Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2023, nr. 2023-0000522401, tot indexatie van het wettelijk minimumloon en bekendmaking van het wettelijk minimumuurloon per 1 januari 2024

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 14, eerste en tiende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en artikel XXXXI, tweede lid, van de Wet invoering minimumuurloon;

Besluit:

Artikel 1

De bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden met ingang van 1 januari 2024 onderscheidenlijk als volgt vastgesteld:

  • a. € 13,27;

  • b. € 2.069,40.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is dat de algemene welvaartsontwikkeling zo mogelijk ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van werknemers met een minimumloon, en van uitkeringsgerechtigden. Dit uitgangspunt is vervat in de hoofdregel van artikel 14 van de WML, dat uitgaat van een koppeling van het minimumloon en de sociale uitkeringen aan de gemiddelde contractloonontwikkeling.

Afwijking van de hoofdregel is alleen mogelijk indien sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling, dan wel volumeontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen (artikel 14, vijfde lid, van de WML). De toelichting bij dit artikellid geeft aan dat de afwijkingsgronden actueel zijn indien de verhouding tussen inactieven en actieven, de zogenaamde i/a-ratio, de daarvoor geldende norm overschrijdt. Afwijking van de hoofdregel is niet aan de orde omdat onder meer de loonontwikkeling en volumeontwikkeling niet van dien aard zijn dat dit noodzakelijk is.

Aanpassingspercentage indexatie bedraagt 3,74%

In artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de WML, wordt de aanpassing van het minimumloon geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid, zoals dat door het CPB wordt berekend.

Het aanpassingspercentage is, conform hetgeen wettelijk is geregeld, als volgt vastgesteld. Uitgangspunt is de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging in 2024 zoals gepubliceerd in de MEV 2024. Dit is 0,5 x 5,649 procent = 2,824 procent. Dit bedrag wordt aangepast aan het zogenaamde na-ijleffect uit het voorafgaande jaar (artikel 14, eerste lid, onderdeel b van de WML). Dat is het verschil tussen de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2023, blijkens bekendmaking in de CEP-raming uit maart 2023, was geraamd en de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2023 blijkens bekendmaking in de MEV uit september 2023, nader is geraamd. Dit verschil bedraagt 0,920 procentpunt. De uitkomst van de berekening is 3,745 procent en vormt het onafgeronde aanpassingspercentage. Het (onafgeronde) minimumloon, zoals berekend voor de aanpassing per 1 juli 2023 wordt verhoogd met dit percentage.

Invoering minimumuurloon

Eerder besloot de regering dat per 1 januari 2024 de door beide Kamers aangenomen Wet invoering minimumuurloon in werking treedt. De invoering van het minimumuurloon is een wijziging in de systematiek van het minimumloon. Vanaf 1 januari 2024 is het verplicht om werknemers per uur minimaal het wettelijke minimumuurloon te betalen. De invoering van het minimumuurloon betekent dat er geen vaste minimum dag-, week- en maandlonen meer voorgeschreven worden door de wet. Per sector kan de omvang van een voltijds dienstverband verschillen (bijvoorbeeld 36, 38 of 40 uur per week). Onder de ‘oude’ WML was in die gevallen eenzelfde minimum-maandbedrag van toepassing. Dat leidde er in de praktijk toe dat bij een voltijds dienstverband van 40 uur feitelijk een lager uurloon gold dan bij een voltijds dienstverband van bijvoorbeeld 36 uur. Door de invoering van het wettelijk minimumuurloon op 1 januari 2024 geldt voor werknemers in alle sectoren één uniform minimumuurloon. Voor werknemers die het minimumloon verdienen en een voltijds dienstverband van méér dan 36 uur per week hebben (bijvoorbeeld 37 of 40 uur) leidt de invoering van het wettelijk minimumuurloon tot een loonsverhoging. Dat komt doordat de hoogte van het wettelijk minimumuurloon wordt afgeleid van het huidige minimummaandloon bij een voltijds dienstverband van 36 uur.

Artikel XXXXI, tweede lid, van de Wet invoering minimumuurloon maakt het mogelijk om na de inwerkingtreding van voornoemde wet bij de eerste toepassing de bedragen van het minimumuurloon (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de WML) en het referentiemaandbedrag (artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WML) te geven bij ministeriële regeling. Dit gebeurt met onderhavige regeling.

Het minimumuurloon bedraagt per 1 januari 2024 bruto € 13,27 per uur

Na de (wettelijke) afronding wordt het bruto wettelijk minimumuurloon per 1 januari 2024 vastgesteld op € 13,27 per uur.1

In totaal neemt het brutominimumuurloon voor personen van 21 jaar en ouder (na afronding) als gevolg van de indexatie per 1 januari 2024 toe met 3,75 procent ten opzichte van het uurbedrag dat op 1 juli 2023 gold op basis van een 36-urige werkweek.

Het referentiemaandloon bedraagt per 1 januari 2024 bruto € 2.069,40 per maand.

Benadrukt wordt dat door de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon per 1 januari 2024 het referentiemaandloon van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WML niet langer als basis dient voor het minimumloon waarop de werknemer uit hoofde van een dienstbetrekking recht heeft. Het referentiemaandloon wordt nog wel gebruikt voor het vaststellen van de hoogte en de indexatie van diverse uitkeringen. Het referentiemaandloon wordt op grond van de wet afgerond op een veelvoud van 60 cent. Ten opzichte van juli 2023 stijgt het referentiemaandloon met 3,73 procent.

De met het wettelijk minimumuurloon corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen zijn geregeld in het Besluit minimumjeugdloon2:

Leeftijd

Staffeling

Per uur

21 jaar en ouder

100,0%

€ 13,27

20 jaar

80,0%

€ 10,62

19 jaar

60,0%

€ 7,96

18 jaar

50,0%

€ 6,64

17 jaar

39,5%

€ 5,24

16 jaar

34,5%

€ 4,58

15 jaar

30,0%

€ 3,98

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels, die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden bovenstaande bedragen. In afwijking van bovenstaande gelden voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar de hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen:

Leeftijd

Staffeling

Per uur

20 jaar

61,5%

€ 8,16

19 jaar

52,5%

€ 6,97

18 jaar

45,5%

€ 6,04

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Per 1 juli 2023 bedroeg het bruto wettelijk minimumloon € 1.955,00 per maand, € 460,40 per week en € 92,08 per dag (Staatscourant 2023, 12023).

Naar boven