Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 september 2023, nummer WBV 2023/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A4/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.4. Bekendmaking van het besluit tot ongewenstverklaring

Hoe het besluit tot ongewenstverklaring bekend wordt gemaakt is afhankelijk van de situatie en welke gegevens bekend zijn (zie artikel 67, tweede lid, Vw).

De IND zendt het besluit tot ongewenstverklaring naar de gemachtigde. Daarnaast doet de IND mededeling van het besluit tot ongewenstverklaring in de Staatscourant.

Als de gemachtigde van de vreemdeling niet bekend is of de gemachtigde stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, dan geldt het volgende:

  • de IND zendt de beschikking – met de brochure – per aangetekende brief naar het laatst bekende adres van de vreemdelingen

  • de IND doet mededeling van de beschikking in de Staatscourant.

Indien er geen adres van de vreemdeling is, wordt volstaan met de mededeling van de beschikking in de Staatscourant.

Is er sprake van een adres in het buitenland dan wordt verwezen naar paragraaf C1/3.1.7 Vc.

B

Paragraaf A4/3.8 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.8. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

De IND kan op grond van artikel 6.7 Vb in zeer uitzonderlijke en dringende gevallen een ongewenstverklaring tijdelijk opheffen. De IND stelt bij een tijdelijke opheffing voorwaarden aan de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland. De IND beoordeelt een aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring aan de hand van het beleidskader opgenomen in paragraaf A4/3.8.3 t/m A4/3.8.4 Vc. De IND beoordeelt een aanvraag die is ingediend door een internationaal strafhof of tribunaal aan de hand van het specifieke beleidskader in paragraaf A4/3.8.7 Vc.

C

Paragraaf A4/3.8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.8.4. Gevaar voor de nationale veiligheid

De IND heft een ongewenstverklaring van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de nationale veiligheid slechts tijdelijk op als aannemelijk is dat de nationale veiligheid niet in gevaar komt met de komst van de vreemdeling naar Nederland. Deze voorwaarde geldt in aanvulling op de voorwaarden a, b en c uit paragraaf A4/3.8.3 Vc.

De IND betrekt bij de beoordeling of de nationale veiligheid in gevaar komt met de komst van de vreemdeling naar Nederland met name de volgende belangen:

  • het belang van strafrechtelijke vervolging en het voorkomen van straffeloosheid;

  • het belang van de nationale veiligheid. De IND neemt als uitgangspunt dat een eerder geconstateerd gevaar voor de nationale veiligheid nog geruime tijd actueel blijft. De vreemdeling of de aanvrager kan feiten en omstandigheden aanvoeren waaruit blijkt dat het gevaar voor de nationale veiligheid verminderd of verdwenen is. Dit kan ook uit informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijken;

  • de mogelijkheden van vertrek uit Nederland na afloop van de strafrechtelijke procedure. Hierbij betrekt de IND onder meer of een (geldig) reisdocument beschikbaar is of verkregen kan worden.

De IND maakt bij elke aanvraag een individuele afweging van deze belangen. De IND legt dit voor aan Onze Minister. De IND besluit slechts tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring met instemming van Onze Minister.

Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing op vreemdelingen die om andere redenen dan vanwege nationale veiligheid ongewenst zijn verklaard, maar die op het moment van beoordeling van de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring een gevaar vormen voor de nationale veiligheid.

D

Paragraaf A5/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.1. Gronden voor vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat een gezin met één of meer minderjarigen binnen twee weken wordt uitgezet, mag aan een gezin met één of meer minderjarigen dat de toegang is geweigerd vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met of artikel 6a Vw, worden opgelegd.

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat het vertrek niet binnen twee weken wordt gerealiseerd wordt in beginsel volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6a Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND legt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw op bij beschikking model M19. De ambtenaar belast met grensbewaking moet een afschrift van de beschikking model M19 uitreiken aan de vreemdeling. De inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank moet in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld. Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats moet een nieuwe beschikking model M19 worden gemaakt waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld.

Zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor een overdracht op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 en er een significant risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is, wordt een (nieuwe) de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a Vw opgelegd. De vreemdeling wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht. Indien er geen sprake is van een significant risico op onttrekken aan toezicht, wordt de maatregel niet opgelegd dan wel opgeheven.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND hoeft geen nieuwe beschikking model M19 te maken als tijdelijke overplaatsing van de vreemdeling nodig is om redenen die voortvloeien uit toepassing van de Vw. Ook het vervoer naar de aangewezen ruimte of plaats valt onder beschikking model M19.

Als er redenen zijn om de vrijheidsontnemende maatregel met maximaal twaalf maanden te verlengen, moet de vreemdeling voor het verstrijken van de maximale bewaringsduur van zes maanden schriftelijk op de hoogte worden gesteld van dit besluit. De DT&V maakt het verlengingsbesluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit.

Voor het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw of artikel 6a Vw, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND, gebruik maken van model M113. Van model M113 moet altijd:

  • het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;

  • een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V.

Voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid, Vw of artikel 6a Vw geldt geen regime.

Indien een aan de grens geweigerde vreemdeling tevens verdachte of veroordeelde is van een misdrijf wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking bij het uitreiken van de toegangsweigering model M122-A uitgereikt om de vreemdeling te informeren dat zijn vrijheidsontneming kan worden voortgezet op grond van de Vreemdelingenwet zodra de vrijheidsontneming op strafrechtelijke gronden is geëindigd. De ambtenaar belast met de grensbewaking is verantwoordelijk voor het opleggen van de vreemdelingrechtelijke maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw

Op grond van artikel 6, derde lid, Vw kan aan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, zolang hij wordt aangemerkt als verzoeker in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn. Deze grondslag voor vrijheidsontneming wordt toegepast zolang het de vreemdeling wordt toegestaan als verzoeker op het grondgebied te verblijven. Dat betreft de volgende situaties:

  • a. de vreemdeling is in afwachting van een beslissing op zijn asielaanvraag;

  • b. na afwijzing van de asielaanvraag totdat de beroepstermijn is verstreken, tenzij het de vreemdeling ingevolge artikel 7.3, tweede lid juncto artikel 3.1, tweede lid onder a of e, Vb niet is toegestaan de uitspraak op een ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hier te lande af te wachten;

  • c. na het tijdig instellen van beroep, terwijl uitzetting bij of krachtens de Vw achterwege dient te blijven totdat uitspraak is gedaan op het beroep;

  • d. na het tijdig instellen van beroep, waarbij tevens wordt gevraagd om een voorlopige voorziening, terwijl uitzetting bij of krachtens de Vw achterwege dient te blijven totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening;

  • e. tot de beslissing op het beroepschrift indien het onder d. bedoelde verzoek is toegewezen.

Ad c.

Deze situatie is aan de orde indien het beroep op grond van artikel 82, eerste lid, van de Vw schorsende werking heeft.

Ad d.

Deze situatie is aan de orde indien het beroep op grond van artikel 82, tweede lid, van de Vw geen schorsende werking heeft, maar de behandeling van een (gelijktijdig) ingediend verzoek om een voorlopige voorziening wel mag worden afgewacht op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vb.

De gevallen waarin de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht zijn omschreven in artikel 7.3, tweede lid, van het Vb, gelezen in samenhang met artikel 3.1, tweede lid, onder a en e, van het Vb. Die situaties kunnen zich enkel voordoen bij opvolgende aanvragen om een verblijfsvergunning asiel.

Voor toepassing van artikel 6, derde lid, Vw op Dublinclaimanten dient tevens sprake te zijn van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’. Wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb.

Wanneer de hierboven genoemde situaties niet langer aan de orde zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 SGC middels het model M17A. Verder wordt een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid Vw. Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, plaats te vinden nadat de hierboven genoemde situaties niet langer aan de orde zijn.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw

Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw kan aan een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd en op wie voorafgaand aan de toegangsweigering het derde lid van toepassing was, een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd met uitzondering van de situatie dat de asielaanvraag voor het nemen van een besluit wordt ingetrokken (in dat laatste geval is het zesde lid niet van toepassing). Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, plaats te vinden nadat de onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De nieuwe vrijheidsontnemende maatregel wordt door de bevoegde ambtenaar van de IND opgelegd met gebruikmaking van het model M19 (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6a Vw in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013

Op grond van artikel 6a, eerste lid Vw kan de maatregel worden opgelegd of voortgezet met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013.

Wanneer er sprake is geweest van een voorafgaande vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw, geldt het volgende. Nadat het besluit omtrent de weigering van toegang is genomen, wordt krachtens artikel 6a, eerste lid, Vw een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Het nemen van een besluit omtrent de toegangsweigering en het opleggen van een nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen nadat de onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De nieuwe vrijheidsontnemende maatregel wordt door de bevoegde ambtenaar van de IND opgelegd met gebruikmaking van het model M19A (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Voor toepassing van artikel 6a Vw dient sprake te zijn van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’. Wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb. Daarnaast dient de maatregel proportioneel en noodzakelijk te zijn met het oog op de overdracht. Bij Dublinclaimanten is de maatregel, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.

E

Paragraaf B1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.1. De erkenning als referent

De VOG

Op grond van artikel 2e, derde lid, Vw junctis artikelen 1.22, aanhef en onder b, Vb en 1.15 VV vraagt de IND een VOG aan degene die om erkenning als referent verzoekt (de aanvrager) als sprake is van één of meer strafrechtelijke antecedenten als genoemd in artikel 1.19 Vb ten aanzien van:

  • de aanvrager die verzoekt om erkenning als referent; en

  • de bij de aanvrager om erkenning als referent betrokken (rechts)personen.

Op grond van artikel 2e Vw junctis artikelen 1.18, 1.19, 1.22 Vb en de artikelen 1.12 t/m 1.15 VV wijst de IND de aanvraag tot erkenning als referent af in als:

  • de aanvrager- als dit is vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007 – niet is ingeschreven in het handelsregister;

  • de aanvrager, die niet inschrijfplichtig is in het handelsregister, niet de in artikel 1.12 VV gevraagde persoonsgegevens van de bij de onderneming of rechtspersoon betrokken bestuurders aan de IND verstrekt;

  • de aanvrager failliet is, of in surseance van betaling verkeert;

  • de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een negatief advies heeft afgegeven inzake de continuïteit en solvabiliteit van de aanvrager;

  • de aanvrager, of de bij de aanvrager betrokken (rechts)personen, in het jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie keer failliet is verklaard;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning fiscale vergrijpboetes op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f Algemene wet inzake Rijksbelastingen zijn opgelegd;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de IND op grond van artikel 55a Vw;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de NLA op grond van artikel 18 juncto 19a van de Wav;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de NLA op grond van artikel 18b juncto 18c van de WML;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd op grond van een combinatie van artikel 55a Vw en/of artikel 18 Wav en/of artikel 18b juncto 18c WML;

  • de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van mensenhandel/mensensmokkel, strafbaar gesteld in artikel 197a WvSr;

  • de aanvrager in het kader van uitwisseling in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van zedendelicten, strafbaar gesteld in artikel 250a WvSr;

  • de aanvrager feitelijk wordt bestuurd door anderen dan op grond van de gegevens uit het handelsregister mag worden verondersteld; of

  • de aanvrager desgevraagd geen VOG, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verstrekt.

Op grond van artikel 2e Vw juncto artikel 1.19 en 1.22 Vb kan de IND de aanvraag tot erkenning als referent afwijzen als:

  • a. de aanvrager om erkenning in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning boetes zijn opgelegd op grond van de Vw, Wav en/of WML door de IND of de NLA. Hierbij wegen de volgende elementen mee:

    • de grondslag van de boete;

    • de hoogte van de opgelegde boete; en

    • de vraag of sprake is van meerdere opgelegde boetes.

  • b. een erkenning van de referent in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is ingetrokken.

Ad b.

Van deze bevoegdheid maakt de IND in ieder geval geen gebruik als het een intrekking betreft als bedoeld in artikel 1.15a VV of de intrekking op verzoek van de erkende referent heeft plaatsgevonden, zonder dat zich daarbij een van de gronden als neergelegd in artikel 2g, aanhef en onder a, b, of c, Vw heeft voorgedaan.

F

Paragraaf B1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. Schorsen en intrekken van de erkenning als referent

Schorsen van de erkenning als referent

Op grond van artikel 2f, eerste lid, Vw juncto artikel 1.22 Vb schorst de IND de erkenning als referent omdat ernstige twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van de erkend referent als één van de volgende omstandigheden zich voordoet:

  • de IND doet aangifte bij de officier van justitie of bij een van zijn hulpofficieren tegen de referent of raakt bekend met de omstandigheid dat een ander overheidsorgaan aangifte heeft gedaan tegen de referent, dat er een opsporingsonderzoek is opgestart of vervolging is ingesteld tegen de referent;

  • de IND heeft een klacht ingediend tegen een referent bij de Landelijke Commissie Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs;

  • de Inspectie van het Onderwijs heeft een onderzoek ingesteld naar een referent; of

  • de NLA heeft een onderzoek naar fraude door de referent ingesteld in verband met het niet naleven van bepalingen uit de Wav of de Wml.

Een schorsing van de erkenning duurt drie maanden. De IND verlengt de schorsing steeds met drie maanden als advies van derden of de uitkomst van onderzoek door derden of het OM moet worden afgewacht om een besluit omtrent de erkenning als referent te kunnen nemen.

Intrekken van de erkenning als referent

De IND trekt op grond van artikel 2g, aanhef en onder c, Vw de erkenning als referent in als zich één van de volgende omstandigheden voordoet:

  • de referent is voor de derde keer beboet wegens het niet naleven van de zorg- of informatieplicht waarbij de overtreding door de IND als ernstig is gekwalificeerd. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 9 van dit hoofdstuk;

  • de referent weigert om zijn medewerking te verlenen aan nalevingstoezicht door de IND;

  • de referent niet zorgvuldig toetst of de vreemdeling wiens overkomst hij wenst aan de verblijfsvoorwaarden voldoet;

  • de referent heeft bij kennis of vermoedens van misstanden met betrekking tot het verblijf van de vreemdeling in Nederland niet adequaat opgetreden.

De IND trekt op grond van artikel 2g, aanhef en onder b, Vw de erkenning als referent in ieder geval in als zich één van de volgende omstandigheden voordoet:

  • de referent is failliet; of

  • de referent is uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel.

De IND trekt de erkenning als referent niet in als de referent in surseance van betaling verkeert.

G

Paragraaf B1/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.2. Aanvraag tot erkenning als referent

De aanvrager dient de aanvraag tot erkenning als referent in bij een door de IND opgegeven postadres met een door de IND vastgesteld formulier dat bij de IND te verkrijgen is.

De aanvrager moet binnen een termijn van acht weken nadat de IND daarom verzoekt een VOG overleggen. De IND verlengt deze termijn als sprake is van bijzondere omstandigheden. Zie verder paragraaf B1/3.4.1.2 Vc.

H

Paragraaf B1/3.4.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.4.1.3. Herstel verzuim

Als de aanvraag niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan constateert de IND dat de aanvrager in verzuim is en geeft de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb, twee weken om dat verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim te herstellen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

In afwijking hiervan geeft de IND de aanvrager:

  • een termijn van drie maanden na vaststelling van het verzuim dat de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarig kind niet is aangetoond (zie ook paragraaf 3.4.1.2 Vc bij indiening door een wettelijk vertegenwoordiger);

  • een termijn van vier weken na vaststelling van het verzuim dat de vreemdeling niet meteen een geldig document van grensoverschrijding kan overleggen;

  • een termijn van het tijdsverloop dat gemoeid is met de handeling van kas- of elektronische betaling, als sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb en de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per elektronische betaling heeft voldaan.

De IND geeft geen herstel verzuim als de IND van tevoren vaststelt dat de vreemdeling niet voldoet aan één of meer voorwaarden van het beoogde verblijfsdoel. De IND verlengt de in de brief genoemde termijn om de aanvraag aan te vullen als sprake is van bijzondere omstandigheden.

De IND kan een (aanzienlijk) kortere termijn geven als:

  • sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, waarbij de IND de vreemdeling al voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gewezen op het ontbreken van informatie en/of bewijsmiddelen; en

  • de vreemdeling deze bewijsmiddelen desondanks niet heeft overgelegd op het moment dat de aanvraag wordt ingediend.

I

Paragraaf B1/6.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.2.1. Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard. Voor de beoordeling of sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf zijn de hieronder genoemde termijnen leidend, waarbij de IND rekening houdt met de intenties van de vreemdeling, voor zover die intenties blijken uit de gedragingen van de vreemdeling.

De IND neemt in beginsel aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Ad b.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling ten hoogste 360 dagen per lidstaat een deel van de studie in één of meerdere tweede lidstaten volgt in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland;

  • c. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • d. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 1 van de aanvullende cao Rijk uitzendingen (ACRU), die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • e. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of AVIM) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • f. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;

  • g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • h. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • i. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uitvoert en de gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801 geldig blijft;

  • j. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen;

  • k. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ heeft en op basis van die vergunning voor korte- of lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of

  • l. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling als gezinslid de onder h. genoemde onderzoeker vergezelt wanneer deze een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uit gaat voeren, of de onder j. genoemde werknemer vergezelt wanneer deze voor lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Ad e.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich heeft meegebracht.

De toepasselijke regels voor verplaatsing van het hoofdverblijf door houders van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen staan in paragraaf D1/2.6 Vc.

J

Paragraaf B1/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt (en alle onderliggende subparagrafen vervallen).

K

Paragraaf B3/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.1. Hoger onderwijs

De IND verstaat onder geaccrediteerd onderwijs in de zin van artikel 3.41 Vb onderwijs conform artikel 6.2 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van studenten

Binnen deze vorm van mobiliteit voor studenten is een onderscheid te maken tussen:

  • Uitgaande mobiliteit, waarbij de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Studie’ heeft verleend en Nederland de eerste lidstaat is; of

  • Inkomende mobiliteit, zoals bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, Vb, waarbij aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor studie is verleend door een andere lidstaat binnen de Europese Unie en Nederland de tweede lidstaat is.

Bij mobiliteit voor studenten moet altijd sprake zijn van een EU-programma of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs op grond waarvan de vreemdeling voor de duur van maximaal 360 dagen per tweede lidstaat of lidstaten mag verblijven zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid van richtlijn (EU) 2016/801.

Uitgaande mobiliteit

De erkende referent is verplicht om, indien de vreemdeling in het bezit is van een door de IND afgegeven verblijfsvergunning regulier voor studie en hij een deel van het onderwijsprogramma gaat volgen in één of meerdere tweede lidstaten, uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle volgende informatie te melden bij de IND:

  • De verwachte duur van de mobiliteit met de verwachte begin- en einddatum;

  • In welke tweede lidstaat of lidstaten de vreemdeling een deel van het onderwijsprogramma gaat volgen;

  • Of de vreemdeling aansluitend terugkeert naar Nederland als eerste lidstaat en zo ja, wanneer hij verwacht terug te keren; en

  • Van welk EU-programma of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs de vreemdeling gebruik maakt.

Inkomende mobiliteit

De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, eerste lid, Vb respectievelijk artikel 4.47 vierde lid, Vb, desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, als aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:

  • De vreemdeling is in het bezit van een geldige verblijfsvergunning met de vermelding van het verblijfsdoel studie, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Ierland en Denemarken. Als die lidstaat geen verblijfsvergunning verleent met het verblijfsdoel studie, dan is het aan de vreemdeling om aan te tonen, dat hij een verblijfsrecht in het kader van studie heeft;

  • Het verblijf van de vreemdeling in Nederland valt onder een EU-programma of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of onder een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs;

  • De kennisgeving is voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B3/5 Vc ingediend door een hiertoe gemachtigde erkende onderwijsinstelling in Nederland of de vreemdeling zelf;

  • De mobiliteit is voor de duur van maximaal 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • De vreemdeling gaat een deel van de studie in Nederland volgen aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderwijsinstelling; en

  • Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.

Indien niet langer aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit wordt voldaan, maakt de IND bij de gemachtigde onderwijsinstelling en/of de vreemdeling kenbaar dat het verblijfsrecht in kader van de inkomende mobiliteit is geëindigd. Hierop is artikel 62a, derde lid, Vw van toepassing.

L

Paragraaf B3/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. Middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs

Nederland het meest aangewezen land

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het volgen van middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet onderwijs in ieder geval af op grond van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling de opleiding of een soortgelijke opleiding in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan volgen.

Voor zover de vreemdeling de opleiding of een soortgelijke opleiding niet in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan volgen, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 3.41, eerst lid, aanhef en onder b, Vb als niet aan ten minste twee van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is afkomstig uit en heeft de nationaliteit van Suriname, Indonesië of Zuid-Afrika;

  • de vreemdeling heeft familiebanden met rechtmatig in Nederland verblijvende personen; of

  • de vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.

Positieve bijdrage aan het eigen land

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de opleiding niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland of land van bestendig verblijf.

Bijzondere categorieën

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb in ieder geval wordt voldaan als de vreemdeling:

  • in het bezit is van een verblijfsdocument voor geprivilegieerden verstrekt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • op het moment van indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een opleiding in Nederland volgt en deze hier te lande wil afronden; en

  • deze opleiding volgt aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderwijsinstelling.

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb in ieder geval wordt voldaan als de vreemdeling:

  • de opleiding gaat volgen aan een onderwijsinstelling die voldoet aan de in artikel 1.9 VV genoemde voorwaarden; en

  • het Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma volgt.

M

Paragraaf B8/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.1. Beleidsregels

Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd te vertrekken uit Nederland

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder a, Vb, ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit blijkt uit een ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V waarin wordt vermeld dat sprake is van een buitenschuldsituatie.

De voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zijn:

  • 1. er bestaat geen redelijke twijfel over de identiteit en nationaliteit of staatloosheid van de vreemdeling;

  • 2. de vreemdeling heeft de DT&V om bemiddeling verzocht ten behoeve van zijn vertrek uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd;

  • 3. de vreemdeling heeft naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure; en

  • 4. op het moment van beslissen is er geen sprake van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor verlening van een andere verblijfsvergunning.

Ad 1.

Als de vreemdeling tijdens het terugkeertraject buiten zijn schuld zijn identiteit of nationaliteit niet met documenten kan onderbouwen, zal dit niet worden tegengeworpen in het kader van de verlening van de verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid als:

  • de identiteit en nationaliteit tijdens eerdere toelatingsprocedures geloofwaardig zijn geacht; en

  • er nadien geen redenen tot twijfel zijn opgekomen.

Ad 2.

De vreemdeling dient een bemiddelingsverzoek in bij de DT&V met een compleet ingevuld aanvraagformulier, waarbij een schriftelijke verklaring aan zijn diplomatieke vertegenwoordiging met het verzoek om hulp bij het terugkeren is gevoegd.

In geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid

Wanneer de IND dit nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag, verzoekt de IND de DT&V om een ambtsbericht. Daarin geeft de DT&V aan:

  • waarom hij de bemiddeling heeft beëindigd, zonder dat een positief zwaarwegend advies kon worden gegeven; of

  • dat de bemiddeling door de DT&V nog loopt, om welke reden de DT&V nog geen zwaarwegend advies kan geven; of

  • dat sprake is van een buitenschuldsituatie, om welke reden de DT&V een positief zwaarwegend advies geeft.

De IND wijst de aanvraag af zonder dat de DT&V om een ambtsbericht is verzocht, wanneer hij over voldoende gegevens beschikt om te beoordelen dat niet aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid wordt voldaan. Daarvan is in ieder geval sprake als:

  • er redelijke twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling (en dit reeds in voorgaande procedures in rechte is komen vast te staan);

  • openbare-orde-aspecten op voorhand in de weg staan aan verlening van een verblijfsvergunning op grond van buitenschuld;

  • de vreemdeling zich niet met een bemiddelingsverzoek tot de DT&V heeft gewend; of

  • er nog een procedure loopt in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op een andere verblijfsgrond.

Ad 3.

Tijdens de bemiddeling zal de DT&V monitoren in hoeverre de vreemdeling doet, wat van hem verwacht mag worden om te kunnen vertrekken. De DT&V zal daarbij rekening houden met de specifieke omstandigheden van de vreemdeling. Bij het onderzoek naar vertrekmogelijkheden, en de medewerking daaraan van de vreemdeling, zal de DT&V meewegen, dat het voor de vreemdeling lastiger kan zijn om zijn verklaringen met documenten te onderbouwen, als sprake is van vastgestelde staatloosheid.

Gezinsleden

De IND verleent de verblijfsvergunning aan het gezinslid van de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als de gezinsband al bestond vóórdat de gezinsleden toegang tot Nederland kregen.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan de leden van één gezin met verschillende nationaliteiten en/of waarvan de leden afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst als zij aan alle hiervoor genoemde voorwaarden voldoen, waarbij:

  • alle gezinsleden de noodzakelijke stappen hebben ondernomen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen; en

  • zij dit hebben gedaan ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin daar toegang zal worden verleend.

De IND neemt aan dat sprake is van een ‘gezin’ in de volgende situaties:

  • (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen; of

  • (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die om medische redenen niet kan vertrekken als:

  • BMA heeft vastgesteld dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand blijvend niet kan reizen; of

  • is aangetoond dat de vreemdeling en de betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren, waaronder het verkrijgen van vervangende reisbescheiden, en gebleken is dat de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is.

N

Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.1. De aanmeldfase

In artikel 3.108d Vb is de aanmeldfase beschreven.

Aanmelding

De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar tijdens het MTV, het grenstoezicht of andere werkzaamheden te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM/KMar registreert dit verzoek binnen het aantal werkdagen zoals bepaald in artikel 3.107b Vb. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de AVIM of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, kan de registratie ook worden verricht door de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel.

De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar een aanmeldformulier in.

Onderzoek tijdens de aanmeldfase

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) verricht tijdens de aanmeldfase in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten, bescheiden en gegevensdragers van de vreemdeling.

Dit onderzoek kan doorlopen in de rust- en voorbereidingstermijn of nog tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden opgestart.

Indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel of bij de KMar op de brigade, waar de vreemdeling zich bij KMar heeft gemeld. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de AVIM of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook bij de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel ondertekend worden.

De IND kan in een individueel geval een van de andere aanmeldcentra of een andere locatie, niet zijnde een aanmeldcentrum, aanwijzen. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat hij op de in artikel 3.108 Vb voorgeschreven wijze kenbaar heeft gemaakt deze aanvraag te willen indienen en de AVIM/KMar de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit en nationaliteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een lastminuteaanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die vanuit vreemdelingenbewaring een aanvraag indient (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure over de aanmeldfase.

De IND maakt aan de hand van het onderzoek van de AVIM/KMar en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

  • de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);

  • de procedure voor vreemdelingen behorende tot de categorieën als genoemd in artikel 3.109ca, eerste lid Vb (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of

  • de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).

Onderzoek en inname van documenten

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiebrochure over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt ingewilligd, geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling. Deze ambtenaar stelt een rapportage over de authenticiteit van de documenten ter beschikking aan de vreemdeling.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) heeft geconcludeerd dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn, geeft deze ambtenaar deze documenten niet terug aan de vreemdeling. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt afgewezen, duurt de grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb voort tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid, Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Als de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) andere bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen dan documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten, verstrekt hij deze aan de IND. De IND onderzoekt de authenticiteit van deze documenten.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Aanmeldcentra

Waar in het Vreemdelingenbesluit wordt gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′, wordt gedoeld op de volgende locaties die door de IND zijn ingericht als aanmeldcentrum:

  • Aanmeldcentrum Ter Apel

  • Aanmeldcentrum Budel

  • Aanmeldcentrum Den Bosch

  • Aanmeldcentrum Zevenaar

  • Aanmeldcentrum Schiphol (gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)

  • Aanmeldcentrum West

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe. Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 3.109c, vierde lid, Vb.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Antecedentenverklaring

De IND vraagt aan elke vreemdeling van 12 jaar en ouder om bij zijn asielaanvraag de antecedentenverklaring (conform bijlage 12 VV 2000) in te vullen en te ondertekenen. De vreemdeling verklaart daarin onder meer of hij voor een strafbaar feit is veroordeeld en of hij op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging is onderworpen. Daarnaast dient de vreemdeling te verklaren zich niet schuldig te hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en dat er in een andere Europese lidstaat nooit een inreisverbod aan hem is opgelegd. Als de vreemdeling deze vragen niet wil beantwoorden, zal de IND hier gevolgen aan verbinden. Hier zal de vreemdeling dan onder meer uitvoerig over bevraagd worden. Als blijkt dat de vreemdeling de verklaring feitelijk onjuist heeft ingevuld, doordat hij bijvoorbeeld ooit is veroordeeld, of schuldig is aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, terwijl hij daar op de antecedentenverklaring geen melding van heeft gemaakt, dan staat vast dat hij deze verklaring onjuist heeft ingevuld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt (zie ook C1/4.2 Vc inzake het verstrekken van onjuiste gegevens).

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en Eurodac.

Als de IND de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal nemen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure. De IND neemt een gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Dit gehoor wordt aangeduid als een Dublin gehoor.

Zie voor het verdere verloop van de Dublinprocedure paragraaf C1/2.6 VC.

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, EU onderdaan is of reeds internationale bescherming geniet

Wanneer de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege één van de in artikel 3.109ca, eerste lid, Vb genoemde gronden, neemt de IND, na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, Vb. De IND neemt ook een aanmeldgehoor af bij niet alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf vijftien jaar (die zelfstandig een aanvraag hebben ingediend) en bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf twaalf jaar.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen onder andere vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • de geboorteplaats en geboortedatum;

  • de nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van de aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen;

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten;

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst;

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

Daarnaast vraagt de IND naar een korte opgave van de asielmotieven.

De IND kan bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar een aanmeldgehoor afnemen. De IND vraagt in dat geval uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezins- of familieleden woonachtig in Nederland;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

Opgave van asielmotieven tijdens de aanmeldfase

De IND vraagt de vreemdeling conform artikel 3.108, vierde lid, Vb tijdens de aanmeldfase naar een korte opgave van de asielmotieven. Doel van het kort informeren naar asielmotieven is het bevorderen van een efficiënte en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag. De IND vraagt hiernaar in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor. De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen verdiepende vragen naar aanleiding van de opgegeven asielmotieven. De IND betrekt de afgelegde verklaringen over de asielmotieven zoals vermeld in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor niet bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit is wel mogelijk als de verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. De IND kan de overige tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen wel betrekken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Na afronding van het aanmeldgehoor, eindigt de aanmeldfase. De IND verstrekt een afschrift van het rapport van aanmeldgehoor aan de gemachtigde. De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren door het indienen van correcties en aanvullingen.

Leeftijdsschouw

Bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaats. De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • een sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

  • een sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van:

  • evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn, of;

  • twijfel over de opgegeven leeftijd.

Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de medewerker van de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig, evident minderjarig is of dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • uiterlijke kenmerken;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

De IND kan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aanbieden als uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is. Zie paragraaf C1/2.2 Vc.

O

Paragraaf C1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. De rust- en voorbereidingstermijn start op de dag volgend op het einde van de aanmeldfase.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zesde lid; 3.109b, tweede lid; 3.109c, eerste lid; of artikel 3.109ca, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk als de vreemdeling niet (meer) in aanmerking komt voor de rust en voorbereidingstermijn.

Op grond van artikel 3.109, zesde lid, Vb komt een vreemdeling onder andere niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn als de vreemdeling:

  • a. een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • b. overlast veroorzaakt in een opvangvoorziening of in de omgeving daarvan;

  • c. rechtens de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59b Vw dan wel op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke titel;

  • d. niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst of etniciteit en het vermoeden bestaat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede daarom kan worden afgewezen.

Ad a.

De IND beslist of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Voor de beoordeling of de vreemdeling in deze gevallen een gevaar vormt voor de openbare orde, wordt aangesloten bij de artikelen 3.77, eerste lid, aanhef en onder c; 3.78 Vb en bij paragraaf B1/4.4 Vc. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. Voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid wordt verwezen naar paragraaf B1/4.4 Vc.

Ad b.

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zesde lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum verblijven lastigvalt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum lastigvalt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastigvalt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening (waaronder ook het openbaar vervoer) of het aanmeldcentrum.

  • strafbare feiten pleegt in de opvangvoorziening, het aanmeldcentrum of in de omgeving van het aanmeldcentrum.

Ad c.

Een vreemdeling komt niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn ingeval de vreemdeling:

  • tijdens zijn strafrechtelijke detentie te kennen geeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen;

  • na het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op strafrechtelijke gronden de vrijheid wordt ontnomen;

  • de vrijheid is ontnomen ter fine van uit- of overlevering;

  • onder verantwoordelijkheid van de in Nederland gevestigde Internationale Hoven en Tribunalen valt en van wie de vrijheid is ontnomen;

  • de toegang tot Nederland is geweigerd en op strafrechtelijke gronden de vrijheid is ontnomen;

Ook de vreemdeling wiens asielaanvraag in vreemdelingenbewaring wordt afgehandeld, komt niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn.

Ad d.

Het betreft vreemdelingen die bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste informatie of valse dan wel vervalste documenten met betrekking tot hun identiteit, nationaliteit, herkomst of etniciteit hebben verstrekt. Ook betreft het vreemdelingen die informatie of documenten hebben achtergehouden of vernietigd welke informatie of documenten een negatieve invloed op de beslissing op de aanvraag zouden hebben gehad.

De grensprocedure en lastminuteaanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.9 Vc.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA; en

  • uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is.

Bij het leeftijdsonderzoek worden röntgenopnamen gemaakt van de groeischijven in het hand/polsgebied en van de sleutelbeenderen. Vervolgens wordt door een arts bepaald of de mate van uitrijping van deze groeischijven past bij de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens of na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden en uitgevoerd.

Voorlichting

VluchtelingenWerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling over het vervolg van de asielprocedure, als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb; en

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.

Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De rechtsbijstandverlener van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de rechtsbijstandverlener.

Wanneer de rust- en voorbereidingstermijn wordt onthouden, vindt de voorbereiding door een rechtsbijstandverlener plaats op een passend moment voorafgaand aan het nader gehoor.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 vijfde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Wanneer daartoe naar het oordeel van de IND aanleiding bestaat, kan de IND ook een medisch advies aanbieden in die gevallen waarin de rust- en voorbereidingstermijn wordt onthouden op grond van artikel 3.109, zesde lid, Vb. Dit kan bijvoorbeeld wanneer uit het aanmeldgehoor of uit andere relevante informatie blijkt dat sprake is van dusdanige (medische) problematiek dat een medisch advies noodzakelijk wordt geacht voordat het nader gehoor wordt afgenomen. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).

De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de IND besluit voorafgaand aan de start van de algemene asielprocedure dat deze verlengd wordt (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van twee of drie van de laatstgenoemde situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidings- termijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

P

Paragraaf C1/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.6. De Dublinprocedure

Artikel 30, tweede lid, Vw en artikel 3.109c Vb regelen het verloop van de Dublinprocedure. Deze paragraaf bevat een verdere uitwerking van deze artikelen.

In deze paragraaf wordt gesproken over ‘verzoek om internationale bescherming’, omdat Verordening (EU) nr. 604/2013 deze terminologie gebruikt (zie artikel 2, onder b, Verordening (EU) nr. 604/2013).

Als er concrete aanwijzingen zijn (zie paragraaf C1/2.1 Vc onder Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin) dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan wordt de aanvraag behandeld in de Dublinprocedure tenzij dit om proceseconomische redenen niet opportuun is (zie paragraaf C2/5 Vc).

Dit geldt eveneens als de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of als de vreemdeling in bewaring is gesteld.

Zodra er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure-informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’. Als de folder tijdens het gehoor wordt uitgereikt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de brochure te lezen.

De IND neemt tijdens de Dublinprocedure een zogenaamd Dublin gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Tijdens het Dublin gehoor biedt de IND de vreemdeling de mogelijkheid om de volgens artikel 4 Verordening (EU) 604/2013 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen; stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013; en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND stelt aan de vreemdeling vragen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS als hiertoe aanleiding is. Wanneer de vreemdeling de toegang is geweigerd of in bewaring is gesteld, kan de AVIM of de ambtenaar belast met de grensbewaking het gehoor afnemen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Verordening (EU) 604/2013.

De IND vraagt de vreemdeling tijdens het Dublin gehoor of hij, als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, bereid is zelfstandig te vertrekken, met behulp van DT&V wenst te vertrekken of dat hij niet wenst mee te werken aan zijn vertrek naar die lidstaat. De IND informeert de vreemdeling over de gevolgen hiervan.

Het rapport van gehoor wordt uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend gemaakt aan de vreemdeling.

Als deze concrete aanwijzingen dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming pas tijdens de aanmeldfase, de rust- en voorbereidingstermijn of na de start van de algemene asielprocedure of op enig ander moment naar voren komen, dan zet de IND de behandeling van de aanvraag voort in de Dublinprocedure. Een reeds gestart aanmeldgehoor kan worden voortgezet als een Dublin gehoor. Ook verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure-informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’.

Als het aanmeldgehoor niet is voortgezet als Dublin gehoor of als pas na de aanmeldfase blijkt van concrete aanknopingspunten dat een ander land verantwoordelijk is voor de aanvraag, nodigt de IND de vreemdeling uit voor een Dublingehoor.

Als een Dublin gehoor heeft plaatsgevonden maar daarna nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die onderzoek of een aanvullend Dublin gehoor behoeven, neemt de IND waar nodig (schriftelijk) contact op met de vreemdeling en/of nodigt de IND de vreemdeling waar nodig uit voor een aanvullend Dublin gehoor.

Als de vreemdeling, zonder voorafgaande kennisgeving en zonder verschoonbare reden, niet verschijnt voor het Dublin gehoor wordt aangenomen dat hij geen bezwaren heeft tegen de overdracht naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Mocht de vreemdeling desondanks bezwaren hebben tegen de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, kan hij deze bezwaren in de zienswijze naar voren brengen.

Als er na de aanmeldfase een Dublingehoor plaatsvindt, dan maakt de IND het rapport van Dublingehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend aan de vreemdeling.

De vreemdeling kan eventuele correcties en aanvullingen op het rapport van Dublin gehoor gelijk met zijn zienswijze op het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen indienen (zie ook 3.109c, achtste lid Vb). Paragraaf C1/2.12 Vc onder Uitstel voor het indienen van de zienswijze is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen uitstel indien aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld.

Als tijdens de Dublinprocedure wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan wordt een rust- en voorbereidingstermijn gegeven, waarna de behandeling van de aanvraag wordt voortgezet in de algemene asielprocedure. Indien nodig kan voorafgaand aan de rust- en voorbereidingstermijn een aanmeldgehoor worden gehouden. Wanneer de vreemdeling (nog) geen (volledige) rust- en voorbereidingstermijn heeft doorlopen, dan moet hij eerst de rust- en voorbereidingstermijn doorlopen. Wanneer de vreemdeling na behandeling in de algemene asielprocedure, is behandeld in de Dublin procedure waarin wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wordt de behandeling van de aanvraag voortgezet in de verlengde asielprocedure. De IND geeft hierbij ook aan op welk moment de beslistermijn in de zin van artikel 42, zesde lid, Vw is aangevangen.

De Dublin beschikking

De IND maakt de beschikking bekend door uitreiking aan de vreemdeling of door toezending aan gemachtigde (zie artikel 3.109c, twaalfde lid, Vb).

Als het verzoek om internationale bescherming niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, Vw, neemt de IND in ieder geval in de meeromvattende beschikking op:

  • het besluit dat de vreemdeling wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatie bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013.

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ en ‘De beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.

De overdracht

Als de vreemdeling tijdens het Dublingehoor heeft aangegeven op eigen initiatief zelfstandig te zullen vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, biedt de IND hem een termijn van ten hoogste tien werkdagen na het bekendmaken van de beschikking om zijn vertrek te realiseren. Indien deze termijn is verstreken zonder dat de vreemdeling is vertrokken is er sprake van een zware grond voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid onder l, Vb.

Als de vreemdeling aangeeft mee te zullen werken aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, zal de DT&V de overdracht ter hand nemen.

Als de vreemdeling aangeeft niet te zullen meewerken aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, is er sprake van een zware grond voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid onder k, Vb. De DT&V zal de gedwongen overdracht ter hand nemen.

Als een overdracht onmiddellijk of op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, kan de IND het stellen van een termijn voor zelfstandig vertrek achterwege laten. De IND verleent evenmin een termijn om het vertrek zelfstandig te realiseren, indien aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld (zie ook paragraaf A3/6.9 Vc).

Artikel 29, tweede lid, Verordening (EU) 604/2013 geeft de IND de mogelijkheid om de overdrachtsdatum tot maximaal 18 maanden te verlengen als de vreemdeling zich aan de overdracht aan de andere lidstaat onttrekt en daarmee onderduikt. Het is belangrijk dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht. Ook moet hij geïnformeerd worden over de gevolgen van het niet meewerken hieraan. Als de vreemdeling op de hoogte was van zijn verplichtingen, en vervolgens (tijdelijk) buiten bereik van de autoriteiten is, dan neemt de IND in ieder geval aan dat de vreemdeling zich aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken. De IND stelt de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming hier tijdig van op de hoogte. De IND verlengt de uiterste overdrachtsdatum niet als er sprake is geweest van verschoonbare feiten en omstandigheden of als de vreemdeling niet is ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten.

Q

Paragraaf C1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.5. Ambtshalve toets

Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond beoordeelt de IND volgens artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb. Bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toetst de IND niet ambtshalve aan artikel 3.6a Vb. De IND beoordeelt bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd evenmin ambtshalve of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6b moet worden verleend.

De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw en die afwijzingsgrond niet (meer) van toepassing is. Dit geldt ook als een nieuwe aanvraag wordt ingediend nadat een vorige aanvraag buiten behandeling is gesteld, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen (zie artikel 30c, tweede lid, Vw).

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.

Voor zover daar op grond van artikel 3.6ba Vb en paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat, beoordeelt de IND bij een eerste asielaanvraag of er op grond van artikel 3.6ba Vb aanleiding bestaat ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen.

Voor wat betreft de ambtshalve toets op grond van artikel 6.1e Vb wordt verwezen naar paragraaf A3/7.2.3 Vc.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb achterwege, wanneer aan de vreemdeling al eerder een zwaar inreisverbod (artikel 66a, zevende lid, Vw) of een ongewenstverklaring is opgelegd of wanneer met de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring wordt opgelegd.

R

Paragraaf C2/10.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.3.1. Algemeen

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht in tot aan de pleegdatum van het misdrijf, dat aanleiding geeft tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Voordat de IND bij een intrekking op grond van de openbare orde aan de ex nunc toets toekomt, beoordeelt de IND eerst of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en of aan de glijdende schaal is voldaan (zie hieromtrent paragraaf C2/10.3.3 en C2/10.3.4 Vc).

Bij deze beoordelingen zijn de artikelen 3.86 eerste tot en met het elfde lid Vb en 3.87 Vb van toepassing.

10.3.1.1. Ex tunc toets

De IND verricht geen ex tunc toets als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van door de vreemdeling gepleegde misdrijven die aangemerkt kunnen worden als een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

10.3.1.2. Ex nunc toets

In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd hoe de ex nunc toets plaatsvindt.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, verricht de IND een ex nunc toets. De IND beoordeelt ex nunc of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij internationaal te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade (artikel 3 EVRM). Bij deze toets beoordeelt de IND ook of het door de vreemdeling gepleegde misdrijf gezien moet worden als een (bijzonder) ernstig misdrijf, wat maakt dat de openbare orde of nationale veiligheid zich verzet tegen het bezit van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND kan in dat geval toch de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekken, omdat de vreemdeling een gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid, zie hieromtrent paragraaf C2/10.3.2 Vc.

Als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel waarop de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is en tijdens de ex nunc toets blijkt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid Vw, en het gepleegde misdrijf niet als (bijzonder) ernstig kan worden aangemerkt, dan kan de IND overgaan tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning. In dat geval komt de vreemdeling (mogelijk) in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dient de werkwijze zoals beschreven in paragraaf C2/10.1.4 Vc te worden aangehouden.

S

De in deel A Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen afkortingenlijst wordt vervangen door de gewijzigde afkortingenlijst als aangegeven in bijlage 1.

T

Het Model M117-C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

U

Het Model M122-A Vreemdelingencirculaire 2000 is toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2023.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 september 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Afkortingenlijst

BIJLAGE 2

Model M117-C: Aanwijzing ingevolge artikel 55 Vw

BIJLAGE 3

Model M122-A: Mededeling mogelijke toepassing artikel 6, eerste, tweede en/of zesde lid of artikel 6A van de Vreemdelingenwet

TOELICHTING

Algemeen

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

Artikelsgewijs

A

In paragraaf A4/3.4 Vc is een foutieve verwijzing aangepast. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.

B, C

In paragraaf A4/3.8 en A4/3.8.4 Vc zijn enkele foutieve verwijzingen aangepast. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.

D, U

Paragraaf A5/3.1 Vc is aangepast en model M122-A is in de Vc opgenomen, omdat in de praktijk bleek dat het de vreemdeling vaak onduidelijk was dat zijn vrijheidsontneming werd voorgezet op grond van de Vreemdelingenwet. Met deze aanpassing en toevoeging is beoogd dit te verduidelijken.

E, F, S

De naam van Inspectie SZW is gewijzigd in Nederlandse Arbeidsinspectie, waarvan NLA de afkorting is (voor zowel de Nederlandse als de Engelse naam van de Arbeidsinspectie). De (nieuwe) afkorting wordt gebruikt in de Vc en daarom is de afkorting opgenomen in de afkortingenlijst van de Vc. Ook in de paragrafen B1/2.1 Vc en B1/2.2 Vc is de naam NLA opgenomen in plaats van ‘Inspectie SZW’.

G, H

In paragraaf B1/3.2 Vc en paragraaf B1/3.4.1.3 Vc is een verouderde verwijzing geüpdatete. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.

I

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraken van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2984) en 23 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3367) geoordeeld dat in paragraaf B1/6.2.1 Vc sprake is van een onvolledige invulling van het begrip ‘verplaatsing hoofdverblijf,’ als bedoeld in artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, Vw. Bij de beoordeling of sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf moet naast de termijn die een vreemdeling buiten Nederland heeft verbleven ook acht worden geslagen op eventuele andere feiten en de intentie van de vreemdeling. Paragraaf B1/6.2.1 Vc is hierop aangepast.

J

Paragraaf B1/7.2 Vc komt te vervallen, omdat de termijnen om een vreemdeling aan een andere lidstaat over te dragen, als deze vreemdeling in een andere vreemdelingenprocedure bezwaar heeft gemaakt en de vreemdeling de behandeling van dit bezwaar mag afwachten, niet mogen worden opgeschort. Het beleid om de overdrachtstermijn in zulke gevallen op te schorten is in strijd met de Europese Dublinverordening, zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juli 2023 in een uitspraak geoordeeld (ECLI:NL:RVS:2023:2593). Deze uitspraak volgde op de uitspraken van het Hof van Justitie EU in de uitspraak van 30 maart 2023 (ECLI:EU:C:2023:269 en ECLI:EU:C:2023:272).

K

In paragraaf B3/2.1 Vc is de verwijzing naar artikel 5.2 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs gewijzigd naar artikel 6.2 vanwege een herziening van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs eind 2022.

L

In B3/2.2 Vc is verduidelijkt dat een geprivilegieerde vreemdeling een opleiding in Nederland moet volgen aan een onderwijsinstelling die is erkend als referent om in aanmerking tot komen voor een verblijfsvergunning regulier. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.

M

Bij de behandeling van het wetsvoorstel vaststellingsprocedure Staatsloosheid heeft de staatssecretaris in de Eerste Kamer toegezegd dat er bij de beoordeling van het buitenschuldcriterium voor als staatloos erkende vreemdelingen aandacht is voor de eventueel beperkte mogelijkheden voor de staatloze vreemdeling om in het onderzoek naar de vertrekmogelijkheden zijn verklaringen met documenten te onderbouwen. Paragraaf B8/4 Vc is op grond van deze toezegging van de staatssecretaris aangepast.

N

Vreemdelingen die asiel aanvragen en al eerder zijn geïdentificeerd door AVIM of KMar of al eerder een procedure bij de IND hebben doorlopen kunnen ook door de IND worden geregistreerd en de asielaanvraag bij de IND ondertekenen. Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen die na een Dublinprocedure waarbij zij niet zijn overgedragen in de nationale asielprocedure worden opgenomen. Ook kan het gaan om vreemdelingen die in het kader van hervestiging of na een mvv-procedure naar Nederland komen. De registratie en ondertekening bij de IND vindt plaats in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel, of op aanwijzing van de IND in een ander aanmeldcentrum of op een andere locatie.

O, R

In de paragrafen C1/2.2 Vc is verduidelijkt dat de artikelen 3.77 en 3.78 Vb van toepassing zijn bij asielintrekkingen. In C10.3.1 Vc is verduidelijkt dat de artikelen 3.86 eerste tot en met het elfde lid en 3.87 Vb van toepassing zijn bij intrekkingen op basis van openbare orde en nationale veiligheid.

P

Paragraaf C1/2.6 Vc is aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de ABRvS van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3630) waaruit volgt dat het doelbewust frustreren van de Dublinoverdracht onvoldoende is voor de verlenging van de overdrachtstermijn als de vreemdeling feitelijk niet buiten het bereik van de autoriteiten is geweest.

Q

In paragraaf C1/4.5 Vc was opgenomen dat de IND na afwijzing van de asielaanvraag een ambtshalve toets als bedoeld in artikel 6.1e Vb achterwege laat als aan de vreemdeling een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring wordt opgelegd dan wel al eerder een zwaar inreisverbod was opgelegd. Dit was echter een ruimere uitleg dan wat op grond van artikel 6.1e Vb is toegestaan. Daarom is de tekst van paragraaf C1/4.5 Vc aangepast en is aangesloten bij de tekst van artikel 6.1e Vb.

Van belang is wel dat als er sprake is van gevallen als bedoeld in artikel 6.1e, tweede lid, Vb er weliswaar geen ambtshalve toets op grond van artikel 64 Vw hoeft te worden uitgevoerd, maar dat dit er niet aan af doet dat bij het opleggen van een terugkeerbesluit wel aan 3 EVRM moet worden getoetst. Dit geldt ook bij de gevallen dat de vreemdeling met medische stukken onderbouwt dat zijn medische problemen de uitzetting in de weg staan.

T

In model M117-C is een kleine tekstuele verbetering aangebracht. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven