Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 september 2023, nummer 4908289, tot wijziging van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 4, tweede lid, van de Wet verplaatsing bevolking;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling opvang ontheemden Oekraïne wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het recht op opvang van een ontheemde wiens asielaanvraag die recht op opvang heeft gegeven is afgewezen, eindigt indien de tijdelijke bescherming is geëindigd en de vertrektermijn als bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 is verstreken.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘gedurene’ vervangen door ‘gedurende’ en ‘burgermeester’ door ‘burgemeester’.

2. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt achter onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. de ontheemde ernstig inbreuk maakt op de verplichtingen, genoemd in artikel 6, derde lid;

  • d. de ontheemde een ernstige vorm van geweld pleegt jegens medebewoners die in dezelfde opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening, of aan anderen.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 215,06’ vervangen door ‘€ 242,48’ en wordt ‘€ 178,36’ vervangen door ‘€ 200,65’.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘€ 171,99’ vervangen door ‘€ 193,98’ en wordt ‘€ 142,57’ vervangen door ‘€ 160,64’.

3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘€ 150,45’ vervangen door ‘€ 169,74’ en wordt ‘€ 124,97’ vervangen door ‘€ 140,34’.

4. In het derde lid wordt ‘€ 56,12’ vervangen door ‘€ 60,71’.

D

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel a, wordt ‘€ 215,06’ vervangen door ‘€ 242,48’ en wordt ‘€ 178,36’ vervangen door ‘€ 200,65’.

2. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘€ 171,99’ vervangen door ‘€ 193,98’ en wordt ‘€ 142,57’ vervangen door ‘€ 160,64’.

3. In het derde lid, onderdeel c, wordt ‘€ 150,45’ vervangen door ‘€ 169,74’ en wordt ‘€ 124,97’ vervangen door ‘€ 140,34’.

4. In het vierde lid wordt ‘€ 56,12’ vervangen door ‘€ 60,71’.

5. In het vijfde lid wordt ‘€ 93,00’ vervangen door ‘€ 80,91’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 september 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

TOELICHTING

ALGEMEEN

Onderhavige wijzigingen van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: RooO) strekken ertoe de RooO op een aantal onderdelen te wijzigen. Allereerst wordt voorzien in een grondslag voor een aantal instrumenten voor gemeenten ter preventie van en handhaving bij overlastgevend gedrag in de gemeentelijke opvang. Ook wordt nader gespecificeerd dat een vertrektermijn in de gemeentelijke opvang mag worden afgewacht. Voorts strekt deze wijziging ertoe de bedragen van het eet- en leefgeld voor ontheemden uit Oekraïne te indexeren per 1 oktober 2023. Tevens worden twee verschrijvingen gecorrigeerd.

Onderdeel A

Dit onderdeel van de regeling bevat een precisering van de uitgangspunten in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: de RooO), in het bijzonder het moment waarop de vreemdeling – waarvan op dat moment door de IND is geoordeeld dat hij geen ontheemde is in de zin van deze regeling – de opvang dient te verlaten.

Zoals volgt uit artikel 4 tweede lid van de Wet verplaatsing bevolking, kan de minister bij ministeriële regeling regels stellen over (onder meer) de ontruiming. Zoals ook uit de toelichting bij artikel 4 van de regeling volgt, is het in de RooO vanzelfsprekend geacht dat personen die op wie het Uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 (hierna: Richtlijn Tijdelijke Bescherming) niet van toepassing is, de gemeentelijke opvang dienen te verlaten. Uit de systematiek volgt dat dit aangrijpt op het moment waarop in rechte vast komt te staan dat de tijdelijke bescherming eindigt. Dit spreekt ook uit de definitie in artikel 1 van de RooO. De systematiek van de RooO volgt die van de Wet COa en de onderliggende regeling, de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de RVA).

Uit de systematiek van de RVA volgt ingevolge artikel 5 van die regeling, dat de opvang voortduurt tot de vertrektermijn als bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is verstreken. Op dit moment kent de RooO echter niet een gelijkluidende bepaling, wat betekent dat het verblijf in de gemeentelijke opvang dient te eindigen met ingang van het moment waarop de beschikking van de IND in werking treedt waarin vastgesteld wordt dat de vreemdeling geen rechten ontleent aan de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. In de praktijk wordt echter aan gemeenten geadviseerd een coulance te betrachten om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen invulling te geven aan zijn vertrektermijn waardoor in veel gevallen het verblijf in de gemeentelijke opvang langer duurt, en gemeenten worden hiervoor ook gecompenseerd. Voor de vreemdeling is deze situatie echter niet zonder meer transparant.

Ook ontstaat een mogelijke ongelijkheid tussen enerzijds die gevallen waarbij voor het einde van de tijdelijke bescherming reeds op de asielaanvraag is beslist, en anderzijds die gevallen waarin de IND nog niet heeft beslist op de asielaanvraag op het moment dat de tijdelijke bescherming eindigt. In het eerste geval heeft de vreemdeling gedurende zijn vertrektermijn geen recht op opvang, in het tweede geval kan de vreemdeling tijdens de afronding van zijn asielprocedure gebruik maken van de opvang op basis van de Wet Coa en behoudt hij recht op opvang gedurende een aansluitende vertrektermijn.

De thans bestaande situatie mist de wenselijke transparantie en eenduidigheid. Daarom wordt thans een bepaling opgenomen waaruit volgt dat ook gedurende een vertrektermijn die na de opschorting als bedoeld in artikel 45, zesde lid van de Vw 2000 aanvangt, verblijf in de gemeentelijke opvang op basis van de RooO is toegestaan. Vanzelfsprekend is dit alleen relevant als een vertrektermijn is toegekend en daarvan niet is afgezien omdat de asielaanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen of buiten behandeling is gesteld, in die gevallen is er immers geen sprake van een vertrektermijn. De zinsnede in artikel 5 van de RVA ‘tenzij de uitzetting van betrokkene ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of een rechterlijke uitspraak achterwege dient te blijven’ hoeft niet terug te komen in de onderhavige bepaling. Immers, indien de vreemdeling nog een procedure heeft lopen uit hoofde van de Vw 2000, heeft hij recht op opvang uit hoofde van de Wet COa. Ook in dat geval vervalt de aanspraak op opvang uit hoofde van de onderhavige regeling, maar er is sprake van een overplaatsing, naar een locatie in de zin van de Wet COa. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat de vreemdeling krachtens de Vreemdelingenwet zich ook verplicht kan worden met het oog op het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de asielaanvraag op een bepaalde plaats beschikbaar te houden. In die gevallen waarin geen sprake is geweest van een asielprocedure, zal ontruiming plaats moeten vinden op basis van een titel die door de civiele rechter is verstrekt.

De wijziging doet niet af aan de bestaande systematiek waarin, als de vreemdeling voorafgaand of tegelijk met het eindigen van de tijdelijke bescherming een afwijzing van zijn asielverzoek heeft ontvangen, de bevoegdheid om tot ontruiming over te gaan volgt uit artikel 45 eerste lid onder c en e van de Vw 2000, gelezen in samenhang met het zesde lid van die bepaling. In zoverre strekt de voorgestelde wijziging er dus louter toe om deze bestaande systematiek ook in de RooO te expliciteren.

Indien de vreemdeling de opvang niet zelfstandig verlaat, ondanks de mededelingen van de gemeente als beheerder van de locatie, kan de gemeente de sterke arm der wet inschakelen om de daadwerkelijke ontruiming te realiseren. Indien de vreemdeling zich verzet, kan mogelijk ook aanleiding bestaan voor een strafrechtelijke aanhouding.

De bevoegdheid om op verzoek van de gemeente te ontruimen kan samengaan met de toepassing van bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht door de politie. Uit hoofde van die toezichtstaak kan na afloop van een vertrektermijn de bevoegdheden worden toegepast die de Vw 2000 aan de politie in haar rol als toezichthouder geeft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan uit hoofde van artikel 48, tweede lid, van de Vw 2000 aan de politie aanwijzingen geven over de toepassing van die bevoegdheden, maar het ligt in de rede dat het gebruikmaken van die bevoegdhe-den in afstemming plaatsvindt met de gemeente die het beheer op de locatie voert.

Ook uit dit oogpunt brengt de nu gekozen systematiek waarbij de gemeentelijke opvang voortduurt tot het einde van een vertrektermijn meer eenduidigheid, omdat het moment waarop de hier bedoelde toezichtsmaatregelen kunnen worden toegepast, samenvallen met het einde van de gemeentelijke opvang.

Onderdeel B

Al geruime tijd geven gemeenten die opvang bieden aan ontheemden uit Oekraïne het signaal dat zij in toenemende mate te maken hebben met overlastgevend gedrag op de gemeentelijke opvanglocaties. Dit heeft grote impact op de veiligheid en het welbevinden van het personeel en de bewoners en gaat ten koste van de publieke beeldvorming en draagvlak voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne in Nederland. Gemeenten hebben verzocht om een handelingsperspectief en juridische handvatten om overlastgevend gedrag binnen de opvanglocaties beter te kunnen aanpakken. Onlangs is vanuit het Rijk een handelingsperspectief beschikbaar gesteld met daarin een aantal instrumenten die gemeenten kunnen inzetten voor preventie en handhaving van overlastgevend gedrag in de gemeentelijke opvang. De uitvoering van een aantal van deze instrumenten vereist echter eerst een nadere basis in de RooO, alvorens de burgemeester deze maatregelen kan treffen. Gelet op de impact van overlastgevend gedrag en de toenemende behoefte van gemeenten om maatregelen te treffen, is het van belang dat de wijziging op korte termijn in werking treedt.

Artikel 6, derde lid, van de RooO stelt een verplichting voor de burgemeester om voor iedere opvanglocatie voor ontheemden uit Oekraïne een huishoudelijke reglement op te stellen. Artikel 6, derde lid, sub a, stelt een verplichting voor ontheemden om huishoudelijke reglementen na te leven. De ontheemde dient bij aankomst op de opvanglocatie door de burgemeester te worden geïnformeerd over de geldende huishoudelijke reglementen en bijbehorende rechten en plichten van de ontheemde. Thans regelt artikel 7 van de RooO de mogelijkheden voor het beperken of intrekken van verstrekkingen door de burgemeester in geval opvang wordt beëindigd omdat opvang of onderdak elders is voorzien of indien sprake is van vertrek gedurende een periode langer dan 28 dagen.

Met het opnemen van twee nieuwe onderdelen in artikel 7, eerste lid, wordt geregeld dat de burgemeester ook bij niet naleving van de huishoudelijke reglementen of geweldpleging in de gemeentelijke opvang de verstrekkingen zoals beschreven in artikel 6, eerste lid, kan beperken.

Deze wijziging is overeenkomstig artikel 10, eerste lid, punten h en i, Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva), sluit tevens aan bij de behoefte van gemeenten aan meer handelingsperspectief bij overlastgevend gedrag op de gemeentelijke opvanglocaties voor ontheemden uit Oekraïne en is onderdeel van een breder handelingsperspectief voor deze doelgroep. Deze wijziging biedt de burgemeester de mogelijkheid om in ieder geval één of meer van de volgende maatregelen te nemen:

  • het inhouden van leefgeld;

  • beperken van deelname aan recreatieve of educatieve activiteiten;

  • Het toepassen van een afwijkend regime op basis van de huisregels gedurende maximaal 8 uur per etmaal.

Naast deze maatregelen beschrijft het handelingsperspectief andere (preventieve) maatregelen die de burgemeester kan treffen in voorkomende gevallen van overlast gevend gedrag, zoals bijvoorbeeld het voeren van één of meerdere correctiegesprekken met de locatiemanager en/of eventuele bewonerscommissie en het opleggen van een officiële waarschuwing per brief.

Het beperken of intrekken van een deel van de verstrekkingen heeft een directe impact op de rechten van de bewoner van de opvanglocatie. Het besluit om verstrekkingen in te houden of te beperken moet om die reden voldoen aan de vereisten van motivering, dossieropbouw, zorgvuldigheid, proportionaliteit, subsidiariteit, evenredigheid en (hoor- en) wederhoor. Daarbij is het onder meer van belang dat de locatiemanager en/of sociaal beheer van een locatie het overlastgevende gedrag van de bewoner, ondernomen stappen en gemaakte afspraken nauwkeurig vastlegt in een dossier. Hiermee kan bij voortduring van het overlastgevende gedrag uiteindelijk een zorgvuldig besluit genomen worden. Of, en zo ja, in welke mate de verstrekkingen kunnen worden beperkt hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij als uitgangspunt geldt dat de maatregel in een juiste verhouding staat tot het gedrag of het nalaten van de desbetreffende bewoner (proportionaliteit). Tevens moet worden bezien of geen andere maatregel met minder impact op de bewoner mogelijk is (subsidiariteit). Zodra de betrokkene weer voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 6, derde lid, worden de beperkingen opgeheven en het uitkeren van verstrekkingen hervat.

Het inhouden van leefgeld is praktisch mogelijk vanaf de eerste dag van de maand na de genomen maatregel. Hierbij wordt aangesloten bij de peildatum zoals beschreven in artikel 7, tweede lid, van de RooO, omdat dit voor de verrekening van leefgeld noodzakelijk en praktisch is.

De ontheemde blijft ook vallen onder de reikwijdte van de richtlijn, en dat brengt in gevolge artikel 13 van de richtlijn, waaraan deze regeling dus moet voldoen, mee dat aan ontheemden ‘een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen te hunner beschikking krijgen om huisvesting te vinden.’ In aansluiting bij artikel 10 van de Rva is het mogelijk om de verstrekkingen te beperken of beëindigen in een aantal gevallen, waarbij altijd in de basisvoorzieningen moet worden voorzien. Het is bijvoorbeeld mogelijk om het leefgeld te beperken of te beëindigen of een aangepast programma aan te bieden. Ook is het mogelijk om een ontheemde onder te brengen in een afgezonderd gedeelte van de opvanglocatie waar andere voorzieningen beschikbaar zijn. Tegelijk krijgen gemeenten een zekere mate van vrijheid om in hun huisregels een aangepast regime vast te leggen; er is ruimte voor gemeenten om in hun huisregels vast te leggen welk regime van toepassing is na overlast gevend gedrag, bijvoorbeeld voor een beperkter aanbod gedurende de dag.

De gemeenten zijn op verschillende wijzen geconsulteerd voorafgaand aan het opstellen van de voorliggende wijziging. Deze wijziging heeft geen financiële gevolgen voor het Rijk en de Rijksbegroting. Het mogelijk maken van het (tijdelijk) beperken van verstrekkingen als sanctie is een ingrijpen in de kosten die gemaakt worden door gemeenten, maar dit valt weg in de verrekening. Daarnaast zijn de frequentie en duur op voorhand niet te voorspellen.

Onderdeel C

De jaarlijkse indexatie van het leefgeld volgt de berekeningen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Uit de berekeningen van het Nibud volgt dat de kosten voor levensonderhoud zijn gestegen, om die reden vallen de kosten voor levensonderhoud hoger uit. Het bedrag voor de wooncomponent wordt echter juist lager, omdat de gemiddelde kosten voor nutsvoorzieningen voor een extra kostganger volgens het Nibud zijn gedaald. Aangezien bij ontheemden uit Oekraïne sprake is van maandbedragen in plaats van weekgeld (dat bij COA van toepassing is) worden de bedragen net als bij voorgaande versies van de RooO met een factor 4,33 omgerekend van de weekbedragen naar maandbedragen.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

Artikel 4, tweede lid

Aangesloten wordt bij de systematiek die de wetgever in bij de implementatie van de richtlijn voor ogen heeft gehad, zodat buiten twijfel is dat de opvang eindigt indien is vastgesteld dat de vreemdeling niet behoort tot de groep vreemdelingen die aanspraak maken op de voorzieningen volgend uit de Richtlijn tijdelijke bescherming.

Artikel 7, eerste lid, onder c

Dit betreft het herstel van enkele verschrijvingen.

Artikel 7, eerste lid, onder c

In onderdeel c van artikel 7, eerste lid, wordt mogelijk gemaakt om de verstrekkingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, te beperken indien de ontheemde ernstig inbreuk maakt op de verplichtingen bedoeld in artikel 6, derde lid.

Artikel 7, eerste lid, onder d

In onderdeel d van artikel 7, eerste lid, wordt mogelijk gemaakt om de verstrekkingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, te beperken indien de ontheemde een ernstige vorm van geweld pleegt jegens medebewoners die in dezelfde opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening, of aan anderen.

Artikelen 10 en 12

In artikel 10 en artikel 12 zijn de hoogte van de bedragen van de verstrekkingen bijgesteld conform de normbedragen van het Nibud.

ARTIKEL II (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2023. Vanwege de vereiste spoed wordt daarbij afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimum invoertermijn voor regelgeving.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

Naar boven