Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 juli 2023, nr. 2023-0000417918, houdende regels voor de subsidiëring van de waterschappen ter tegemoetkoming in de kosten voor de uitvoering van de Wet open overheid (Subsidieregeling uitvoeringskosten waterschappen Wet open overheid)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, en 4, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f en h van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 3, 6, vijfde lid, onderdeel b, 8, eerste lid, 11, tweede lid en derde lid, 20 en 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt een subsidie aan een waterschap ter tegemoetkoming in de kosten van de uitvoering van de Wet open overheid.

  • 2. De subsidie wordt voor vijf boekjaren verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt per boekjaar ten hoogste het bedrag zoals opgenomen in de tabel in de bijlage bij deze regeling.

2. De subsidieverlening

Artikel 4

  • 1. Een waterschap dient de aanvraag tot subsidieverlening in voor 9 oktober 2023.

  • 2. Door de aanvrager gemaakte kosten vóór indiening van de aanvraag komen voor subsidie in aanmerking indien de kosten niet eerder zijn gemaakt dan 1 januari 2023. Deze kosten vallen onder het subsidiebedrag voor het eerste boekjaar.

  • 3. De aanvraag hoeft geen weergave te bevatten van de liquiditeitsbehoefte als bedoeld in artikel 11, derde lid, onderdeel e, van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

Artikel 5

Indien een subsidie als bedoeld in artikel 2 € 125.000 of meer is, zijn de regels in artikel 17 van het Kaderbesluit BZK-subsidies inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing.

3. De subsidievaststelling

Artikel 6

De aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

4. Voorschotverlening

Artikel 7

  • 1. De minister verstrekt een voorschot per boekjaar.

  • 2. Het voorschot voor een boekjaar is gelijk aan 100 procent van de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 3. Een voorschot wordt verstrekt in januari van het betreffende boekjaar. Het voorschot voor het eerste boekjaar wordt binnen zes weken na de beschikking tot subsidieverlening uitbetaald.

  • 4. De minister kan een voorschot een maand later verstrekken, indien de waterschappen hiervan in kennis zijn gesteld.

5. Slotbepalingen

Artikel 8

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling uitvoeringskosten waterschappen Wet open overheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

BIJLAGE: SUBSIDIEPLAFOND PER WATERSCHAP

Bijlage bij artikel 3

 

subsidieplafonds per jaar 2023 en 2024

subsidieplafonds per jaar 2025 t/m 2027

Waterschap

   

Aa en Maas

€ 135.085

€ 158.978

Amstel, Gooi en Vecht

€ 181.390

€ 213.474

Brabantse Delta

€ 143.113

€ 168.427

De Dommel

€ 127.597

€ 150.166

De Stichtse Rijnlanden

€ 138.824

€ 163.379

Delfland

€ 197.292

€ 232.189

Drents Overijsselse Delta

€ 132.325

€ 155.731

Fryslân

€ 150.131

€ 176.687

Hollands Noorderkwartier

€ 193.466

€ 227.686

Hollandse Delta

€ 166.368

€ 195.795

Hunze en Aa’s

€ 112.328

€ 132.197

Limburg

€ 154.303

€ 181.596

Noorderzijlvest

€ 105.059

€ 123.642

Rijn en IJssel

€ 122.375

€ 144.021

Rijnland

€ 184.946

€ 217.659

Rivierenland

€ 172.746

€ 203.301

Scheldestromen

€ 118.442

€ 139.392

Schieland en de Krimpenerwaard

€ 117.869

€ 138.717

Vallei en Veluwe

€ 146.733

€ 172.687

Vechtstromen

€ 136.500

€ 160.644

Zuiderzeeland

€ 109.799

€ 129.220

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Deze subsidieregeling regelt een subsidie ter tegemoetkoming in de structurele kosten die voor de waterschappen verbonden zijn aan de uitvoering van de Woo.1

Bij de kabinetsreactie op het rapport ‘Ongekend onrecht’2 zijn er middelen vrijgemaakt voor de uitvoering en implementatie van de Woo voor -onder meer- de decentrale overheden. De middelen voor gemeenten en provincies zijn vervolgens overgeheveld naar het gemeente- en provinciefonds.3 Voor de waterschappen bestaat geen vergelijkbaar fonds. Het verstrekken van een specifieke uitkering op grond van de Financiële-verhoudingswet is ook alleen mogelijk voor gemeenten en provincies en niet voor waterschappen. Anders dan de gemeenten en provincies, financieren de waterschappen hun taken volledig uit de waterschapsbelasting. In beginsel worden geen bijdragen vanuit het Rijk verstrekt aan de waterschappen. De Code Interbestuurlijke Verhoudingen4 zegt hierover: ‘wat betreft de bekostiging van de waterschappen geldt als uitgangspunt dat zij hiervoor beschikken over het eigen belastingstelsel. Er kunnen echter situaties zijn waarin het Rijk een bijdrage aan de waterschappen verstrekt’.

In dit geval is bij wijze van uitzondering en als gevolg van afspraken tussen de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de koepels van de medeoverheden over de financiële consequenties van de uitvoering van de Woo de politieke en bestuurlijke keuze gemaakt om, naast de gemeenten en de provincies, ook de waterschappen een financiële bijdrage te verstrekken. In 2021 en 2022 hebben er daarom gesprekken plaatsgevonden tussen de Unie van Waterschappen (de Unie), de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) en BZK om te bekijken op welke manier de middelen aan de waterschappen kunnen worden verstrekt.

De uitkomst van de gesprekken met IRF en de Unie is dat de waterschappen de middelen ter tegemoetkoming van de structurele kosten zullen ontvangen door middel van een subsidieregeling op basis van de Kaderwet overige BZK-subsidies (Kaderwet) en het Kaderbesluit BZK-subsidies (Kaderbesluit). Hierbij is ervoor gekozen om de subsidie in één keer voor de looptijd van de regeling (vijf jaar) te verlenen en per jaar een voorschot te verstrekken. Dit betekent dat de waterschappen slechts één keer een subsidieaanvraag hoeven in te dienen. De middelen die bij de kabinetsreactie op het rapport ‘Ongekend onrecht’ zijn vrijgemaakt bestaan uit zowel incidentele als structurele middelen, waarbij de structurele middelen een langere looptijd dan deze regeling (vijf jaar) hebben. Tijdens de looptijd van deze subsidieregeling zal daarom worden bezien of in een meer bestendige wettelijke grondslag voor het verstrekken van de structurele middelen aan de waterschappen kan worden voorzien.

De verantwoording over deze middelen vindt plaats overeenkomstig het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit).

Consultatie en toetsing

De regeling is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Het ontwerpbesluit is verder ter advisering voorgelegd aan de Unie van Waterschappen. De Unie heeft gewezen op het structurele karakter van de middelen (zie hiervoor). De toelichting is hierop aangevuld, waarbij tevens de Code Interbestuurlijke Verhoudingen wordt genoemd. Verder heeft overleg plaatsgevonden over het verantwoording afleggen over de besteding van de subsidie. Artikel 19 van het Kaderbesluit bepaalt dat de subsidieontvanger verplicht is om jaarlijks inzicht te geven in de voortgang van de activiteiten indien sprake is van een subsidie van € 25.000 euro of meer en de periode van uitvoering meer dan twaalf maanden bedraagt. Dit zal gerealiseerd worden via de openbaarheidsparagraaf van artikel 3.5 van de Wet open overheid. Dit artikel bepaalt dat een bestuursorgaan in de jaarlijkse begroting dan wel de jaarlijkse begroting van het openbaar lichaam of de rechtspersoon waarvan het bestuursorgaan deel uit maakt, aandacht besteedt aan de beleidsvoornemens inzake de uitvoering van deze wet en in de jaarlijkse verantwoording verslag doet van de uitvoering ervan, mede in relatie tot de beleidsvoornemens. In combinatie met het eindverslag zoals voorgeschreven door artikel 24 eerste lid onder a van het Kaderbesluit BZK-subsidies wordt zowel jaarlijks (via de jaarlijkse begroting) als na vijf jaar (via het eindverslag) verantwoording afgelegd omtrent de uitvoering van en de resultaten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, aangezien deze regeling enkel betrekking heeft op de waterschappen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald voor welke activiteiten de subsidie kan worden aangewend. De subsidie moet worden gebruikt voor de kosten van de uitvoering van de Woo. Dit betekent dat de waterschappen de subsidie aanwenden voor activiteiten die verband houden met taken en verplichtingen die uit de Woo voortvloeien, zoals het aanwijzen van een of meer contactpersonen (artikel 4.7 Woo), het actief openbaar maken van categorieën informatie en het structureel beheer en onderhoud van de ICT-systemen die de openbaarmaking van overheidsinformatie ondersteunen. Het tweede lid regelt dat er maar één aanvraag gedaan hoeft te worden om de subsidie voor vijf jaar te verstrekken.

Artikel 3

In de bijlage bij deze regeling is per waterschap een subsidieplafond opgenomen. Er wordt dus gebruik gemaakt van zogenoemde deelplafonds. De bedragen die de waterschappen ontvangen zijn gebaseerd op de gezamenlijke uitvoeringstoets die de Unie en het Interprovinciaal Overleg (IPO) op de Woo hebben uitgevoerd en de vervolgens tussen het Ministerie van BZK en de Unie gemaakte afspraken over de uitvoeringskosten. De deelplafonds voor de verschillende waterschappen zijn gebaseerd op de verdeelsleutel die door de Unie wordt gehanteerd. De bedragen komen overeen met de bedragen die per jaar zijn vrijgemaakt en die op de begroting van het Ministerie van BZK zijn of worden opgenomen.

Artikel 4

De waterschappen hoeven maar één keer een subsidieaanvraag in te dienen, namelijk in het eerste boekjaar. Ingevolge artikel 4, eerste lid, moeten zij dit uiterlijk 9 oktober 2023 hebben gedaan. In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag vastgesteld op dertien weken.

Uit artikel 6, vijfde lid, aanhef, van het Kaderbesluit volgt dat door de aanvrager gemaakte kosten vóór indiening van de aanvraag in beginsel niet voor subsidie in aanmerking komen. Hiervan kan worden afgeweken bij ministeriële regeling (artikel 6, vijfde lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit). Het tweede lid van onderhavig artikel regelt dat, in afwijking van de hoofdregel, gemaakte kosten vanaf 1 januari 2023 ook al voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Dit is overeenkomstig de afspraken met de waterschappen dat de subsidieregeling in werking treedt met ingang van 1 januari 2023. De gemaakte kosten zijn onderdeel van het eerste boekjaar van de subsidieregeling. In het tweede lid wordt dit geëxpliciteerd.

Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Artikel 11, derde lid, bevat een opsomming van de stukken die de aanvraag moet bevatten. Op grond van artikel 11, derde lid, aanhef, kan hiervan worden afgeweken. In het derde lid van artikel 4 van deze regeling wordt bepaald dat de aanvraag geen weergave van de liquiditeitsbehoefte hoeft te bevatten.

Artikel 5

Een deel van de subsidies aan de waterschappen omvat een groter bedrag dan € 125.000 en valt daarom in beginsel onder arrangement 3 (artikel 18 van het Kaderbesluit). Gelet op de ervaringen met en de positie van de waterschappen volstaan echter de regels voor subsidies tussen € 25.000 en € 125.000 (arrangement 2, artikel 17 van het Kaderbesluit). Artikel 20 van het Kaderbesluit biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling de regels van arrangement 2 van toepassing te verklaren op een subsidie uit de categorie van arrangement 3. Dit artikel regelt dit. Een subsidie volgens arrangement 2 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag (lump sum) of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid. Bij deze subsidie gaat het om een lump sum. Bij de verstrekking van de subsidie wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden ingediend. Bij de subsidievaststelling moet worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat voldaan is aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De precieze regels met betrekking tot de subsidie in arrangement 2 staan in artikel 17 van het Kaderbesluit.

Artikel 6

Artikel 5 regelt dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing zijn op de subsidies ten behoeve van de waterschappen. Daarop aansluitend wordt ook geregeld dat geen controleverklaring is vereist.

Artikel 7

Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet is in dit artikel bepaald dat er per boekjaar een voorschot wordt uitgekeerd (eerste lid) ter hoogte van het gehele bedrag dat voor dat jaar aan subsidie is verleend (tweede lid). In het eerste boekjaar wordt het voorschot uitbetaald binnen zes weken nadat het besluit tot subsidieverlening is genomen. In de boekjaren daarna wordt het voorschot steeds verstrekt in januari van dat jaar (derde lid), tenzij de minister het voorschot, nadat de waterschappen hiervan in kennis zijn gesteld, een maand later verstrekt (vierde lid).

Artikel 8

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2023. Er is voor gekozen om af te wijken van de regels inzake de vaste-verandermomenten om de waterschappen voor het jaar 2023 subsidie te kunnen verstrekken.

In aanwijzing 6a. van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking zijn bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet een subsidieregeling een einddatum bevatten die niet later valt dan vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is bepaald dat de regeling per 1 januari 2028 vervalt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot


X Noot
1

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 112, nr. 3 herdruk en Kamerstukken II, 2019–2020, 35 112, nr. 10 herdruk.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2020–2021, 35 510, nr. 4,

X Noot
3

Bijlagen bij Kamerstukken II 2020/21, 35 570-B, nr. 21.

X Noot
4

Code Interbestuurlijke Verhoudingen, p. 6, Kamerstukken II, 2006/07, 30 800-VII, nr. 22, bijlage 2.

Naar boven