TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Decentrale bestuurders zijn commissarissen van de Koning en gedeputeerden, burgemeesters
en wethouders, en de voorzitters en leden van het dagelijks bestuur van waterschappen.
Deze ambtsdragers vormen het boegbeeld van provincie, gemeente en waterschap en zij
zijn de dragers van de (lokale) democratie. Om dit bijzondere ambt te kunnen vervullen,
moeten zij zichtbaar zijn en midden in de samenleving staan. Politiek-bestuurlijke
functies worden zoveel mogelijk in alle openheid vervuld. Politieke ambtsdragers zitten
in een glazen huis.
Er is geen strikte scheiding tussen de ambtsvervulling en de privésfeer. Dit maakt
hen echter ook kwetsbaar.
Een negatief effect van de transparantie en zichtbaarheid is bedreiging, intimidatie
en fysiek geweld tegen politieke ambtsdragers en/of hun naasten. Deze vormen van agressie
kunnen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het bestuur. Bestuurders moeten
hun taak vrijelijk kunnen uitoefenen en zonder oneigenlijke druk van buiten in onafhankelijkheid
voor het algemeen belang bestuurlijke afwegingen kunnen maken. Het waarborgen van
hun persoonlijke veiligheid en van hun naasten is daarom van groot belang voor de
kwaliteit van het openbaar bestuur en het goed laten functioneren van de lokale democratie.
Daarom beoogt deze nieuwe regeling de veiligheid van decentrale bestuurders te verhogen.
Het percentage decentrale bestuurders dat tijdens het bekleden van het ambt te maken
krijgt met agressie, bedreiging, intimidatie of geweld is namelijk de afgelopen jaren
steeds verder gestegen.1 Uit de monitor integriteit en veiligheid 2022 onder decentrale politieke ambtsdragers
komt naar voren dat in één jaar tijd 77 procent van de burgemeesters en 67 procent
van de wethouders met agressie en geweld te maken krijgt. Dit gebeurt niet alleen
bij het provincie- of gemeentehuis, maar komt ook voor bij de privéwoningen van decentrale
bestuurders. Dit kan niet alleen veel en ongewenst leed met zich meebrengen voor hen
en hun naasten maar ook effect hebben op de kracht van het bestuur. Een kwart van
de politieke ambtsdragers zegt dat het risico om in aanraking te komen met agressie
en geweld de beslissingen van het bestuur beïnvloedt.
Bij daadwerkelijke bedreiging en intimidatie geldt het zogenaamde stelsel Bewaken
en Beveiligen. Er kan echter ook sprake zijn van een verhoogd risico op bedreiging
en intimidatie. Preventieve beveiligingsmaatregelen zijn hier aangewezen. De op 1 januari
2021 in werking getreden Regeling preventieve beveiligingsmaatregelen had als doel
om onduidelijkheid onder decentrale bestuurders en bij de bestuursorganen weg te nemen
welke preventieve beveiligingsmaatregelen zij kunnen nemen en wie verantwoordelijk
is voor de kosten hiervan. De regeling gaf recht op een maximale vergoeding voor een
vaststaand pakket met preventieve beveiligingsmaatregelen, die in de regel in sobere
uitvoering getroffen moesten worden. Uit een evaluatie van deze regeling komt naar
voren dat er op verschillende vlakken ruimte is voor verbetering. Onder meer door
maatwerk mogelijk te maken in plaats van een generiek bedrag voor een vast pakket
maatregelen. Ook kunnen de kosten van de geadviseerde maatregelen hoger uitvallen
dan het bedrag waar aanspraak op kan worden gemaakt. Dit leidt in sommige gevallen
tot politieke discussies waarin een decentrale bestuurder zich onvoldoende gesteund
voelt.2 Daarom was er behoefte aan een aanpassing van de Regeling preventieve beveiligingsmaatregelen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Om de veiligheid van decentrale bestuurders te verhogen, maakt de nieuwe regeling
maatwerk mogelijk bij het nemen van beveiligingsmaatregelen. Deze maatregelen worden
voortaan alleen verstrekt op grond van een vooraf opgesteld beveiligingsadvies. Dit
advies komt tot stand op basis van een beoordeling door een beveiligingsadviseur van
de veiligheidsrisico’s in en rondom de woning van de decentrale bestuurder en wordt
getoetst en vastgesteld door de beveiligingsautoriteit die door de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is aangesteld. De beveiligingsautoriteit houdt
rekening met de specifieke veiligheidscontext en woonsituatie van de decentrale bestuurder
en hanteert een breed pakket van mogelijke beveiligingsmaatregelen bij de advisering.
Het kan hierbij zowel gaan om maatregelen voor de beveiliging van de woning, weerbaarheids-
en veiligheidstraining en maatregelen op het gebied van digitale veiligheid.
Provincies, gemeenten en waterschappen dienen vanuit hun werkgeversrol beveiligingsmaatregelen
te verstrekken ter voorkoming of beperking van de gevaren als gevolg van de uitoefening
van het ambt van decentrale bestuurders (zie hieronder bij paragraaf 3). Door middel
van deze regeling wordt voorkomen dat elk decentraal overheidsorgaan afzonderlijk
een (deels politieke) keuze maakt in de mate van bescherming. Iedere decentrale bestuurder
kan er nu op rekenen dat passende beveiligingsmaatregelen worden verstrekt.
Doordat met de regeling wordt voorzien in de juiste randvoorwaarden voor een fiscale
gerichte vrijstelling van voorzieningen die direct samenhangen met de verplichtingen
van de werkgever op grond van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet
(Arbowet), wordt voorkomen dat er loonbelasting verschuldigd is over de kosten voor
de beveiligingsmaatregelen. Dat is namelijk mogelijk als het verplichte arbovoorzieningen
betreft ter bestrijding van veiligheids- of gezondheidsrisico’s die verbonden zijn
met de te verrichten arbeid en waarvoor op grond van de Arbowet ook geen eigen bijdrage
van de werknemer/bestuurder mag worden verlangd.
3. Werkgeversverantwoordelijkheid
In het kader van de Arbowet worden provincie, gemeente en waterschap aangemerkt als
werkgever van de decentrale bestuurders. Deze ambtsdragers vallen onder de reikwijdte
van de Arbowet, omdat deze wet overal geldt waar in loondienst of in opdracht wordt
gewerkt. De Arbowet regelt de rechten en plichten van zowel werkgevers als werknemers
ten aanzien van veilig en gezond werken. De provincies, gemeenten en waterschappen
dienen dus op grond van de Arbowetgeving te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving.
Decentrale bestuurders dienen midden in de gemeenschap te staan en betrokken en benaderbaar
te zijn. Ontegenzeggelijk is door intimidatie en bedreiging het werk van deze ambtsdragers
onveiliger geworden, door hun specifieke continue ambtsvervulling zowel op de werkplek,
tijdens dienstreizen als ook in de eigen woning. Het is de verantwoordelijkheid van
de werkgever om hun bestuurders te beschermen voor veiligheidsrisico’s die zij lopen
als gevolg van de ambtsuitoefening. De werkgever dient daarom per ambtsdrager te bekijken
welke maatregelen in dit kader nodig zijn. Deze passende maatregelen dienen de veiligheid
en de gezondheid van de ambtsdrager te bevorderen.
4. Eigen verantwoordelijkheid en het stelsel Bewaken en Beveiligen
De veiligheid van een decentrale bestuurder is niet alleen de verantwoordelijkheid
van het overheidsorgaan. Een bestuurder moet ook zorgen voor de eigen veiligheid en
gezondheid. Dit doet de bestuurder bijvoorbeeld door gevaren voor de veiligheid of
gezondheid te melden bij zijn of haar provincie, gemeente of waterschap. Ook dient
de bestuurder er zelf voor te zorgen dat het hang- en sluitwerk aan de eigen woning
voldoet aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (hierna: PKVW, zie hieronder bij paragraaf
6).
Wanneer er sprake is van concrete dreiging, kan de overheid op grond van een dreigingsanalyse
vanuit het stelsel Bewaken en Beveiligen aanvullende maatregelen treffen. Er wordt
dan gekeken welke specifieke maatregelen in een dergelijke situatie noodzakelijk worden
geacht.
5. Gevolgen
De wijziging van de regeling heeft geen gevolgen voor burgers en bedrijven; enkel
voor decentrale overheden en decentrale bestuurders. De regeling geldt niet voor volksvertegenwoordigers
en ambtenaren van provincies, gemeenten en waterschappen.
In de nieuwe regeling dienen beveiligingsmaatregelen door het overheidsorgaan te worden
verstrekt aan de decentrale bestuurder naar aanleiding van een vooraf opgesteld beveiligingsadvies.
Dit beveiligingsadvies bevat praktische informatie en uitvoerbare maatregelen op basis
van de specifieke situatie. Door dit maatwerk kan bijvoorbeeld ook rekening worden
gehouden met de specifieke omstandigheden van een bestuurder met een beperking.
Het opstellen van het beveiligingsadvies wordt door de Minister van BZK kosteloos
aangeboden aan provincies, gemeenten en waterschappen. De mogelijkheid dat decentrale
bestuurders een keuze maken uit een vaststaand pakket met veiligheidsmaatregelen,
komt te vervallen. Het blijft wel de keuze van de decentrale bestuurder om de geadviseerde
maatregelen uit te laten voeren. Er is namelijk geen wettelijke grondslag om bestuurders
te dwingen om de geadviseerde beveiligingsmaatregelen over te nemen. Maar het is aannemelijk
dat de bestuurders de geadviseerde maatregelen zullen aanvaarden als er sprake is
van dreiging. Bovendien worden ze intensief betrokken in het persoonlijke adviseringstraject.
Wat ook verandert voor provincies en gemeenten is dat zij van de Minister van BZK
een tegemoetkoming ontvangen voor de kosten die zij maken voor de beveiligingsmaatregelen
(zie paragraaf 7). Voor decentrale bestuurders zorgt de aanpassing van de voorziene
regeling ervoor dat zij in de toekomst op de individuele situatie toegesneden mogelijkheden
krijgen om hun woning adequaat te laten beveiligen. Doordat bij de advisering een
breder pakket van maatregelen wordt gehanteerd, kunnen er voor hen, naast fysieke
en elektronische beveiligingsmaatregelen aan de woning, ook maatregelen genomen worden
op het gebied van digitale veiligheid en weerbaarheids- en veiligheidstraining.
6. Uitvoering
Het overheidsorgaan vraagt het beveiligingsadvies aan voor één of meer van zijn decentrale
bestuurders.3 Dit kan kosteloos bij de organisatie die hiertoe opdracht heeft gekregen van het
Ministerie van BZK. Voor dit advies wordt allereerst door een beveiligingsadviseur
van deze organisatie gesproken met de persoon die namens de provincie, de gemeente
of het waterschap de werkgeversrol vervult voor het realiseren van een veilige werkomgeving
voor de bestuurder. Binnen gemeenten wordt deze rol vaak door gemeentesecretarissen
vervuld, maar dit kan bijvoorbeeld ook belegd zijn bij een beveiligingsmedewerker
van de gemeente.
Vervolgens gaat een beveiligingsadviseur op bezoek bij de bestuurder en zijn gezin
thuis voor een veiligheidsgesprek. Tijdens het huisbezoek, ook wel een woningscan
genoemd, richt de beveiligingsadviseur zich niet alleen op de objectieve veiligheid,
maar is er ook aandacht voor de subjectieve veiligheid en het gedrag van de bestuurder
en zijn gezin. Daarbij brengt de beveiligingsadviseur veiligheidsrisico’s en mogelijke
maatregelen rond de woning in kaart en kijkt of de woning aan de eisen van het PKVW
voldoet.
Op basis van alle aldus verzamelde informatie over het dreigingsbeeld en de beoordeling
van de veiligheidsrisico’s in en om de woning stelt de beveiligingsadviseur een concept
beveiligingsadvies op. De beveiligingsautoriteit toetst en stelt het advies vast.
Dit is de functionaris die op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit BVA-stelsel
Rijksdienst 2021 door de Minister van BZK is aangesteld. Dit is de beveiligingsautoriteit
van het Ministerie van BZK. Het door de beveiligingsautoriteit vastgestelde advies
wordt verstrekt aan de decentrale bestuurder en het overheidsorgaan. Het overheidsorgaan
dient deze maatregelen aan te bieden aan de decentrale bestuurder. Alle geadviseerde
maatregelen dienen in principe door het overheidsorgaan te worden verstrekt en bekostigd.
Een beveiligingsadvies kan voor een decentrale bestuurder worden aangevraagd gedurende
diens aanstelling als bestuurder, maar ook al in de periode daarvoor mits vaststaat
dat de decentrale bestuurder zal worden voorgedragen voor benoeming. Voor burgemeesters
is dat bijvoorbeeld het moment waarop het raadsbesluit bekend wordt waarin de Minister
van BZK verzocht wordt om deze kandidaat voor te dragen voor benoeming. Voor wethouders
is dat het moment waarop de coalitie-onderhandelingen afgerond zijn. De verstrekking
van de geadviseerde beveiligingsmaatregelen vindt pas plaats na de benoeming.
Zoals gesteld, bevat deze regeling de eis dat de woning van de decentrale bestuurder
dient te voldoen aan de voorwaarden van het PKVW voordat de beveiligingsmaatregelen
kunnen worden verstrekt door het overheidsorgaan. Dit is alleen anders indien redelijkerwijze
niet kan worden gevergd dat door de decentrale bestuurder aan deze eis wordt voldaan.
Ook in de situatie waarin de decentrale bestuurder niet zelf de eigenaar is van een
woning, geldt dat hij een eigen verantwoordelijkheid houdt voor het betrekken van
een woning die voorziet in zijn basisveiligheid. Te denken valt aan het op orde houden
van het onderhoud en het voorzien van adequaat hang- en sluitwerk. Het is dus aan
te raden dat de bestuurder enkel in een (huur)woning gaat wonen waarbij wordt of kan
worden voldaan aan het PKVW-vereiste. Bovendien verdient het aanbeveling dat de bestuurder
op voorhand afspraken maakt met de huiseigenaar over de mogelijke installatie van
beveiligingsmaatregelen aan de woning, voor het geval dat dit later op basis van het
advies nodig wordt geacht.
Bij het beveiligingsadvies controleert de beveiligingsadviseur of de woning aan het
PKVW voldoet. Dan kan worden vastgesteld welke maatregelen voor het alsnog voldoen
aan dat niveau eerst nog moeten worden genomen op kosten van de huiseigenaar. Het
PKVW is het enige veiligheidskeurmerk met een landelijke dekking voor woningen die
voldoen aan de eisen op het gebied van inbraakpreventie en sociale veiligheid, en
geeft aan of het hang- en sluitwerk voldoet.4 In het beveiligingsadvies wordt aangegeven of het voldoen aan het PKVW een harde
eis is waaraan moet worden voldaan voordat de beveiligingsmaatregelen genomen kunnen
worden, of dat hier vanwege bijzondere omstandigheden van kan worden afgeweken. Denk
in dat laatste geval bijvoorbeeld aan bewoning in een monument. In dat advies wordt
dan tevens aangegeven op welke andere wijze de beveiliging plaatsvindt.
De regeling geldt ook voor decentrale bestuurders die nog maar kort aanblijven of
decentrale bestuurders die nog maar net begonnen zijn. Hiervoor is gekozen om de mogelijkheid
te geven om de woning van decentrale bestuurders te kunnen beveiligen op alle momenten
dat zij in functie zijn. Geadviseerde beveiligingsmaatregelen gelden alleen voor de
woning op het woonadres van de bestuurder. Na een verhuizing of een verandering die
leidt tot een andere veiligheidssituatie, kan de decentrale bestuurder opnieuw aanspraak
maken op beveiligingsmaatregelen. Hiervoor dient dan een nieuw beveiligingsadvies
te worden afgegeven.
7. Financiële gevolgen
Provincies, gemeenten en waterschappen dienen de beveiligingsmaatregelen uit het beveiligingsadvies
te verstrekken en hiervoor financiële middelen te reserveren op de begroting. Er is
dus geen discretionaire bevoegdheid en er is dus ook geen ruimte voor politieke afwegingen
of discussie over deze maatregelen. Om de veiligheid van decentrale bestuurders te
vergroten, stelt de Minister van BZK aan provincies en gemeenten een tegemoetkoming
in de kosten beschikbaar van jaarlijks 2,5 miljoen euro, inclusief een afdracht aan
het BTW-compensatiefonds. Hiervoor wordt een structurele storting gedaan in het provincie-
en gemeentefonds. Dit bedrag wordt door middel van een decentralisatie-uitkering evenredig
verdeeld over de provincies en gemeenten.
Voor waterschappen geldt een andere financiële systematiek; zij kennen een eigen belastingregime.
De regeling voorziet in de randvoorwaarden voor het onafhankelijk vaststellen van
de te treffen beveiligingsmaatregelen die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet
van de werkgever gevergd kunnen worden. Deze maatregelen zijn daarom een invulling
van de werkgeversverplichtingen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Een bijkomend
financieel voordeel is dat deze maatregelen hierdoor zijn vrijgesteld van loonheffingen.
Na de ambtsbeëindiging moet de bestuurder wel zelf de onderhoudskosten dragen over
de maatregelen die hij in eigendom heeft gekregen. Indien het overheidsorgaan besluit
de maatregelen niet te verstrekken, maar ter beschikking te stellen, dan gaan de maatregelen
niet over in eigendom en dienen de maatregelen na de ambtsbeëindiging te worden geretourneerd
aan het overheidsorgaan. Anders kan er alsnog loonbelasting verschuldigd zijn over
deze maatregelen.
8. Consultatie
Deze regeling heeft gedurende zes weken opengestaan voor internetconsultatie. Ook
is de regeling voorgelegd aan het Overleg Rechtspositie Decentrale Politieke Ambtsdragers5, de Vereniging van Griffiers (VvG), de Vereniging van Gemeentesecretarissen (VGS)
en secretaris-directeuren van waterschappen. In totaal zijn er veertien reacties binnengekomen.
Over het algemeen werd in de reacties het belang van de nieuwe regeling onderschreven.
Daarnaast werden verschillende verduidelijkende vragen gesteld en adviezen uitgebracht
die hieronder per thema zijn weergegeven.
Bekostiging beveiligingsmaatregelen
De VGS vroeg zich in haar reactie af of de kosten voor de beveiligingsmaatregelen
niet volledig voor rekening van het Rijk zouden moeten komen. Gelet op de Arbowetgeving
zijn provincies, gemeenten en waterschappen echter zelf verantwoordelijk voor het
verkleinen van veiligheidsrisico’s voor decentrale bestuurders die voortvloeien uit
de ambtsuitoefening binnen deze overheidsorganen. Deze werkgeversverantwoordelijkheid
neemt het Rijk niet van decentrale overheden over. Dat zou consequenties hebben die
ver buiten het bestek van deze regeling vallen. Deze opvatting sluit ook aan bij de
bestaande verantwoordelijkheidsverdeling. Aangezien het vergroten van de veiligheid
van bestuurders een gezamenlijke inspanning vereist, is wel een tegemoetkoming vanuit
BZK voor provincies en gemeenten gerechtvaardigd en daarom wordt deze dus ook gegeven.
Verder stelde de VGS voor om de gemeenten zelf te laten bepalen welke maatregelen
uit het beveiligingsadvies zij verstrekken om de kosten beheersbaar te houden. Dit
voorstel is niet overgenomen, aangezien de beveiligingsadvisering zo is ingericht
dat het onafhankelijke advies maatwerk is met maatregelen die essentieel zijn gelet
op het niveau van de voorstelbare dreiging voor deze individuele decentrale bestuurder.
Decentrale overheden dienen deze geadviseerde maatregelen daarom in hun geheel te
treffen voor hun bestuurders. Zo wordt voorkomen dat de veiligheid van bestuurders
onderhevig wordt aan politieke discussie, een financiële afweging of andere factoren
dan het onafhankelijke advies van beveiligingsexperts.
Secretaris-directeuren van de waterschappen vroegen zich in hun reactie af of het
eerlijk is dat de structurele tegemoetkoming voor de kosten van de beveiligingsmaatregelen
beschikbaar wordt gesteld aan gemeenten en provincies, maar niet aan de waterschappen.
De reden dat de tegemoetkoming niet wordt gegeven aan de waterschappen, is dat waterschappen
een eigen belastingregime kennen. Hierdoor kunnen zij de tarieven voor de waterschapsbelasting
zelf vaststellen en daarmee indien nodig voorzien in dekking van deze extra kosten.
BZK ziet geen reden om bij deze regeling van deze algemene systematiek af te wijken,
maar zal een vinger aan de pols houden wat betreft de uitvoering en de financiële
consequenties daarvan voor de decentrale overheden. In 2026 zal de decentralisatie-uitkering
aan provincies en gemeenten worden geëvalueerd. In deze evaluatie kan dan ook worden
meegenomen in hoeverre dit onderwerp in de praktijk heeft gespeeld in de waterschapsector.
Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) vroeg of de onderhoudskosten van
de verstrekte beveiligingsmaatregelen ook onder de regeling vallen, zoals het repareren
van een defecte beveiligingscamera of het vervangen van de buitenverlichting. In de
regeling is verduidelijkt dat zolang de bestuurder het ambt vervult, deze onderhoudskosten
ook ten laste van de decentrale bestuursorganen komen en als zodanig ook zullen worden
benoemd in het beveiligingsadvies. Na de ambtsperiode moet de bestuurder zelf de onderhoudskosten
van de verstrekte maatregelen dragen.
Doelgroep
Meerdere partijen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Statenlidnu,
de VvG en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, uitten de zorg dat de regeling
niet ziet op volksvertegenwoordigers. Het Ministerie van BZK is zich ervan bewust
dat volksvertegenwoordigers ook te maken krijgen met vormen van agressie en geweld.
Daarom onderzoekt het ministerie op welke manieren de weerbaarheid en preventieve
veiligheid van deze groep nog verder kan worden verhoogd. Daarnaast zal de huidige
inzet vanuit het netwerk Weerbaar Bestuur om decentrale overheden te ondersteunen
bij het vergroten van de veiligheid van hun volksvertegenwoordigers in 2024 worden
voortgezet en, met het programma Weerbaar Bestuur, verder versterkt.
De VGS adviseerde dat het bestuurlijke stelsel bij grotere gemeenten zodanig is ingericht
dat bijvoorbeeld stadsdeelbestuurders ook onder de regeling zouden moeten vallen.
In de kern zijn stadsdeelbestuurders commissieleden in de zin van artikel 83 van de
Gemeentewet. Stadsdeelbestuurders vallen als commissieleden niet onder de definitie
van decentrale bestuurders van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers,
waar de regeling onderdeel vanuit maakt.
Beveiligingsadvisering
De VGS merkte op dat maatwerk qua beveiligingsadvisering kan leiden tot willekeur
van de uitgebrachte beveiligingsadviezen. Volgens de VGS mag er hierdoor geen ongelijke
behandeling van bestuurders ontstaan.
In de werkwijze voor de regeling zijn waarborgen ingericht om een ongelijke behandeling
te voorkomen. De beveiligingsadviezen komen tot stand op basis van een dubbele toets
van onafhankelijke beveiligingsexperts, die hierbij rekening houden met dreigingsniveaus.
Op basis van de specifieke omstandigheden van de bestuurder wordt vervolgens de afweging
gemaakt welke maatregelen in diens situatie passend zijn. Zodoende worden bestuurders
dus per definitie niet gelijk geadviseerd (er is immers sprake van maatwerk), maar
wel op gelijke wijze.
De VGS vroeg of enkel de door BZK aangestelde beveiligingsautoriteit de beveiligingsadviezen
kan uitbrengen. Hier is inderdaad voor gekozen, om zo het traject van de beveiligingsadvisering
voor alle decentrale overheden op gestandaardiseerde wijze te kunnen organiseren.
Hiermee kan de expertise worden behouden en gebundeld en onafhankelijkheid bij het
uitbrengen van de beveiligingsadviezen worden gegarandeerd. Zo kan tevens voorzien
worden in de juiste randvoorwaarden om deze beveiligingskosten vrij te stellen van
loonbelasting. Er kan dus ook geen markt ontstaan voor bedrijven die de beveiligingsadviezen
gaan uitbrengen, zoals de VGS vreesde. Hierbij dient wel vermeld te worden dat dit
alleen geldt voor de beveiligingsadvisering in het kader van de regeling. Er is geen
verplichting voor decentrale overheden bij welke bedrijven de beveiligingsmaatregelen
afgenomen moeten worden. Hier kunnen decentrale overheden zelf een besluit over nemen,
mits daarbij wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het beveiligingsadvies,
zoals bijvoorbeeld de juiste certificering.
De secretaris-directeuren van de waterschappen vragen bevestiging dat de uitgebrachte
beveiligingsadviezen geheel zijn uitgezonderd van actieve openbaarmaking onder de
Wet open overheid. Dit is inderdaad het geval. De beveiligingsadviezen bevatten namelijk
zeer vertrouwelijke en privacygevoelige persoonsgegevens. In de werkwijze zijn ook
afspraken gemaakt over hoe deze persoonsgegevens optimaal kunnen worden beschermd.
Werkgeversrol
Enkele reacties stelden voor om de werkgeversrol in de regeling nog nader te expliciteren
door aan te geven wie hierop aanspreekbaar is binnen het overheidsorgaan. Dit kan
volgens de VGS door in de regeling te verduidelijken dat dit de gemeentesecretarissen
zijn voor burgemeesters en wethouders. Het verstrekken van de beveiligingsmaatregelen
betreft echter een bevoegdheid van het college van burgemeesters en wethouders, respectievelijk
het college van gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van het Waterschap. Dat
laat onverlet dat ook op dit vlak de vaker gehanteerde praktijk kan worden gehanteerd
dat deze verantwoordelijkheid voor de uitvoering door het dagelijks bestuur wordt
gemandateerd binnen de organisatie.
Het NGB pleit ervoor dat burgemeesters vooruitlopend op het beveiligingsadvies al
beveiligingsmaatregelen moeten kunnen aanbrengen, aangezien bestuurders al voor hun
benoeming te maken kunnen krijgen met bedreiging of agressie. In principe kunnen bestuurders
echter pas van de regeling gebruik maken vanaf het moment dat hun ambtsperiode ingaat,
aangezien hun veiligheid vanaf dat moment onder de verantwoordelijkheid van de werkgever
valt. Bestuurders kunnen voor hun benoeming wel al het beveiligingsadvies krijgen,
zodat de beveiligingsmaatregelen vervolgens meteen aan het begin van de ambtsperiode
kunnen worden getroffen.
Toegankelijkheid
Het NGB gaf aan dat de PKVW-vereiste een drempel vormt voor burgemeesters om van de
regeling gebruik te maken. Het zou een dringend advies moeten worden om aan het PKVW
te voldoen in plaats van een vereiste. Dit advies van het NGB wordt niet overgenomen.
Decentrale bestuurders dragen zelf ook verantwoordelijkheid voor de veiligheid van
hun woning, door te zorgen voor goed hang- en sluitwerk. Voldoen aan het PKVW blijft
daarom een vereiste, tenzij in het beveiligingsadvies wordt bepaald dat redelijkerwijze
niet kan worden gevergd dat door de decentrale bestuurder aan deze eis wordt voldaan.
Het NGB vroeg daarnaast aandacht voor de situatie waarin bestuurders een woning huren,
die bestuurders zelf dus niet in eigendom hebben. Verduidelijkt is dat ook in deze
situatie geldt dat bestuurders een eigen verantwoordelijkheid houden voor adequaat
hang- en sluitwerk. Tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken, vergt
de beveiligingsautoriteit bij de advisering dat de woning eerst aan de PKVW-vereiste
voldoet voordat aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen.
De Vereniging Waterschapsbestuurders betoogde dat de regeling ook toegankelijk moet
zijn voor bestuurders met een beperking, omdat die mogelijk speciale beveiligingsmaatregelen
nodig hebben. Dit is van belang voor de toegankelijkheid van het politieke ambt voor
een diverse groep mensen. De regeling is op dit moment zo ingericht dat alle bestuurders
op basis van een maatwerkadvies passende beveiligingsmaatregelen kunnen laten treffen.
Hierin zullen dus ook de specifieke behoeften van bestuurders worden meegenomen. Door
dit maatwerk kan juist ook rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden
van een bestuurder met een beperking.
De VGS schreef dat het passender zou zijn als de bestuurders niet zelf kunnen beslissen
of ze de maatregelen willen laten treffen. Er is echter geen wettelijke grondslag
om bestuurders te dwingen om de geadviseerde beveiligingsmaatregelen over te nemen.
Daarnaast is het aannemelijk dat de bestuurders de geadviseerde maatregelen over zullen
nemen, aangezien er dus sprake is van dreiging en ze goed betrokken worden in het
adviseringstraject.
Tot slot werd in een particuliere reactie naar aanleiding van de internetconsultatie
gesteld dat er haast geen grond is voor de beveiligingsautoriteit om de bestuurder
maatregelen niet toe te kennen omdat bestuurders in toenemende mate te maken krijgen
met vormen van agressie. Er vindt echter wel degelijk een eigen beoordeling plaats
door de beveiligingsautoriteit. De regeling is zo opgezet dat de bestuurders wel betrokken
worden, maar zij hebben niet demogelijkheid om zelf te bepalen welke maatregelen getroffen
dienen te worden. Er worden door de beveiligingsautoriteit uitsluitend maatregelen
geadviseerd die na een risicobeoordeling van de voorstelbare dreiging in relatie tot
de woonsituatie in dit individuele geval.
Artikelsgewijs
Artikel I (wijziging Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers)
Artikel 2.9 (en 3.9 en 4.9)
Deze toelichting is van overeenkomstige toepassing op de artikelen 3.9 en 4.9 van
de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers. Deze artikelen betreffen
beveiligingsmaatregelen die worden verstrekt aan de burgemeester of wethouder, respectievelijk
de voorzitter of een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap.
Lid 1
Artikel 2.3.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
bepaalt dat in het geval gedeputeerde staten ten behoeve van een veilige woon- en
werkplek van een gedeputeerde of de commissaris kosten maken, die in het kader van
het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, deze kosten
ten laste van de provincie komen. Op basis van het tweede lid kan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regels stellen met betrekking tot het treffen
van andere voorzieningen ten behoeve van een veilige woon- en werkplek dan die welke
op grond artikel 2.3.1, eerste lid, ten laste van de provincie komen. Onderhavig artikel
bevat nadere regels van de beveiligingsmaatregelen aan de woonplek van de commissaris
of gedeputeerden.
De beveiligingsmaatregelen worden verstrekt. De provincie geeft de opdracht en betaalt
de rekening van het aanbrengen van de beveiligingsmaatregelen. Nu het in de praktijk
veelal gaat om maatregelen die aan de woning worden bevestigd, betekent dit dat de
beveiligingsmaatregelen in beginsel eigendom worden van de commissaris of gedeputeerde
of de eigenaar van de betreffende woning. De beveiligingsmaatregelen worden uitsluitend
verstrekt op basis een vooraf opgesteld beveiligingsadvies. In het vierde lid wordt
verder uitgewerkt aan welke eisen dat advies moet voldoen.
Lid 2
Beveiligingsmaatregelen kunnen worden verstrekt ten aanzien van de woonplek van de
commissaris of gedeputeerde binnen de provincie waar de commissaris of gedeputeerde
is benoemd. Indien de gedeputeerde een ontheffing is verleend, kunnen de beveiligingsmaatregelen
ten behoeve van zijn werkelijke woonplek buiten de provincie worden verstrekt.
Lid 3
Op basis van dit lid komen de kosten die gemaakt worden bij het verstrekken van de
beveiligingsmaatregelen ten laste van de provincie. Hierbij kan gedacht worden aan
de kosten van de plaatsing van de beveiligingsmaatregelen en de kosten van de beveiligingsmaatregelen
zelf. Hieronder vallen ook eventuele onderhoudskosten en abonnementskosten, bijvoorbeeld
voor de aansluiting van een alarminstallatie op een alarmcentrale.
Lid 4
De beveiligingsmaatregelen dienen te worden verstrekt door de provincie naar aanleiding
van een vooraf opgesteld beveiligingsadvies. Het beveiligingsadvies komt tot stand
op basis van een dreigingsanalyse, met voor zover redelijkerwijs mogelijk informatie
over de lokale veiligheidsrisico’s en overige relevante omstandigheden en een beoordeling
van de veiligheidsrisico’s in en om de woning van de commissaris of de gedeputeerde.
Dit wordt ook wel een woningscan genoemd. In het geval van overige relevante omstandigheden
kan het bijvoorbeeld gaan om vormen van impliciete dreiging, zoals een boze burger
die laat doorschemeren dat hij weet waar een bestuurder woont, een juridisch geschil
met een crimineel of het vooruitzicht dat de bestuurder een lastig besluit moet nemen
dat tot heftige emoties zal leiden bij burgers.
Het beveiligingsadvies wordt vervolgens getoetst en vastgesteld door de beveiligingsautoriteit
die op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021
door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangesteld. Persoonsgegevens
kunnen worden verwerkt op basis van toestemming van de decentrale politieke ambtsdrager.
Lid 5
Dit lid stelt de twee voorwaarden voor de verstrekking van beveiligingsmaatregelen
aan de commissaris of gedeputeerden. Ten eerste kan het verstrekken van de beveiligingsmaatregelen
enkel gedurende de uitoefening van het ambt, of vanaf het moment waarop vaststond
dat de decentrale bestuurder het ambt zou gaan vervullen. Dat komt omdat deze regeling
gebaseerd is op de werkgeversverantwoordelijkheid die voortvloeit uit de Arbeidsomstandighedenwet
(Arbowet) voor het bestrijden van veiligheids- of gezondheidsrisico’s die verbonden
zijn met de door de bestuurder verrichte arbeid. Ten tweede kunnen de beveiligingsmaatregelen
enkel worden verstrekt wanneer de woning voldoet aan de eisen van het Politiekeurmerk
Veilig Wonen. Hierop kan enkel een uitzondering worden gemaakt wanneer in het beveiligingsadvies
staat dat dit keurmerk redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Hierbij moet bijvoorbeeld
gedacht worden aan een monumentaal pand waar geen mogelijkheid is wijzigingen aan
de woning aan te brengen, waardoor niet kan worden voldaan aan de eisen van het Politiekeurmerk
Veilig Wonen.
Lid 6
Uit dit lid volgt dat wanneer het woonadres van de commissaris of gedeputeerde gedurende
de uitoefening van diens ambt wijzigt en er op dat moment al beveiligingsmaatregelen
zijn verstrekt aan zijn of haar woning, deze ook op het nieuwe woonadres aanspraak
kan maken op beveiligingsmaatregelen. Hiervoor wordt een nieuw beveiligingsadvies
opgesteld voor het nieuwe woonadres.
Lid 7
Dit lid bevat een mogelijkheid voor de provincie om af te wijken van de het eerste,
tweede, vierde en vijfde lid door een of meer maatregelen niet te verstrekken, maar
ter beschikking te stellen. In dit geval worden de beveiligingsmaatregelen geen eigendom
van de commissaris of gedeputeerde en is dient de bestuurder de maatregelen in beginsel
na het aflopen van de ambtstermijn te retourneren aan het overheidsorgaan. Terbeschikkingstelling
kan bijvoorbeeld voor de hand liggen bij maatregelen die makkelijk te verwijderen
en te hergebruiken zijn, zoals anti-rampalen, een veiligheidskluis of een mobiele
noodknop. Als aan de werknemer een arbovoorziening ter beschikking wordt gesteld dan
vindt geen belastingheffing plaats gedurende de ter beschikking stelling tijdens de
dienstbetrekking. Er is immers sprake van een gerichte vrijstelling. Wel ontstaat
een heffingsmoment (over de waarde in het economisch verkeer) als de werknemer bij
beëindiging dienstbetrekking de arbovoorziening wil behouden.
Artikel II (inwerkingtreding)
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge