Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2023, 24497 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2023, 24497 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
commissie als bedoeld in artikel 14;
binnen een onderwijsinstelling te realiseren of verder te ontwikkelen separaat organisatieonderdeel dat met inzet van digitale mogelijkheden de onderwijsontwikkeling van en door docenten en overig onderwijspersoneel faciliteert, en kennisdeling, innovatie, ondersteuning en onderzoek stimuleert en de onderlinge verbinding van reeds aanwezige voorzieningen versterkt;
onderdeel van de aanvraag als bedoeld in artikel 9;
ontwikkeling en versterking van de eigen vakbekwaamheid onder andere met behulp van digitalisering;
Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;
Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
het Nationaal Groeifondsprogramma van en voor alle mbo-scholen, hogescholen en universiteiten in Nederland, dat zich richt op het verbeteren van de onderwijskwaliteit, de adaptiviteit van het onderwijs en de verbetering van digitale vaardigheden van docenten en lerenden, door te investeren in de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en de mogelijkheden van digitalisering beter te benutten;
bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de onderdelen a tot en met i, van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
nieuwe aanpak of technologie waarmee wordt beoogd het onderwijs voor studenten te verbeteren;
in het kader van deze regeling gesubsidieerde activiteiten als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
gezamenlijk streven van onderwijsinstellingen bij het opzetten of verder ontwikkelen van een Center for Teaching and Learning.
Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
1. De minister kan subsidie verstrekken aan een onderwijsinstelling voor een project waarmee een Center for Teaching and Learning wordt gerealiseerd of verder wordt ontwikkeld.
2. Het subsidiebedrag per onderwijsinstelling bedraagt eenmalig ten minste € 250.000 en ten hoogste € 500.000.
1. Een subsidie kan uitsluitend worden verleend aan het bevoegd gezag of het instellingsbestuur van een onderwijsinstelling dan wel diens rechtsvoorganger die nog geen subsidie heeft ontvangen op grond van deze regeling.
2. De aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag of het instellingsbestuur van de onderwijsinstelling.
3. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 8, is verplicht en is opgenomen in de begroting op het moment van indiening van de aanvraag.
1. Op grond van deze regeling kan subsidie worden aangevraagd:
a. van 2 oktober 2023 tot en met 31 oktober 2023;
b. van 1 oktober 2024 tot en met 31 oktober 2024.
2. In iedere aanvraagronde kan subsidie worden toegekend totdat het subsidieplafond, bedoeld in artikel 6, is bereikt en tot ten hoogste 22 toekenningen.
3. Aanvragen die buiten een in het eerste lid genoemde aanvraagperiode worden ingediend, worden afgewezen.
1. Voor subsidieverstrekking op aanvragen die zijn ingediend in de aanvraagronde, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, is een bedrag van ten hoogste € 10.000.000 beschikbaar.
2. Voor subsidieverstrekking op aanvragen die zijn ingediend in de aanvraagronde, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, is een bedrag van ten hoogste € 10.000.000 beschikbaar.
3. De minister kan het bedrag dat resteert na toewijzing van alle in aanmerking komende aanvragen in de aanvraagronde, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, toevoegen aan het beschikbare bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel b.
1. Subsidiabele activiteiten ten behoeve van de inrichting en verdere ontwikkeling van een Center for Teaching and Learning zijn:
a. activiteiten die zijn gericht op het oprichten of verder ontwikkelen van een Center for Teaching and Learning;
b. activiteiten in het kader van het op te zetten of verder te ontwikkelen Center for Teaching and Learning die de ontwikkeling van docenten en overig onderwijspersoneel duurzaam bevorderen en ondersteunen;
c. activiteiten in het kader van het op te zetten of verder te ontwikkelen Center for Teaching and Learning waardoor de kennis over onderwijsinnovatie duurzaam wordt bevorderd en gedeeld tussen onderwijsinstellingen, docenten en studenten met behulp van digitalisering;
d. activiteiten die inzichtelijk maken op welke manier het Center for Teaching and Learning duurzaam wordt opgezet of hoe verduurzaming wordt geïmplementeerd in het verder te ontwikkelen Center for Teaching and Learning;
e. activiteiten die inzichtelijk maken op welke manier het op te zetten of het verder te ontwikkelen Center for Teaching and Learning zal worden ingebed in de samenwerkingsstructuur van de onderwijsinstellingen;
f. activiteiten die zijn gericht op het uitvoeren van onderzoek naar onderwijsinnovatie en docentontwikkeling als bijdrage aan het Center for Teaching and Learning.
2. De onderwijsinstelling bepaalt zelf in welke volgorde, op welke wijze en op welk tijdstip de onderdelen b tot en met e, bedoeld in het eerste lid, worden gerealiseerd.
3. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient iedere activiteit, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, te voldoen aan de minimumscore die is vastgesteld voor elk beoordelingscriterium van het beoordelingskader dat als de bijlage bij deze regeling is gevoegd.
4. Activiteiten die eerder hebben plaatsgevonden dan de startdatum, bedoeld in artikel 12, eerste lid, alsmede kosten en uitgaven die voorafgaand aan die datum worden gedaan, zijn niet subsidiabel.
5. De activiteiten voor het oprichten van een Center for Teaching and Learning moeten binnen een jaar na de startdatum, bedoeld in artikel 12, eerste lid, zijn afgerond en hebben geleid tot een opgezet Center for Teaching and Learning.
1. De eigen bijdrage bedraagt ten minste 70% van het aangevraagde subsidiebedrag.
2. De verplichte eigen bijdrage, genoemd in het eerste lid, kan bestaan uit een bijdrage in geld, uit een op economische waarde bepaalbare bijdrage die relevant of noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het Center for Teaching and Learning waarvoor de subsidie is aangevraagd, of uit een combinatie van deze twee bijdragen.
1. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website van DUS-I.
2. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een CTL-plan dat voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 10; en
b. een begroting die voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 11.
1. Het CTL-plan, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, bevat de volgende onderdelen:
a. een visie op de docentontwikkeling zoals de onderwijsinstelling die met het nieuw op te zetten of verder te ontwikkelen Centrum for Teaching and Learning beoogt te ontwikkelen en te versterken;
b. een plan van aanpak waarin met kritieke prestatie-indicatoren wordt aangegeven hoe en in welke volgorde de onderwijsinstelling haar specifieke belangrijkste doelstellingen van het Centrum for Teaching and Learning beoogt te realiseren;
c. een beschrijving van de wijze waarop de onderwijsinstelling de activiteiten zal realiseren die de verduurzaming van het Centrum for Teaching and Learning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, ten doel hebben;
d. een beschrijving van de wijze waarop de onderwijsinstelling de activiteiten zal realiseren die de samenwerking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, ten doel hebben.
2. Het CTL-plan voldoet aan de voorwaarden, genoemd in de beoordelingscriteria opgenomen in de bijlage bij deze regeling, en wordt gespecificeerd aan de hand van de bij de beoordelingscriteria gegeven deelaspecten.
3. Het CTL-plan wordt aangeleverd in het door DUS-I daarvoor beschikbaar gestelde format.
1. De begroting, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, sluit aan op de activiteiten die zijn beschreven in het CTL-plan.
2. In de begroting worden de kosten per activiteit beschreven in samenhang met het gehele CTL-plan en met het in het CTL-plan gegeven tijdstraject.
3. Voor de begroting wordt gekozen uit de HOT-tarieven voor vier functies met een vast integraal uurtarief inclusief opslag voor overhead en administratie:
a. secretarieel en administratief medewerker schaal 7;
b. projectmedewerker schaal 11;
c. projectleider, docent of onderzoeker schaal 13;
d. (associate) practor, lector of hoogleraar schaal 15.
4. Opdrachtverlening aan derden voor uitvoering van de activiteiten of een deel daarvan wordt in de begroting opgevoerd, met inachtneming van de aanbestedingswetgeving.
5. In de begroting geeft de onderwijsinstelling een onderbouwing van de eigen bijdrage.
6. De begroting wordt aangeleverd in het door DUS-I daarvoor beschikbaar gestelde format.
Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:
1. De projectduur bedraagt ten hoogste 36 maanden, gerekend vanaf de in de subsidiebeschikking opgenomen startdatum. De activiteiten starten uiterlijk in de maand september van het jaar van de subsidieverlening en niet eerder dan de datum van indiening van de aanvraag.
2. De eerste voortgangsrapportage bevat in voorkomend geval een bewijs dat het CTL is opgericht.
3. De subsidieontvanger geeft jaarlijks door middel van een door DUS-I voorgeschreven format voortgangsrapportage inzicht in de voortgang van de activiteiten. De eerste voortgangsrapportage wordt uiterlijk een jaar na de startdatum ingediend bij DUS-I.
4. De subsidieontvanger neemt gedurende de looptijd van de regeling deel aan door Npuls georganiseerde regionale en landelijke bijeenkomsten om de opgedane kennis en inzichten te delen.
5. De subsidieontvanger verleent tot uiterlijk drie jaar na de vaststelling van de subsidie medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van het CTL.
6. De subsidieontvanger verleent medewerking aan de door het Herstel- en Veerkrachtplan te houden audits over de uitvoering en besteding van de subsidiegelden voor zover het door het Herstel- en Veerkrachtplan beschikbaar gestelde gelden betreft.
7. De subsidieontvanger maakt op verzoek van de minister de met de subsidie ontwikkelde resultaten van de activiteiten voor eenieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk.
8. De administratie van het project en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaar na de vaststelling van de subsidie bewaard.
1. De verantwoording over de verleende subsidie geschiedt in het jaarverslag overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, onderdeel 2.
2. De subsidieontvanger toont door middel van een eindrapportage aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.
3. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verleend. Niet-bestede middelen worden teruggevorderd.
4. De minister stelt de subsidie vast binnen een jaar na ontvangst van het jaarverslag over het laatste jaar van de projectperiode.
1. De minister stelt een onafhankelijke beoordelingscommissie in die is belast met het beoordelen van de aanvragen.
2. Na de sluitingsdatum van de desbetreffende aanvraagperiode worden de ingediende volledige aanvragen door de beoordelingscommissie beoordeeld en voorzien van een advies aan de minister.
3. De beoordelingscommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van het beoordelingskader dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
4. Een aanvraag wordt voor ieder criterium afzonderlijk met de minimumscore, genoemd in de bijlage, beoordeeld om in de rangschikking, genoemd in het vijfde lid, te worden opgenomen.
5. Aanvragen worden na beoordeling gerangschikt op basis van punten op zodanige wijze dat een hoger toegekende puntenscore leidt tot een hogere rangschikking.
6. Indien na toewijzing van de hoger gerangschikte aanvragen voor de betreffende ronde twee aanvragen resteren die met een gelijk aantal punten zijn beoordeeld, maar budget resteert dat toereikend is voor een aanvraag, worden deze aanvragen primair beoordeeld op grond van de geografische spreiding en secundair op grond van de onderwijssector. De aanvraag die betrekking heeft op een regio die bij de toegewezen aanvragen het minst is vertegenwoordigd, wordt in dat geval hoger gerangschikt. Indien de twee aanvragen ook na toepassing van dit criterium een gelijke beoordeling hebben, wordt de aanvraag die betrekking heeft op een onderwijssector die bij de toegewezen aanvragen het minst is vertegenwoordigd hoger gerangschikt.
1. De minister beoordeelt de aanvragen met kennisneming van het advies van beoordelingscommissie.
2. Na beoordeling en rangschikking wordt in iedere ronde het maximaal aantal aanvragen voor die ronde toegekend op volgorde van rangschikking.
3. Indien na toepassing van het bepaalde in artikel 14, zesde lid, twee aanvragen een gelijke beoordeling hebben, bepaalt de minister de rangschikking van deze aanvragen op basis van loting.
4. De minister bepaalt de rangschikking van de aanvragen aan de hand van de kwaliteit van de aanvragen op basis van het beoordelingskader in de bijlage bij deze regeling en verdeelt het beschikbare bedrag op basis van deze rangschikking totdat het budget voor die aanvraagronde is uitgeput.
5. De minister wijst de subsidie in ieder geval voor niet meer aanvragen toe dan het maximum aantal dat is bepaald voor die ronde.
6. De minister besluit uiterlijk binnen 22 weken na de sluitingsdatum van een aanvraagperiode, genoemd in artikel 5, eerste lid, over de subsidieverlening.
7. Indien in een aanvraagronde budget resteert, maar een gerangschikt voorstel niet volledig kan worden gehonoreerd, doet de minister aan de aanvrager het voorstel om met het nog resterende bedrag van het subsidiebudget zijn project in volledige of aangepaste vorm uit te voeren. Indien de betreffende aanvrager niet instemt met dit voorstel wordt de aanvraag afgewezen.
De minister verstrekt een voorschot van 100%, en bepaalt het bevoorschottingsritme in de beschikking.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Toelichting op de beoordelingscriteria
Beoordelingscriterium 1 |
Deelaspecten |
Vragen |
Maximaal aantal punten |
Ondergrens voor toekenning |
---|---|---|---|---|
Visie op docentontwikkeling en op onderwijsinnovatie met digitalisering Tussen de 500 – 1.000 woorden Weging maximaal 20 punten |
1. De onderwijsinstelling beschrijft de stand van zaken op gebied van docentontwikkeling op het moment van de aanvraag en geeft een beschrijving van de concrete onderdelen die de instelling wil implementeren of verder wil ontwikkelen. 2. De onderwijsinstelling beschrijft de stand van zaken op het gebied van onderwijsinnovatie op het moment van de aanvraag en geeft een beschrijving van de concrete onderdelen die de instelling wil implementeren of verder wil ontwikkelen. 3. Het op te zetten of verder te ontwikkelen CTL bouwt voort op de huidige situatie. 4. Er is sprake van draagvlak bij en actieve betrokkenheid van docenten en overig onderwijspersoneel. 5. Er is sprake van draagvlak bij en actieve betrokkenheid van bestuur en directie. |
1. Wat doet de instelling al aan docentontwikkeling en met welk resultaat? Welk verschil zal het CTL voor de docentontwikkeling maken? Welk resultaat heeft u daarbij voor ogen? 2. Hoe wordt onderwijsinnovatie al gestimuleerd en hoe verspreidt kennis over innovaties zich binnen (en buiten) de instelling? Welk verschil zal het CTL maken en welk resultaat heeft u daarbij voor ogen? 3. Welke initiatieven zijn er al rondom de CTL-doelstellingen en waar staat de instelling over 3 jaar? 4. Hoe worden docenten betrokken bij het CTL en wat motiveert hen om hieraan bij te dragen? Hoe worden docenten en medewerkers gefaciliteerd in relatie tot hun reguliere taken? 5. Waaruit blijkt het draagvlak onder zowel bestuur als directie? |
20 |
10 |
Beoordelingscriterium 2 |
Deelaspecten |
Vragen |
Maximaal aantal punten |
Ondergrens voor toekenning |
---|---|---|---|---|
Plan van aanpak Tussen 1.500 – 3.000 woorden Weging maximaal 30 punten |
1. De doelen en resultaten van het CTL-project zijn helder en concreet. 2. De beoogde activiteiten passen bij de activiteiten genoemd in artikel 7, lid 1, sub a tot en met f. Deze activiteiten zijn helder omschreven, en geprioriteerd. 3. Er is een heldere en haalbare aanpak uitgewerkt in een activiteitenoverzicht met mijlpalen. 4. De onderwijsinstelling beschrijft op welke manier omgegaan wordt met voortschrijdend inzicht gedurende het project. 5. Er is inzicht in de belanghebbenden van het CTL en de wijze waarop zij worden betrokken. |
1. Welke doelen en resultaten worden nagestreefd in het CTL-project? Beschrijf de doelen en resultaten SMART. 2. Hoe sluiten de activiteiten logisch aan op de activiteiten genoemd in de regeling artikel 7, lid 1, sub a tot en met f? 3. Beschrijf in het activiteitenoverzicht het wie, wat en op welk moment. Licht toe. 4. Hoe gaat u om met voortschrijdend inzicht? Wat zijn de evaluatie- en bijsturingsinstrumenten? 5. Wie zijn de belangrijkste belanghebbenden bij het CTL, vanuit welke rol en hoe zijn zij betrokken? |
30 |
20 |
Beoordelingscriterium 3 |
Deelaspecten |
Vragen |
Maximaal aantal punten |
Ondergrens voor toekenning |
---|---|---|---|---|
Samenwerking Tussen 100 – 300 woorden Weging maximaal 20 punten |
1. Er is sprake van samenwerking met andere instellingen rondom de vorming van het CTL. De instelling beargumenteert waarom het kiest voor deze vorm van samenwerking. 2. Beschrijf welke vormen de samenwerking krijgt in het kader van het CTL? |
1. Waarom en op welke wijze werkt de instelling samen met andere instellingen bij de vorming van het CTL? Licht dit ook toe indien de instelling slechts beperkt wil of kan samenwerken met een andere instelling. 2. In welke vorm vindt de samenwerking plaats? Is er bijvoorbeeld sprake van kennisdeling en/of intervisie? |
20 |
10 |
Beoordelingscriterium 4 |
Deelaspecten |
Vragen |
Maximaal aantal punten |
Ondergrens voor toekenning |
---|---|---|---|---|
Verduurzaming Tussen 100 – 300 woorden Weging maximaal 10 punten |
1. Er is sprake van een duurzame bestendiging (in organisatorisch, financieel en kwalitatief opzicht) van het CTL binnen de instelling. 2. Er is sprake van een duurzame bestendiging van docentontwikkeling en onderwijsinnovatie binnen de instelling. |
1. Op welke wijze zorgt de instelling voor de duurzame bestendiging (organisatorisch, financieel, kwalitatief) van het CTL binnen de instelling en op welke wijze worden met het CTL verkregen kennis en inzicht ingebed in de instelling? 2. Op welke wijze zorgt de instelling voor duurzame bestendiging van de docentontwikkeling en onderwijsinnovatie? |
10 |
5 |
Beoordelingscriterium 5 |
Deelaspecten |
Vragen |
Maximaal aantal punten |
Ondergrens voor toekenning |
---|---|---|---|---|
Financiële haalbaarheid Weging maximaal 20 punten |
In de aanvraag gaat aanvrager in op de volgende deelaspecten: 1. De begroting is ingevuld in het format van DUS-I. |
20 |
10 |
|
Totaal aantal punten |
100 |
55 |
Met de Subsidieregeling Npuls CTL kunnen onderwijsinstellingen van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo) een aanvraag doen voor een financiële bijdrage voor het binnen de eigen onderwijsinstelling opzetten of verder ontwikkelen van een Center for Teaching and Learning. De subsidieregeling kent twee rondes:
– ronde 1 loopt van 2 oktober 2023 tot en met 31 oktober 2023;
– ronde 2 loopt van 1 oktober 2024 tot en met 31 oktober 2024.
Per ronde kunnen maximaal 22 aanvragen worden beschikt, in totaal 44 aanvragen. De maximale looptijd van het project is 36 maanden. De onderwijsinstelling kan minimaal € 250.000 en maximaal € 500.000 aanvragen. Hier bovenop is een eigen bijdrage van ten minste 70% van het aangevraagde subsidiebedrag verplicht.
De subsidie vormt de basis voor de onderwijsinstelling om een duurzame CTL op te zetten of verder te ontwikkelen. Een CTL zorgt ervoor dat sectorale ICT-voorzieningen en de lokale en nationaal opgebouwde kennis sneller beschikbaar komen voor docenten en onderwijspersoneel. Bij een CTL kunnen docenten(teams) en onderwijspersoneel terecht voor advies en training over het vernieuwen van hun onderwijs, op een manier die past bij de eigen context en cultuur van de onderwijsinstelling.
Met de regeling wordt beoogd het leren in een onderwijsinstelling te versterken. CTL’s hebben de functie om kennis over leren en onderwijzen binnen onderwijsinstellingen te verspreiden, versterken en benutten. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor de inzet van digitale middelen in en rondom het onderwijs.
Alle onderwijsinstellingen zetten een CTL op of ontwikkelen een bestaand CTL verder. Omdat elke onderwijsinstelling anders is, kan iedere CTL een eigen vormgeving hebben, maar een CTL is in ieder geval altijd een als zodanig herkenbaar, vindbaar en aanwijsbaar organisatieonderdeel. Om binnen het kader van de regeling en de doelstelling van Npuls maximale vrijheid voor het opzetten van een CTL te geven, kan het CTL op grond van de activiteiten die zijn genoemd in artikel 7 op verschillende manieren vormgegeven worden, doordat deze activiteiten verder niet aan een bepaalde vorm worden gebonden. Het CTL kan bestaan uit een combinatie van vormen. Hierbij kan worden gedacht aan een fysieke locatie, een netwerk van mensen, een online platform en/of een afdeling. De CTL’s van de verschillende onderwijsinstellingen staan onderling met elkaar in contact om kennis en ervaring uit te wisselen. Het programma Npuls bevordert deze samenwerking en uitwisseling.
Met het Nationaal Groeifonds (NGF) investeert het kabinet tussen 2021 en 2025 € 20 miljard in projecten die zorgen voor economische groei van Nederland voor de lange termijn. Het gaat om gerichte investeringen op twee terreinen waar de meeste kansen aanwezig zijn voor structurele en duurzame economische groei, te weten:
1. kennisontwikkeling, waarbij kennisontwikkeling betrekking heeft op onderwijs en menselijk kapitaal; en
2. onderzoek, ontwikkeling en innovatie, waaronder onder andere fundamenteel onderzoek en verdere ontwikkeling van nieuwe technologieën of ideeën valt.
Binnen de pijler Kennisontwikkeling heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in oktober 2021 namens de leden van het regieteam van uitvoerende partijen van Npuls (MBO Raad; Vereniging Hogescholen; Universiteiten van Nederland; SURF) een aanvraag ingediend voor het programma Npuls. Deze aanvraag is in april 2022 door het kabinet gehonoreerd op advies van de NGF-adviescommissie.
Het NGF heeft voor het programma € 560 miljoen gereserveerd, waarvan € 100 miljoen onvoorwaardelijk is toegekend voor het realiseren van tranche 1 van het Npuls-programma (tot 01-07-2025). Het overbruggingsbudget voor de tranches 1 en 2 bedraagt € 40 miljoen. Het resterende bedrag van € 420 miljoen voor tranche 2 is door de Nationaal Groeifondscommissie voorwaardelijk toegekend.
Npuls is een achtjarig programma om het onderwijs in het mbo, hbo en wo te verbeteren door de kansen van digitalisering beter te benutten. Alle uit ’s Rijks kas bekostigde mbo-scholen, hogescholen en universiteiten doen mee. In totaal gaat het om (op dit moment) 107 onderwijsinstellingen, in samenwerking met SURF, het NRO, en andere organisaties in het onderwijs en daarbuiten.
Het programma Npuls beoogt in het bijzonder dat:
• studenten (16–99 jaar) gemakkelijker het onderwijs kunnen volgen dat past bij hun persoonlijke behoeften, kennis en vaardigheden, zowel binnen de eigen onderwijsinstelling als daarbuiten;
• docenten meer gelegenheid krijgen om hun onderwijs te vernieuwen;
• onderwijsinstellingen sneller en beter in kunnen spelen op veranderingen in de arbeidsmarkt;
• de organisatie van het onderwijs zo is ingericht dat het docenten ondersteunt bij hun werk en geen drempels opwerpt;
• docenten en studenten beter toegang krijgen tot digitale leermaterialen; en
• de functionele en kritische digitale vaardigheden van zowel docenten als studenten worden verbeterd.
Het programma Npuls bestaat uit een ICT-infrastructuur, een kennisinfrastructuur waar de CTL’s onder vallen en transformatiehubs en pilothubs. Een belangrijke rol is toebedeeld aan het verder inrichten en verbeteren van een kennisinfrastructuur. Een gedeelde kennisinfrastructuur is een manier om bestaande en nieuwe kennis over onderwijsinnovatie te delen, zodat docenten er echt iets aan hebben. Deze gedeelde kennisinfrastructuur bestaat uit verschillende onderdelen:
• optimaliseren van de vindbaarheid van kennis;
• calls voor langdurig wetenschappelijk onderzoek uitzetten om meer bruikbare kennis te creëren;
• netwerken waarin kennisuitwisseling maar ook kenniscreatie plaatsvindt;
• kennisuitwisseling: met de kennisinfrastructuur zorgen we dat bestaande en nieuwe kennisnetwerken elkaar goed kunnen vinden.
Deze regeling is vooralsnog niet beschikbaar voor Caribisch Nederland (BES-eilanden), omdat in de aanvraag voor Npuls de focus van het programma is gelegd op de digitale infrastructuren binnen Nederland.
Een CTL heeft als doel om het leren in een onderwijsinstelling te versterken. Dat doet het in het bijzonder door:
• docenten te ondersteunen bij het verder ontwikkelen van hun onderwijs door het delen van kennis en ervaring van collega’s in het gehele land;
• te fungeren als schakelpunt tussen de instelling en de nationale voorzieningen: de instelling levert input aan het programma Npuls en kan bijdragen aan de implementatie en opschaling van beschikbare nationale resultaten binnen de eigen instelling;
• aan te sluiten op reeds bestaande structuren. In de instellingen waar al een Teaching and Learning Center bestaat, kan de samenwerking en integratie met andere lopende initiatieven worden gevonden, zoals onderzoeksafdelingen of centrale ICT diensten;
• de eigen context als uitgangspunt te nemen: omdat hun taak lokaal is en ze deze taak optimaal moeten kunnen vervullen, kunnen CTL’s onderling verschillen. Samenwerking en kennisdeling tussen de verschillende CTL’s wordt daarom ten zeerste aangemoedigd;
• specifieke nadruk te leggen op de toepassing van digitale technieken binnen het onderwijs. Docenten en overig onderwijspersoneel moet de gelegenheid worden gegeven om hun kennis en vaardigheden op gebied van leerinhoud, pedagogiek, en didactiek toe te passen via digitale technieken als dat een meerwaarde heeft, aangezien zij het beste kunnen beoordelen wanneer digitalisering meerwaarde heeft voor de studenten die zij onderwijzen en begeleiden.
Met een CTL worden de volgende doelstellingen gerealiseerd:
1) Het bevorderen van ontwikkeling van docenten
a. Mogelijke manieren:
1. ontwikkelen en aanbieden van vormen van informeel en impliciet leren zoals in leergemeenschappen, communities of practice, netwerken en intervisie;
2. ontwikkelen en aanbieden van vormen van formeel en expliciet leren zoals leergangen basiskwalificatie didactische bekwaamheid, basiskwalificatie onderwijs en pedagogisch didactisch getuigschrift.
b. Gewenst effect:
docenten en overige onderwijspersoneelsleden worden adequaat ondersteund in hun ontwikkeling, bijvoorbeeld bij professionalisering.
2) Delen van kennis over onderwijsinnovatie (met digitalisering)
a. Mogelijke manieren:
1. zorgen dat kennis over onderwijsinnovatie binnen de instelling een weg vindt naar management, docenten en docententeams;
2. zorgen dat landelijke kennis over onderwijsinnovatie beschikbaar is binnen de instelling.
b. Gewenst effect:
management en docenten beschikken over actuele en relevante kennis over onderwijsinnovatie van binnen en buiten de instelling.
3) Bevorderen van onderwijsinnovatie (met digitalisering)
a. Mogelijke manieren:
1. onderwijsinnovatie aanjagen en stimuleren binnen een onderwijsinstelling;
2. adviseren over onderwijsinnovatie aan management, docenten en docententeams;
3. onderwijsinnovatie (op project en/of grassroots-basis) samen met docenten opzetten en uitvoeren.
b. Gewenst effect:
1. docenten werken actief aan doorlopende verbeteringen van het onderwijs door onderwijsinnovatie en worden daarbij naar behoefte ondersteund;
2. management wordt versterkt om goed geïnformeerde besluiten te kunnen nemen m.b.t. onderwijsinnovatie met digitalisering.
4) Ondersteunen van de organisatie bij onderwijsinnovatie (met digitalisering)
a. Mogelijke manieren:
1. het CTL adviseert het onderwijsmanagement en de ondersteunende diensten voor onderwijsbeleid over ontwikkelingen, ondersteuningsbehoefte van docenten en overig onderwijspersoneel bij zowel innovatie van als bij het reguliere onderwijs;
2. CTL’s bieden ondersteuning aan docenten (didactisch, praktisch en technisch).
b. Gewenst effect:
de organisatie wordt ondersteund en geadviseerd bij het maken van beleid en het inrichten van passende ondersteuning zodat dit bijdraagt aan onderwijsinnovatie.
5) Uitvoeren van en bijdragen aan onderzoek over onderwijsinnovatie (met digitalisering)
a. Mogelijke manieren:
1. onderzoek doen naar onderwijs en geïmplementeerde onderwijsinnovaties en resultaten terugkoppelen binnen de instellingen;
2. participeren in nationale en internationale consortia van onderzoeksprojecten naar onderwijsinnovatie.
b. Gewenst effect:
de instelling is actief betrokken bij onderzoeksprojecten en voert zelf onderzoek uit op het gebied van onderwijsinnovatie.
De subsidieregeling ondersteunt bekostigde onderwijsinstellingen bij de inrichting of verdere ontwikkeling van een CTL dat zonder financiële ondersteuning naar verwachting niet, vertraagd of slechts in beperktere vorm van de grond zou komen. De subsidieregeling beoogt om de met alle CTL’s opgedane kennis en ervaring voor alle bekostigde onderwijsinstellingen met een CTL toegankelijk te maken in het landelijke onderwijs-kennisnetwerk.
Samenwerking tussen en door onderwijsinstellingen wordt ten zeerste aangemoedigd. Samenwerking kan ook op een laagdrempelige manier vorm krijgen met kennisdeling en -uitwisseling of met intervisie of collegiale visitatie. Wanneer onderwijsinstellingen samenwerken aan een CTL, dienen zij ieder een eigen aanvraag in voor de eigen instelling, waarna zij met de uitvoering van de plannen gezamenlijk de (verdere) ontwikkeling realiseren.
Naast de samenwerking in een (eigen) samenwerkingsverband, wordt door Npuls voor onderwijsinstellingen samenwerking in breder verband gestimuleerd. Deelnemers aan de regeling krijgen in hun cohort gezamenlijke begeleiding; daarnaast wordt een landelijk netwerk van CTL's ondersteund.
Verduurzaming van het CTL is een belangrijk onderdeel in de uitwerking. Na afloop van de subsidieperiode van 36 maanden is het de bedoeling dat het CTL in zijn opgezette vorm blijft functioneren binnen de onderwijsinstelling. Op deze manier blijft het CTL verankerd in de onderwijsinstelling en kunnen de doelstellingen behorende bij het CTL blijvend worden gerealiseerd.
Het CTL-plan wordt gebruikt om alle inhoudelijke informatie met betrekking tot het op te zetten of verder te ontwikkelen CTL te bundelen en is leidend voor de instelling gedurende de subsidieperiode en daarna. Dit plan bevat een visie op docentontwikkeling, plan van aanpak met een activiteitenoverzicht, een beschrijving van de wijze waarop wordt samengewerkt met andere onderwijsinstellingen en de manier waarop verduurzaming plaatsvindt voor het CTL. Dit document dient te worden geüpload bij het aanvraagformulier dat DUS-I openstelt via de website.
Er dient een begroting te worden opgenomen in de aanvraag voor de subsidieperiode. Voor de begroting wordt het format van DUS-I gebruikt. In dit format zijn de kosten per activiteit opgenomen die een duidelijke samenhang met het CTL-plan laten zien. Het format bevat een verplichte P x Q begroting en voor de uurtarieven wordt gebruik gemaakt van de vaste HOT-tarieven van het jaar van aanvraag. In dit uurtarief zit ook een toeslag verdisconteerd voor overhead. Overheadkosten kunnen dus niet apart begroot worden. Alle bedragen in de begroting zijn inclusief btw met uitzonder van de loonkosten.
De beoordeling van de aanvragen wordt gedaan door een onafhankelijke externe beoordelingscommissie. Deze commissie wordt ondersteund door DUS-I.
De commissie beoordeelt de aanvragen op:
a. De kwaliteit van het CTL-plan. Hieronder valt:
i. visie op ontwikkeling van docenten en overig onderwijspersoneel en op onderwijsinnovatie met behulp van digitalisering;
ii. plan van aanpak;
iii. beschrijving van de samenwerking;
iv. beschrijving van verduurzaming van het CTL.
b. financiële haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van een begroting die aansluit bij hetgeen beschreven is in het CTL-plan.
De beoordelingscriteria voor aanvragen zijn uitgewerkt in het beoordelingskader in de bijlage. De beoordelingscriteria zijn uitgesplitst in deelaspecten en vragen. De voorstellen moeten op alle criteria het vereiste minimum aan punten behalen om een positief advies van de commissie te krijgen.
De commissie rangschikt de aanvragen op basis van de score, waarna zij de minister adviseert over alle subsidieaanvragen. Indien het subsidieplafond zou worden overschreden als alle aanvragen met een voldoende beoordeling zouden worden gehonoreerd, zal de minister de best beoordeelde aanvragen toekennen volgens de rangschikking van de beoordelingscommissie. Bij het rangschikken houdt de commissie al rekening met een zo evenwichtig mogelijke verdeling op grond van onderwijsinstelling en vestigingsregio, maar de aanvragen worden in eerste instantie gerangschikt op basis van de kwaliteit van het CTL-plan en de begroting.
Mocht blijken dat op basis van deze rangschikking een keuze tussen de twee ex aequo als laagste geëindigde aanvragen nog steeds niet mogelijk is, dan wordt het besluit over de toewijzing door de commissie aan de minister gelaten, die vervolgens toewijst via loting.
Een aanvraag die wel als voldoende is beoordeeld, maar niet wordt gesubsidieerd omdat voor de aanvraag vanwege de rangschikking het subsidieplafond voor de betreffende ronde wordt overschreden, kan in een volgende aanvraagronde opnieuw worden ingediend. De aanvraag kan dan grotendeels hetzelfde zijn, maar op onderdelen in de loop der tijd veranderen omdat bijvoorbeeld al is gestart met een deel van de (voorbereidende) activiteiten. Daarnaast zijn uiteraard nieuwe data voor het CTL-plan nodig.
De subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW- en VWS. De regeling is op verschillende manieren getoetst door stakeholders en belanghebbenden en is door DUS-I als uitvoerbaar beoordeeld.
Voor de totstandkoming van deze regeling is regelmatig overlegd met de programmaorganisatie Npuls, de stuurgroep Npuls. Daarnaast is informatie opgehaald bij de onderwijsinstellingen en stakeholders tijdens informatiebijeenkomsten. De feedback is binnen de kaders van de regeling verwerkt.
De subsidieregeling levert administratieve lasten op voor de aanvragers van bekostigde mbo, hbo en wo onderwijsinstellingen. Door de opstellers van de regeling is getracht om zowel voorafgaand als tijdens de subsidieperiode de regeldruk zoveel mogelijk te beperken door alleen de minimaal benodigde informatie te vragen. Gezien de omvang van de bedragen zijn de administratieve lasten proportioneel.
Het bevoegd gezag van de aanvragende onderwijsinstelling voert de volgende activiteiten uit:
• kennisnemen van de regeling en het stellen van verduidelijkingsvragen aan DUS-I;
• voeren van interne overleggen ter ontwikkeling van de aanvraag;
• schrijven en aanleveren van de documenten noodzakelijk voor een aanvraag bij DUS-I;
• toegankelijk maken van resultaten van de activiteiten;
• aanleveren van een jaarlijkse voortgangsrapportage bij DUS-I;
• meewerken aan evaluatie, monitoring en audit gedurende de looptijd van de aanvraag.
Tijdens de aanvraagperiode en gedurende de looptijd van de subsidie zorgen DUS-I en Npuls voor het ondersteunen en faciliteren van de aanvrager:
• Npuls begeleidt en ondersteunt de mbo-, hbo- en wo-onderwijsinstellingen voorafgaand en tijdens de looptijd van de aanvraag door het organiseren van informatiebijeenkomsten en fungeert als inhoudelijke vraagbaak voor het onderwerp van CTL’s.
• DUS-I stelt middels een digitaal aanvraagportaal een aanvraagformulier beschikbaar, waarin de informatie die benodigd is voor de beoordeling van de aanvraag op een zo eenduidig en toegankelijk mogelijk manier wordt uitgevraagd bij de instelling. Daarbij wordt gebruik gemaakt van uitklapmenu’s in het aanvraagportaal, waarmee DUS-I een beperkt aantal gegevens opvraagt. Daarnaast biedt DUS-I aan de aanvrager telefonisch en per e-mail ondersteuning over het administratieve proces en worden vragen beantwoord over de uitvoering van de regeling.
Naast de subsidie van minimaal € 250.000,– en maximaal € 500.000,– wordt op grond van de subsidieregeling een eigen bijdrage gevraagd van ten minste 70% van de aangevraagde subsidie. In het geval dat de onderwijsinstelling € 500.000,– aanvraagt is de eigen bijdrage minimaal € 350.000,–. De totale begroting voor het uitvoeren van het project bedraagt in dat geval € 850.000,–. Er is geen maximum bedrag vastgesteld voor de eigen bijdrage.
De regeldruk is berekend aan de hand van het Standaardkostenmodel (SKM), hierbij wordt het gemiddelde uurtarief van € 54,– per uur gebruikt. Een uitzondering geldt voor de kosten voor de accountant die geraamd zijn op € 200,– per uur. Er zijn twee aanvraagrondes. Per aanvraagronde worden 40 aanvragen verwacht, 22 aanvragen kunnen worden gehonoreerd per ronde.
• Ontwikkelen van één aanvraag: 1 maal * 7,5 dagen * 8 uur * € 54,– uurtarief = € 3.240,–.
Totaal:
• Totaal voor één aanvraagronde met 40 aanvragen: 1 maal * 40 aanvragen * € 3.240,– per
• aanvraag = € 129.600,–.
• Totaal voor twee aanvraagrondes met 80 aanvragen: 1 maal * 80 aanvragen * € 3.240,– per aanvraag = € 259.200,–.
• Jaarlijkse voortgangsrapportage: 1 maal * 4 dagen * 8 uur * € 54,– uurtarief = € 1.728,– per aanvraag * 44 aanvragen = € 76.032,–
• Evaluatie en monitoring: 1 maal * 1 dag * 8 uur * € 54,– uurtarief = € 432,– per aanvraag * 44 aanvragen = € 19.008,–.
• Toegankelijk maken van resultaten van de subsidieactiviteiten: 1 maal * 5 dagen * 8 uur * € 54,– uurtarief = € 2.160,– per aanvraag * 44 aanvragen = € 95.040,–.
• Accountantscontrole: 1 maal * 20 uur * € 200,– uurtarief = € 4.000,– * 44 aanvragen = € 176.000,–.
Totaal:
• Totaal uitvoeringsfase voor twee rondes bij 44 gehonoreerde aanvragen: € 76.032,– + € 19.008,– + € 95.040,– + € 176.000,– = € 366.080,–
• Totaal uitvoeringsfase voor één ronde bij 22 gehonoreerde aanvragen: € 366.080,– / rondes = € 183.040,–.
• Totaal uitvoeringsfase voor één aanvraag: € 366.080,– / 44 aanvragen = € 8.320,–.
Aanvraag- en uitvoeringsfase totaal
• Totaal aanvraag- en uitvoerginsfase voor twee jaar (twee rondes): € 259.200,– aanvraagfase + € 366.080,– uitvoeringsfase = € 625.280,–.
• Totaal aanvraag- en uitvoeringsfase per ronde: € 129.600,– aanvraagfase + € 183.040,– uitvoeringsfase = € 312.640,–.
• Totaal aanvraag- en uitvoeringsfase voor één aanvraag: € 3.240,– aanvraagfase+ € 8.320,– uitvoeringsfase = € 11.560,–.
De totale regeldrukkosten voor de twee rondes zijn ongeveer 3,13% procent (€ 625.280,–) van het totale subsidiebedrag van € 20.000.000,–. De regeldruk is proportioneel ten opzichte van het totaal te ontvangen subsidiebedrag en in de context van de docentontwikkeling die middels het CTL wordt behaald.
Deze regeling is voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I).
DUS-I geeft een positief advies voor de uitvoering. De verwachting is dat het aantal aanvragen het maximum van 22 toe te kennen aanvragen zal overstijgen. Rangschikking en toekenning van de 22 aanvragen geschiedt op basis van de hoogste scores op de beoordelingscriteria. Aanvragers dienen informatie te verstrekken op grond waarvan de kwaliteit en de kansrijkheid van het project beoordeeld kunnen worden. Voor het beoordelingsproces worden de benodigde aanvraag- en behandelportalen, formulieren en formats voor de instellingen, beoordelingscommissie en DUS-I ontwikkeld. Daarbij wordt gelet op eenduidigheid en toegankelijkheid voor de aanvrager.
Deze regeling is voor advies aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR heeft deze regeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat deze geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk.
De subsidie wordt door de Minister van OCW toegekend. De regeling is opgezet als tender en dus niet volgens het ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’-principe. Met de regeling worden de projecten die het hoogst scoren op de beoordelingscriteria gesubsidieerd.
Eerste lid: de ontvankelijkheidscriteria zijn formele, niet-inhoudelijke criteria waarmee vooraf is bepaald wie kan indienen. In het geval van de regeling kunnen alleen onderwijsinstellingen die voldoen aan de definitie in artikel 1 subsidie krijgen, en uitsluitend als zij (of een rechtsvoorganger) nog geen subsidie hebben ontvangen.
Tweede lid: de subsidie geldt voor de gehele onderwijsinstelling en niet slechts voor een bepaald onderdeel daarvan (voor de gehele universiteit en niet voor bijvoorbeeld alleen voor een faculteit). Om die reden wordt de aanvraag ingediend door het bevoegd gezag (of instellingsbestuur) van de onderwijsinstelling.
Derde lid: de verplichte eigen bijdrage, bepaald in artikel 8, is vooraf aantoonbaar geregeld en mag niet nog gedurende de projectperiode ‘bijeengebracht worden’, met mogelijke onzekerheden tot gevolg. De eigen bijdrage moet dan ook in de begroting worden aangetoond. Er kan niet worden volstaan met een verklaring dat de eigen bijdrage zal worden gerealiseerd. Het moet op het moment van indiening dus duidelijk zijn op welke wijze de eigen bijdrage is geregeld.
Er zijn twee aanvraagrondes in deze subsidieregeling. Vanuit Npuls is voorzien dat daarna nog twee aanvraagrondes volgen. Financiering van het Npuls-programma voor die periode is nog niet onvoorwaardelijk toegekend. De minister zal een besluit nemen over de voortzetting van de regeling wanneer er duidelijkheid is over de financiering van Npuls.
Met het subsidieplafond wordt het bedrag bedoeld dat gedurende een bepaald tijdvak (in dit geval een aanvraagronde) ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies.
Indien het beschikbare subsidiebudget per aanvraagronde niet volledig is benut, kan het resterende budget worden toegevoegd aan het budget van de eerstvolgende aanvraagronde. Indien het budget wel volledig is benut worden geen aanvragen meer toegewezen.
Eerste lid: elk van deze activiteiten moet bijdragen aan het uiteindelijke doel van ieder CTL: het bijdragen aan de vergroting van en de ervaring op het gebied van onderwijskennis, en deze kennis en ervaring moet vervolgens opgaan in de kennis en ervaring die voor iedere gebruiker voorhanden komt via het landelijke kennisnetwerk van Npuls.
Onderdeel a: de onderwijsinstelling zet een CTL op, wat al een subsidiabele activiteit op zichzelf is. Deze activiteit heeft een tijdslimiet van een jaar volgens het vijfde lid. Deze beperking in tijd geldt niet voor activiteiten die bijdragen aan de verdere ontwikkeling van een reeds bestaand CTL.
Onderdelen b, c en f: hoewel deze activiteiten weliswaar in het verlengde liggen van de reguliere onderwijstaken van de instelling, moeten de activiteiten die in het kader van de regeling worden uitgevoerd duidelijk gescheiden worden geadministreerd in de projectadministratie (dit is dus de administratie die voor het met de subsidie uitgevoerde project moet worden gevoerd). Het moet dus ook duidelijk zijn dat de activiteiten van de onderdelen b, c en f worden uitgevoerd naast de reguliere onderwijstaken en ook niet direct uit de lumpsum worden betaald, maar apart in de begroting zijn opgenomen. Andersom kan de subsidie dan ook niet worden gebruikt als extra budget om reguliere activiteiten te bekostigen die normaal gesproken uit de lumpsum worden betaald. Het moet duidelijk zijn waarom een activiteit op grond van onderdeel b, c of f tot die activiteit behoort zodat deze met de subsidie en de eigen bijdrage is bekostigd.
Tweede lid: iedere onderwijsinstelling kan haar CTL-plan afstemmen op de voorwaarden, eisen en gebruiken van de omgeving waarin zij is gevestigd. Daarom is niet gekozen voor een vaste volgorde of een tijdslimiet per onderdeel of activiteit, met uitzondering van de limiet van een jaar voor het oprichten van een CTL.
Derde lid: de minimumeisen zijn opgenomen in de bijlage. Voor ieder onderdeel dat in de aanvraag is beschreven moet de minimumscore worden behaald.
Vierde lid: activiteiten, kosten en uitgaven zijn alleen subsidiabel als deze worden uitgevoerd of gedaan na de datum van het indienen van de subsidieaanvraag.
Vijfde lid: de activiteiten voor het oprichten van een CTL zijn na een jaar niet meer subsidiabel. In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen het oprichten van een CTL en het verder ontwikkelen daarvan. De oprichting is de controleerbare administratieve handeling dat bijvoorbeeld de ruimte binnen de instelling waar de CTL-activiteiten zullen plaatsvinden is vrijgemaakt, of dat het digitale CTL-platform is gelanceerd. Om te voldoen aan de voorwaarde van artikel 12, tweede lid, is het voldoende dat in de eerste voortgangsreportage wordt aangetoond dat de oprichting is afgerond en dat het CTL vanaf dat moment verder wordt ingericht volgens de uitwerking zoals beschreven in het CTL-plan bij de subsidieaanvraag. Daarmee is de instelling met het nieuwe CTL in dezelfde fase gekomen als een instelling die op het moment van subsidietoekenning al over een CTL beschikt. De eis van artikel 12, tweede lid, geldt daarom niet voor deze instellingen.
Om een aanvraag toe te kunnen wijzen, is een eigen bijdrage van ten minste 70% van de aangevraagde subsidie verplicht. Deze 70% wordt door de onderwijsinstelling toegevoegd aan het verleende subsidiebedrag en wordt gebruikt voor de uitvoering van het in de aanvraag beschreven CTL-plan. Als voorbeeld: in geval de maximale bijdrage van € 500.000 wordt gevraagd zal de aanvrager uit eigen middelen aanvullend daarop minimaal € 350.000 hebben vrijgemaakt om bij te kunnen dragen aan het project en bedraagt de totale begroting dus € 850.000.
De aanvrager kan zelf kiezen hoe hij deze eigen bijdrage voor hem het beste en op de gunstigste manier wil realiseren. Als de aanvrager beschikt over voldoende financiële middelen kan hij de eigen bijdrage geheel uit eigen zak voldoen. Heeft hij de beschikking over middelen die direct en noodzakelijk bijdragen aan de realisering of verbetering van het beoogde CTL, dan kunnen deze middelen – uitsluitend op basis van de reële afschrijfkosten – als eigen bijdrage op de begroting worden opgevoerd. De beperking is overigens wel dat gebouwen of andere onroerende zaken niet mee worden geteld als (onderdeel van) de eigen bijdrage.
De totale economische waarde van de eigen bijdrage die wordt opgevoerd op de begroting moet overeenkomen met een bedrag dat overeenkomt met minimaal 70% van de aangevraagde subsidie.
DUS-I levert een format voor het aanleveren van het CTL-plan. Het CTL-plan dient op basis van dit format te worden ingediend. Het CTL-plan moet een visiebeschrijving bevatten, alsmede een plan van aanpak waarin de beoogde activiteiten worden beschreven met enkele mijlpalen (‘KPI’s’) aan de hand waarvan de voortgang zal worden gecontroleerd. Het CTL-plan gaat daarnaast in op de vraag hoe de aanvragende instelling de beoogde samenwerking in het kader van het CTL invult, en op de vraag wat de onderwijsinstelling verwacht van de beoogde verduurzaming van het CTL en hoe deze naar verwachting wordt gerealiseerd, ook op de lange termijn.
DUS-I levert een format voor het aanleveren van de begroting. De begroting dient op basis van dit format te worden ingediend. Voor de begroting van uren van eigen medewerkers worden de HOT-tarieven1 gebruikt die gelden op het moment van aanvraag. Daarbij wordt gerekend met de gemiddelde totale kosten per salarisschaal (kolom: ‘uurtarief productieve uren exclusief btw’).
Indien een externe kracht wordt ingehuurd voor het verrichten van activiteiten in het kader van een CTL-project, worden de kosten voor deze inhuur opgevoerd op de begroting als projectkosten. De tarieven dienen inclusief btw te worden opgevoerd. De ingehuurde wordt betaald op basis van transparante voorwaarden en tegen marktconforme tarieven, zodat kan worden gecontroleerd of sprake is van een rechtmatige besteding van de subsidie. Omdat een dergelijke inhuur kan vallen onder de (Europese) aanbestedingswetgeving, is deze wetgeving expliciet van toepassing verklaard.
Eerste lid: voor een CTL-project geldt een maximale projectduur van 36 maanden. Omdat de aanvraagperiodes en de subsidietoekenning niet gelijklopen met de indeling van de schooljaren moet een project uiterlijk beginnen in de maand september van het jaar waarin de subsidiebeschikking is ontvangen. Daarbij geldt dat de eerste dag van de daadwerkelijke projectaanvang ook de dag is waarop de projectduur van 36 maanden begint te lopen.
Tweede lid: een harde eis van de regeling is dat onderwijsinstellingen die nog geen CTL hebben op de dag van de subsidiebeschikking uiterlijk binnen een jaar na de startdatum een CTL hebben opgericht. Voor instellingen die reeds een CTL hadden en dit met de subsidie verder willen ontwikkelen geldt deze verplichting uiteraard niet.
Derde lid: de onderwijsinstelling stuurt jaarlijks, de eerste keer een jaar na subsidieverlening, een beknopte voortgangsrapportage aan de minister. De voortgangsrapportage bevat een beschrijving van de voortgang van het project en in hoeverre de in de aanvraag genoemde mijlpalen zijn bereikt en het ingediende CTL-plan is uitgevoerd. Ook wordt gerapporteerd over gerealiseerde kosten ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Tevens bevat de voortgangsrapportage een analyse van (en waar mogelijk een verklaring voor) verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten vermeld in het CTL-plan, en de feitelijke realisatie van activiteiten en resultaten. De voortgangsrapportage is naast controle vooral bedoeld om het effect van de subsidieregeling te kunnen monitoren en de regeling dan wel de begeleiding waar nodig bij te kunnen sturen. In het eerste jaar bevat de voortgangsrapportage in gevolge het tweede lid ook een bewijs van de oprichting van het CTL als dit er nog niet was.
Vierde lid: omdat de regeling een onderdeel is van het Npuls-programma is als aanvullende verplichting opgenomen dat de aanvrager de opgedane kennis en ervaring deelt met andere onderwijsinstellingen. Npuls organiseert hiervoor bijeenkomsten waarmee wordt beoogd de landelijke kennis op het gebied van onderwijs steeds verder te verdiepen. De verwachte tijdsbesteding van deelname aan deze vorm van kennisuitwisseling bedraagt naar schatting gemiddeld een halve dag per maand.
Vijfde lid: aansluitend op het Npuls-programma en om een voortzetting van de regeling waar nodig te kunnen stroomlijnen en bij te sturen, verleent de subsidieontvanger tot drie jaar nadat de subsidie is vastgesteld medewerking aan een evaluatie van de regeling.
Zesde lid: het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) is op 4 oktober 2022 door de Europese Commissie goedgekeurd voor Nederland. Het HVP bestaat uit 49 maatregelen op allerlei maatschappelijke gebieden, waaronder ‘the Digital education impulse’, de bevordering van de digitalisering in het onderwijs. Npuls (bij HVP bekend als: Digital Education Impuls) is aangemeld met het bedrag van € 209,35 miljoen. Nederland maakt met dit bedrag aanspraak op de toegewezen HVP-middelen. Hierdoor treedt voor de subsidieontvangers automatisch het toezichtregime van de Europese Unie in werking. Dit betekent dat het HVP incidenteel audits organiseert om te controleren of naast de bepalingen waaraan de subsidieontvanger zich heeft verplicht op grond van deze regeling ook de specifieke eisen voor deelname aan een door de EU (mede)gefinancierde subsidieregeling zijn nageleefd. Dit houdt naast de reguliere projectadministratie voor DUS-I in dat de subsidie ontvangende onderwijsinstelling bijvoorbeeld het EU-logo moet publiceren in documenten of publicaties die verbonden zijn aan de subsidie. De specifieke eisen die voor een HVP-audit gelden, worden in de beschikking nader uiteengezet en toegelicht.
Zevende lid: als de onderwijsinstelling met de activiteiten van het gesubsidieerde CTL-project kennis vergaart, stelt zij deze vrij en kosteloos ter beschikking aan anderen die aangeven in deze nieuw-verkregen kennis geïnteresseerd te zijn. Om te voorkomen dat die andere geïnteresseerde vervolgens hierop rechten van intellectueel eigendom laat gelden, is het aan te raden om in ieder geval vast te leggen wie de rechthebbende van deze nieuw-verkregen kennis is. Het wordt aangeraden om daarom deze kennis te publiceren met de standaardlicentie CC-BY-SA, versie 4.0 van Creative Commons2.
Achtste lid: op grond van artikel 5.2, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is een subsidieontvanger verplicht om de projectadministratie en de bijbehorende bescheiden in ieder geval tot tien jaar na de datum van de vaststellingsbeschikking te bewaren.
Omdat de subsidie een projectsubsidie is die wordt verleend naast de reguliere bekostiging vindt een aparte vaststelling plaats na afloop van de projectperiode. Op grond van de kaderregeling zal deze vaststelling gebeuren volgens het reguliere financiële verantwoordingsregime van de bekostigde onderwijsinstelling, dus overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, onderdeel 2. In de verantwoordingsrapportages worden ook de niet-bestede middelen opgenomen. Deze niet-bestede middelen worden na afloop van de gehele subsidieperiode teruggevorderd.
Na afloop van de subsidieperiode stuurt de onderwijsinstelling op grond van het derde lid een eindrapportage aan de minister. Dit gebeurt binnen 22 weken na de datum waarop het project volgens de planning in de aanvraag is afgerond. Deze eindrapportage voldoet aan de eisen die artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS stelt aan het activiteitenverslag.
De projecten worden na sluiting van de ronde verzameld, beoordeeld en gerangschikt door een onafhankelijke externe beoordelingscommissie. Deze commissie bestaat uit een voorzitter en leden, die door de minister worden benoemd voor maximaal twee termijnen van vier jaar.
De commissie stelt voor de beoordeling van de aanvragen haar eigen werkwijze vast, maar is daarvoor gebonden aan het beoordelingskader: zij mag niet afwijken van de beoordelingscriteria en moet zich houden aan de voorschriften voor de rangschikking. Nadat de commissie de rangschikking heeft vastgesteld adviseert zij de minister over de toekenning van de subsidie.
De minister kent de best beoordeelde aanvragen toe op basis van de rangschikkingslijsten van de beoordelingscommissie, totdat het budget is uitgeput.
Indien twee resterende aanvragen ex aequo gerangschikt zijn na toepassing van de rangschikkingscriteria vastgelegd in het beoordelingskader en er slechts voor een project budget resteert, beslist de minister voor de toekenning van de resterende aanvraag op basis van loting.
De subsidie wordt in delen uitbetaald. In de subsidiebeschikking wordt vermeld wat de hoogte van het toegekende subsidiebedrag is en het ritme waarin dit toegekende subsidiebedrag wordt uitgekeerd.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en heeft 1 september 2026 als einddatum. Er kunnen op grond van deze regeling in twee aanvraagrondes aanvragen worden ingediend in de jaren 2023 en 2024. Na 31 oktober 2024 kunnen geen nieuwe aanvragen meer worden ingediend.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-24497.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.