Besluit van 31 augustus 2023, nr. 2023002015 tot aanwijzing van een onroerende zaak ter onteigening in de gemeente Amsterdam krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Papaverhoek 14-16 te Amsterdam)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van Amsterdam (hierna verzoeker) heeft Ons bij besluit van 6 oktober 2022, besluitnummer VN2022-030880 verzocht, om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van een onroerende zaak ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Papaverhoek 14-16 te Amsterdam. De onroerende zaak is nodig voor de gedeeltelijke uitvoering van de zevende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham.

Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben bij brief van 22 november 2022 het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben bij e-mail van 21 december 2022 de onteigeningsstukken aangevuld.

Planologische grondslag

De onroerende zaak die in het onteigeningsplan is begrepen, is gelegen in het bestemmingsplan Buiksloterham (de zevende partiële herziening), verder te noemen: het bestemmingsplan. De zevende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham is op 22 juni 2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Amsterdam en is vanaf 17 november 2022 onherroepelijk.

Aan de onroerende zaak is de bestemming Gemengd-2 toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 14 februari 2023 tot en met 27 maart 2023 in de gemeente Amsterdam en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Amsterdam van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 13 februari 2023 openbaar kennis gegeven in het Gemeenteblad.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De gemeente Amsterdam heeft in haar structuurvisie Amsterdam 2040 de ambitie uitgesproken om de stad te ontwikkelen tot een economisch sterke en duurzame metropoolregio. Daaropvolgend is in Omgevingsvisie Amsterdam 2050 uit 2021 vermeld dat om die ambitie te realiseren verdichting nodig is van een aantal gebieden tot sterke stedelijke woon-werkgebieden. Het bedrijventerrein Buiksloterham is als versnellings- en verdichtingslocatie aangemerkt.

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 10 november 2020 de 'Investeringsnota 2020 Buiksloterham, de Herijking van het investeringsbesluit Buiksloterham 2006' vastgesteld (hierna: de HIB). Hierin staan de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Buiksloterham naar een gebied met stedelijk wonen en werken. Om de ontwikkelingen binnen het plandeel Papaverhoek te stimuleren is er in de HIB voorzien in een programmamix (verhoudingsmix tussen wonen, werken en andere niet-woonfuncties) en een hogere bebouwingsdichtheid. De ontwikkelstrategie voor de Papaverhoek is verder ontleend aan de winnende inzending van de architectuur-prijsvraag Europan. Dit is vertaald en vastgelegd in de zevende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham.

De Papaverhoek is opgebouwd uit bestaande woningen, kantoorruimte, leegstaande kavels, de voormalige Papaverschool (schildersvakschool), (tijdelijke) horeca, een tijdelijk hotel op het water, een aantal (afhaal)maaltijdverzorgers, een schietvereniging, een moskee, garagebedrijven en dans(sport)scholen. Op het perceel Papaverhoek 14-16 staat nu een eenlaags gebouw dat in gebruik is als moskee en cultureel maatschappelijk centrum.

De zevende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham voorziet in de transformatie en ontwikkeling van dit gedeelte van de Buiksloterham van bedrijventerrein/ industriegebied naar onder meer een gebied met sociale huurwoningen, maatschappelijke en commerciële voorzieningen.

Ter plaatse van het perceel Papaverhoek 14-16 zal een bovenwijks sociaal maatschappelijk voorzieningen-cluster worden gerealiseerd. Dit cluster bestaat uit sociale huurwoningen en overig maatschappelijk vastgoed: 500 m2 voor een huis van de wijk, 200 m2 als jongeren- en jeugdvoorziening en 1.200 m2 voor een geclusterde zorgvoorziening (alle m2 in brutovloeroppervlakte).

Het in de onderhavige onteigening begrepen perceel Papaverhoek 14-16 (kavel 38) is in erfpacht uitgegeven. Kavel 38 is onderdeel van de ontwikkeling op kavel 37/38. Zonder de beschikking over dit perceel kan dit deel van de zevende partiële herziening van het bestemmingsplan niet worden gerealiseerd.

Over de realisatie van de werken heeft de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt met Woningstichting Eigen Haard.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, alsook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan.

De verwervings- en onteigeningskosten komen ten laste van het grondexploitatieplan Buiksloterham.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de gemeente Amsterdam de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak.

De verzoeker heeft met de erfpachter overleg gevoerd om van deze onroerende zaak minnelijk de erfpacht te beëindigen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige beëindiging van de erfpacht zou leiden, heeft de gemeenteraad van Amsterdam tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat in het eerste kwartaal van 2024 wordt gestart met de activiteiten voor het bouwrijp maken van de gronden. De bouwperiode tot en met de oplevering loopt van het derde kwartaal van 2025 tot en met het eerste kwartaal van 2027. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

1. de Afghaanse Islamitische Culturele Vereniging, verder te noemen: reclamante, erfpachter van de onroerende zaak met grondplannummer 1.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 19 april 2023 te Amsterdam te houden hoorzitting. Reclamante heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijze

Wij hebben hetgeen reclamante in haar zienswijze naar voren brengt samengevat in de hiernavolgende passages. Daarbij hebben Wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamante

1.1

Reclamante voert aan dat er geen noodzaak is om de onroerende zaak ter onteigening aan te wijzen, omdat de kavel waarvan reclamante het erfpachtrecht heeft conform het bestemmingsplan wordt gebruikt. Daarnaast staat de aanwezigheid van reclamante op deze kavel de verwezenlijking van de overige bestemmingen niet in de weg. Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte voor het combineren van bestemmingen. Het handhaven van de vereniging op de locatie past binnen de specifieke gebruiksregels, als bedoeld in art. 3.4.7 van het bestemmingsplan. Met de aanwezigheid van reclamante kan de kavel waarop reclamante is gevestigd ten volste worden benut voor het doel wonen, culturele en maatschappelijke voorzieningen.

Ad 1.1

Allereerst verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover hebben verklaard onder het kopje ‘noodzaak en urgentie’. Voorts overwegen Wij als volgt. Uit de zienswijze van reclamante, de reactie van verzoeker en de overgelegde stukken maken Wij op dat het gebruik van de kavel door reclamante past in het geldend bestemmingsplan. Wij constateren echter ook dat het gebruik door reclamante niet overeenkomt met de door verzoeker voorgestane wijze van planuitvoering. Verzoeker heeft in zijn reactie tijdens de hoorzitting laten weten dat zij van plan is de onroerende zaak van reclamante na verwerving over te dragen aan woningstichting Eigen Haard. De huidige bebouwing wordt gesloopt en Eigen Haard zal op de onroerende zaak van reclamante en de naastgelegen onroerende zaak sociale woningen en een bovenwijks sociaal maatschappelijk voorzieningencluster realiseren. De gemeenteraad heeft ter uitvoering van dit plan op 10 november 2020 de HIB vastgesteld. Verzoeker heeft ook duidelijk aangegeven dat in dit programma geen ruimte is voor het gebouw van en/of het gebruik door reclamante. Gelet hierop is het huidig gebruik door de vereniging op de te onteigenen onroerende zaak niet in overeenstemming met de voorgestane wijze van planuitvoering door verzoeker. Reclamante heeft overigens geen blijk gegeven van het voornemen om aan deze door verzoeker voorgestane wijze van planuitvoering te willen voldoen.

1.2

Het plan is juridisch en daarmee feitelijk niet uitvoerbaar, omdat het in strijd is met de gebruiksregels uit art. 3.4.7.sub c van de zevende partiële herziening. Op afbeelding 3.3 van het bestemmingsplan is op de kavel van reclamante te zien dat er een 70/30 verhouding moet zijn tussen de functies wonen en overige gebruiksfuncties, niet zijnde productieve bedrijvigheid. Dit klopt volgens een berekening van reclamante niet met hetgeen hierover in het raadsvoorstel is opgenomen. Er is sprake van een andere verhouding tussen de functies waarmee de feitelijke basis ten behoeve waarvan de raad wenst te onteigenen komt te vervallen. Reclamante voert verder aan dat de afspraak die verzoeker heeft gemaakt met woningstichting Eigen Haard over de ontwikkeling en realisatie van onder andere de kavel van reclamante in strijd is met de in het Didam-arrest geformuleerde beginselen zodat de concrete plannen van verzoeker juridisch en feitelijk niet realiseerbaar zijn.

Ad 1.2

Na lezing van de gebruiksregels van artikel 3.4.7 van de zevende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham overwegen Wij als volgt. In dat artikel is opgenomen dat de gronden en gebouwen voor wonen, culturele en maatschappelijke voorzieningen mogen worden gebruikt. Het percentage wonen hiervan mag niet meer dan 70% bedragen en het bruto vloeroppervlak wonen niet meer dan 4.033 m2. In het artikel staat niet dat het percentage culturele en/of maatschappelijke voorzieningen niet meer dan 30% mag bedragen. Dit percentage mag dus ook meer zijn. Uit de stukken waaronder de HIB en de reactie van verzoeker is Ons gebleken dat het percentage en de bruto vloeroppervlakte wonen voldoen aan de regels uit het bestemmingsplan. Ook het percentage culturele en/of maatschappelijke voorzieningen voldoet hieraan. Wij volgen reclamant dan ook niet in haar stelling dat het plan niet voldoet aan de planregels en daardoor niet uitvoerbaar is.

Ten aanzien van de opmerking van reclamante over de afspraak die verzoeker heeft gemaakt met woningstichting Eigen Haard in relatie tot het Didam-arrest (ECLI:NL:RVS:2021:1778) overwegen Wij dat dit Ons in de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling staat. Verzoeker heeft ten aanzien hiervan tijdens de hoorzitting aanvullend aangegeven dat de selectie van deze woningstichting voor dit plan heeft plaatsgevonden binnen de federatie van Amsterdamse woningstichtingen. Daar is sprake van een gelijk speelveld. Van strijdigheid met het Didam-arrest is dan ook volgens verzoeker geen sprake.

1.3

Reclamante heeft uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij gebruik wil maken van de optie tot zelfrealisatie. Verzoeker heeft hier ten onrechte geen ruimte voor geboden en is niet bereid om met reclamante hierover in gesprek te gaan en heeft verdere uitwerking van dit idee afgehouden. Daardoor is de onteigening prematuur.

Ad 1.3

In het algemeen merken Wij op, dat verzoeker bij een voorgenomen onteigening moet aantonen dat het doel waarvoor onteigend wordt niet op een andere manier te bereiken is. Van belang hierbij is dat wanneer een grondeigenaar (of erpachter) aangeeft bereid en in staat te zijn om de aan zijn gronden gegeven bestemmingen zelf te realiseren, onteigening in beginsel niet noodzakelijk is. Wij stellen daaraan de eisen dat de grondeigenaar op zijn minst aannemelijk moet maken dat hij over voldoende kennis, kapitaal en expertise beschikken om het plan te kunnen uitvoeren en daarop gerichte plannen moet kunnen overleggen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt, indien verzoeker een andere vorm van planuitvoering wenst dan de grondeigenaar. Onteigening is dan pas gerechtvaardigd, indien verzoeker aantoont dat in het publieke belang dringend behoefte bestaat aan de door haar gewenste vorm van planuitvoering. Welke vorm van planuitvoering in het publieke belang is, staat in eerste instantie ter beoordeling van de gemeenteraad. Of de grondeigenaar zelf tot planuitvoering in staat is, hangt af van de door verzoeker gekozen vorm van planuitvoering. In verband hiermee moet de grondeigenaar zich op de hoogte kunnen stellen van de gewenste vorm van planuitvoering. Over het algemeen kan deze worden gevonden in de toelichting op het bestemmingsplan, de bijbehorende regels of een beeldkwaliteitsplan of inrichtingsschets. Ook uit een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gewenste wijze van uitvoering worden opgemaakt. Andere mogelijke uitzonderingen kunnen zijn dat de grondeigenaar niet over voldoende aaneengesloten grond beschikt om de bestemming zelf op doelmatige wijze te kunnen realiseren of als de te onteigenen grond geen afzonderlijk deel van het te realiseren complex kan vormen. Wanneer er sprake is van een bestemmingsplan dat integraal moet worden uitgevoerd kan de grondeigenaar eveneens geen beroep op zelfrealisatie doen, indien hij daarvoor onvoldoende grond bezit.

Reclamante is erfpachter van de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak. Een erfpachter wordt volgens de bestendige lijn in koninklijke besluiten inzake onteigening niet in staat geacht de op zijn perceel gelegen bestemmingen zelf te kunnen realiseren, nu hij of zij geen eigenaar is van deze percelen. Om tot zelfrealisatie in staat te worden gesteld, is hij of zij afhankelijk van de toestemming van de eigenaar van de onroerende zaak (zie onder andere KB 3-9-2010, Stc. 23-09-2010, nr. 14893). Van een dergelijke toestemming is Ons niet gebleken. De gemeente Amsterdam is de eigenaar van de onroerende zaak van reclamante. De wens van reclamante tot zelfrealisatie is regelmatig onderwerp van gesprek geweest in het kader van het minnelijk overleg. Verzoeker heeft als eigenaar van de onroerende zaak steeds aangegeven dat zelfrealisatie niet mogelijk is, omdat er reeds afspraken met woningstichting Eigen Haard zijn gemaakt. Bovendien geldt het erfpachtrecht van reclamante niet voor het gehele terrein waarop het plan van verzoeker betrekking heeft. Dit betekent dat reclamante onvoldoende grond bezit om het plan zelf te kunnen realiseren. Gelet hierop kan het beroep op zelfrealisatie naar Onze mening niet slagen.

1.4

Reclamante voert aan dat de gemeenteraad haar onteigeningsbevoegdheden ten onrechte inzet voor een niet rechtens te respecteren doel zodat de raad daarmee het specialiteitsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir schendt. De gemeenteraad van Amsterdam lijkt op onzuivere wijze gebruik te maken van haar bevoegdheden. Dit omdat de feiten die door de raad zijn gepresenteerd ten onrechte de indruk wekken dat het bestaan van de vereniging (reclamante) op de locatie de realisatie zou frustreren, terwijl dit gebruik past binnen de bestemmingsregels. Reclamante heeft nimmer verklaard dat ze niet wil meewerken aan de realisatie van deze bestemming. De raad lijkt van mening te zijn dat de aanwezigheid van reclamante op de locatie geen esthetische verschijning is. Een dergelijke louter subjectieve beweegreden mag geen grond zijn voor onteigening. Verzoeker zet haar onteigeningsbevoegdheid op onzuivere wijze in om het risico op het mislukken van de onteigening in de toekomst voor te zijn. Als de onteigeningsbevoegdheid onder het regime van de Omgevingswet valt, is nog allerminst zeker of onteigening voor het voorliggend onteigeningsplan kans van slagen heeft. Daarmee is de onteigening op dit moment prematuur. Verzoeker heeft met de wetenschap dat de vereniging van reclamante door de onteigening waarschijnlijk moet worden opgeheven haar onteigeningsbevoegdheid op onzuivere wijze ingezet. Dit is in strijd met het verbod op willekeur.

Ad 1.4

Wij overwegen dat de bevoegdheid van de gemeenteraad tot onteigening dient te worden uitgeoefend binnen het daarvoor op dit moment geldende kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Uit de overgelegde stukken en uit het onderzoek is Ons dienaangaande niet gebleken dat de gemeenteraad in strijd met de wet of bovenbedoelde beginselen zou hebben gehandeld. Verzoeker wil (zie bij Ad 1.1) op de onroerende zaak waarvan reclamante het erfpachtrecht heeft en het naastgelegen perceel sociale woningen en een bovenwijks sociaal maatschappelijk voorzieningencluster realiseren. Dat is het doel van verzoeker met betrekking tot zijn verzoekbesluit tot onteigening. Er is daarom geen plek voor het handhaven van het gebouw van en het gebruik door reclamante. Dat het huidig gebruik door reclamante past in het bestemmingsplan, maakt niet dat de verzoeker op onzuivere wijze gebruikt maakt van zijn bevoegdheid om te besluiten om een verzoek tot onteigening in te dienen. De stelling dat de onwenselijke esthetische verschijning van de moskee die reclamante ter plaatse heeft de reden zou zijn voor het verzoek tot onteigening is niet verder onderbouwd door reclamante en leidt daarom niet tot een ander oordeel.

Dat verzoeker nu wil onteigenen en niet onder het regime van de Omgevingswet, onder welke wet de onteigening naar mening van reclamante waarschijnlijk niet mogelijk is, maakt dit niet anders. Daargelaten of deze stelling juist is, moeten wij het verzoek beoordelen op basis van het nu geldende wettelijke kader. Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan. Volgens Ons bestendig beleid is van planuitvoering sprake, als het bestuursorgaan het bestemmingsplan ter plaatse in een andere vorm wenst uit te voeren en het bestaande grondgebruik dat niet mogelijk maakt. Als het bestaande grondgebruik past binnen het bestemmingsplan, maar niet binnen de door het bestuursorgaan beoogde wijze van uitvoering, dan is onteigening ter uitvoering van een bestemmingsplan in principe mogelijk.

1.5

Reclamante voert aan dat door de voorgenomen onteigening haar vereniging moet worden opgeheven. Verzoeker heeft de belangen en rechten (beschermings-doelstellingen) van reclamante ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming hierover. Reclamanten betogen dat dit in strijd is met het EVRM, specifiek het recht op zelfbeschikking, het recht op eigendom, het recht op godsdienstvrijheid, het recht op onderwijs en het recht op verenigen en vergaderen. Zolang verzoeker reclamante geen perspectief biedt dat haar vereniging behouden blijft, schendt zij haar zorgplicht jegens reclamante. Reclamante is dan ook van mening dat de gekozen onteigeningstitel gelet op de aard en de activiteiten van de vereniging zich niet leent voor de onteigening van haar vereniging en dat de onteigeningstitel in strijd is met de mensenrechten.

Ad 1.5

Het is evident dat de gevolgen van de beoogde onteigening voor reclamante ingrijpend zullen zijn. Voor zover de reclamante in het EVRM als zodanig een beletsel zien om tot onteigening over te gaan, wijzen Wij erop dat in artikel 1, eerste lid, van het Eerste protocol van het EVRM, onder meer is bepaald dat niemand van zijn eigendom zal worden beroofd, behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht. Het EVRM tast echter niet het recht van de Staat aan om die wetten toe passen, die hij noodzakelijk acht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.

De in het EVRM terzake vastgelegde beginselen zijn in het Nederlandse recht verankerd in onder meer artikel 6 en 14 van de Grondwet. Aangezien naar Ons oordeel deze onteigening geschiedt in het algemeen belang, terwijl aan reclamante een schadeloosstelling is aangeboden, en gezien het feit dat het verzoekbesluit aan de volgens de onteigeningswet gestelde eisen voldoet, is naar Ons oordeel het onteigeningsverzoek in overeenstemming met artikel 14 van de Grondwet.

Het recht op godsdienstvrijheid (zie artikel 9 EVRM en artikel 6 Grondwet) betreft het recht van iedereen om zijn godsdienst vrij te belijden. Naar Ons oordeel en gelet op het hierboven overwogene is er geen strijd met dit artikel. Het feit dat het gebouw van reclamante waar nu godsdienst wordt beleden wordt onteigend, maakt niet dat zij niet meer vrij is om haar godsdienst te belijden. Dit is naar Onze mening niet afhankelijk van het in eigendom hebben van een gebouw. Ook het bestaan van een vereniging is niet direct afhankelijk van het eigendom van dit gebouw. Vergelijk ook de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 26 mei 2016, waarin is aangegeven dat uit artikel 9 EVRM niet het recht van een religieuze gemeenschap kan worden afgeleid dat de overheid een locatie voor het belijden van hun godsdienst dient te garanderen (EHRM 26 mei 2016, no. 22607/02).

Wij begrijpen dat het voor reclamante ingrijpend is dat zij haar gebouw verliest waarin zij haar activiteiten uitoefent. Maar daarentegen wordt zij volledig schadeloos gesteld. Ook vindt overleg met verzoeker plaats over een mogelijk alternatieve locatie aan de Ribesstraat. Het is echter niet de verantwoordelijkheid van de gemeente om op grond van de onteigeningswet daadwerkelijk te zorgen voor een alternatieve locatie. Wat hier ook van zij, van onrechtmatige aantasting van de vrijheid van godsdienst door het onteigenen van de onroerende zaak is geen sprake.

Ook ten aanzien van de andere genoemde grondrechten is Ons niet gebleken dat deze redenen zijn om de onteigening af te wijzen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Amsterdam de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de gemeente Amsterdam tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 3 juli 2023, nr. RWS-2023/20408, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van de gemeenteraad van Amsterdam van 6 oktober 2022, besluitnummer VN2022-030880;

gelezen de voordracht van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 november 2022;

gelezen de e-mail van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 21 december 2022;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 16 augustus 2023, no. W04.23.00158/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 28 augustus 2023, nr. RWS-2023/34451, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van de zevende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham van de gemeente Amsterdam ten name van de gemeente Amsterdam ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaak, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Amsterdam en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 31 augustus 2023

Willem-Alexander

DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING, H.M. de Jonge

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Papaverhoek 14-16

VERZOEKENDE INSTANTIE: gemeente Amsterdam

 

Kadastraal bekend als gemeente Amsterdam

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

1

geheel

514

K 5568

Eigendom belast met erfpacht: gemeente Amsterdam, Amsterdam;

Erfpacht: Afghaanse Islamitische Culturele Vereniging, Amsterdam.

         
         
         
         
         
         
         
         
         
Naar boven