De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 3, en 4, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f en h van de Kaderwet
overige BZK-subsidies en de artikelen 3, 6, vijfde lid, onderdeel b, 8, eerste lid,
11, tweede lid en derde lid, 20 en 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Deze subsidieregeling
regelt een subsidie ter tegemoetkoming in de structurele kosten die voor de waterschappen
verbonden zijn aan de uitvoering van de Woo.1
Bij de kabinetsreactie op het rapport ‘Ongekend onrecht’2 zijn er middelen vrijgemaakt voor de uitvoering en implementatie van de Woo voor
-onder meer- de decentrale overheden. De middelen voor gemeenten en provincies zijn
vervolgens overgeheveld naar het gemeente- en provinciefonds.3 Voor de waterschappen bestaat geen vergelijkbaar fonds. Het verstrekken van een specifieke
uitkering op grond van de Financiële-verhoudingswet is ook alleen mogelijk voor gemeenten
en provincies en niet voor waterschappen. Anders dan de gemeenten en provincies, financieren
de waterschappen hun taken volledig uit de waterschapsbelasting. In beginsel worden
geen bijdragen vanuit het Rijk verstrekt aan de waterschappen. De Code Interbestuurlijke
Verhoudingen4 zegt hierover: ‘wat betreft de bekostiging van de waterschappen geldt als uitgangspunt dat zij hiervoor
beschikken over het eigen belastingstelsel. Er kunnen echter situaties zijn waarin
het Rijk een bijdrage aan de waterschappen verstrekt’.
In dit geval is bij wijze van uitzondering en als gevolg van afspraken tussen de toenmalige
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de koepels van de
medeoverheden over de financiële consequenties van de uitvoering van de Woo de politieke
en bestuurlijke keuze gemaakt om, naast de gemeenten en de provincies, ook de waterschappen
een financiële bijdrage te verstrekken. In 2021 en 2022 hebben er daarom gesprekken
plaatsgevonden tussen de Unie van Waterschappen (de Unie), de Inspectie der Rijksfinanciën
(IRF) en BZK om te bekijken op welke manier de middelen aan de waterschappen kunnen
worden verstrekt.
De uitkomst van de gesprekken met IRF en de Unie is dat de waterschappen de middelen
ter tegemoetkoming van de structurele kosten zullen ontvangen door middel van een
subsidieregeling op basis van de Kaderwet overige BZK-subsidies (Kaderwet) en het
Kaderbesluit BZK-subsidies (Kaderbesluit). Hierbij is ervoor gekozen om de subsidie
in één keer voor de looptijd van de regeling (vijf jaar) te verlenen en per jaar een
voorschot te verstrekken. Dit betekent dat de waterschappen slechts één keer een subsidieaanvraag
hoeven in te dienen. De middelen die bij de kabinetsreactie op het rapport ‘Ongekend
onrecht’ zijn vrijgemaakt bestaan uit zowel incidentele als structurele middelen,
waarbij de structurele middelen een langere looptijd dan deze regeling (vijf jaar)
hebben. Tijdens de looptijd van deze subsidieregeling zal daarom worden bezien of
in een meer bestendige wettelijke grondslag voor het verstrekken van de structurele
middelen aan de waterschappen kan worden voorzien.
De verantwoording over deze middelen vindt plaats overeenkomstig het Kaderbesluit
BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit).
Consultatie en toetsing
De regeling is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR).
ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting
geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Het ontwerpbesluit is verder ter advisering voorgelegd aan de Unie van Waterschappen.
De Unie heeft gewezen op het structurele karakter van de middelen (zie hiervoor).
De toelichting is hierop aangevuld, waarbij tevens de Code Interbestuurlijke Verhoudingen
wordt genoemd. Verder heeft overleg plaatsgevonden over het verantwoording afleggen
over de besteding van de subsidie. Artikel 19 van het Kaderbesluit bepaalt dat de
subsidieontvanger verplicht is om jaarlijks inzicht te geven in de voortgang van de
activiteiten indien sprake is van een subsidie van € 25.000 euro of meer en de periode
van uitvoering meer dan twaalf maanden bedraagt. Dit zal gerealiseerd worden via de
openbaarheidsparagraaf van artikel 3.5 van de Wet open overheid. Dit artikel bepaalt
dat een bestuursorgaan in de jaarlijkse begroting dan wel de jaarlijkse begroting
van het openbaar lichaam of de rechtspersoon waarvan het bestuursorgaan deel uit maakt,
aandacht besteedt aan de beleidsvoornemens inzake de uitvoering van deze wet en in
de jaarlijkse verantwoording verslag doet van de uitvoering ervan, mede in relatie
tot de beleidsvoornemens. In combinatie met het eindverslag zoals voorgeschreven door
artikel 24 eerste lid onder a van het Kaderbesluit BZK-subsidies wordt zowel jaarlijks
(via de jaarlijkse begroting) als na vijf jaar (via het eindverslag) verantwoording
afgelegd omtrent de uitvoering van en de resultaten van de activiteiten waarvoor de
subsidie is verstrekt.
Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, aangezien deze regeling enkel betrekking
heeft op de waterschappen.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald voor welke activiteiten de subsidie
kan worden aangewend. De subsidie moet worden gebruikt voor de kosten van de uitvoering
van de Woo. Dit betekent dat de waterschappen de subsidie aanwenden voor activiteiten
die verband houden met taken en verplichtingen die uit de Woo voortvloeien, zoals
het aanwijzen van een of meer contactpersonen (artikel 4.7 Woo), het actief openbaar
maken van categorieën informatie en het structureel beheer en onderhoud van de ICT-systemen
die de openbaarmaking van overheidsinformatie ondersteunen. Het tweede lid regelt
dat er maar één aanvraag gedaan hoeft te worden om de subsidie voor vijf jaar te verstrekken.
Artikel 3
In de bijlage bij deze regeling is per waterschap een subsidieplafond opgenomen. Er
wordt dus gebruik gemaakt van zogenoemde deelplafonds. De bedragen die de waterschappen
ontvangen zijn gebaseerd op de gezamenlijke uitvoeringstoets die de Unie en het Interprovinciaal
Overleg (IPO) op de Woo hebben uitgevoerd en de vervolgens tussen het Ministerie van
BZK en de Unie gemaakte afspraken over de uitvoeringskosten. De deelplafonds voor
de verschillende waterschappen zijn gebaseerd op de verdeelsleutel die door de Unie
wordt gehanteerd. De bedragen komen overeen met de bedragen die per jaar zijn vrijgemaakt
en die op de begroting van het Ministerie van BZK zijn of worden opgenomen.
Artikel 4
De waterschappen hoeven maar één keer een subsidieaanvraag in te dienen, namelijk
in het eerste boekjaar. Ingevolge artikel 4, eerste lid, moeten zij dit uiterlijk
9 oktober 2023 hebben gedaan. In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de
termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag vastgesteld
op dertien weken.
Uit artikel 6, vijfde lid, aanhef, van het Kaderbesluit volgt dat door de aanvrager
gemaakte kosten vóór indiening van de aanvraag in beginsel niet voor subsidie in aanmerking
komen. Hiervan kan worden afgeweken bij ministeriële regeling (artikel 6, vijfde lid,
onderdeel b, van het Kaderbesluit). Het tweede lid van onderhavig artikel regelt dat,
in afwijking van de hoofdregel, gemaakte kosten vanaf 1 januari 2023 ook al voor subsidie
in aanmerking kunnen komen. Dit is overeenkomstig de afspraken met de waterschappen
dat de subsidieregeling in werking treedt met ingang van 1 januari 2023. De gemaakte
kosten zijn onderdeel van het eerste boekjaar van de subsidieregeling. In het tweede
lid wordt dit geëxpliciteerd.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag
worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 11, derde lid, bevat een opsomming van de stukken die de aanvraag moet bevatten.
Op grond van artikel 11, derde lid, aanhef, kan hiervan worden afgeweken. In het derde
lid van artikel 4 van deze regeling wordt bepaald dat de aanvraag geen weergave van
de liquiditeitsbehoefte hoeft te bevatten.
Artikel 5
Een deel van de subsidies aan de waterschappen omvat een groter bedrag dan € 125.000
en valt daarom in beginsel onder arrangement 3 (artikel 18 van het Kaderbesluit).
Gelet op de ervaringen met en de positie van de waterschappen volstaan echter de regels
voor subsidies tussen € 25.000 en € 125.000 (arrangement 2, artikel 17 van het Kaderbesluit).
Artikel 20 van het Kaderbesluit biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling
de regels van arrangement 2 van toepassing te verklaren op een subsidie uit de categorie
van arrangement 3. Dit artikel regelt dit. Een subsidie volgens arrangement 2 wordt
verstrekt in de vorm van een vast bedrag (lump sum) of een vast bedrag voor een nog
te verrichten prestatie-eenheid. Bij deze subsidie gaat het om een lump sum. Bij de
verstrekking van de subsidie wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met
vermelding van het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling
moet worden ingediend. Bij de subsidievaststelling moet worden aangetoond dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat voldaan is aan de aan de subsidie
verbonden verplichtingen. De precieze regels met betrekking tot de subsidie in arrangement
2 staan in artikel 17 van het Kaderbesluit.
Artikel 6
Artikel 5 regelt dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van
toepassing zijn op de subsidies ten behoeve van de waterschappen. Daarop aansluitend
wordt ook geregeld dat geen controleverklaring is vereist.
Artikel 7
Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet is in dit artikel
bepaald dat er per boekjaar een voorschot wordt uitgekeerd (eerste lid) ter hoogte
van het gehele bedrag dat voor dat jaar aan subsidie is verleend (tweede lid). In
het eerste boekjaar wordt het voorschot uitbetaald binnen zes weken nadat het besluit
tot subsidieverlening is genomen. In de boekjaren daarna wordt het voorschot steeds
verstrekt in januari van dat jaar (derde lid), tenzij de minister het voorschot, nadat
de waterschappen hiervan in kennis zijn gesteld, een maand later verstrekt (vierde
lid).
Artikel 8
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2023. Er is
voor gekozen om af te wijken van de regels inzake de vaste-verandermomenten om de
waterschappen voor het jaar 2023 subsidie te kunnen verstrekken.
In aanwijzing 6a. van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking zijn bepalingen opgenomen
inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet een
subsidieregeling een einddatum bevatten die niet later valt dan vijf jaar na de datum
van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is bepaald dat de regeling
per 1 januari 2028 vervalt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot