Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 18 september 2023 tot wijziging van de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015 in verband met het rapportagekader als bedoeld in artikel 32 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen

De Nederlandsche Bank N.V.;

Gelet op artikel 147 van de Pensioenwet, artikel 142 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 32 en artikel 33, derde lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen;

Na overleg met de representatieve organisaties van (beroeps)pensioenfondsen en (pensioen)verzekeraars;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het origineel opschrift en aanhef wordt ‘artikel 33, vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 33, derde lid’.

B

In artikel 1.1 wordt onderdeel d verletterd naar e.

2. In artikel 1.1 wordt na onderdeel c toegevoegd:

d. algemeen pensioenfonds:

algemeen pensioenfonds, als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

3. In artikel 1.1 wordt de punt achter onderdeel e vervangen door ‘; en’ en wordt onderdeel f toegevoegd, luidende:

f. gescheiden vermogen:

een te onderscheiden financieel geheel, zijnde het deel van het vermogen dat niet door collectieve waardeoverdracht is overgegaan naar de nieuwe pensioenregeling, als bedoeld in artikel 150l, zevende lid, van de Pensioenwet respectievelijk artikel 145k, zevende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

C

In artikel 1.2 vervalt: ‘en op collectiviteitkringen’.

D

Artikel 3.1 komt te luiden:

  • 1. Voor het deel van de pensioenaanspraken en pensioenrechten ten aanzien waarvan een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling wordt uitgevoerd geldt voor het fonds de rapportageverplichting WTP-BEL en WTP-BEL-Q4 als bedoeld in bijlage 1.

  • 2. Voor het gescheiden vermogen geldt voor het fonds de rapportageverplichting FTK-BEL, FTK-BEL-Q4, FTK-PR, FTK-RG, FTK-HBT en FTK-HP als bedoeld in bijlage 1.

  • 3. De gegevens, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen c, aanhef en onder 5°., f, g, j, onder 1°., k, n tot en met q, en s tot en met x en tweede lid, onderdelen a en c, van het Besluit, verstrekt het fonds aan DNB door middel van de modellen, zoals opgenomen in bijlage 1, beginnend met de letter ‘K’ en met de letters ‘HBT’.

  • 4. In aanvulling op het derde lid geldt dat een algemeen pensioenfonds de gegevens, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen c, e en g van het Besluit, aan DNB verstrekt door middel van de modellen, zoals opgenomen in bijlage 1, beginnend met de letters ‘APF’.

E

Artikel 3.2 komt te luiden:

De modellen als bedoeld in artikel 3.1 worden ingevuld op de wijze zoals voorgeschreven in bijlage 2.

F

Artikel 3.3 komt te luiden:

In bijlage 2 wordt voorgeschreven met welke frequentie het fonds de in artikel 3.1 bedoelde gegevens aan DNB verstrekt.

G

Het origineel slotformulier komt te luiden:

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen 1 en 2, die worden gepubliceerd op de website https://www.dnb.nl/login/dienst-rapportages/toezichtrapportages/pensioenfondsen.

H

Onder ‘Bijlage 1. Modellen van de jaarstaten, de kwartaalstaten en de maandstaten’ wordt https://www.dnb.nl/statistiek/digitaal-loket-rapportages/toezicht-rapportages/040_Pensioenfondsen/index.jsp’ vervangen door ‘https://www.dnb.nl/login/dienst-rapportages/toezichtrapportages/pensioenfondsen/’.

I

1. De titel van bijlage 2 komt te luiden: ‘Bijlage 2. Aanwijzingen en indieningstermijnen verslagstaten pensioenfondsen’.

2. Onder ‘Bijlage 2. Aanwijzingen en indieningstermijnen verslagstaten pensioenfondsen’ wordt ‘https://www.dnb.nl/statistiek/digitaal-loket-rapportages/toezicht-rapportages/040_Pensioenfondsen/index.jsp’ vervangen door ‘https://www.dnb.nl/login/dienst-rapportages/toezichtrapportages/pensioenfondsen/’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Amsterdam, 18 september 2023

De Nederlandsche Bank N.V. E. Bos

TOELICHTING

In het kader van de invoering van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen worden in de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015 (hierna: de Regeling) wijzigingen doorgevoerd. Het betreft wijzigingen aan staten die op kwartaalbasis worden uitgevraagd.

De wijzigingen in de (her)ontworpen staten die nu voorliggen zijn gedreven vanuit de toezichthoudende taak van DNB op de pensioensector. Onderwerpen zoals bijvoorbeeld markt-, rente- en liquiditeitsrisico’s zijn in het nieuwe pensioenstelsel onverminderd relevant en in de kern ongewijzigd. Wat als gevolg van de Wet toekomst pensioenen in veel gevallen wel wijzigt, is de wijze waarop deze risico’s worden toebedeeld en verantwoord: een verschuiving van het collectief naar het individu (leeftijd, leeftijdscohort). Dit vraagt om een herijking van het data-gedreven risico gebaseerde toezicht van DNB op de pensioensector, waarvoor de verslagstaten een zeer belangrijke informatiebron blijven vormen.

In een beperkt aantal gevallen is ook sprake van wijzigingen die geen direct verband met de Wet toekomst pensioenen houden, maar voortvloeien uit de behoefte om sectorbreed meer inzicht te krijgen in bepaalde (onderliggende) risico’s, mede vanwege (macro)economische ontwikkelingen en turbulentie op de financiële markten in de afgelopen jaren. Voorbeelden hiervan zijn liquiditeitsrisico en informatie over illiquide beleggingen. Verder is er ook een flink aantal velden komen te vervallen (bijv. in K201-indeling), omdat deze informatie ook uit de line-by-line staten kan worden verkregen of DNB deze informatie niet langer noodzakelijk acht.

Uitgangspunten

Bij de huidige aanpassing van de kwartaalstaten hanteert DNB de volgende uitgangspunten:

  • Aparte sets met verslagstaten voor het (deel van het) pensioenvermogen ten aanzien waarvan het fonds een solidaire of flexibele premieregeling uitvoert (‘WTP-BEL’) en voor het gescheiden vermogen ten aanzien waarvan het fonds nog een pensioenregeling uitvoert die (nog) niet is ingevaren (overeenkomstig artikel 150l, zevende lid, van de Pensioenwet) (‘FTK-BEL’), zie de 2 kolommen op het Excel-blad Taxonomy. Sommige fondsen moeten dus zowel door middel van de FTK-set als de WTP-set rapporteren. Sommige verslagstaten zijn identiek in beide sets maar er zijn ook verslagstaten die verschillen en er zijn verslagstaten die slechts in één van de sets voorkomen.

  • Het gebruik van de huidige en nieuwe rapportages is een fundamentele bouwsteen voor de automatische risicoscores op prudentiële risicogebieden als mark-, rente-, krediet- en liquiditeitsrisico, deze scores kunnen vervolgens net als in de huidige praktijk leiden tot toezichtacties. De initiële uitvraag in de verslagstaten kan daardoor bij bepaalde onderwerpen beperkt zijn. Indien nodig kan daarna bij een individueel fonds onderliggende meer gedetailleerde informatie worden opgevraagd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Definities

In artikel 1.1 is een definitie van ‘gescheiden vermogen’ toegevoegd. Dat is nodig omdat fondsen onder de nieuwe wet de keuze hebben om -een deel van – het vermogen niet door collectieve waardeoverdracht over te laten gaan naar de nieuwe pensioenregeling. Ook voor dit deel van het vermogen moeten staten worden aangeleverd. Daarnaast is voor de volledigheid ook een definitie van ‘algemeen pensioenfonds’ toegevoegd.

In artikel 1.2 Reikwijdte, is het begrip ‘collectiviteitkringen’ vervallen. Dit betreft geen inhoudelijke wijziging.

Artikel 3.1. Modellen

Er wordt in dit artikel een onderscheid toegevoegd tussen enerzijds het deel van de pensioenaanspraken en pensioenrechten ten aanzien waarvan een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling wordt uitgevoerd en anderzijds het gescheiden vermogen. Dit is nodig omdat fondsen zich in verschillende situaties kunnen bevinden die leiden tot andere rapportageverplichtingen. Fondsen hebben de keuze om -een deel van- hun bestaande aanspraken en pensioenrechten niet door collectieve waardeoverdracht over te laten gaan naar de nieuwe pensioenregeling. Voor het pensioenvermogen ten aanzien waarvan het fonds geen collectieve waardeoverdracht heeft uitgevoerd dienen deze fondsen alleen FTK_BEL staten aan te leveren. In alle andere gevallen moeten zij WTP_BEL staten aanleveren, naast eventueel FTK_BEL staten voor het vermogensdeel ten aanzien waarvan geen collectieve waardeoverdracht is uitgevoerd.

Er wordt een verwijzing toegevoegd naar onderdelen v tot en met x van artikel 30, eerste lid, Besluit FTK, omdat DNB informatie opvraagt in de kwartaalstaten over het beschermings- en overrendement, de solidariteits- of risicodelingsreserve, het compensatiedepot en andere voorzieningen. In het derde lid vindt verlettering plaats in verband met het vervallen van sub r in artikel 30 lid 1.

De onderdelen a tot en met f van het derde lid zijn verwijderd omdat deze verwezen naar specifieke staten en onderwerpen. Met het nu toegevoegde onderscheid tussen de verschillende situaties waarin fondsen zich kunnen bevinden is er voor gekozen om de specificering van de staten die fondsen in moeten vullen te verplaatsen naar bijlage 1. Hier is gebruik gemaakt van een tabel om aan te geven welke staten horen bij welke rapportageset. Daarom wordt er in artikel 3.1 in de aanhef nu verwezen naar bijlage 1 waarin de gegevens staan die het fonds verstrekt aan DNB door middel daarvoor bedoelde modellen. Alle modellen die kwartaalstaten bevatten worden qua naam aangeduid beginnend met een ‘K’ of ‘HBT’ en dan een nummer.

Artikel 3.2 Eisen aan de gegevensverstrekking

In artikel 3.2 wordt voorgeschreven dat Algemene pensioenfondsen -naast de gevraagde gegevens onder artikel 3.1- gegevens aanleveren via de modellen in bijlage 1 die beginnen met de letters ‘APF’.

Artikel 3.3 Indieningstermijn en -frequentie

In dit artikel zijn alle specificaties over de indieningstermijnen en -frequentie verwijderd en wordt er nu verwezen naar bijlage 2 voor deze informatie.

Toelichting op de wijzigingen aan Bijlage 1

Aan bijlage 1 zijn kwartaalstaten toegevoegd, verwijderd of gewijzigd:

  • Staat K101-1B ‘Balans en solvabiliteit WTP’: ten opzichte van de huidige K101-1 zijn drie velden toegevoegd: solidariteitsreserve, risicodelingsreserve en compensatiedepot (zie de rode cijfers op het Excelblad in de bijlage).

  • Staat K101-2 ‘Toetswaarde solvabiliteit standaardmodel en partieel intern model’ vervalt, ook voor het pensioenvermogen ten aanzien waarvan het fonds niet is ingevaren. Deze is op het blad ‘Taxonomy’ rood gemarkeerd. De reden hiervan is dat de toegevoegde waarde van deze gegevens niet meer opweegt tegen de last om deze cijfers te berekenen en te rapporteren. De onderbouwing van het Vereist Eigen vermogen (‘VEV’) wordt nog wel uitgevraagd in de jaarstaat J502.

  • Staat K101-3 ‘Specificatie toedeling beleggingsopbrengsten en renterisico’ is nieuw. In deze kwartaalstaten worden alleen de balansgegevens uitgevraagd en niet de winst- en verliescijfers. Uitzondering hierop zijn de gerealiseerde beleggingsrendementen per beleggingscategorie (K205). Daar komt voor het pensioenvermogen ten aanzien waarvan fondsen een solidaire of flexibele premieregeling uitvoeren bij dat per kwartaal inzicht moet worden geboden in hoe de beleggingsopbrengsten worden toebedeeld naar de verschillende passiefposten op de balans en met name binnen het persoonlijke pensioen vermogen (PPV) naar deelnemers/cohorten. Voor dit pensioenvermogen worden toebedeelde rendementen belangrijk, voor deelnemers en ook voor de toezichthouder. Bijvoorbeeld voor de volgende vragen: (i) sluit de werking van de toedelingsregels aan bij de opzet en de risicohouding? Komt het grootste risico terecht bij de groepen die meer risicobereidheid hebben? (ii) sectorbenchmark: zijn er opvallende uitschieters die een verklaring behoeven? Kunnen deze uitschieters op basis van het fondsbeleid verklaard worden? (iii) welke invloed heeft de afwijking van de feitelijke rentebescherming met de beoogde rentebescherming? (dit geldt alleen voor de solidaire premieregeling). Bij de indirecte methode beïnvloedt deze afwijking het overrendement, bij de directe methode het beschermingsrendement. Hiervoor wordt het beoogde overrendement respectievelijk beschermingsrendement uitgevraagd.

    In het eerste deel van deze staat worden gerapporteerd welk rendement op welke passiefpost wordt bijgeschreven. Binnen de Persoonlijke Pensioen Vermogens (PPV) wordt vervolgens ingezoomd hoe het rendement per leeftijd is, voor de solidaire premieregeling (SPR) gesplitst naar beschermingsrendement en overrendement (voor de flexibele premieregeling – FPR – vult het fonds alleen kolom totaal in). Deze specificatie naar leeftijd komt vaker voor in de verslagstaten voor het pensioenvermogen ten aanzien waarvan het fonds een SPR of FPR uitvoeren. Op grond van de Wet toekomst pensioenen moet beleid veelal worden bepaald en vastgelegd per leeftijdscohort (bijv. risicohouding) of zelfs per leeftijd (bijv. beschermingsrendement). Sommige rapportages zullen daarom gedetailleerd moeten worden naar leeftijd en de K101-3 is er daar één van. Fondsen die het rendement toebedelen aan leeftijdscohorten moeten voor alle leeftijden binnen dat cohort hetzelfde rendement rapporteren.

    In kolom 040 wordt aangegeven wat het effect is van het rendement op de aanpassing van de uitkering (alleen bij variabele uitkering, exclusief spreiding of compensatie uit solidariteitsreserve).

    Kolom 050 en 060 worden uitgevraagd om het mismatchresultaat te kunnen bepalen. Bij de directe methode voor het beschermingsrendement is dit het werkelijke beschermingsrendement minus het beoogde beschermingsrendement. Bij de indirecte methode is het mismatchrisico het verschil tussen werkelijk overrendement en het beoogde overrendement. De van toepassing zijnde kolom wordt voor fondsen met een solidaire premieregeling zowel ingevuld op fondsniveau (regel 030) als per leeftijd (vanaf regel 100).

  • K201-verslagstaten: Deze staten geven inzicht in de (belegging)risicoblootstellingen van pensioenfondsen en deelnemersgroepen. In het nieuwe contract is deze informatie onverminderd belangrijk om:

    • De beheersing van marktrisico’s te beoordelen door de opzet (strategische allocaties) aan de werking (feitelijke allocaties) te toetsen;

    • Een sector benchmark te construeren en uitschieters te identificeren;

    • Statistische sectorinformatie over de beleggingen van de pensioensector te verzamelen, analyseren en publiceren.

    • De facto wordt de strategische asset allocatie uitgevraagd via normen, bandbreedtes en feitelijke allocaties. De aard van de uitgevraagde beleggingsinformatie – bijvoorbeeld de beleggingscategorieën – toont veel overeenkomsten met de huidige K201-1.

    • De wijze waarop deze informatie wordt uitgevraagd verschilt per contract (FTK/niet-invaren, SPR en FPR). Hierdoor ontstaan verschillende varianten op de K201. Voor de flexibele premieregeling worden de allocaties van de life cycles expliciet uitgevraagd. Voor de solidaire premieregeling wordt alleen informatie op collectief niveau uitgevraagd. Deze informatie zal door DNB gecombineerd worden met informatie over de toedeelregels voor inzicht in de risicoblootstellingen van deelnemersgroepen (o.a. K101-3 ‘Specificatie toedeling beleggingsopbrengsten en renterisico NPR’).

    • Voor de solidaire premieregeling worden de beleggingen collectief uitgevraagd, inclusief de beleggingen voor reserves en andere voorzieningen. Hierbij kan gedacht worden aan de solidariteitsreserve en het compensatiedepot. Voor de flexibele premieregeling wordt in de K201-3 de risicodelingsreserve als een apart cohort uitgevraagd bij de default life cycle.

    • De K201-varianten worden hieronder toegelicht: K201-1 voor het FTK, K201-B voor de solidaire premieregeling, K201-C en K201-3 voor de flexibele premieregeling en de K201-4 voor alle contractvormen (K4-staat) worden hieronder toegelicht:

      • Staat K201-1:’Beleggingen voor risico fonds (FTK) en K201 B: ‘Beleggingen SPR’: De K201-B lijkt sterk op de huidige K201-1 (FTK), beide uitgaande van een collectief beleggingsbeleid. De wijzigingen in de K201-1 (FTK) hebben geen verband met de Wet toekomst pensioenen. Het zijn taxonomie aanpassingen die vanaf 1-1-2024 voor alle contractvormen gelden, waarbij vooral elementen/rijen komen te vervallen (verslagstaat wordt ingekort). Voorbeelden zijn (niet-uitputtend): sub-totaaltelling alternatieve beleggingen, de subcategorie microfinancieringen en de uitsplitsing van inflation-linked bonds naar staats- en bedrijfsobligaties. Er is ook een aantal elementen verplaatst naar de K201-4, die met een lagere frequentie ingediend hoeft te worden (K4-staat 'illiquide beleggingen'). De aanpassingen in de (rij)indeling van de K201-1 werken door in alle K201-varianten en andere verslagstaten (consistentie).

      • Staat K201-2: ‘Beleggingen voor risico deelnemers onder FTK’: Geen significante wijzigingen, anders dan het toevoegen van de (hoofd)categorieën private equity en infrastructuur (consistentie met taxonomie aanpassingen K201-1).

      • Staat K201-1C en K201-3: ‘Beleggingen FPR totaal en naar leeftijdsjaar en life cycle’. In de K201-1C wordt – in dezelfde opstelling als de K201-1 – een specificatie van het totaal (feitelijk) belegd vermogen uitgevraagd om een (compleet) totaalbeeld van de beleggingen van de pensioensector te verkrijgen. In de K201-3 worden allocaties, bandbreedtes en feitelijke exposure per life cycle (bijv. default/neutraal, offensief en defensief) en per leeftijdsjaar uitgevraagd. De keuze voor leeftijdsjaar is gemaakt omdat dit het meest complete inzicht geeft, aansluit op de verwachte en in de huidige markt gangbare operationele inrichting en er geen (wettelijk voorgeschreven) uniformiteit in de keuze voor leeftijdscohorten is. Ook de allocaties in de uitkeringsfase worden opgevraagd (leeftijden t/m >90). De (collectieve) beleggingsmix van de (in sommige gevallen optionele) risicodelingsreserve wordt als een apart cohort bij de default life cycle uitgevraagd. Dit onder de aanname dat er sprake is van één risicodelingsreserve.

      • Staat K201-4: ‘specificatie risicoblootstellingen illiquide beleggingen’: Dit is een nieuwe verslagstaat waarin eens per jaar (K4-staat) en voor alle contractvormen op totaalniveau meer informatie over de onderliggende risicoblootstellingen van de illiquide beleggingen wordt uitgevraagd. Deze informatie is nodig omdat pensioenfondsen steeds meer illiquide beleggingen aanhouden en informatie over de onderliggende risicoblootstellingen beperkt uit bijvoorbeeld de line-by-line data te halen is. In deze verslagstaat wordt eens per jaar bijvoorbeeld een nadere uitsplitsing van de vastgoedbeleggingen naar regio en sector op basis van feitelijke blootstellingen gevraagd. Niet alle elementen in deze staat zijn nieuw; er zijn ook datavelden die nu onderdeel uitmaken van de huidige K201-1 en verplaatst zijn naar deze staat en straks nog slechts eens per jaar gerapporteerd hoeven te worden (in huidige staten ieder kwartaal).

  • Staat K202 ‘Beleggingen (exclusief derivaten): Valuta uitsplitsing’: Geen significante wijzigingen, anders dan dat de categorieën private equity en infrastructuur zijn toegevoegd (in lijn met de taxonomie aanpassingen in de K201-staten).

  • Staat K203 ‘Beleggingen (exclusief derivaten): Vastrentende waarden naar creditrating’: geen significante wijzigingen, anders dan dat de (sub)categorieën 'private schuld' en 'overig' (onder credits) zijn toegevoegd.

  • Staat K204: Doel van het opvragen van de K204 is inzicht te krijgen in de marktwaarde ontwikkeling van de derivatenpositie na toepassing van een aantal schokken. In het nieuwe contract is deze informatie onverminderd van belang vanwege: (i) derivatenpositie blijft naar verwachting DNB een belangrijke bouwsteen in het construeren van beleggingsportefeuilles voor het afdekken van bijvoorbeeld rente- en valutarisico (ii) derivaten hebben een directe link met marktvariabelen en hierdoor zijn ze gevoelig voor marktschokken. Ten einde tot een verdere uniformering met de-line-by-line data te komen is er getracht de indeling van de derivaten in verschillen (sub-) categorieën voor zover mogelijk aan te laten sluit bij de CIC indeling zoals toegepast in de K210. Deze staat dient ongeacht het karakter van de regeling (zijnde DB of DC) op totaalniveau gerapporteerd te worden.

  • Staat K205 en K205B ‘Beleggingsrendementen’: Private equity en infrastructuur werden samengeteld onder alternatieve beleggingen, deze zijn nu gesplitst. Voor beleggingen die voor risico van het fonds zijn is het rendement op vastrentende waarden uitgesplitst naar subcategorie zoals die ook op de K201-1 wordt gehanteerd.

  • Staat K206 en K206B ‘Liquiditeitenrapportage’: De K206 is gericht op het verschaffen van inzicht in de blootstelling aan liquiditeitsrisico voor fondsen, ter onderbouwing van het belang:

    • (i) liquiditeitsrisico is onverminderd van belang voor pensioenfondsen, ook gezien in het licht van de recente marktstress in het Verenigd Koninkrijk;

    • (ii) ook in het nieuwe pensioencontract zullen fondsen gebruik blijven maken van derivaten;

    • (iii) de uitvraag richt zich primair op derivaten als bron van liquiditeitsrisico aangezien hier het risico van volatiliteit op een korte horizon het grootst is.

    In de kern is de opzet gelijk gebleven in een uitsplitsing naar aanwezige en benodigde liquiditeit. Nieuw is de K206B, waarin voor de flexibele premieregeling per afgescheiden ‘beleggingspool’1 inzicht wordt gevraagd in de aanwezige en benodigde liquiditeit na toepassing van significante maar plausibele marktschokken op een 48-uurs horizon. Hierbij is het uitgangspunt dat in de flexibele premieregeling het liquiditeitsrisico en onderpand niet collectief beheerd of beheerst kan worden maar in afgescheiden pools plaats te dient te vinden om een zuivere toekenning van risico en rendementen naar persoonlijke pensioenvermogens te kunnen bewerkstelligen. Ook dient voor de solidaire premieregeling met aparte beschermingsportefeuille deze verslagstaat gerapporteerd te worden voor zowel de overrendements- als de beschermingsportefeuille. Ook zijn de gehanteerde schokken verzwaard, mede ingegeven door de geobserveerde markstress in het VK recentelijk.

  • Staat K207 ‘Toelichtingen op de beleggingen’: hiermee zijn geen significante wijzigingen beoogd, wel zijn er toelichtingsvelden toegevoegd in relatie tot nieuwe staten.

  • Staten K208/K209 ‘line-by-line’: de specificaties van de (huidige) ‘line by line’ verslagstaten zijn door EIOPA voorgeschreven. In de K208A: 'Aangehouden beleggingen – informatie over posities’ en K209A: 'Doorkijk beleggingsfondsen – informatie over posities’ is een veld toegevoegd waarin de beleggingscategorie dient te worden gerapporteerd waarin de betreffende asset in de K201 is geclassificeerd. Dit om de aansluiting tussen de K201-staten en de ‘line by line’ verslagstaten te verhogen en de datakwaliteit te verbeteren. Op den duur kan dit leiden tot het (verder) verminderen van het aantal uit te vragen velden in de geaggregeerde verslagstaten beleggingen, omdat deze informatie dan ook uit de ‘line by line’ verslagstaten verkregen kan worden.

  • In staat K210A is een veld toegevoegd waarin dient te worden aangegeven of het een centraal gecleard derivaat betreft. Dit is niet te destilleren uit het veld ‘tegenpartij’ en – zoals eerder aangegeven bij de K206 – heeft DNB deze informatiebehoefte vanuit haar toezicht op liquiditeitsrisico. De relevantie neemt hiervan toe mede ingegeven door het vervallen van de vrijstelling op de clearing obligation.

  • In de K208B, K209B en K210B zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de huidige verslagstaten.


X Noot
1

Met een beleggingspool wordt in deze context verstaan aan afgescheiden beleggingsportefeuille waar in derivaten wordt belegd, bv. LDI fonds duration 10Y.

Naar boven