterschappen, is dat waterschappen een eigen belastingregime kennen. Hierdoor kunnen zij de tarieven voor de waterschapsbelasting zelf vaststellen en daarmee indien nodig voorzien in dekking van deze extra kosten. BZK ziet geen reden om bij deze regeling van deze algemene systematiek af te wijken, maar zal een vinger aan de pols houden wat betreft de uitvoering en de financiële consequenties daarvan voor de decentrale overheden. In 2026 zal de decentralisatie-uitkering aan provincies en gemeenten worden geëvalueerd. In deze evaluatie kan dan ook worden meegenomen in hoeverre dit onderwerp in de praktijk heeft gespeeld in de waterschapsector.

Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) vroeg of de onderhoudskosten van de verstrekte beveiligingsmaatregelen ook onder de regeling vallen, zoals het repareren van een defecte beveiligingscamera of het vervangen van de buitenverlichting. In de regeling is verduidelijkt dat zolang de bestuurder het ambt vervult, deze onderhoudskosten ook ten laste van de decentrale bestuursorganen komen en als zodanig ook zullen worden benoemd in het beveiligingsadvies. Na de ambtsperiode moet de bestuurder zelf de onderhoudskosten van de verstrekte maatregelen dragen.

Doelgroep

Meerdere partijen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Statenlidnu, de VvG en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, uitten de zorg dat de regeling niet ziet op volksvertegenwoordigers. Het Ministerie van BZK is zich ervan bewust dat volksvertegenwoordigers ook te maken krijgen met vormen van agressie en geweld. Daarom onderzoekt het ministerie op welke manieren de weerbaarheid en preventieve veiligheid van deze groep nog verder kan worden verhoogd. Daarnaast zal de huidige inzet vanuit het netwerk Weerbaar Bestuur om decentrale overheden te ondersteunen bij het vergroten van de veiligheid van hun volksvertegenwoordigers in 2024 worden voortgezet en, met het programma Weerbaar Bestuur, verder versterkt.

De VGS adviseerde dat het bestuurlijke stelsel bij grotere gemeenten zodanig is ingericht dat bijvoorbeeld stadsdeelbestuurders ook onder de regeling zouden moeten vallen. In de kern zijn stadsdeelbestuurders commissieleden in de zin van artikel 83 van de Gemeentewet. Stadsdeelbestuurders vallen als commissieleden niet onder de definitie van decentrale bestuurders van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waar de regeling onderdeel vanuit maakt.

Beveiligingsadvisering

De VGS merkte op dat maatwerk qua beveiligingsadvisering kan leiden tot willekeur van de uitgebrachte beveiligingsadviezen. Volgens de VGS mag er hierdoor geen ongelijke behandeling van bestuurders ontstaan.

In de werkwijze voor de regeling zijn waarborgen ingericht om een ongelijke behandeling te voorkomen. De beveiligingsadviezen komen tot stand op basis van een dubbele toets van onafhankelijke beveiligingsexperts, die hierbij rekening houden met dreigingsniveaus. Op basis van de specifieke omstandigheden van de bestuurder wordt vervolgens de afweging gemaakt welke maatregelen in diens situatie passend zijn. Zodoende worden bestuurders dus per definitie niet gelijk geadviseerd (er is immers sprake van maatwerk), maar wel op gelijke wijze.

De VGS vroeg of enkel de door BZK aangestelde beveiligingsautoriteit de beveiligingsadviezen kan uitbrengen. Hier is inderdaad voor gekozen, om zo het traject van de beveiligingsadvisering voor alle decentrale overheden op gestandaardiseerde wijze te kunnen organiseren. Hiermee kan de expertise worden behouden en gebundeld en onafhankelijkheid bij het uitbrengen van de beveiligingsadviezen worden gegarandeerd. Zo kan tevens voorzien worden in de juiste randvoorwaarden om deze beveiligingskosten vrij te stellen van loonbelasting. Er kan dus ook geen markt ontstaan voor bedrijven die de beveiligingsadviezen gaan uitbrengen, zoals de VGS vreesde. Hierbij dient wel vermeld te worden dat dit alleen geldt voor de beveiligingsadvisering in het kader van de regeling. Er is geen verplichting voor decentrale overheden bij welke bedrijven de beveiligingsmaatregelen afgenomen moeten worden. Hier kunnen decentrale overheden zelf een besluit over nemen, mits daarbij wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het beveiligingsadvies, zoals bijvoorbeeld de juiste certificering.

De secretaris-directeuren van de waterschappen vragen bevestiging dat de uitgebrachte beveiligingsadviezen geheel zijn uitgezonderd van actieve openbaarmaking onder de Wet open overheid. Dit is inderdaad het geval. De beveiligingsadviezen bevatten namelijk zeer vertrouwelijke en privacygevoelige persoonsgegevens. In de werkwijze zijn ook afspraken gemaakt over hoe deze persoonsgegevens optimaal kunnen worden beschermd.

Werkgeversrol

Enkele reacties stelden voor om de werkgeversrol in de regeling nog nader te expliciteren door aan te geven wie hierop aanspreekbaar is binnen het overheidsorgaan. Dit kan volgens de VGS door in de regeling te verduidelijken dat dit de gemeentesecretarissen zijn voor burgemeesters en wethouders. Het verstrekken van de beveiligingsmaatregelen betreft echter een bevoegdheid van het college van burgemeesters en wethouders, respectievelijk het college van gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van het Waterschap. Dat laat onverlet dat ook op dit vlak de vaker gehanteerde praktijk kan worden gehanteerd dat deze verantwoordelijkheid voor de uitvoering door het dagelijks bestuur wordt gemandateerd binnen de organisatie.

Het NGB pleit ervoor dat burgemeesters vooruitlopend op het beveiligingsadvies al beveiligingsmaatregelen moeten kunnen aanbrengen, aangezien bestuurders al voor hun benoeming te maken kunnen krijgen met bedreiging of agressie. In principe kunnen bestuurders echter pas van de regeling gebruik maken vanaf het moment dat hun ambtsperiode ingaat, aangezien hun veiligheid vanaf dat moment onder de verantwoordelijkheid van de werkgever valt. Bestuurders kunnen voor hun benoeming wel al het beveiligingsadvies krijgen, zodat de beveiligingsmaatregelen vervolgens meteen aan het begin van de ambtsperiode kunnen worden getroffen.

Toegankelijkheid

Het NGB gaf aan dat de PKVW-vereiste een drempel vormt voor burgemeesters om van de regeling gebruik te maken. Het zou een dringend advies moeten worden om aan het PKVW te voldoen in plaats van een vereiste. Dit advies van het NGB wordt niet overgenomen. Decentrale bestuurders dragen zelf ook verantwoordelijkheid voor de veiligheid van hun woning, door te zorgen voor goed hang- en sluitwerk. Voldoen aan het PKVW blijft daarom een vereiste, tenzij in het beveiligingsadvies wordt bepaald dat redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat door de decentrale bestuurder aan deze eis wordt voldaan.

Het NGB vroeg daarnaast aandacht voor de situatie waarin bestuurders een woning huren, die bestuurders zelf dus niet in eigendom hebben. Verduidelijkt is dat ook in deze situatie geldt dat bestuurders een eigen verantwoordelijkheid houden voor adequaat hang- en sluitwerk. Tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken, vergt de beveiligingsautoriteit bij de advisering dat de woning eerst aan de PKVW-vereiste voldoet voordat aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen.

De Vereniging Waterschapsbestuurders betoogde dat de regeling ook toegankelijk moet zijn voor bestuurders met een beperking, omdat die mogelijk speciale beveiligingsmaatregelen nodig hebben. Dit is van belang voor de toegankelijkheid van het politieke ambt voor een diverse groep mensen. De regeling is op dit moment zo ingericht dat alle bestuurders op basis van een maatwerkadvies passende beveiligingsmaatregelen kunnen laten treffen. Hierin zullen dus ook de specifieke behoeften van bestuurders worden meegenomen. Door dit maatwerk kan juist ook rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van een bestuurder met een beperking.

De VGS schreef dat het passender zou zijn als de bestuurders niet zelf kunnen beslissen of ze de maatregelen willen laten treffen. Er is echter geen wettelijke grondslag om bestuurders te dwingen om de geadviseerde beveiligingsmaatregelen over te nemen. Daarnaast is het aannemelijk dat de bestuurders de geadviseerde maatregelen over zullen nemen, aangezien er dus sprake is van dreiging en ze goed betrokken worden in het adviseringstraject.

Tot slot werd in een particuliere reactie naar aanleiding van de internetconsultatie gesteld dat er haast geen grond is voor de beveiligingsautoriteit om de bestuurder maatregelen niet toe te kennen omdat bestuurders in toenemende mate te maken krijgen met vormen van agressie. Er vindt echter wel degelijk een eigen beoordeling plaats door de beveiligingsautoriteit. De regeling is zo opgezet dat de bestuurders wel betrokken worden, maar zij hebben niet demogelijkheid om zelf te bepalen welke maatregelen getroffen dienen te worden. Er worden door de beveiligingsautoriteit uitsluitend maatregelen geadviseerd die na een risicobeoordeling van de voorstelbare dreiging in relatie tot de woonsituatie in dit individuele geval.

Artikelsgewijs

Artikel I (wijziging Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers)

Artikel 2.9 (en 3.9 en 4.9)

Deze toelichting is van overeenkomstige toepassing op de artikelen 3.9 en 4.9 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers. Deze artikelen betreffen beveiligingsmaatregelen die worden verstrekt aan de burgemeester of wethouder, respectievelijk de voorzitter of een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap.

Lid 1

Artikel 2.3.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers bepaalt dat in het geval gedeputeerde staten ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een gedeputeerde of de commissaris kosten maken, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, deze kosten ten laste van de provincie komen. Op basis van het tweede lid kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regels stellen met betrekking tot het treffen van andere voorzieningen ten behoeve van een veilige woon- en werkplek dan die welke op grond artikel 2.3.1, eerste lid, ten laste van de provincie komen. Onderhavig artikel bevat nadere regels van de beveiligingsmaatregelen aan de woonplek van de commissaris of gedeputeerden.

De beveiligingsmaatregelen worden verstrekt. De provincie geeft de opdracht en betaalt de rekening van het aanbrengen van de beveiligingsmaatregelen. Nu het in de praktijk veelal gaat om maatregelen die aan de woning worden bevestigd, betekent dit dat de beveiligingsmaatregelen in beginsel eigendom worden van de commissaris of gedeputeerde of de eigenaar van de betreffende woning. De beveiligingsmaatregelen worden uitsluitend verstrekt op basis een vooraf opgesteld beveiligingsadvies. In het vierde lid wordt verder uitgewerkt aan welke eisen dat advies moet voldoen.

Lid 2

Beveiligingsmaatregelen kunnen worden verstrekt ten aanzien van de woonplek van de commissaris of gedeputeerde binnen de provincie waar de commissaris of gedeputeerde is benoemd. Indien de gedeputeerde een ontheffing is verleend, kunnen de beveiligingsmaatregelen ten behoeve van zijn werkelijke woonplek buiten de provincie worden verstrekt.

Lid 3

Op basis van dit lid komen de kosten die gemaakt worden bij het verstrekken van de beveiligingsmaatregelen ten laste van de provincie. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van de plaatsing van de beveiligingsmaatregelen en de kosten van de beveiligingsmaatregelen zelf. Hieronder vallen ook eventuele onderhoudskosten en abonnementskosten, bijvoorbeeld voor de aansluiting van een alarminstallatie op een alarmcentrale.

Lid 4

De beveiligingsmaatregelen dienen te worden verstrekt door de provincie naar aanleiding van een vooraf opgesteld beveiligingsadvies. Het beveiligingsadvies komt tot stand op basis van een dreigingsanalyse, met voor zover redelijkerwijs mogelijk informatie over de lokale veiligheidsrisico’s en overige relevante omstandigheden en een beoordeling van de veiligheidsrisico’s in en om de woning van de commissaris of de gedeputeerde. Dit wordt ook wel een woningscan genoemd. In het geval van overige relevante omstandigheden kan het bijvoorbeeld gaan om vormen van impliciete dreiging, zoals een boze burger die laat doorschemeren dat hij weet waar een bestuurder woont, een juridisch geschil met een crimineel of het vooruitzicht dat de bestuurder een lastig besluit moet nemen dat tot heftige emoties zal leiden bij burgers.

Het beveiligingsadvies wordt vervolgens getoetst en vastgesteld door de beveiligingsautoriteit die op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangesteld. Persoonsgegevens kunnen worden verwerkt op basis van toestemming van de decentrale politieke ambtsdrager.

Lid 5

Dit lid stelt de twee voorwaarden voor de verstrekking van beveiligingsmaatregelen aan de commissaris of gedeputeerden. Ten eerste kan het verstrekken van de beveiligingsmaatregelen enkel gedurende de uitoefening van het ambt, of vanaf het moment waarop vaststond dat de decentrale bestuurder het ambt zou gaan vervullen. Dat komt omdat deze regeling gebaseerd is op de werkgeversverantwoordelijkheid die voortvloeit uit de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) voor het bestrijden van veiligheids- of gezondheidsrisico’s die verbonden zijn met de door de bestuurder verrichte arbeid. Ten tweede kunnen de beveiligingsmaatregelen enkel worden verstrekt wanneer de woning voldoet aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Hierop kan enkel een uitzondering worden gemaakt wanneer in het beveiligingsadvies staat dat dit keurmerk redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een monumentaal pand waar geen mogelijkheid is wijzigingen aan de woning aan te brengen, waardoor niet kan worden voldaan aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

Lid 6

Uit dit lid volgt dat wanneer het woonadres van de commissaris of gedeputeerde gedurende de uitoefening van diens ambt wijzigt en er op dat moment al beveiligingsmaatregelen zijn verstrekt aan zijn of haar woning, deze ook op het nieuwe woonadres aanspraak kan maken op beveiligingsmaatregelen. Hiervoor wordt een nieuw beveiligingsadvies opgesteld voor het nieuwe woonadres.

Lid 7

Dit lid bevat een mogelijkheid voor de provincie om af te wijken van de het eerste, tweede, vierde en vijfde lid door een of meer maatregelen niet te verstrekken, maar ter beschikking te stellen. In dit geval worden de beveiligingsmaatregelen geen eigendom van de commissaris of gedeputeerde en is dient de bestuurder de maatregelen in beginsel na het aflopen van de ambtstermijn te retourneren aan het overheidsorgaan. Terbeschikkingstelling kan bijvoorbeeld voor de hand liggen bij maatregelen die makkelijk te verwijderen en te hergebruiken zijn, zoals anti-rampalen, een veiligheidskluis of een mobiele noodknop. Als aan de werknemer een arbovoorziening ter beschikking wordt gesteld dan vindt geen belastingheffing plaats gedurende de ter beschikking stelling tijdens de dienstbetrekking. Er is immers sprake van een gerichte vrijstelling. Wel ontstaat een heffingsmoment (over de waarde in het economisch verkeer) als de werknemer bij beëindiging dienstbetrekking de arbovoorziening wil behouden.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

I&O Research, Bureau BING (2022), Monitor Integriteit en Veiligheid 2022. Deze monitor wordt sinds 2010 tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

X Noot
2

DSP Groep (2023), Regeling veilig wonen voor decentrale bestuurders. Evaluatie en aanbevelingen.

X Noot
3

Voor meer informatie over de woningscan en het aanvragen hiervan kan https://www.weerbaarbestuur.nl/producten-en-diensten/woningscan-en-beveiligingsmaatregelen worden geraadpleegd.

X Noot
4

Het keurmerk is in beheer bij het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Voor meer informatie over het PKVW wordt verwezen naar de website www.politiekeurmerk.nl.

X Noot
5

In het ORDPA hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de verschillende beroepsverenigingen of vertegenwoordigders van decentrale politieke ambtsdragers zitting.

Naar boven