Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2023, nummer WBN-BES 2023/4, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-g. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g

Wettekst:

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het tweede lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij gedurende minstens drie jaar de echtgenoot is van een en dezelfde Nederlander. Een onderbreking van deze 3 jaar wordt niet tegengeworpen als deze is ontstaan door het overlijden van de echtgenoot tussen de datum van het optieverzoek en de datum van de beslissing op het optieverzoek. De echtgenoot moet op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dat Nederlanderschap is niet vereist gedurende de gehele periode van drie jaar. Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Bonaire, Sint Eustatius en Saba zoals bedoeld in de RWN is sprake indien de optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de Wet Toelating en Uitzetting (WTU). (Let op: indien een optant toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 5a WTU-BES telt dit niet mee als toelating zoals bedoeld in de RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.) Zie tevens artikel 29 RWN en artikel 14, derde lid, RvvN;

  • Optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. De periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijftien jaren te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating wordt afgeleid uit het verblijfsdocument in combinatie met de gegevens in de vreemdelingenadministratie;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie het negende artikellid);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (Zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Met huwelijk wordt in dit geval bedoeld huwelijk respectievelijk in Nederland geregistreerd partnerschap in de zin van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW-NL). Anders dan bij naturalisatie (zie artikel 8, tweede lid, RWN) wordt aan de optant niet de eis gesteld dat hij voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner. De plicht tot samenwoning vloeit namelijk niet meer voort uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW-NL)en is ook niet in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, RWN opgenomen.

Het huwelijk zal in de meeste gevallen blijken uit de basisadministratie persoonsgegevens. Ook de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) zal over het algemeen blijken uit de basisadministratie persoonsgegevens van de het eilandgebied waar de optie wordt afgelegd. Is dit niet het geval, dan dient de optant de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) aannemelijk te maken door het overleggen van een Nederlands paspoort of Nederlandse Europese identiteitskaart, waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Een recentelijk (niet ouder dan zes maanden) afgegeven verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap of een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de woonplaats van de echtgeno(o)t(e) waaruit het Nederlanderschap van de echtgeno(o)t(e) blijkt, volstaat eveneens.

N.B. Een buiten Nederland geregistreerd partnerschap of het al dan niet met een (notarieel) samenlevingscontract samenwonen met een Nederlander is niet gelijkgesteld aan een huwelijk.

Het huwelijk met een en dezelfde Nederlander moet ononderbroken zijn. Als het huwelijk na een scheiding weer opnieuw wordt gesloten, dan vangt een nieuwe termijn van drie jaar aan.

Voorbeeld

Het echtpaar Ramesh en Shanti, beiden van Indiase nationaliteit zijn in 1980 naar Sint Maarten gekomen. Om het jaar gaat Shanti voor drie maanden terug naar India voor familiebezoek. In 2002 verkrijgt Ramesh de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie. Het verzoek van Shanti wordt niet ingewilligd omdat zij de Engelse taal (landstaal) onvoldoende beheerst.

Shanti kan echter wel opteren voor het Nederlanderschap, omdat daarvoor geen eisen m.b.t. taal worden gesteld. Zij is immers (veel) langer dan drie jaar gehuwd met een persoon die inmiddels Nederlander is geworden. Dat Ramesh nog geen drie jaar Nederlander is, doet niet ter zake. Voorts heeft Shanti al langer dan vijftien jaar toelating en hoofdverblijf op Sint Maarten. Verblijf voor drie maanden buiten het Koninkrijk voor vakantie/familiebezoek geldt niet als onderbreking van het hoofdverblijf. Ook vormt zij op grond van haar gedrag geen gevaar voor de openbare orde.

B

Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, HRWN-BES (met alle onderliggende paragrafen) is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-q. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet heeft bereikt; in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren; aldaar gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring stabiel hoofdverblijf heeft; sinds zijn geboorte staatloos is en in redelijkheid geen andere nationaliteit kan verkrijgen.

Paragraaf 1. Algemeen

De hier bedoelde vreemdeling, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • de vreemdeling de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet heeft bereikt;

  • de vreemdeling in het Koninkrijk is geboren;

  • de vreemdeling aldaar gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring stabiel hoofdverblijf heeft. De term en de wijze van toetsen van stabiel hoofdverblijf worden nader uitgewerkt in paragraaf 1.1 hieronder;

  • de vreemdeling sinds zijn geboorte staatloos is. Voor de definitie van staatloosheid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN;

  • de vreemdeling in redelijkheid geen andere nationaliteit kan verkrijgen;

  • er op grond van het gedrag van de optant geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (Zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

  • Als aan alle voorwaarden is voldaan wordt de optieverklaring bevestigd en verkrijgt de vreemdeling het Nederlanderschap.

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

De optieverklaring kan worden afgelegd met behulp van model 1.58.

Als aan alle voorwaarden is voldaan wordt de optieverklaring bevestigd en verkrijgt de vreemdeling het Nederlanderschap.

Paragraaf 1.1 Stabiel hoofdverblijf

Voor de beoordeling van stabiel hoofdverblijf zijn de volgende criteria van toepassing:

  • het moet gaan om vijf jaar feitelijk en onafgebroken verblijf in het Koninkrijk; en

  • het kind en de ouder(s) hebben in het verleden het vertrektraject niet gefrustreerd; en

  • het kind en de ouder(s) hebben zich niet onttrokken aan toezicht van de autoriteiten van het desbetreffende land of openbare lichamen binnen het Koninkrijk.

Onze Minister (lees: IND-BES) neemt in beginsel de registratie in de basisadministratie persoonsgegevens als uitgangspunt voor het vijf jaar feitelijk en onafgebroken hoofdverblijf in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Als de vreemdeling niet is ingeschreven in de registratie in de basisadministratie persoonsgegevens of enkel voor een bepaalde periode of niet aaneengesloten, moet de vreemdeling op een andere wijze aantonen dat hij gedurende die periode feitelijk in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba verbleef. Zie ook de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, HRWN.

Onze Minister (lees: IND-BES) kan advies vragen aan de lokale toelatings- en vertrekautoriteiten middels model 1.59 in verband met de beoordeling of:

  • sprake is van frustratie van het vertrektraject; en

  • het onttrekken aan toezicht van de ouder(s)/het kind.

Er is sprake van frustratie van het vertrektraject als het kind en de ouder(s) doelbewust en systematisch geen medewerking hebben verleend aan dit traject. Uitgangspunt is dat de vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek als hij actief meewerkt aan zijn vertrektraject, tenzij er sprake is van systematische tegenwerking. Systematische tegenwerking kan blijken uit het bovengenoemde advies van de bevoegde autoriteiten.

Er is sprake van het onttrekken aan toezicht als een vreemdeling niet meer in beeld is bij de autoriteiten van het desbetreffende land of de openbare lichamen binnen het Koninkrijk.

Voorbeeld 1:

Mevrouw A, meneer B en hun kinderen X en Y leggen een optieverklaring af op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q RWN. Zij hebben de afgelopen vijf jaar een verblijfsvergunning gehad in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat sprake is van vijf jaar feitelijk en onafgebroken verblijf in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (stabiel hoofdverblijf). Verder kan worden geconcludeerd dat, omdat de betrokkenen in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning, er geen sprake is van frustratie van het vertrektraject en het onttrekken aan toezicht van de autoriteiten van de openbare lichamen binnen het Koninkrijk. Gelet hierop hoeft Onze Minister (lees IND-BES) hierover geen advies te vragen.

Voorbeeld 2:

De heer C is 20 jaar en geboren in de openbare lichamen. Mevrouw A is zijn moeder met de *** nationaliteit. Mevrouw A kan op basis van de nationaliteitswet van het land waar zij de nationaliteit van heeft, haar nationaliteit niet doorgeven (zoals ook opgenomen in de Regeling evidente staatloosheid). Er is geen juridische vader in beeld. De heer C is dus staatloos. Voor de heer C is het in redelijkheid niet mogelijk een (andere) nationaliteit te verkrijgen. Tot het moment dat de heer C een optieverklaring aflegt op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, RWN, werkte de heer C, evenals zijn ouders, mee aan zijn vertrek. Hiermee is de heer C dus ook in beeld bij de overheidsinstanties en onttrekt hij zich niet aan toezicht. De heer C kan een geslaagd beroep doen op het optierecht van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, RWN, voor zover hij ook aan de overige voorwaarden voldoet.

Paragraaf 1.2 Staatloosheid

Onze Minister (lees: IND-BES) gaat in beginsel uit van de registratie in de basisadministratie persoonsgegevens voor wat betreft de staatloosheid van een vreemdeling (zie ook de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN) (tenzij uit het overleggen van een nationaliteitvaststellend document blijkt dat hij niet langer staatloos is).

In Europees Nederland wordt staatloosheid vanaf 1 oktober 2023 vastgesteld op basis van artikel 4 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid vastgesteld door de civiele rechter in Den Haag. Daarnaast kan in het Europese deel van het Koninkrijk staatlosheid worden vastgesteld op basis van artikel 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid, als sprake is van evidente staatloosheid.

Van evidente staatloosheid is uitsluitend sprake als de staatloze:

  • a. beschikt over een document waaruit de vaststelling van staatloosheid blijkt door een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen; of

  • b. een in Nederland geboren kind is, van wie de ouder(s) op grond van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid vastgesteld staatloos zijn; of

  • c. een in Nederland geboren vreemdeling is zonder juridische vader, waarbij de moeder op basis van haar nationaliteitsrecht haar nationaliteit niet kan doorgeven aan haar kind. In welke landen hiervan sprake kan zijn, is opgenomen in de Regeling evidente staatloosheid; of

  • d. een in Nederland geboren vreemdeling is, van wie de vader op grond van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid vastgesteld staatloos is en van wie de moeder op basis van haar nationaliteitsrecht haar nationaliteit niet kan doorgeven aan haar kind. In welke landen hiervan sprake kan zijn, is opgenomen in de Regeling evidente staatloosheid; of

  • e. enkel de nationaliteit bezit van een staat die niet wordt erkend.

Hoewel de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en het Besluit evidente staatloosheid alleen gelden in Europees Nederland, kunnen onderdelen van het Besluit evidente staatloosheid en informatie uit de Regeling evidente staatloosheid in voorkomende gevallen wel gebruikt worden om staatloosheid, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, tweede onderdeel, RWN vast te stellen. Ook kan desgewenst gebruik gemaakt worden van de werkinstructie van de IND inzake het beoordelen van evidente staatloosheid op www.ind.nl.

Een document als genoemd onder a. betreft een buitenlandse vaststelling staatloosheid (gerechtelijke vaststelling of besluit overheidsorgaan) van een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen. Zie hiervoor de Regeling evidente staatloosheid. Buitenlandse documenten moeten vertaald zijn door een beëdigde vertaler in het Nederlands, Engels, Frans of Duits. Deze documenten moeten voor zover nodig gelegaliseerd of van een apostille voorzien zijn.

Paragraaf 1.3 Het in redelijkheid niet kunnen verkrijgen van andere nationaliteit

Onze Minister (lees: IND-BES) moet in het geval van een optie waarbij de staatloze optant geen rechtmatig verblijf heeft in de openbare lichamen beoordelen of de ouders zelf wel een nationaliteit hebben dan wel op grond van de nationaliteitswetgeving van hun land van herkomst hun nationaliteit na de geboorte kan doorgeven aan hun kind. Als zij daar (kennelijk) van hebben afgezien kunnen zij verantwoordelijk worden geacht voor de staatloosheid van hun kind. Zij hebben die immers niet opgeheven, terwijl zij daartoe wel de juridische mogelijkheid hadden.

Daarbij zijn met name relevant gevallen waarin de ouders de nationaliteit hebben van een land dat het ius soli systeem kent (nationaliteit wordt ontleend aan geboorte op grondgebied van de betreffende staat). In die gevallen moet worden beoordeeld of zij een reparatiemogelijkheid hebben op grond van de wetgeving van hun land van nationaliteit. Veel landen met een ius soli systeem kennen de mogelijkheid het kind dat in het buitenland is geboren te laten registreren bij hun ambassades, waardoor het kind de nationaliteit van de ouder(s) alsnog verkrijgt. Onze Minister (lees: IND-BES) kan niet vaststellen of dit opzettelijk niet is gebeurd of door gebrek aan informatie. Onze Minister (lees: IND-BES) kan alleen feitelijk vaststellen dat de juridische mogelijkheid bestaat of niet. Het gaat om de feitelijke conclusie dat er een mogelijkheid bestaat en dat daarvan (bewust dan wel onbewust) geen gebruik is gemaakt.

Paragraaf 2. Peilmoment stabiel hoofdverblijf

De vreemdeling moet de periode van tenminste vijf jaar onafgebroken stabiel hoofdverblijf al hebben voorafgaand aan het afleggen van zijn optieverklaring

De periode van onafgebroken hoofdverblijf mag niet alsnog tijdens de behandeling van de optieverklaring verbroken worden. De bevestiging van de optieverklaring wordt dan alsnog geweigerd.

Paragraaf 3. Bewijslast

Het is aan de optant om het bestaan van relevante feiten en omstandigheden te vermelden en deze aannemelijk te maken met behulp van bewijsstukken. Dat betreft alle voorwaarde waaraan hij moet voldoen om voor de optiebevestiging in aanmerking te komen. Onze Minister (lees: IND-BES) onderzoekt vervolgens omstandigheden met betrekking tot het vertrektraject en het al dan niet onttrekken aan toezicht.

Paragraaf 4. Bezwaar: bij nova eventueel nieuw advies

Als de optant bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering van de bevestiging van de optieverklaring, kan Onze Minister (lees: IND-BES) in de bezwaarfase als sprake is van nova een nieuw advies bij de lokale toelatings- en vertrekautoriteiten vragen. Zie ook paragraaf 1.1.

C

Paragraaf 1.2/Toelichting ad artikel 8, tweede lid, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1.2. Drie jaar onafgebroken huwelijk (geregistreerd partnerschap) en samenwoning met een Nederlander

Indien de verzoeker in de afgelopen drie jaar onafgebroken is gehuwd met een Nederlander (of in geval van drie jaar geregistreerd partnerschap, vergelijk artikel 1, tweede lid, RWN) én beide partners tijdens deze periode drie jaar onafgebroken samenwonen, geldt géén termijn van toelating en hoofdverblijf. Het huwelijk en de samenwoning mogen gedurende deze periode van drie jaar niet onderbroken zijn geweest, aangezien een onderbreking afbreuk doet aan de bij een huwelijk met een Nederlander veronderstelde versnelde inburgering. Deze onderbreking wordt niet tegengeworpen als deze is ontstaan door het overlijden van de echtgeno(o)t(e) tussen de datum van het verzoek om naturalisatie en de datum van de beslissing op het naturalisatieverzoek. Op het moment van de indiening van het verzoek dient de echtgenoot van de verzoeker in het bezit te zijn van de Nederlandse nationaliteit. Niet vereist is dat de Nederlandse echtgenoot van de verzoeker reeds drie jaar het Nederlanderschap bezit. Het is dus niet zo dat pas drie jaren na de naturalisatie van de één, de ander een verzoek mag indienen.

Een periode van ongehuwd samenwonen binnen één van de landen van het Koninkrijk, onmiddellijk voorafgaand aan het huwelijk, mag worden meegerekend voor de toepassing van het onderhavige artikellid. Echter, een periode waarin de verzoeker buiten één van de landen van het Koninkrijk ongehuwd heeft samengewoond met een Nederlander, telt niet mee.

De samenwoning binnen één van de landen van het Koninkrijk kan worden aangetoond door inschrijving op een zelfde adres in de BRP, PIVA of de bevolkingsregistratie. Indien de samenwoning niet afdoende blijkt uit de BRP, PIVA of de bevolkingsregistratie, dient de verzoeker de samenwoning te bewijzen door middel van andere bewijsstukken. Samenwoning tijdens het huwelijk buiten één van de landen van het Koninkrijk kan in sommige gevallen worden aangetoond met een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie van het land van samenwoning. Overigens heeft niet ieder land een gemeentelijke of centrale bevolkingsadministratie. In die gevallen zal de verzoeker met andere bewijsstukken moeten aantonen dat sprake is geweest van onafgebroken samenwoning met de Nederlandse echtgenoot.

Voorbeeld 1

Rogelio is geboren in 1968 geboren in Suriname als zoon van Nederlandse ouders. Op 25 november 1975 heeft hij de Nederlandse nationaliteit verloren op grond van de toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname (TOS). Rogelio kan als oud-Nederlander onmiddellijk na vestiging op Bonaire een verzoek om naturalisatie indienen. Hij hoeft voorafgaand aan de indiening van zijn verzoek geen toelating en hoofdverblijf in één van de landen van het Koninkrijk te hebben gehad. Uiteraard dient hij wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie te voldoen. Zodra Rogelio een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf op Bonaire heeft gehad, kan hij er overigens ook voor kiezen om een optieverklaring af te leggen. Zie hiervoor artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f RWN.

Voorbeeld 2

Dolores heeft de Spaanse nationaliteit en woont met haar Nederlandse echtgenoot in Spanje. Na drie jaar huwelijk vestigt Dolores zich met haar echtgenoot op Sint Eustatius. Als Dolores kan aantonen dat zij gedurende haar huwelijk ten minste drie jaren in Spanje heeft samengewoond met haar Nederlandse echtgenoot, kan zij onmiddellijk na vestiging op Sint Eustatius een verzoek om naturalisatie indienen. Zij hoeft voorafgaand aan de indiening van haar verzoek geen toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk te hebben gehad. Uiteraard moet Dolores wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie voldoen om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap.

D

Paragraaf 4/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 4. Afwijzing als er serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen

De woorden ‘ernstige vermoedens’ in het onderhavige artikellid geven aan dat niet alleen misdrijven waarvoor de vreemdeling al onherroepelijk is veroordeeld in aanmerking moeten worden genomen, maar ook misdrijven waarvan hij op goede gronden wordt verdacht en waarop alsnog een sanctie kan volgen.

Met ‘sanctie’ wordt hier niet alleen bedoeld een straf (bijvoorbeeld geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) of een maatregel die door de strafrechter is opgelegd, maar ook uitgevaardigde strafbeschikkingen of door de politie of het OM opgelegde boeten. De vreemdeling mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van een misdrijf irrelevant is. De wet bepaalt immers dat weigering van naturalisatie of optie moet plaatsvinden, als op grond van het gedrag van de vreemdeling ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Als naderhand blijkt dat de ernstige vermoedens toch niet hebben geleid tot een sanctie, zal dat bij de verdere behandeling van de naturalisatie- of optieprocedure worden betrokken.

Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen de vreemdeling wegens een misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit de informatie verkregen via de bevraging om inlichtingen uit Basisvoorziening Informatie – Integrale Bevraging (BVI-IB) van de Nationale Politie) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van een misdrijf.

Ook als de vreemdeling al is veroordeeld voor een misdrijf of jegens hem ter zake van een misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, maar hij tegen het vonnis in hoger beroep is gegaan of verzet heeft aangetekend tegen de strafbeschikking, is de strafzaak nog niet onherroepelijk afgedaan en is er nog steeds sprake van een serieuze verdenking. Het is mogelijk dat de vreemdeling in hoger beroep wordt veroordeeld tot een andere straf.

Iedere openstaande vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van minder dan $ 560,– leidt niet tot weigering van naturalisatie of optie, omdat dit op zichzelf geen beletsel vormt voor naturalisatie. Het is daarbij niet relevant of al een rechtsmiddel is aangewend tegen de sanctie.

Let wel op dat cumulatie van boetes onder de $ 560,– tot een totaal van $ 840,– of meer kan leiden tot weigering van de naturalisatie of optie (zie paragraaf 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN).

Verder is er sprake van ernstige vermoedens als de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of een voorwaardelijke gratie. Als de vreemdeling zich niet houdt aan de voorwaarden, kan alsnog strafvervolging worden ingesteld of kan de gratie ongedaan worden gemaakt.

Van belang is dat een afwijzende beslissing nimmer kan worden gebaseerd op alleen een enkel proces-verbaal. Een proces-verbaal leidt immers niet altijd tot het opleggen van een sanctie. Wel vormt het proces-verbaal aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Zolang niet vast staat dat de vreemdeling geen gevaar oplevert voor de openbare orde, kan hij geen Nederlander worden. Telkens zal zorgvuldig moeten worden onderzocht of er goede redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat het vermeende misdrijf zal kunnen leiden tot een sanctie.

E

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 12, eerste lid, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Namenreeks of naamsketen

Als sprake is van een namenreeks kan geen onderscheid worden gemaakt tussen de geslachtsnaam en de voornamen van de verzoeker. Onder andere de volgende landen kunnen een zogenaamde namenreeks kennen:

  • Afghanistan;

  • Bahrein;

  • Bangladesh;

  • Democratische Republiek Congo;

  • Djibouti;

  • Egypte;

  • Eritrea;

  • Ethiopië;

  • India;

  • Indonesië;

  • Irak;

  • Jemen;

  • Jordanië;

  • Kuwait;

  • Myanmar (Birma);

  • Nepal;

  • Niger;

  • Pakistan;

  • Qatar;

  • Saoedi-Arabië;

  • Soedan;

  • Somalië;

  • Sri Lanka;

  • Tsjaad;

  • Verenigde Arabische Emiraten; en

  • Zuid-Soedan.

Ten aanzien van verzoekers van wie de namen worden bepaald door het recht van deze landen is dus naamsvaststelling geboden, ook wanneer hun namen met onderscheid tussen de voornamen en geslachtsnaam in de basisregistratie zijn opgenomen. In dat geval dient een enkelvoudige geslachtsnaam te worden vastgesteld die overeenkomt met de naam van de (voor)ouder. Draagt verzoeker een namenreeks waarin niet een naam van een (voor)ouder voorkomt, dan dient één van zijn eigen namen te worden vastgesteld als geslachtsnaam en de andere eigen naam als voornaam.

Behoudens voorvoegsels (bijvoorbeeld Ben, El, Al, etc.) en achtervoegsels (bijvoorbeeld Zade(h) is het niet toegestaan om een dubbele of samengestelde geslachtsnaam vast te stellen. Staat de verzoeker, na schriftelijk in de gelegenheid te zijn gesteld door de Onze Minister (lees: IND-BES) om aan te geven welke enkelvoudige geslachtsnaam hij wenst, nog steeds op naturalisatie met een dubbele of samengestelde geslachtsnaam anders dan toegestaan in de voorgaande zin, dan wordt het naturalisatieverzoek om die reden afgewezen.

Adellijke titels, predicaten en godsdienstige toevoegingen zoals ‘Singh’ (leeuw) en ‘Kaur’ (sieraad) zijn naar recht van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba géén onderdeel van de geslachtsnaam. Datzelfde geldt voor kaste-aanduidingen. Het is dus niet mogelijk om een adellijke titel, kaste-aanduiding of andere toevoeging als geslachtsnaam te laten vaststellen.

Voorbeeld 1

Verzoeker, van Indiase nationaliteit, draagt volgens zijn van apostille voorziene Indiase geboorteakte de naamsketen Jai Ashok Singh. Naamsvaststelling is dus geboden. De vader van verzoeker draagt de naamsketen Ravi Sunil Ramesh. De moeder van verzoeker heet Nadira Singh Varma. De namen van beide ouders bieden dan ook weinig aanknopingspunten voor het vaststellen van de namen van betrokkene. Bij het de indiening van het verzoek om naturalisatie geeft verzoeker bovendien uitdrukkelijk te kennen dat hij wenst te worden genaturaliseerd als Jay Singh.

In deze omstandigheden zal de geboorteakte van verzoeker moeten dienen als uitgangspunt voor de naamsvaststelling. Na overleg met verzoeker wordt de voornaam uiteindelijk vastgesteld als: ‘Jai’ en de geslachtsnaam als: ‘Ashok’.

Voorbeeld 2

Een verzoeker komt uit Soedan en heeft de volgende namenreeks: ‘Mariam el Amin Mohamed Abbas’. Zij is meerderjarig en dient een verzoek om naturalisatie in. Aangezien Mariam uit Soedan komt en een namenreeks heeft, moet er bij naturalisatie vaststelling van haar namen plaatsvinden. Uit de gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens blijkt dat de namenreeks van haar vader ‘El Amin Mohamed Abbas Osman’ luidt. In dit geval mag Mariam iedere naam uit haar namenreeks als voorna(a)m(en) laten vaststellen. In het vaststellen van haar geslachtsnaam is zij beperkt, daarvoor kan zij alleen ‘El Amin’, ‘Mohamed’ of ‘Abbas’ kiezen. Deze namen komen immers zowel in haar eigen namenreeks als in de namenreeks van haar vader voor.

F

Model 1.59 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met uitzondering van onderdeel F, dat per 1 oktober 2023 in werking treedt.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 september 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.59 HRWN-BES: Verzoek om advies in verband met optieverklaring artikel 6 lid 1 en onder q RWN

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bijvoorbeeld vanwege wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

ARTIKELSGEWIJS

A, C

Aan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g en aan artikel 8, tweede lid, paragraaf 1.2 HRWN-BES is toegevoegd dat een optieverzoek of een verzoek om naturalisatie niet wordt afgewezen als er geen sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap en samenwoning van allen 3 jaar, als dat komt doordat de echtgeno(o)t(e) komt te overlijden tussen de datum van het verzoek en de datum van het besluit. Het verbreken van de huwelijksband is in dit geval geen bewuste keuze van een echtgeno(o)t(e) of beide echtgenoten. Het zou daarom onevenredig zijn deze verzoeker te beletten Nederlander te worden. Daarbij weegt mee dat in de toelichting op artikel 9, derde lid, onder c, RWN ook in het voordeel van verzoeker rekening wordt gehouden met het overlijden van de echtgeno(o)t(e) tijdens de naturalisatieprocedure.

B

Op grond van artikel 13 en verder van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap is Onze Minister (lees: IND-BES) de bevoegde autoriteit voor het in ontvangst nemen van de optieverklaring en het opstarten van het bijbehorende onderzoek. Per abuis was in artikel 6-1-q HRWN-BES opgenomen dat de bevoegde autoriteit de Gezaghebber was. Deze verschrijving is met deze wijziging gecorrigeerd.

D

Op 31 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een naturalisatieprocedure (ECLI:NL:RVS:2023:2059) en geoordeeld dat bij een rechtsmiddel door verzoeker tegen een boete van minder dan € 810,– het niet evenredig is om een ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde aan te nemen.

Hoewel de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State enkel handelde om een strafbeschikking van het Openbaar Ministerie is besloten om in alle gevallen van een vermogenssanctie op dezelfde wijze te handelen. Om die reden is in paragraaf 4 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN-BES opgenomen, dat het indienen van een rechtsmiddel tegen elke vermogenssanctie onder de $ 560,– niet langer leidt tot het aannemen van een ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde. In zeer uitzonderlijke situaties kan niettemin een mogelijk hoger beroep van het OM worden afgewacht omdat de Nederlandse Staat vindt dat betrokkene wel een gevaar voor de openbare orde is.

E

In artikel 12, eerste lid, paragraaf 1 HRWN-BES is de lijst met landen die een namenreeks kunnen kennen geüpdatet. Deze lijst is zo compleet mogelijk gemaakt, maar niet-limitatief. Dit kan betekenen dat naamvaststelling geboden is bij naturalisatie.

F

Per abuis is in model 1.59 HRWN-BES aangegeven dat het moet gaan om een staatloze die in Nederland is geboren. Het gaat echter om een staatloze die in het Koninkrijk is geboren. Dit is met deze wijziging aangepast, die per 1 oktober 2023 in werking treedt.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven